IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22685
8 mei 2025
Artikel

Reminder: Oranjeborrel INTA 2025

 
IEF 22680
8 mei 2025
Uitspraak

Rechtbank wijst vorderingen af na uitzending over bouwgeschillen: geen onrechtmatige beschuldiging

 
IEF 1796

Marie Wie?

Gerechtshof  's-Gravenhage, 23 februari 2006, Ipko-amcor tegen Marie-Claire Album S.A. Lezenswaardig vonnis over bekende merken, TRIPS en geen TRIPs, wel inbreuk, geen nietigheid, geldende merken en geldende redenen.

Marie-Claire Album (MCA) heeft in 1956 het merk MARIE*CLAIRE internationaal geregistreerd, met gelding voor de Benelux, voor, kort gezegd, tijdschriften. In 1967 heeft MCA het merk MARIE-CLAIRE internationaal geregistreerd, met gelding voor de Benelux, onder meer voor waren in de klassen 16 en 25 (tijdschriften en kleding).

Ipko heeft in 1992 het teken MARIE CLAIRE als Benelux-woordmerk gedeponeerd voor waren in klasse 25: lingerie, pantynylons, kousen, sokken, ondergoed. De inschrijvingen zijn tijdig verlengd. Sedert medio 2001 heeft Ipko (opnieuw) panty's, onder- en badmode onder het teken MARIE CLAIRE in de Benelux op de markt gebracht. Daarnaast heeft zij onder het teken MARIE CLAIRE gadgets verspreid en heeft zij een folder "MARIE CLAIRE even bijpraten" uitgegeven.

Inbreuk.

Voor wat betreft de inbreukvordering stelt Ipko ten eerste dat zij een geldige reden heeft in de zin van artikel 13A lid 1 sub c BMW, omdat zijn een geldig merk heeft. Het Hof gaat daar niet in mee:

"Ook als sprake zou zijn van een geldig merkrecht van Ipko, levert dat enkele feit geen geldige reden voor het gebruik op. Niet gesteld of gebleken is dat voor Ipko een zodanige noodzaak bestond juist het teken MARIE CLAIRE te gebruiken, dat van haar in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij zich van dat gebruik zou onthouden."

Ipko stelt daarnaast dat het MARIE CLAIR merk van MCA niet als bekend merk dient te worden gezien. Het Hof is van mening dat er sprake is van een bekend merk en wijst in dat verband op jurisprudentie over op welk moment het onderscheidend vermogen van een merk moet worden beoordeeld: op het moment dat bescherming wordt ingeroepen:

"In het kader van een inbreukvordering moet het onderscheidend vermogen van het merk worden beoordeeld op het moment dat bescherming van het merk wordt ingeroepen, derhalve in 2000, en in de periode daarna. Het gaat dus niet, zoals Ipko stelt, om bekendheid van het merk op het moment dat zij (Ipko) het vermeend inbreukmakende teken heeft gedeponeerd (in 1992) of voor het eerst is gaan gebruiken (in 1995 of 1996)."

Vervolgens is de vraag of Ipko ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken uit of dat er afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van MCA.

"Het hof is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden dat:

- het merk MARIE CLAIRE van MCA als een bekend merk moet worden aangemerkt,
- de zaken waarvoor het merk MARIE CLAIRE van MCA en het teken van Ipko worden gebruikt, bestemd zijn voor dezelfde doelgroep, namelijk (modebewuste) vrouwen,
- het door Ipko gebruikte teken vrijwel exact gelijk is aan de MARIE CLAIRE merken en
- de wijze waarop Ipko zich heeft gepresenteerd aansluit bij het luxe imago van het tijdschrift MARIE CLAIRE,
ervan kan worden uitgegaan dat door het gebruik van het teken MARIE CLAIRE door Ipko ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken en/of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de MARIE CLAIRE merken van MCA."

In het licht van het bovenstaande is het Hof van oordeel is dat Ipko inbreuk als bedoeld in artikel 13A lid 1, sub c, BMW heeft gemaakt op de merkrechten van MCA en dat het inbreukverbod terecht is toegewezen.

Nietigheid.

Maar dan is de rechtbank er nog niet. MCA heeft verder nietigverklaring van Ipko’s  Benelux-depot uit 1992 gevorderd op grond van artikel 14B, lid 2, juncto artikel 4, lid 5, BMW en artikel 6bis van het Unieverdrag (bekende merken).

(NB: Het Hof overweegt dat MCA waarschijnlijk op deze bepalingen een beroep heeft gedaan en niet op artikel 4 lid 6 BMW (depot te kwader trouw), omdat de termijn van 5 jaar, zoals genoemd in artikel 4 lid 6 BMW, ten tijde van dagvaarding al was verstreken.)

