Een eigen intellectuele schepping
Kamerstuk 30536, nr. 4, 2e Kamer. Regels inzake de volledige liberalisering van de postmarkt en de garantie van de universele postdienstverlening. Advies en nader rapport
De Raad merkt op dat in de memorie van toelichting geen aandacht wordt besteed aan de vraag of het in het wetsvoorstel gekozen systeem van toegang tot postcodes in overeenstemming is met het databankrecht.
Aangenomen moet worden dat een postcodesysteem een databank vormt in de zin van de databankregelgeving. Een postcodesysteem vormt immers een verzameling van gegevens, die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.
Een postcodesysteem dat aangemerkt kan worden als een databank, kan twee soorten bescherming genieten: auteursrechtelijke bescherming (bescherming tegen verveelvoudiging en openbaarmaking) en bescherming door een sui generis recht (bescherming tegen opvraging of hergebruik). Voor auteursrechtelijke bescherming komt het systeem in aanmerking als het door de keuze of rangschikking van gegevens een eigen intellectuele schepping vormt van de maker.
Bescherming door het sui generis recht speelt een rol als sprake is van een substantiële investering door de maker (lagere drempel). Onder omstandigheden kunnen beide regimes van bescherming naast elkaar van toepassing zijn7. De Raad adviseert in de memorie van toelichting nader in te gaan op het regime van bescherming dat van toepassing is op het postcodesysteem van TPG Post en de verhouding van dit regime
Is het waar
Kamervragen, vraagnr. 2050612910, 2e Kamer. Vragen van het lid Gerkens (SP) aan de ministers van Economische Zaken en van Justitie over het Peer-to-Peer programma Tribler. (Ingezonden 4 mei 2006)
1 Is het waar dat het ministerie van Economische Zaken € 3 miljoen subsidie aan de ontwikkeling van het programma Tribler heeft gegeven in het kader van Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK)?
2 Hoe oordeelt u over dit programma? Bent u bekend met het feit dat via dit programma veel illegaal aanbod van muziek, film en porno te vinden is?
3 In hoeverre is bij de ontwikkeling sprake van fundamenteel hoogstaand onderzoek en aansprekende innovaties?
4 Was bij de toekenning van de subsidie bekend dat het programma met hoge waarschijnlijkheid gebruikt zou worden voor het zonder toestemming verspreiden van materiaal waarop auteursrecht rust? Zo ja, waarom is dan toch besloten de subsidie toe te kennen? Zo neen, waarom was dat niet bekend, gezien het feit dat peer-to-peer programma’s met name hiervoor gebruikt worden?
5 Vindt u het wenselijk dat de overheid een bijdrage levert aan de ontwikkeling van een dergelijk programma zonder daarbij oog te hebben voor het auteursrecht dat op dit materiaal rust? Zo neen, hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren?
6 Wat gaat u doen om het illegaal verspreiden van materiaal waarop auteursrecht rust op internet aan te pakken?
7 Loopt er momenteel nog een subsidie-aanvraag van de ontwikkelaars van Tribler voor de verdere ontwikkeling van dit programma? Zo ja, wat gaat u met deze aanvraag doen?
8 Deelt u de mening dat deze subsidie gezien de doelstellingen van BSIK en de ongewenste bij-effecten ten aanzien van het zonder toestemming verspreiden van materiaal waarop auteursrecht rust terecht is geweest? Zo neen, wat gaat u doen? Zo ja, waarom?
9 Bent u bereid de subsidies in het kader van BSIK nader tegen het licht te houden? Zo neen, waarom niet?
Draagvlak en maatwerk
Kamerstuk 29515, nr. 136, 2e Kamer. Kabinetsplan aanpak administratieve lasten; Brief minister met overzicht maatregelen op terrein van Justitie ter vermindering administratieve lasten voor bedrijfsleven.
Auteursrechtvergoedingen. In 2004 is tussen de ondernemersorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland en de Stichting Reprorecht een Introductieregeling reprorecht bedrijfsleven (2003–2005) gesloten over de uitvoering van de wettelijke regeling inzake het reprorecht. De verschuldigde vergoedingen worden betaald aan de Stichting Reprorecht, die vervolgens reparteert aan de rechthebbenden.
