McSeriemerk overtuigt niet
Gerechtshof Amsterdam, 19 januari 2006, rlnr. 1368/04. McDonald’s International Property Company LTD tegen Frederik Schaap (McSmart). Seriemerk-argument van McDonald’s, zo ongeveer het standaardvoorbeeld bij de verheldering van het begrip seriemerk, kan het hof niet overtuigen. Geen overtuigend monopolie op “Mc” voor McDonalds. (Met dank aan Marjolein Driessen, Leijnse Artz, voor het aanleveren van het arrest)
Schaap, een groothandel in reformartikelen, voedingssupplementen, headshopartikelen, vitaminen en “smart producten,” is merkhouder van het Benelux woordmerk “McSmart” en van een Benelux Beeldmerk waarin dit woord is verwerkt. McDonald’s wil met smartproducten op geen enkele wijze in verband gebracht worden en stelt dat Schaap inbeuk maakt op haar oudere merkrechten. De Rechtbank heeft de vorderingen van McDonald’s in eerste instantie afgewezen: de onder de merken verhandelde waren zouden niet soortgelijk zijn (daarover zijn partijen het inmiddels ook eens) en het relevante publiek zou geen verband leggen tussen de merken.
Het hof stelt nu dat “het enkele gebruik van de prefix “Mc” niet de veronderstelling rechtvaardigt dat al de merken van McDonald’s waarvan bedoelde prefix deel uitmaakt op dezelfde wijze bekendheid genieten.(…) Zonder toelichting, die ontbreekt, kan in rechte op die enkele grond niet van bekendheid van al die merken worden uitgegaan.” De tekens van Schaap moeten dus worden vergeleken met de afzonderlijke merken van McDonald’s.
Ook in hoger beroep gaat het seriemerk-argument niet op. Hof geeft toe dat de onderscheidende kracht van het “Mc”door het seriegebruik in de loop der jaren is toegenomen, maar dat betekent niet dat het deel van het merk dat op de prefix volgt zonder betekenis moet worden geacht. Het enkele gebruik van het prefix in het merk levert nog geen merkenrechtelijk relevante bekendheid van het merk op.
En zelfs als aan het prefix een relatief zwaar gewicht toekomt, zijn de verschillen tussen de beeldmerken van partijen nog altijd veel te groot. Bij de woordmerken springen de overeenkomsten meer in het oog, maar McDonald’s heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat het publiek een verband legt tussen de merken, ook al omdat het prefix “Mc” ook in zoveel andere verbanden en samenstellingen voorkomt. Toereikende toelichting dat McDonald’s hier een soort monopolie heeft verworven ontbreekt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Lees het arrest hier.
Badge of Honour
Onder de titel "Zo ga je niet met je achterban om!!!" is de onderstaande sommatiebrief gepubliceerd, en van commentaar voorzien, op Utreg-forum.nl, een website voor en door Utrechtsupporters. Een opmaat voor een Nederlandse 'Arsenal'-zaak?
“Utrecht, 23 januari 2006. Geachte heer, Hierbij benader ik u met betrekking tot het volgende. Football Club Utrecht B.V., verder te noemen “FC Utrecht”, is (onder meer) houdster van de merknaam FC Utrecht. FC Utrecht is terzake al jaren bezig met de naamsopbouw/merkopbouw, oftewel de ‘branding’ van voornoemd merk. Dit merk is (onder andere) ingeschreven bij het Benelux Merkenbureau. Op basis van deze inschrijvingen kan FC Utrecht met succes elk gebruik stopzetten door een ander van ieder identiek of overeenstemmend merk of handelsnaam, waarvoor zij inschrijvingen verkregen heeft en ook voor overeenstemmende waren en diensten.
FC Utrecht heeft geconstateerd dat u gebruik maakt van het beeldmerk van FC Utrecht (het FC Utrecht logo). Het spreekt voor zich dat FC Utrecht u geen toestemming heeft gegeven om deze handelsnaam te gebruiken.
In het onderhavige geval is er door uw toedoen sprake van het gebruik van (vrijwel) identieke namen, die zowel auditief als qua schrijfwijze tot verwarring leiden in het handelsverkeer. De overeenstemming tussen de handelsnaam enerzijds en de overeenstemming tussen de diensten en/of producten anderzijds kunnen niet los van elkaar gezien worden.