De rechtbank heeft de vordering van MCA toegewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat aan artikel 16 TRIPs rechtstreekse werking toekomt, het merk MARIE CLAIRE van MCA in 1992 een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Unieverdrag was, dat het merk van Ipko te kwader trouw is gedeponeerd en dat aan de in artikel 16 lid 3 TRIPS-verdrag vermelde eisen is voldaan.

Ipko komt op tegen deze overwegingen van de Rechtbank. Het Hof gaat uitgebreid in op deze kwestie:

- Geen rechtstreeks beroep op TRIPs: 

"De bepalingen van het TRIPS-verdrag zijn niet van dien aard dat zij voor particulieren rechten in het leven roepen waarop deze zich krachtens het gemeenschapsrecht voor de rechter rechtstreeks kunnen beroepen. Op terreinen waarop de Gemeenschap regelgevend is opgetreden, zoals op het gebied van het merkenrecht, moeten de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten (wel) hun nationale recht zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van het TRIP's-verdrag toepassen (vergelijk HvJEG 14december2000, NJ 2001, 403 (Dior/Tuk en Assco/Layer) en 13 september 2001, IER 2001, 59 (Route 66)."

- Artikel 4 lid 5 BMW in samenhang gelezen met TRIPS geldt ook voor niet-soortgelijke waren. Ook geldt dat er sprake kan zijn van een algemeen bekend merk als deze bekend is binnen een bepaalde sector van het publiek:

"Gelet op voormelde bepalingen in het TRIPS-Verdrag, is het hof van oordeel dat voor merken, gedeponeerd/ingeschreven na inwerkingtreding en toepassing van de bepalingen van het TRIPS-Verdrag (de uiterste datum als bedoeld in artikel 65, lid 1, TRIPS-verdrag), derhalve na 1 januari 1996, geldt dat artikel 4 lid 5 BMW aldus moet worden uitgelegd dat ook het depot/de inschrijving van een merk voor niet-soortgelijke waren nietig kan worden verklaard en ook sprake is van een algemeen bekend merk als het merk slechts bekend is bij de desbetreffende sector van het publiek."

- Artikel 4 lid 5 BMW mag voor merken die zijn ingeschreven/gedeponeerd vóór de inwerkingtreding van TRIPS niet zo worden uitgelegd dat het ook voor niet- soortgelijke waren geldt:

"In dit geval gaat het echter om de nietigverklaring van een in 1992 gedeponeerd merk.
Het hof stelt voorop dat een grondbeginsel van overgangsrecht is dat wanneer een nieuwe wet van toepassing wordt, dit niet tot gevolg heeft dat alsdan iemand een vermogensrecht verliest dat hij onder het tevoren geldende recht rechtsgeldig had verkregen. Hiermee acht het hof in strijd om in dit geval artikel 4 lid 5 BMW in overeenstemming met artikel 16 TRIPS-Verdrag uit te leggen als dat ertoe zou leiden dat een in 1992 rechtsgeldig verkregen merkrecht alsnog op grond daarvan komt bloot te staan aan nietigverklaring.

In inbreukzaken heeft het heeft het Hof van Justitie bepaald dat het TRIPS- verdrag van toepassing is in geval van een conflict tussen een merk en een teken dat daarop beweerdelijk inbreuk maakt, wanneer de verweten handelingen hebben plaatsgevonden voor 1 januari 1996, maar zijn voortgezet na 1 januari 1996 (Route 66 / Budweiser).

Nu in casu de verweten handeling, het depot in 1992, zich geheel en al vóór 1996 heeft voorgedaan is naar het oordeel van het hof lid 1 van artikel 70 van toepassing en legt het TRIPS-verdrag geen verplichtingen op.

Het hof zal derhalve bij de beoordeling van de vraag of het ten name van Ipko ingeschreven Benelux-depot (uit 1992) nietig is op grond van artikel 4, lid 5, BMW en artikel 6bis van het Unieverdrag artikel 16 TRIPs-Verdrag buiten beschouwing laten.

Ook na uitsluiting van TRIPS blijven de volgende vragen staan: 

1. Kan op grond van artikel 4 lid 5 BMW ook het depot/de inschrijving van een
merk voor niet-soortgelijke waren (als waarvoor het algemeen bekende merk is ingeschreven, wordt gebruikt of algemeen bekend is) nietig worden verklaard?

2. Is er ook sprake van een algemeen bekend merk als het merk slechts bekend is bij de desbetreffende sector van het publiek?