Op grond van de afspraken betalen bedrijven een vast bedrag per jaar aan de stichting, dat berust op de bedrijfsgrootte en het veronderstelde kopieergedrag. Bedrijfsomvang in aantallen medewerkers en de door het CBS gehanteerde SBI-codes zijn hierbij bepalend. Deze wijze van uitvoeren van het reprorecht scheelt het bedrijfsleven op jaarbasis € 57 mln.
Alle betrokken partijen zijn positief over de regeling.
Eind 2005 is deze dan ook verlengd. Ondanks voorzieningen om de uitvoering van het reprorecht en ook van andere auteursrechtheffingen (naburige rechten, recht op muziek en beelden) zoveel mogelijk te stroomlijnen, blijven deze op kritiek van het bedrijfsleven stuiten. Het initiatief van het georganiseerde bedrijfsleven en rechthebbenden om over een zo eenvoudig mogelijke inning van auteursrechtvergoedingen afspraken te maken wordt toegejuicht.
Zelfregulering biedt namelijk de beste garantie voor draagvlak en maatwerk, terwijl ook de nodige AL-reducties kunnen worden bereikt, zowel voor het betalingsplichtige bedrijfsleven als voor de collectieve beheersorganisaties zelf. In mijn optiek illustreren de gemaakte afspraken dat zelfregulering zeer goed kan werken. Partijen kunnen zelf in een evaluatie van de regeling voorzien, en eventuele AL-aspecten kunnen daarbij altijd betrokken worden.
Overigens vormen auteursrechtvergoedingen als zodanig, anders dan wel eens wordt gesuggereerd, geen administratieve last. Het uitgangspunt is daarbij duidelijk: in beginsel een plicht tot betaling voor het gebruik van andermans beschermd werk. Bij octrooien is dat niet anders. In het streven om zelfregulering verder te stimuleren heeft mijn ministerie een informele dialoog op gang gebracht tussen auteursrechtenorganisaties en het georganiseerde bedrijfsleven (VNO-NCW en MKB Nederland). In dat verband wordt gesproken over mogelijkheden tot verdere vereenvoudiging.
Ik stel het nodige in het werk om deze dialoog te bevorderen en zie dan ook met met belangstelling uit naar de uitkomsten. Vooruitlopend daarop heeft de Stichting Auteursrechtbelangen gevolg gegeven aan mijn suggestie tot en het voortouw genomen bij de ontwikkeling van een digitaal loket, waarop gebruikers straks zullen kunnen nagaan welke kosten zijn verbonden aan hun wijze van gebruik van beschermd werk. Het streven is erop gericht dit digitale loket nog in 2006 te operationaliseren.
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
beVrijdagmiddagberichten
- Voor reclameliefhebbers: Het Reclamearsenaal: De plek voor het erfgoed Nederlandse reclame, met zeer uitgebreid archief. Website hier.
- Anders als bei der Bezeichnung „FUSSBALL WM 2006“ könne bei „WM 2006“ jedoch nicht angenommen werden, dass der Verkehr diese Angabe allgemein, d.h. für alle beanspruchten Waren und Dienstleistungen, als nicht unterscheidungskräftigen Hinweis auf die Veranstaltung einer Weltmeisterschaft im Jahre 2006 als solche verstehe und ein solches Verkehrsverständnis bereits im Zeitpunkt der Eintragung Anfang 2003 bestanden habe. Lees hier meer.
- Haiku op Boekblad.nl:
“Column Hans Bousie
Door Hans Bousie
Hans Bousie is deze week met vakantie.”
- Artikel Dasgupta in de IndiaTimes: Should menus carry copyrights? First fake paintings and handbags, then the Da Vinci Code copycat charges. Now, the fat is in the fire again, this time over culinary plagiarism. And it’s causing heartburn in kitchen cabinets across the world. Lees hier meer.
- Google verdient enorm aan advertenties op websites die verborgen gaan achter verkeerd gespelde url's van bekende websites. Critici vinden dit misbruik van handelsnamen. Lees hier meer.
- Trump trying to trump a trump. Donald and Ivana Trump are battling again. This time The Donald is fighting Ivana's bid to trademark her name ("Ivana Trump") for use in her real estate business .He filed formal opposition with the U.S. Patent and Trademark Office. Ivana denies that a new Trump trademark would cause confusion, adding that her continuing use of his surname "has been undertaken with the consent and acquiescence" Lees meer hier.