Door het gebruik van de handelsnaam ontstaat verwarring bij het publiek nu het publiek zal denken dat Utregforum iets met FC Utrecht te maken heeft , welke verwarring c.q. associatie FC Utrecht absoluut onacceptabel vindt. Er heeft zich inmiddels ook daadwerkelijk verwarring voorgedaan. Bovendien geldt dat met het gebruik van voornoemde handelsnaam ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit en afbreuk wordt gedaan aan de reputatie en het onderscheidend vermogen van de (beschermde) merken van FC Utrecht. Kortom: u pleegt een grove inbreuk op de merkrechten van FC Utrecht.
Door het gebruik van de handelsnaam lijdt FC Utrecht (forse) schade en dreigt zij in de toekomst verdere schade te lijden.
Gelet op het vorenstaande is FC Utrecht gerechtigd om u aansprakelijk te stellen en u te sommeren om voornoemde inbreuken terstond te (doen) staken en gestaakt te (doen) heden.
FC Utrecht geeft er echter in beginsel de voorkeur aan om u in de gelegenheid te stellen binnen 7 dagen na dagtekening dezes met ondergetekende telefonisch contact op te nemen teneinde te trachten om voornoemde problemen in onderling overleg, derhalve op minnelijke wijze, uit de wereld te helpen. Indien ik niet binnen voornoemde termijn van u verneem, dan laat u FC Utrecht geen andere keus dan deze kwestie uit handen te geven aan haar advocaat en deze te instrueren over te gaan tot het (doen) nemen van rechtsmaatregelen. Hopelijk laat u het zover niet komen.
Volledigheidshalve merk ik op dat FC Utrecht de onderhavige brief aan meerdere (rechts)personen, die inbreuk maken op haar merkrechten, doet toekomen.
Graag verneem ik van u.
Onder voorbehoud van alle rechten en weren.
Hoogachtend, R. Venneman, Financieel directeur
Lees meer op Utreg-forum.nl
Bepaalde en beperkte ruimte
Kamerstuk 24557, nr. 66. Kansspelen. Verslag van een algemeen overleg, vastgesteld 20 januari 2006. De vaste commissie voor Justitie heeft op 8 december 2005 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie en staatssecretaris Wijn van Financiën over o.a de gedrags- en reclamecode kansspelen, kansspelen via internet en de gedragscode promotionele kansspelen.
Oa: “Het impliceert dat er een zekere ruimte moet zijn voor publiciteit en reclame van de ondernemingen. Wordt die ruimte niet geboden, dan zal het effect zijn dat een groot deel van wat er gespeeld wordt illegaal gebeurt. Tegelijkertijd moet er aan de reclameuitingen wel paal en perk gesteld worden, omdat er uit een oogpunt van consumentenbescherming geen sprake mag zijn van een vrijemarktbeleid. Het tegengaan van kansspelverslaving houdt in dat er in Nederland geen wilde concurrentie ontstaat tussen de verschillende aanbieders van spelen.”
Elektronisch Indienen
Persbericht Octrooicentum: Nederlands octrooi aanvragen via internet mogelijk. Vanaf dinsdag 24 januari 2006 biedt Octrooicentrum Nederland de mogelijkheid ook Nederlandse octrooiaanvragen volgens de Rijksoctrooiwet 1995 en vervolgpost, inclusief vertalingen elektronisch in te dienen.
Het elektronisch indienen van octrooiaanvragen biedt veel voordelen voor de gebruiker. Het is per saldo eenvoudiger dan een papieren aanvraag. Het levert de gebruiker tijdwinst op en mogelijk in de toekomst ook een kostenbesparing. Men beschikt ook direct over een aanvraagnummer en een datum van indiening. Daarbij zijn ook de vormvereisten voor een Nederlandse octrooiaanvraag meegenomen in het indieningsformat. Alhoewel elektronisch indienen vanaf vandaag al officieel mogelijk is, volgt de officiele ceremonie voor de ingebruikname later deze maand.
Via de website van Octrooicentrum Nederland kan iedere potentiële octrooiaanvrager een smartcard voor elektronisch indienen aanvragen. Deze card wordt de gebruiker tegelijk met de software kosteloos in bruikleen toegestuurd. Indien men al een card heeft, kan de software eenvoudig via de site worden gedownload. Daarna kan het indienen van een aanvraag beginnen. Met dezelfde software en dezelfde smart card kunnen zowel bij Octrooicentrum Nederland als bij het Europees Octrooibureau aanvragen worden ingediend. Lees hier meer.
