Vier categorieën
Rapport VWA: Claims bij levensmiddelen onderzocht. “De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) onderzocht 175 voedingsmiddelen op het gebruik van zogenaamde claims. Dertien maal is opgetreden tegen oneigenlijk gebruik van claims. Ook is door de VWA een medische claim aangetroffen op een levensmiddel. Dit is verboden omdat medische claims alleen op medicijnen mogen staan.
De VWA onderscheidt vier categorieën claims: medische claims, gezondheidsclaims, voedingswaarde claims en overige claims. Verreweg de meeste aangetroffen claims zijn voedingswaarde claims, met name gericht op de (lage) hoeveelheid vet die het product bevat. Daarnaast is er in ongeveer een derde van de aangetroffen claims sprake van een claim die valt in de categorie ‘overig’. Deze ‘overige’ claims zijn vaak vaag en betekenisloos, zoals: “perfect geschikt voor de verantwoorde lekkere trek’, of: ”draagt bij aan een evenwichtige voeding”. Dit soort claims kan verwarring wekken bij de consument of zelfs misleiden.
De komende jaren wordt gewerkt aan het implementeren van een Europese verordening voor claims, die de huidige wetgeving gaat vervangen. Het is op dit moment (nog) niet duidelijk of de bovengenoemde vage, ‘overige’ claims verboden gaan worden door de nieuwe Europese claimsverordening.
De VWA dringt er bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op aan zorg te dragen dat de nieuwe claimswetgeving eenduidig geïnterpreteerd kan gaan worden, ook met betrekking tot de ‘overige’ claims.”
Lees het rapport rapport ‘Claims bij levensmiddelen’ hier.
Geschikt
Persbericht St. Brein: " Zoekmp3 schikt schadeclaim met Brein. Afgelopen zomer oordeelde het Gerechtshof Amsterdam (15.06.2006) in hogerberoep dat de site Zoekmp3 onrechtmatig is omdat structureel gebruik werdgemaakt van de beschikbaarheid van ongeautoriseerd aangebodenmuziekbestanden op internet.
Tevens werd Zoekmp3 verplicht een nader tebepalen schadevergoeding te betalen aan de door BREIN vertegenwoordigdebenadeelde rechthebbenden. Die schadeclaim is nu geschikt. Zoekmp3 betaalteen substantieel bedrag aan BREIN en gaat niet in cassatie.
Zoekmp3 accepteert het oordeel van het Hof: "Wij zijn destijds zelf naar derechter gestapt om duidelijkheid te krijgen of de werkwijze van Zoekmp3geoorloofd was. We respecteren het oordeel van het Hof dat het structureelgebruikmaken van het massale aanbod van ongeautoriseerd muziekbestandenonrechtmatig is. Daarom hebben wij besloten niet in cassatie te gaan en metBREIN een schadevergoeding te schikken.
"Op de site Zoekmp3 kon worden gezocht naar muziekbestanden die door middelvan een link konden worden gedownload van andere websites. Op de siteZoekmp3 stonden geen muziekbestanden. Eerder had de rechtbank Haarlem desite Zoekmp3 niet verboden maar bepaald dat door BREIN gemelde links naarillegale muziekbestanden moesten worden verwijderd. In hoger beroep verboodhet Hof Zoekmp3 alsnog omdat het Hof oordeelde dat de site wist dat deaangeboden links in belangrijke mate verwezen naar illegale muziekbestandenen daar structureel gebruik van maakte. Het Hof bepaalde dat het daarbijniet ter zake doet dat het op beperkte schaal downloaden door gebruikers istoegestaan. Het openbaar maken van auteursrechtelijk beschermde werkenzonder toestemming is inbreukmakend en daarnaar linken is onrechtmatig. HetHof oordeelde dat een site die dat structureel doet verboden is enschadevergoeding dient te betalen.
BREIN is tevreden: "De uitspraak van het Hof in deze bodemprocedure sluit aan bij de internationale jurisprudentie. De kort geding uitspraak in de Kazaa zaak is daardoor achterhaald. Kazaa betaalde al een forse schikking. Zoekmp3 is gestopt en schikt nu ook. Natuurlijk liggen de bedragen helemaal niet in dezelfde orde van grootte. Dat was voor de sites ook niet het geval. Maar het is een substantieel bedrag dat we aanwenden om illegale websites aan te pakken"."
Lees het persbericht ook hier.
Stereochemie
Rechtbank Den Haag 13 september 2006, rolnr. 05-2842 en Rechtbank Den Haag 13 september 2006, rolnr. 05-2877, beide procedures tussen de partijen Ranbaxy Uk. Ltd. en Ranbaxy Laboratories Ltd. tegen Warner-Lambert.
Warner-Lambert is de houdster van twee Europese octrooien die betrekking hebben op de cholesterolremmende stof atorvastastine, EP 0 409 281 en EP 0 247 633. Atorvastatine is de werkzame stof van het geneesmiddel Lipitor van Pfizer (verbonden aan Warner-Lambert). Ranbaxy is voornemens om ook een geneesmiddel op de markt te brengen met de werkzame stof atorvastatine en heeft naar aanleiding daarvan twee procedures tegen Warner-Lambert aanhangig gemaakt: een met betrekking tot de geldigheid van conclusies 1, 2, en 3 van EP ‘281 en een met betrekking tot de beschermingsomvang van EP ‘633.