Artikel 6bis Unieverdrag verplicht de landen der Unie tot nietigverklaring van depots van merken die verwarring kunnen wekken met een algemeen bekend merk dat wordt gebruikt voor gelijke of soortgelijke waren. In dit artikel wordt niet gesproken over soortgelijke of niet- soortgelijke waren of diensten. Op zichzelf is de tekst van artikel 6bis Unieverdrag niet bepalend nu dit verdrag een minimumbescherming biedt en het de landen der Unie vrij staat een verdergaande bescherming te bieden.

Het hof is van oordeel dat het criterium "verwarring stichten" in artikel 4 lid 5 erop wijst dat beoogd is bescherming te bieden tegen depots voor soortgelijke waren. In het systeem van de BMW wordt in het algemeen voor bescherming van een merk tegen gebruik of depot voor niet-soortgelijke waren vereist dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk (in de oude BMW)schade kan worden toegebracht.

Ook in artikel 16 lid 3 TRIPS-verdrag, dat de bescherming van artikel 6bis Unieverdrag uitbreidt tot depots voor niet- soortgelijke waren, is vereist dat schade wordt toegebracht, terwijl artikel 6bis Unieverdrag, dat slechts beschermt tegen depots voor soortgelijke waren, voor nietigverklaring (slechts) het kunnen wekken van verwarring vereist. Het hof gaat er dan ook van uit - hoewel daarover door rechters ook wel anders is geoordeeld — dat ten aanzien van vóór 1996 verrichte depots slechts nietig kan worden verklaard het depot/de inschrijving van een merk dat verwarring kan stichten met een algemeen bekend merk voor soortgelijke waren."

Nu het algemeen bekende merk zijn bescherming ontleent aan zijn algemene bekendheid, het gaat om de waren waarvoor het merk algemeen bekend is, althans de waren door het gebruik waarvan het merk algemeen bekend is geworden.

In casu is er volgens het Hof echter geen sprake van soortgelijke waren:

"Het hof is van oordeel dat MCA onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat haar merk in 1992 algemeen bekend was als merk voor kleding en er dus hooguit sprake kan zijn van algemene bekendheid voor tijdschriften en dat panty's, ondergoed en badmode (waarvoor Ipko haar merk heeft gedeponeerd), gelet op de verschillen in aard, bestemming en gebruik van de waren, niet soortgelijk zijn aan tijdschriften.

Gelet op het bovenstaande komt de gevorderde nietigverklaring op grond van artikel 14B, lid 2 juncto artikel 4 lid 5 BMW al niet voor toewijzing in aanmerking omdat het merk van Ipko niet gedeponeerd is voor soortgelijke waren"

Hoewel reeds op grond van het bovenstaande het beroep op nietigheid faalt, overweegt het hof nog het volgende ten overvloede. Zowel in artikel 4, lid 5, BMW als in artikel 6bis Unieverdrag wordt geen definitie gegeven van het begrip "algemeen bekend merk".

Het hof is van oordeel dat het daarbij, vóór de toepasselijkheid van het TRIPS- verdrag, ging om bekendheid bij de overgrote meerderheid van het algemene publiek en enkel bekendheid op het niveau van de relevante branche of geïnteresseerde kringen onvoldoende is."

MCA heeft tenslotte gesteld dat het merk van Ipko nietig moet worden verklaard op grond van artikel 14A, lid 1, sub e (voorheen c), juncto artikel 4, lid 2 BMW, omdat het tot misleiding van het publiek kan leiden. Het Hof oordeelt dat er dit artikel niet ziet op "misleiding" ten aanzien van de herkomst van een bepaalde onderneming. Daar is de verwarring voor:

“Merken zijn in deze zin misleidend indien zij bij het publiek niet met de werkelijkheid overeenkomende voorstellingen wekken omtrent de aard, (geografische) herkomst, samenstelling of andere kenmerken van de waren. MCA heeft gesteld dat misleiding met name, doch niet uitsluitend, zal plaatsvinden omtrent de aard, de hoedanigheid en de herkomst van de betrokken waren, nu het publiek — ten onrechte afgaande op het kwalitatieve imago en de reputatie van het beroemde merk van MCA — onjuiste verwachtingen zal koesteren omtrent de aard en de hoedanigheid van die waren en hun herkomst. Aan de stelling van MCA dat sprake zou zijn van misleiding omtrent de aard of de hoedanigheid van de waren gaat het hof als onvoldoende onderbouwd voorbij.

Het hof is van oordeel dat gelijkenis met een merk van een derde in beginsel geen misleiding in de zin van artikel 4, lid 2 BMW kan opleveren. Het wekken van een onjuiste indruk omtrent de herkomst uit een bepaalde onderneming wordt van oudsher verwarring genoemd. Bescherming tegen die verwarring is mogelijk door een beroep op artikel 14B juncto artikel 3, lid 2 BMW. Met “herkomst” in de zin van artikel 4, lid 2, BMW wordt bedoeld: geografische herkomst.
Gelet op het bovenstaande faalt het beroep op nietigheid wegens misleiding.”