De grootst mogelijke terughoudendheid
Kamerstuk 30300 VI, nr. 109, 2e Kamer. De vaste commissie voor Justitie heeft op 30 november overleg gevoerd met minister Donner over kopieerheffingen op mp3-spelers. Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
De minister: “In dat totale kader is nu de vraag aan de orde of er een heffing moet komen op mp3-spelers. De partijen binnen de SONT komen daar niet uit. De statuten voorzien terecht in die situatie. Er is gekozen voor een systeem waarbij de voorzitter de knoop doorhakt. De minister heeft er het volste vertrouwen in dat de voorzitter van de SONT zijn opvatting deelt dat de grootst mogelijke terughoudendheid betracht moet worden ten aanzien van nieuwe heffingen en dat zeker op dit terrein de aandacht moet zijn gericht op de EU.” Lees hier meer.
Twee keer auteursrecht
- Even over het hoofd gezien, maar in werking getreden op 20 januari (Stb. 2006/25): Wet implementatie richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. (eerdere berichten hier).
- Kamerstuk 29680, nr. 7, 2e Kamer. Voorstel van wet van de leden Örgü en Bakker tot wijziging van de Mediawet en de Auteurswet 1912 (regeling verstrekking programmagegevens); Nota van verbetering.
“In het opschrift van het stuk «Advies Raad van State en reactie van de indieners» (nr.4) wordt na «Auteurswet» ingevoegd: 1912. In het opschrift van het voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State (stuk nr.5) wordt na «Mediawet» ingevoegd: en de Auteurswet 1912. In het opschrift van de memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State (stuk nr.6) wordt na «Mediawet» ingevoegd: en de Auteurswet 1912.”
Een strijd gaande (2)
In aansluiting op dit eerdere bericht over het DARE-project (Digital Academic Repostories, een openbare digitale databank voor wetenschappelijk werk) nog even een link naar de scriptie van Vincent Soek, inmiddels advocaat bij Holland Van Gijzen, over dit onderwerp.
Onder de titel “Wetenschappelijke publicaties in institutional repositories. Maakt het auteursrecht de open archive-wens van universiteiten mogelijk?” komt Soek o.a. tot de, toch enigszins opmerkelijke, conclusie dat “Wetenschappelijke medewerkers desgevraagd niet zo zeer geïnteresseerd blijken in de exploitatiemogelijkheden die het auteursrecht hen biedt, maar veeleer in de persoonlijkheidsrechten (…) De wetenschappelijke medewerker blijkt verder geen belang bij het auteursrecht op zijn werken te hebben en zou het auteursrecht over kunnen dragen of op zijn minst in licentie kunnen geven. Bijvoorbeeld aan de universiteit.” Lees hier meer.
Chi Neng : De Europese Qi Gong
Rechtbank ‘s-Gravenhage, 24 januari 2006, KG ZA 05-1308. Patricia Van Walstijn tegen Anne Hering. Recht toe recht aan-vonnis na ruzie tussen handelspartners.
Eiseres Van Walstijn houdt zich bezig met Qi Gong, een Chinese bewegingsleer. Zij doet dit sinds 1998 in Nederland onder de naam CHI NENG. In dat verband geeft Van Walstijn les en organiseert zij workshops en seminars. Verder vervaardigt en produceert zij materiaal met betrekking tot de leer. Van Walstijn heeft het teken CHI NENG als woordmerk gedeponeerd.
In 2000 is Van Walstijn in contact gekomen met gedaagde Hering, die vervolgens in China opleidingen heeft gevolgd waarna zij door de Master in China werd gecertificeerd om lessen en opleiding te gaan geven. In overleg met Van Walstijn is Hering in Duitsland activiteiten op het gebied van de bewegingsleer gaan ondernemen, en wel onder de naam CHI NENG, waartoe zij in het handelsregister haar eenmanszaak “Chi Neng Institute Deutschland” heeft ingeschreven. De samenwerking tussen partijen is in augustus 2005, na discussie omtrent (verder) te maken afspraken, tot een einde gekomen.
Eiseres wil nu dat gedaagde ieder gebruik van het merk en de handelsnaam CHI NENG staakt en gestaakt houdt, alsmede iedere inbreuk op auteursrechten van Van Walstijn te staken en gestaakt te houden.