Vraag van de Dag (2)
Mooi antwoord van Peter van der Wees (Vereenigde) op de vraag van de dag (zie hieronder): “Uit de berichtgeving in de media alsmede het dagboek van Endstra zelf rijst het beeld op van Holleeder als "kwade genius" in deze kwestie, en Endstra als diens willoos werktuig. Op grond van het aloude adagium "het brein gaat voor de hand" moet de conclusie dan ook zijn dat Holleeder in dezen als auteursrechthebbende moet worden aangemerkt.”
Lexicale vondst
Gerecht van Eerste Aanleg 3 mei 2006, zaak T-439/04. Eurohypo tegen OHIM.
Geen Europolis maar Europhypo. Het Gerecht acht het beschrijvend voor financiële diensten.
Het beroep na afwijzing van de inschrijving van het woordmerk EUROHYPO voor financiële zaken wordt verworpen, aangezien het woord voor deze diensten beschrijvend is in de zin van artikel 7 lid 1 sub b Verordening. De kamer van beroep voegt daaraan toe dat dit in ieder geval zo is in Duitstalige landen en dat dit overeenkomstig artikel 7, lid 2, van verordening nr. 40/94 een afdoende grond voor weigering van bescherming vormde.
Voorts vormen de elementen „euro” en „hypo” volgens haar een onmiddellijk begrijpbare aanduiding van de kenmerken van de vijf bovengenoemde diensten en maakt de samenvoeging van de twee elementen tot één woord het merk niet minder beschrijvend.
Eurohypo voert bij het Gerecht als eerste middel aan "de bestreden beslissing artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 40/94, dat bepaalt dat „tijdens de procedure [...] het BHIM ambtshalve de feiten onderzoekt”, schendt doordat de kamer van beroep de feiten niet volledig heeft onderzocht."
Het gerecht verwerpt dit middel: "Of een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, moet bovendien uitsluitend worden beoordeeld op basis van de relevante gemeenschapsregeling zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter. Het is bijgevolg voldoende dat de kamer van beroep voor haar beslissing het criterium van het beschrijvend karakter zoals uitgelegd in de rechtspraak heeft toegepast; zij behoeft haar oordeel niet door middel van bewijs te onderbouwen. In casu heeft de kamer van beroep onderzocht welke betekenis de elementen „euro” en „hypo” voor de Duitse consument hebben, en welke betekenissen de samengestelde term „eurohypo” kan hebben.
De vaststelling dat in de motivering van de bestreden beslissing niet wordt verwezen naar extra opzoekingen, zoals een overzicht van de resultaten van internetopzoekingen, volstaat niet als bewijs dat de kamer van beroep haar eigen uitlegging van de betrokken term in de plaats heeft gesteld van die van het relevante publiek. De kamer van beroep, die er voldoende van overtuigd was dat de beschrijvende aard van de elementen „euro” en „hypo” een grond voor weigering van inschrijving vormde, heeft door af te zien van extra opzoekingen niet in strijd met artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 40/94 gehandeld."
Als tweede middel voert Eurohypo schending van artikel 7 lid 1 sub b aan: "Volgens haar heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de elementen „euro” en „hypo” kunnen worden geassocieerd met de Europese munt en met het woord „Hypothek” (hypotheek), doch geen rekening gehouden met de andere mogelijke betekenissen van deze twee elementen. (...) Verder stelt verzoekster dat het woordteken EUROHYPO, in zijn geheel beschouwd, de diensten waarvoor inschrijving is geweigerd, niet beschrijft. Het woordteken EUROHYPO is geen gangbare Duitse beschrijving van financiële diensten en uit de resultaten van de [...] internetopzoekingen blijkt dat dit woord niet courant wordt gebruikt in een beschrijvende betekenis."