Het Hof houdt de zaak nog aan ten aanzien van een aantal nevenvorderingen.

Lees het arrest hier.

IEF 1795

En voor in het weekend

Verse en minder verse rechtspraak (Met dank aan het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage):

1- Gerechtshof 's-Gravenhage, 10 oktober 2003, LJN: AS4824, BK-00/00153. Loonbelasting. Navordering. Vergoeding voor populariteits- en portretrechten van profvoetballers behoort tot het loon. Boete wegens opzet (hier).

2 - Gerechtshof  ‘s-Gravenhage, 23 februari 2006, Ipko-amcor tegen Marie-Claire Album S.A. Merkenrecht (hier).

3 - Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 22 december 2005, Bond van medewerkers in het Notariaat tegen Monkey-IT V.O.F. Handelsnaamrecht, domeinnaam denotarisklerk.nl (hier).

4 - Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 23 februari 2006, Bond van medewerkers in het Notariaat tegen Monkey-IT V.O.F. Handelsnaamrecht, domeinnaam denotarisklerk.nl (hier).

5 - Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 17 november 2005, Suriname Alcoholic Beverages tegen Bharat B.P.L. & Son V.O.F. Merkenrecht(hier).

- Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 26 januari 2006, Suriname Alcoholic Beverages tegen Bharat B.P.L. & Son V.O.F Merkenrecht(hier).

7 -Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 februari 2006, 04/1096. Glaxo Group Ltd c.s. tegen Asklepios V.O.F. c.s. Merkenrecht, parallelhandel geneesmiddelen. Lees het arrest hier.

8 -Rechtbank Rotterdam, 8 maart 2006, LJN: AV5289. Haw Par Corporation Limited c.s. Tegen Flying Peacock Baynath B.V. c.s.  Merkenrecht, Geen sprake van verwording tot soortnaam en/of verlies van onderscheidend vermogen. Lees het vonnis hier

IEF 1794

Winback Mountain

Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN Telecom. De laatste uitspraak dateert alweer van 16 december 2005 (eerder bericht hier), dus het werd hoog tijd.

KPN is gehouden door een besluit van de OPTA, naar aanleiding van een geschil met Tele2, ook andere aanbieders toegang te verlenen tot niet-geagrafische nummers (bijvoorbeeld 0800- en 0900-nummers). Naar aanleiding van dit besluit heeft Tele2 een brief rondgestuurd waarin zij haar klanten een 'opt-out-termijn' gunt om te kiezen of zij voor de voicemail overgaan op Tele2 of bij KPN willen blijven. KPN heeft op haar beurt aan alle klanten die gebruik maken van een alternatieve aanbieder, dus ook de klanten van Pretium, een brief ("de Brief") gestuurd waarbij klanten kunnen kiezen weer alle telefoongesprekken via KPN te verlopen.

Pretium heeft gesommeerd het verzenden van de "verwarrende en misleidende brief" te staken. Er wordt immers de indruk gewekt dat de klanten van Pretium geen gebruik meer kunnen maken van KPN Voicemail als zij via een alternatieve aanbieder bellen. KPN heeft bij conclusie van antwoord een concept rectificatiebrief gevoegd om een en ander aan klanten duidelijk te maken.

De rechtbank oordeelt dat de Brief in elk geval voor de nodige verwarring zorgt en dat er sprake is van misleidende mededelingen van KPN. De door KPN zelf voorgestelde 'rectificatie'-brief is niet toereikend, met name omdat daarin wordt benadrukt dat Pretium klaten weliswaar nu nog niet hun VoiceMail kwijtraken, maar dit mogelijk in de toekomst wel zo kan zijn. KPN dient een nieuwe rectificatiebrief te verzenden aan alle Pretiumgebruikers aan wie de Brief is verzonden, hetgeen mogelijk is nu Pretium ter zitting heeft verklaard aan KPN toestemming te geven de gegevens van deze gebruikers - uitsluitend in het kader van dit geding - te achterhalen.

Lees het vonnis hier.

IEF 1792

Erotisch huishoudtextiel

Hoge Raad, 17 maart 2006, LJN: AV0657, BMB tegen Verweerder. Herleving van de Erotisch Huishoudtextiel-zaak. Vervolg op HR 8 december 2000, NJ 2001, 175 na schorsing in afwachting van Postkantoor. 
 
De beschikking van het BMB tot weigering van de inschrijving van het teken "Erotisch huishoudtextiel" op de grond dat dit voor de door verweerder opgegeven klassen van waren en diensten uitsluitend beschrijvend is, werd door het Gerechtshof 's-Gravenhage in 1998 vernietigd.