De rechtbank wijst de vorderingen inzake de merken en de handelsnaam toe. De vordering inzake inbreuk op auteursrecht, alsmede de nevenvorderingen (i.c. het doen van opgave, het vernietigen voorraad en het opnemen op een website van een rectificatie) worden als te verstrekkend beschouwd en zijn derhalve niet toewijsbaar.
Over de geldigheid van het gemeenscahpsmerk merkt d erechtbank nog het volgende op:
"5.2. Van Walstijn heeft betoogd dat de voorzieningenrechter dient uit te gaan van de geldigheid van het ingeroepen Gemeenschapsmerk, zulks op grond van hetgeen is bepaald in artikel 95, eerst lid, van de Gemeenschapsmerkenverordening, welke bepaling luidt als volgt:
“De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk beschouwen het Gemeenschapsmerk als geldig, tenzij dit door de gedaagde bij een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring wordt bestreden.”
5.3. Dit betoog faalt evenwel, nu genoemde bepaling niet van toepassing is op de procedure in kort geding, waarin voor de gedaagde immers niet de mogelijkheid bestaat om een reconventionele vordering in te stellen die strekt tot een -definitievemaatregel als vervallen- of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk.
5.4. Dat neemt niet weg dat er aanleiding is bij wege van analogie van bedoelde bepaling in een procedure in kort geding het Gemeenschapsmerk in elk geval voor geldig te houden, indien niet blijkt dat in enige reeds aanhangige bodem( inbreuk)procedure de geldigheid van dat merk onderwerp is van een eis in reconventie dan wel bij het OHIM een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk als bedoeld in artikel 55 van de Gemeenschapsmerkenverordening is ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat één van voormelde situaties zich voordoet, hetgeen met zich brengt dat het beroep van Hering op nietigheid van het Gemeenschapsmerk moet worden gepasseerd."
Lees hier het vonnis.
Mad World
Gerechtshof Arnhem, 17 januari 2006, LJN: AV0158. Daléro B.V. tegen Vereniging Buma. Auteursrechtelijk verweer schoenmakersketen maakt geen kans tegen de rapportages van de buitendienst-relatiemedewerkers.
Op 18 november 2003 heeft een buitendienst-relatiemedewerker van Buma, de schoenmakerij van Daléro in Gouda bezocht en daar in de voor het publiek vrij toegankelijke (verkoop- en wacht)ruimte muziekgebruik door middel van een tuner en twee speakers geconstateerd. De buitendienst-relatiemedewerker heeft bij die gelegenheid een “Universeel opgaveformulier muziekgebruik / Buitendienst Buma” ingevuld en ondertekend. Dit formulier is “voor akkoord opgave’’ ondertekend door de bedrijfsleider van het bewuste filiaal van Daléro.
Op 18 maart 2004 heeft de buitendienst-relatiemedewerker nogmaals een bezoek aan het filiaal van Daléro in Gouda gebracht; hij heeft toen in de voor het publiek vrij toegankelijke (verkoop- en wacht)ruimte gebruik van het muziekwerk met de titel “Mad World” geconstateerd, en daarvan rapport opgemaakt. Op 19 augustus 2004 heeft een andere buitendienst- relatiemedewerker van Buma, een bezoek gebracht aan vier andere, soortgelijke filialen van Daléro in Delft en Zoetermeer. In het door hem daarvan opgemaakte rapport heeft hij vermeld dat hij op die dag in deze vier filialen muziekgebruik heeft geconstateerd en muziekapparatuur heeft waargenomen; tevens heeft hij in dit rapport de titels van de daar door hem gehoorde muziekwerken genoteerd.
Daléro bestrijdt door middel van de derde grief het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van openbaarmaking van muziek door Daléro in de zin van artikel 12 van de Auteurswet. In het onderhavige geval is dat volgens Daléro niet het geval, omdat Daléro er geen bedrijfs- of beroepsbelang bij heeft en ook niet kan hebben dat ook anderen (de klanten) de ten gehore gebrachte muziek kunnen horen. Volgens Daléro (in de toelichting op haar tweede grief) zijn in het kader van haar verweer de volgende omstandigheden van belang.