Het Gerecht oordeelt: "In de eerste plaats stelt het Gerecht vast dat de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt dat het betrokken publiek het element „euro” in de financiële sector waarneemt als de gangbare munt van de Europese Unie en als een beschrijving van deze monetaire ruimte. Dit element beschrijft dus, in minstens één van de potentiële betekenissen ervan, een kenmerk van de betrokken financiële diensten. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het element „euro”, zoals verzoekster stelt, ook kan worden opgevat als de afkorting van het woord „Europa”. Verder heeft de kamer van beroep terecht opgemerkt dat met betrekking tot financiële diensten het element „hypo” door de gemiddelde consument wordt opgevat als een afkorting van de term „hypotheek”. Deze conclusie wordt niet op losse schroeven gezet door de omstandigheid dat, zoals verzoekster stelt, deze term ook andere betekenissen kan hebben in de medische sector of in het Oud-Grieks."
Ook de samenstelling is volgens het Gerecht beschrijvend: "In casu is het woordteken EUROHYPO niet meer dan een samenstelling van twee beschrijvende elementen, die geen indruk wekt die ver genoeg verwijderd is van de indruk die uitgaat van een eenvoudige samenvoeging van zijn bestanddelen, zodat het woord niet meer is dan de som van zijn bestanddelen. Bovendien heeft verzoekster niet aangetoond dat dit samengestelde woord tot het normale spraakgebruik is gaan behoren en aldaar een eigen betekenis heeft gekregen. Zij stelt integendeel dat het woordteken EUROHYPO als beschrijving van de financiële diensten niet tot het gangbare Duitse taalgebruik behoort."
Lees hier het arrest.
Vraag van de dag
NRC van gisteren: “Het is overigens onduidelijk bij wie het auteursrecht van de gesprekken ligt. “Waarschijnlijk bij de erven-Endstra”, zegt de Leidse hoogleraar auteursrecht Dirk Visser. “Het ligt gecompliceerd”, zegt uitgever Marie-Anne van Wijnene van De Endstra-tapes. "Maar dat heeft ons niet tegengehouden.”
Oplossingen kunnen worden gemaild. Onder de inzendingen wordt iets verloot.
Uitgelekt
Het ANP bericht dat de Familie Endstra het boek de Endstra-tapes uit de handel wil laten nemen. “Köster advocaten in Haarlem bevestigde donderdag berichtgeving hierover in AT5. Het kort geding dient maandag voor de rechtbank in Amsterdam. Volgens raadsman Hans Koets van het Haarlemse advocatenkantoor is de familie erg boos over de publicatie. De familie vindt dat de twee Parool-journalisten geld verdienen aan zeer vertrouwelijke gesprekken tussen Willem Endstra en de recherche, die nooit voor publicatie bedoeld waren.
Lees hier meer. En hier meer over het auteursrecht op het de beroemde bankje-foto.
Uitgeput
HvJ EG, 4 mei 2006, opinie AG Sharpston, in zaak C-479/04. Laserdisken ApS tegen Kulturministeriet. (Geen Nederlandse tekst beschikbaar.)
De AG beantwoordt de door het Deense Østre Landsret gestelde prejudiciële vragen met betrekking tot de reikwijdte van de uitputtingsregel zoals neergelegd in art. 4 van de Auteursrechtrichtlijn als volgt:
Demzufolge bin ich der Ansicht, dass die vom Østre Landsret vorgelegten Fragen wie folgt beantwortet werden sollten:
1- Die Prüfung von Artikel 4 Absatz 2 der Richtlinie 2001/29/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 22. Mai 2001 zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft hat nichts ergeben, was seine Gültigkeit beeinträchtigt.
2- Artikel 4 Absatz 2 der Richtlinie 2001/29/EG des Europäischen Parlaments und des Rates hindert einen Mitgliedstaat daran, den Grundsatz der internationalen Erschöpfung in seinem Recht beizubehalten."
Uit twee bestanddelen
HvJ EG, 4 mei 2006, arrest in zaak C-431/04. Prejudiciële antwoorden aan het Bundesgerichtshof, met betrekking de zaak Massachusetts Institute of Technology tegen het Deutsche Patent- und Markenamt. (Met dank aan Martijn de Lange, Octrooicentrum).
Belangrijke uitspraak van het Hof van Justitie, dat verrassend tegen de opinie van de AG ingaat. Wanneer de opinie van de AG zou zijn gevolgd zouden de mogelijkheden van aanvullende bescherming aanzienlijk zijn verruimd maar dat zal nu dus niet gebeuren.
Het Bundesgerichtshof heeft het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld.