Daartoe overwoog het hof onder meer dat zowel het woord "huishoudtextiel" als het woord "erotisch" in het Nederlandse taalgebruik gangbaar is, en dat de combinatie van deze woorden een beschrijvend karakter heeft voorzover deze betrekking heeft op waren van huishoudtextiel met een erotisch karakter dan wel op diensten die die waren betreffen, terwijl het (in aanmerking komend) publiek niet zal begrijpen dat de woordcombinatie voor dergelijke waren en diensten als merk fungeert.

 Voor andere dan dergelijke waren en diensten kon naar het oordeel van het hof evenwel aan de woordcombinatie een zekere originaliteit niet worden ontzegd. In het dictum heeft het hof het BMB bevolen over te gaan tot inschrijving van het depot van het woordmerk EROTISCH HUISHOUDTEXTIEL voor de waren en diensten in de verschillende in het dictum vermelde klassen, maar voor een gedeelte daarvan met de toevoeging "voor zover niet betrekking hebbend op huishoudtextiel met een erotisch karakter".

Het HvJEG heeft met betrekking tot de toelaatbaarheid van deze, in de zojuist bedoelde toevoeging tot uitdrukking gebrachte zogenoemde "disclaimer" zich ertegen verzet dat een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit een merk inschrijft voor bepaalde waren of bepaalde diensten op voorwaarde dat deze een bepaald kenmerk niet bezitten. Het Benelux-Gerechtshof heeft in aansluiting daarop beslist dat met het stelsel van de (oude) BMW niet verenigbaar is dat een teken wordt ingeschreven voor bepaalde waren en diensten met een beperking dat de inschrijving slechts geldt voor die waren en diensten voorzover deze een bepaalde hoedanigheid of bepaalde hoedanigheden niet bezitten, en dat daarmee evenmin verenigbaar is dat het BMB de weigering van de inschrijving mag beperken tot een of meer van de in het depot vermelde waren voorzover deze betrekking hebben op een bepaalde hoedanigheid of bepaalde hoedanigheden.

Hieruit volgt dat het hof in zijn beschikking ten onrechte de hiervoor bedoelde "disclaimer" aan het gegeven bevel tot inschrijving met betrekking tot een aantal klassen van waren en diensten heeft toegevoegd.

Het onderdeel houdt tevens de klacht in dat het hof heeft miskend dat het alleen bevoegd is een bevel te geven (of te weigeren) tot inschrijving van het depot zoals dat door de deposant is verricht, althans zoals door de deposant is voorgesteld. Volgens het onderdeel betekent dit dat het, afgezien van de toevoeging van een "disclaimer", het hof ook niet vrijstond ambtshalve tot wijziging, aanvulling of beperking van het depot over te gaan.

Nu verweerder de mogelijkheid om het depot te wijzigen, aan te vullen of te beperken niet aan het BMB heeft voorgelegd, ook niet na de voorlopige weigering van de inschrijving, stond het het hof, naar moet worden afgeleid uit de aangehaalde overwegingen van het Benelux-Gerechtshof, niet vrij ambtshalve een bevel te geven om tot gedeeltelijke inschrijving van het depot over te gaan. Zulks valt immers buiten het kader van de beoordeling of het BMB al dan niet terecht de inschrijving van het depot heeft geweigerd, en komt neer op kennisneming van aanspraken die niet aan het BMB zijn voorgelegd, een en ander als bedoeld in het aangehaalde arrest van het Benelux-Gerechtshof.

Lees het arrest hier.

IEF 1791

Vrijdagmiddagberichten

- Het Atomium verschijnt binnenkort op de muntstukken van twee euro. Navraag leert ons dat ook de Koninklijke Munt van België rechten moet betalen voor het drukken van de Atomium-munt. VZW Atomium en de Koninklijke Munt hebben een akkoord waarin staat dat het Atomium een X-aantal munten zal ontvangen om te verkopen als collector’s item. Hoeveel munten dat zijn is niet bekend en daar willen beide partijen ook niet op antwoorden: "Dat is een privé-aangelegenheid." Lees hier meer.

-Nieuwe Shield Mark Nieuwsbrief. Uitslag letterquiz, fijne ‘vrijdagmiddagberichten’ en zoals altijd lekker veel plaatjes. Lees de nieuwsbrief hier.  

- 10.000 chinezen tekenen petitie tegen Europese merkaanvraag voor "Not made in China". Lees hier meer.

- Hoe zat dat ook al weer met auteursrecht op titels? Nooit, of soms toch wel? “The winner of the Oddest Title of the Year is: People Who Don't Know They're Dead: How They Attach Themselves to Unsuspecting Bystanders and What To Do About It. The runner-up is Rhino Horn Stockpile Management: Minimum Standards and Best Practices from East and Southern Africa. In third place, is Ancient Starch Research. Lees hier meer.