Iedere winkelvestiging van Daléro - doorgaans met een relatief kleine oppervlakte - is in feite eerst en vooral een schoenmakerswerkplaats en daarnaast, voor een ondergeschikt deel, verkoop- en wachtruimte. De reparatie van schoenen is kernactiviteit. De machines die daarvoor worden gebruikt nemen de meeste plaats in en zijn praktisch doorlopend in gebruik, ook wanneer klanten schoenen ter reparatie aanbieden en/of artikelen kopen. Iedere winkel wordt bemand door slechts één medewerker, die doorlopend in de ruimte aanwezig moet zijn. Omdat de winkels geen afgescheiden personeelskantine hebben, brengt de medewerker ook zijn pauzes in die ruimte met de machines door. Als de medewerker door middel van een radio voor zijn eigen genoegen muziek ten gehore wil brengen, wordt de radio geplaatst in de werkplaats in de buurt van de draaiende machines. Het geluid van de radio overstemt daarbij nimmer het lawaai van de machines.
Onder de genoemde omstandigheden zal het geluid van de radio ook nooit het lawaai van de machines kunnen overstemmen, omdat de machines doorlopend in werking (moeten) blijven en de klanten niet meer te woord kunnen worden gestaan als dezen tevens de muziek zouden horen. Zij zouden als dit anders was, een dergelijk - het geluid van de machines overstemmend - volume van de muziek ook als uiterst onaangenaam ervaren. Ten slotte heeft Daléro bij gelegenheid van het pleidooi nog betwist dat de ten gehore gebrachte muziekwerken tot het Buma-repertoire behoren en aangevoerd dat de feitelijke situatie er noodgedwongen toe leidt dat anderen de muziek ook kunnen horen.
Het hof verwerpt het betoog van Daléro. Aangenomen moet worden dat voor de bovengenoemde medewerkers van Buma bij hun bezoeken aan de genoemde filialen van Daléro steeds duidelijk in de voor het publiek toegankelijke winkelruimtes muziek hoorbaar was. Die medewerkers hebben dit bij de door hen tijdens het pleidooi in hoger beroep verstrekte inlichtingen bevestigd. Uit de bovengenoemde productie 5 blijkt dat het bezoek van de eerste buitendienst-relatiemedewerker heeft plaatsgevonden om 10.45 uur, terwijl de andere buitendienst-relatiemedewerker heeft verklaard dat hij zijn vier bezoeken heeft afgelegd tussen 10.00 en 14.00 uur. De eerste buitendienst-relatiemedewerker heeft bij zijn bezoek klanten aangetroffen en bij zijn bezoek waren de machines uit. De andere weet niet meer of de machines wel of niet draaiden. In het filiaal in Zoetermeer klonk de muziek door de speakers in het plafond; in de overige door de andere buitendienst-relatiemedewerker bezochte filalen door de in de radio ingebouwde speaker(s).
Voorts is uit de bij het pleidooi in hoger beroep door de directeur van de holding die de aandelen van Daléro houdt, verstrekte inlichtingen gebleken, dat hij aan de bedrijfsleider van Daléro in Gouda op diens verzoek aldaar te gebruiken geluidsapparatuur (een radio met een losse geluid(box) ter beschikking heeft gesteld. De draagbare radio's in de andere filialen zijn ook alle door Daléro ter beschikking gesteld en behoren aan haar in eigendom toe.
Dit alles leidt voorshands tot de conclusie dat Daléro in de bovengenoemde filialen gedurende de openingstijden van de filialen duidelijk hoorbare achtergrondmuziek deed en doet klinken ten behoeve van de werknemers van Daléro en van het publiek dat de filialen van Daléro bezoekt. Dit betekent dat sprake is van openbaarmaking van deze muziek in de zin van artikel 12 lid 1, aanhef en sub 4, van de Auteurswet.
Het verweer van Daléro dat geen sprake zou zijn van Buma-repertoire is onvoldoende gemotiveerd. De rapporten van de relatiemedewerkers van Buma zijn reeds in eerste aanleg overgelegd, waarbij de gehoorde muziekwerken gespecificeerd zijn weergegeven. Het had tegen die achtergrond op de weg van Daléro gelegen haar pas bij het pleidooi in hoger beroep op dit punt gevoerde verweer nader te onderbouwen.
Afweging van de belangen van Daléro tegen die van Buma leidt niet tot een ander oordeel. De stelling van Daléro dat deze muziek noodgedwongen hoorbaar is, gaat niet op; het is heel wel mogelijk om de werknemers naar muziek te laten luisteren tijdens het werk zonder dat deze muziek door de winkelruimte klinkt. Lees het arrest hier.