1- Houdt het begrip ‚samenstelling van werkzame stoffen van een geneesmiddel’ in de zin van artikel 1, sub b, van verordening 1768/92 in dat alle bestanddelen van de samenstelling werkzame stoffen met therapeutisch effect moeten zijn?
2- Is er ook sprake van een ‚samenstelling van werkzame stoffen van een geneesmiddel’ wanneer een samenstelling van stoffen uit twee bestanddelen bestaat, waarbij het ene bestanddeel een werkzame stof is met een bekend therapeutisch effect voor een bepaalde indicatie, en het andere bestanddeel een farmaceutische vorm van het geneesmiddel mogelijk maakt die leidt tot een andere werking van het geneesmiddel voor die indicatie (in-vivo-implantaat met gecontroleerde afgifte van de werkzame stof ter voorkoming van toxische effecten)?”
Het begrip „werkzame stof” wordt in verordening nr. 1768/92 echter niet gedefinieerd.
Bij gebreke van enige definitie van het begrip „werkzame stof” in verordening nr. 1768/92 moeten de betekenis en de draagwijdte van deze woorden worden bepaald met inachtneming van de algemene context waarin zij worden gebruikt en in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis.
In casu moet erop worden gewezen dat blijkens de stukken in deze zaak vaststaat dat de uitdrukking „werkzame stof” in de in de farmacologie gebruikelijke betekenis niet stoffen in de samenstelling van een geneesmiddel omvat die geen eigen werking uitoefenen op het organisme van mens of dier.
(…) vastgesteld moet worden dat een stof die geen eigen therapeutisch effect heeft en die ertoe dient om het geneesmiddel een bepaalde farmaceutische vorm te geven, niet valt onder het begrip werkzame stof, dat het op zijn beurt mogelijk maakt het begrip product te definiëren. Een dergelijke stof kan in combinatie met een stof die zelf wel therapeutische effecten heeft, dus geen „samenstelling van werkzame stoffen” zijn in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 1768/92.
Dat de stof die geen eigen therapeutisch effect heeft, het mogelijk maakt het geneesmiddel een farmaceutische vorm te geven die noodzakelijk is voor de therapeutische werking van de stof met therapeutische effecten, doet aan deze uitlegging niet af.
Zoals de advocaat-generaal in punt 11 van zijn conclusie en de Franse en de Nederlandse regering hebben opgemerkt, lijkt het meer algemeen niet ongewoon dat stoffen die het mogelijk maken het geneesmiddel een bepaalde farmaceutische vorm te geven, invloed hebben op de therapeutische werking van de werkzame stof in het geneesmiddel.
Een begrip „samenstelling van werkzame stoffen” van een geneesmiddel dat een samenstelling van twee stoffen zou omvatten waarvan er slechts één eigen therapeutische effecten heeft voor een bepaalde indicatie, en de andere een farmaceutische vorm van het geneesmiddel mogelijk maakt die noodzakelijk is voor de therapeutische werking van de eerste stof voor die indicatie, zou derhalve bij de toepassing van de verordening hoe dan ook een element van rechtsonzekerheid introduceren. Dat een stof die geen eigen therapeutisch effect heeft, noodzakelijk is om de therapeutische werking van de werkzame stof te garanderen, kan in casu namelijk niet als een inhoudelijk voldoende bepaald criterium worden beschouwd.
Afgezien daarvan zou een dergelijk begrip ook in de weg staan aan de verwezenlijking van het in de zesde overweging van de verordening genoemde doel, dat op communautair niveau een uniforme oplossing moet worden gevonden om zo een heterogene ontwikkeling van de nationale wetgevingen te voorkomen, die uitloopt op nieuwe ongelijkheden die het vrije verkeer van geneesmiddelen in de Gemeenschap zouden kunnen belemmeren en daardoor de instelling en de werking van de interne markt rechtstreeks zouden kunnen aantasten.
Derhalve moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 1, sub b, van verordening nr. 1768/92 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „samenstelling van werkzame stoffen van een geneesmiddel” niet een samenstelling van twee stoffen omvat waarvan er slechts één eigen therapeutische effecten heeft voor een bepaalde indicatie, en de andere een farmaceutische vorm van het geneesmiddel mogelijk maakt die noodzakelijk is voor de therapeutische werking van de eerste stof voor die indicatie.
Lees het volledige arrest hier.