- Gratis digitale AO-uitgave over spotprenten - Met o.a. spotprenten van Balkenende, Jezus, en Mohammed. In het nieuwste AO wordt de geschiedenis van de spotprent in Nederland besproken waarbij ook aandacht wordt besteed aan de wijze waarop in de loop der eeuwen door verschillende groeperingen op de prenten is gereageerd. De uitgave is ook digitaal verkrijgbaar. In het belang van het maatschappelijke debat stelt de uitgever deze gratis via deze website beschikbaar.

IEF 1790

Ongevraagd advies

Adformatie brengt deze week een paginagroot interview met VvRr voorzitter Ebba Hoogenraad, waarin zij o.a. stelt dat de jonge vereniging zich “gevraagd en ongevraagd adviezen zal geven aan diegenen die zich bezighouden met het recht van reclame.” En in het volgende nummer dient de eerste zaak zich al aan:

“De Tweede Kamer ziet helemaal niets in de plannen van staatssecretaris Medy van der Laan van OCW om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van product placement en sponsoring op de Publieke Omroep (PO).  De staatssecretaris zegt in een interview met Adformatie dat volgende week verschijnt dat ze zoekt naar alternatieve reclame voor de PO. ‘Het traditionele reclameblok heeft zijn langste tijd gehad. Dat betekent dat de financieringsbronnen van de Publieke Omroep in gedrang komen en dat je als overheid moet nadenken of je alternatieve reclame- of externe inkomstenbronnen gaat zoeken’, aldus de staatssecretaris. Het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd door TNO.” Lees hier iets meer.

IEF 1789

Tot nu toe gevrijwaard

Het was even stil in de christelijke bibliotheken, eerder berichten hier, maar uit een persbericht blijkt dat er afgelopen dinsdag een akkoord is bereikt met stichting leenrecht.

"Wij zijn blij dat de stichting leenrecht heeft ingezien dat het probleem wat er lag niet zo maar een probleem was... en dat zij, mede door de aandachtgeving in de pers en door de SGP fractie in de Tweede kamer tot nadenken is gezet..."

"De christelijke bibliotheken hebben afgelopen dinsdag een akkoord bereikt met stichting leenrecht. E.e.a. is verankerd in een overeenkomst

De terugwerkende krachtgelden zijn afgekocht middels een eenmalige afkoopsom. Daarnaast zullen de christelijke bibliotheken vanaf 2006 een bedrag per uitlening gaan betalen, conform de tarieven van 2006 die zullen worden vastgesteld door de Stichting Onderhandelingen Leenrechtvergoedingen. Het tarief voor het uitlenen van geschriften zal, afhankelijk van de definitieve prijsindexcijfers, rond de € 0,1119 per uitlening gaan liggen. De leenrechtvergoeding van 2006 is gebaseerd op het aantal uitleningen gedaan in 2005. Dit aantal dient voor 1 april a.s. te worden opgegeven. Eind juni zal de factuur voor de verschuldigde leenrechtvergoeding worden opgesteld. De betalingsdatum voor deze factuur is 1 juli a.s. Deze regeling zal ook van toepassing zijn op christelijke bibliotheken die (nog) niet bij het Samenwerkingsverband Christelijke Bibliotheken zijn aangesloten.

De Stichting Leenrecht zal deze regeling aan alle bij haar bekende christelijke bibliotheken aanbieden (behoudens de bibliotheken die nu reeds betalen). De Stichting leenrecht behoudt zich het recht voor om tegen bibliotheken die deze regeling niet accepteren nadere stappen te ondernemen. Christelijke bibliotheken die zich nog niet bij de Stichting Leenrecht hebben aangemeld, dienen dit voor 1 mei a.s. te doen om van deze regeling gebruik te kunnen maken. De Stichting Leenrecht behoudt zich ook het recht voor om tegen bibliotheken die zich niet voor die datum hebben aangemeld nadere stappen te ondernemen.

Voor het samenw.verband chr.bibliotheken is voorwaarde nr. 1 geweest dat alle door ons betaalde gelden ook bij onze christelijke uitgeverijen verdeeld gaan worden. Immers in de huidige situatie worden wij opgenomen in een steekproef, waarbij wij als christelijke bibliotheken een zeer klein onderdeel zijn t.o.v. de openbare bibliotheken, en waarbij onze gelden voor een klein deel bij onze christelijke uitgevers terecht komen en het overgrote deel gaat naar niet-christelijke uitgevers waarvan wij de boeken niet in onze kasten hebben staan. Om een voorbeeld maar te noemen van Jan Wolkers. hier konden wij uiteraard niet in mee gaan! Welnu, ook hierin gaat de stichting Leenrecht uiteindelijk toch voorzien. Alle door de christelijke bibliotheken afgedragen leenrechtengelden worden naar rato van de uitleningenspecificatie per uitgever/boek uitgekeerd. Dit betekent dat onze christelijke uitgevers in de komende tijd aanzienlijk meer leenrechten tegemoet kunnen zien van uitleningen door onze christelijke bibliotheken. Hiermee wordt ons inziens geheel recht gedaan aan onze eis dat alle gelden bij onze christelijke uitgevers terechtkomen! Het winstpunt in de onderhandelingen! verschillende uitgevers hebben al aangegeven zeer verheugd te zijn met het onderhandelingsresultaat.

Wij zijn blij dat de stichting leenrecht heeft ingezien dat het probleem wat er lag niet zo maar een probleem was... en dat zij, mede door de aandachtgeving in de pers en door de SGP fractie in de Tweede kamer tot nadenken is gezet...

 Het samenwerkingsverband wil middels dit persbericht nog eens extra benadrukken dat deze regeling wat betreft de afkoopsom geldt voor alle bibliotheken die nu nog niet betalen. De regeling voor 2006 is conform de standaardregeling van st. leenrecht en geldt voor alle christelijke bibliotheken en maakt niet u voor waar men gevestigd is.. in een kerk, een verenigingsgebouw of openbaar gebouw... Iedereen die boeken uitleent is deze leenrechtenvergoeding verschuldigd. Met stichting leenrecht is tevens besproken dat er bij het samenwerkingsverband een database bijgehouden wordt van de leden, welke op de website van het samenwerkingsverband wordt gepubliceerd / bijgehouden, zodat het overal helder en doorzichtig is waar in Nederland zich christelijke bibliotheken bevinden. Alle christelijke bibliotheken, hetzij klein of groot kunnen zich vanaf heden dan ook kostenloos bij ons registreren. Een drempel is er nu niet meer en samen is immers sterker dan alleen! Een registratieformulier vindt men op www.christelijkebibliotheken.nl."

IEF 1788

Geen haast

In een debat met de Tweede Kamer, dinsdag jl., meldde minister Hoogervorst (Volksgezondheid) niet van plan te zijn nu al een eind te maken aan de manier waarop farmaceutische bedrijven toezicht op reclame voor medicijnen houden. Oppositiepartijen PvdA, GroenLinks en de SP hadden hem daar in het debat om gevraagd. Aanleiding was de uitspraak van de minister vorige week in de media, dat hij zelf misschien niet gekozen zou hebben voor zelfregulering. De kamer spoort de minister aan tot actie.

“Dat was voor mij een openbaring en ik was daar blij mee, maar als hij dat vindt, moet hij er wel iets aan gaan doen. Hij twijfelt of hij zelf wel tot zelfregulering zou zijn overgegaan. Zo ken ik hem niet! (…) Nu zegt hij dat zijn voorgangers dat nu eenmaal hebben besloten, dat hij het waarschijnlijk zelf niet gedaan zou hebben -- daar komt het eigenlijk toch wel op neer -- dat hij het allemaal ook niet zo goed vindt lopen, maar het toch maar even zo wil laten! Zo ken ik de minister niet en daarom wil ik hem aansporen om op dit punt gauw stappen te zetten.”

“De minister erkent ook dat de bewustwordingspotjes -- ik noem die altijd symptoomreclame -- kunnen bijdragen aan medicalisering en dat er veel te veel aan marketing wordt uitgegeven. Hij maakt zich zorgen over de onafhankelijkheid bij de nascholing en het maken van behandelstandaarden. Maar, vervolgens wordt daar niet naar gehandeld!

Hoogervorst zelf vindt meer haast niet opportuun.”Wat mij vooral opviel in dat boek is hoe vreselijk het vroeger het was -- er werden toen grote reizen cadeau gedaan -- en wat voor een klein gekrabbel het nu allemaal is. (..) De omvang van dat gekrabbel vond ik inderdaad opvallend. In 2007 zullen wij een en ander zorgvuldig onder de loep nemen en vervolgens zullen wij onze conclusies trekken. Waarom zou ik de afspraak om in 2007 te evalueren nu doorbreken? Dan lijkt het alsof wij niets anders te doen hebben.

Lees het stenografisch verslag van het debat hier (wacht niet te lang anders is het weg).

IEF 1787

Beschrijvend synoniem

GvEA, 16 maart 2006, zaak T 322/03. Telefon & Buch Verlagsgesellschaft mbH tegen OHIM / Herold Business Data GmbH & Co. KG.

Weisse Seiten is de gangbare aanduiding voor het Oostenrijkse telefoonboek. De aanduiding is verworden tot een synoniem en is zodoende eveneens beschrijvend.

In oktober 1996 heeft verzoekster het woordteken WEISSE SEITEN aangevraagd voor de klassen 9, 16, 41 en 42. Het aangevraagde merk is in 1999 ingeschreven, maar in 2000 heeft Herold Business Data met succes verzocht om nietigverklaring, omdat de inschrijving in strijd zou zijn met de absolute weigeringsgronden. De Oostenrijkse Patentamt en de Oberste Patent- und Markensenat had het merk WEISSE SEITEN al eerder nietig verklaard voor „papier en drukwerken”, maar dat is in beginsel niet van invloed op het autonome gemeenschapsmerkensysteem, zelfs nu het gaat om de uitleg van een Oostenrijks begrip.

Het Gerecht gaat met betrekking tot artikel 7, lid 1, sub d mee met het oordeel van het OHIM dat de door interveniënte aan het OHIM overgelegde documenten een afdoend bewijs vormen dat de term WEISSE SEITEN op de datum van indiening van verzoeksters aanvraag tot inschrijving van het merk WEISSE SEITEN voor het doelpubliek een gebruikelijke term was geworden als algemene benaming van de gids van particuliere telefoonabonnees. Dit geldt niet alleen voor de analoge versie.

Artikel 7, lid 1, sub c levert niet veel meer op.  De term is in het Duits synoniem van gids van particuliere telefoonabonnees geworden. Bijgevolg kan deze term ook worden beschouwd als een beschrijving van de waren die onder deze gebruikelijke benaming vallen, te weten „magnetische gegevensdragers en bespeelde opslagmedia voor computers en gegevensverwerkende apparatuur, met name banden, schijven, cd-roms” en „drukwerken, naslagwerken, handelsadresboeken”, aangezien deze term de soort van deze waren aanduidt.

Het betoog dat een uitgave niet uit witte bladen bestaat, omdat nagenoeg alle uitgaven met zwarte inkt op wit papier zijn gedrukt, en dat het woord „Seiten” niet op een boek kan duiden, omdat de bladen slechts een bestanddeel van een boek zijn en deze term dus niet volstaat om de consument erop te wijzen dat hij een boek zal ontvangen wanneer hij de „weiße Seiten” bestelt, zijn derhalve niet ter zake dienend, aangezien de kamer van beroep heeft vastgesteld dat het merk WEISSE SEITEN deze waren beschrijft, omdat WEISSE SEITEN synoniem is van gids van particuliere telefoonabonnees en niet omdat de pagina’s van een dergelijke gids wit zijn.

Verzoeksters argument dat niemand bij het zien van het teken WEISSE SEITEN denkt aan een uitgeverij, een uitgave of een redactiebureau, faalt, want de kamer van beroep heeft vastgesteld dat er een voldoende band bestaat tussen deze diensten en de waren waarvoor de term „weiße Seiten” „gids van particuliere telefoonabonnees” betekent.

De betrokken term kan gemakkelijk worden begrepen in de zin van „weißfarbige Seiten” en kan – zoals het OHIM en interveniënte stellen – worden gebruikt als synoniem van „weißfarbige Blätter”. Bijgevolg kan worden aangenomen dat deze term ten minste de waar „papier” beschrijft, alsmede de waren „papier, karton en hieruit vervaardigde producten, voorzover niet begrepen in andere klassen”, aangezien verzoekster geen onderscheid heeft gemaakt binnen deze algemene categorie.

Met betrekking tot „materiaal voor kunstenaars”, „leermiddelen en onderwijsmateriaal (uitgezonderd toestellen)” en  “kantoorartikelen (uitgezonderd meubelen)” zij opgemerkt dat hieronder ook papier kan vallen, en aangezien verzoekster binnen deze categorie de opgave van de waren niet heeft beperkt door papier uit te sluiten, moet worden aangenomen dat de term „weiße Seiten” de categorie „materiaal voor kunstenaars” beschrijft.

Uit deze overwegingen volgt dat het verband tussen het merk WEISSE SEITEN en de kenmerken van alle betrokken waren en diensten voldoende nauw is om onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te vallen.

Lees het arrest hier.

IEF 1786

Donderdag Uitsprakendag

En nog twee vonnissen om eerst even rustig zelf te bestuderen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird):

- Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN telecom. De jonste veldslag in de oorlog tussen Pretium en KPN. Geschil over verzenden van ‘de Brief.’ Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2006. Merck Sharp en Dohme tegen Pharmachemie B.V. Nieuwe uitspraak in MSD's loopgravenoorlog. Lees het arrest hier.