In de eerste procedure (rolnr. 05-2842) wijst de rechtbank de vordering van Ranbaxy toe en vernietigt conclusie 1, 2 en 3 van EP ‘281 wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit. De rechtbank zet daarmee een eerder oordeel van de Technische Kamer van Beroep van het Europese octrooibureau opzij, dat de uitvinding wel inventief achtte.
In de tweede procedure is de beschermingsomvang van EP ‘633 aan de orde. Ranbaxy stelt zich op het standpunt dat “de stereochemie van atorvastatine met zich meebrengt dat deze stof geen inbreuk maakt op het octrooi.” Bij het beoordelen van deze stelling is onder meer aan de orde of Warner-Lambert zekere uitvoeringsvarianten van geoctrooieerde uitvinding heeft gedisclaimd, bij voorbeeld in de vorm van afstand van recht. Ranbaxy stelt zich onder meer op het standpunt dat Warner-Lambert dit heeft gedaan door bepaalde mededelingen aan het Europese octrooibureau tijdens de verleningsprocedure van het ándere octrooi, EP ‘281. De rechtbank overweegt dat hiermee niet is voldaan aan de vereisten voor afstand van recht, aangezien met die mededelingen geen uitspraak is gedaan over de beschermingsomvang van EP ‘633. In r.o. 3.22”
“Afstand van recht is een rechtshandeling, zodat naar Nederlands recht een op de wil tot het doen van afstand gerichte verklaring is vereist, eventueel te construeren aan de hand van de criteria van artikel 3:35 BW. Daarvan is mede gelet op de geschetste te onderscheiden contexten (informatie voor de vakman vs. beschermingsomvang) geen sprake. Aan de vereisten voor afstand van recht dient, gelet op de verstrekkende gevolgen daarvan, strikt de hand te worden gehouden.”
De rechtbank concludeert dat op geen enkele plaats in de beschrijving, de conclusies of de verleningsgeschiedenis van EP ‘633 een disclaimer te lezen is, en wijst de vorderingen van Ranbaxy af. Aangezien Ranbaxy tijdens de zitting heeft verklaard dat zij haar voornemen om atorvastatine op de markt te brengen laat afhangen van de uitkomst van de procedure in conventie, neemt de rechtbank aan dat Ranbaxy haar voornemen niet zal uitvoeren.
Verstrijkende inschrijvingen
GvEA, 13 september 2006, zaak T-191/04. MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG tegen OHIM / Tesco Stores Ltd
Formele bezwaren m.b.t. oppositieprocedure nationaal woordmerk METRO tegen aanvraag tot inschrijving van beeldmerk dat woordelement METRO bevat. .
“Het Gerecht stelt derhalve vast dat bij het oordeel in de bestreden beslissing dat „[h]et [...] de oppositieafdeling niet [is] toegestaan, het statuut van een opposant met terugwerkende kracht te wijzigen alleen omdat een nationale inschrijving [...] in de loop van de oppositieprocedure [...] verstrijkt”, geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat geen conflict kan ontstaan tussen het aangevraagde merk en een ouder merk dat tijdens deze periode verstrijkt, aangezien het aangevraagde merk pas na afloop van de oppositieprocedure kan worden ingeschreven.
De bescherming die de kamer van beroep aan het oudere merk heeft toegekend, vindt bijgevolg geen rechtvaardiging in de bescherming van de wezenlijke functie van het merk en druist in tegen de ratio legis en de systematiek van de regeling betreffende de beoordeling van de relatieve weigeringsgronden en de oppositieprocedure.
Bovendien stellen verzoekster en het BHIM terecht dat de oppositieafdeling en de kamers van beroep rekening moeten houden met wijzigingen in omstandigheden die zich voordoen tussen het ogenblik waarop de oppositie wordt ingesteld, en de uitspraak op de oppositie, zoals die blijken uit de bewijzen die de partijen overleggen in antwoord op het verzoek om inlichtingen van het BHIM."
Lees het arrest hier.
Volledig de baas
Het Haarlems Dagblad bericht dat de “Haarlemmermeer is gegijzeld door auteursrechten. Dat zegt VVD-raadslid B. Homan. Hij verwijst naar de problemen rondom de kunstwerken aan de gevel van schouwburg De Meerse en op Big Spotters Hill. Homan wil hierover een debat aanzwengelen.
Ook het nieuwe kunstwerk op het Burgemeester van Stamplein, het Mannetje van Hoofddorp, kan door auteursrechten een blok aan het been van de gemeente worden. Het raadslid pleit ervoor dat de gemeente volledig de baas wordt van kunstwerken en ontwerpen waarvoor zij opdracht heeft gegeven. ,,Ze moeten écht van ons zijn. Daaruit volgt dat we er dan ook van alles mee moeten kunnen doen: vervangen, verwijderen, verplaatsen, iets erbij zetten of - voor mijn part - in de kelder zetten", stelt Homan.”
Lees hier meer.
Glashandel 2: De Grosse
Update 19 september: Lees het herstelvonnis hier. Correctie bij Voorzieningenrechter Rechtbank Breda , 13 september 2006, LJN: AY8140. International Facility & Support Partners B.V. tegen NAC B.V, Houdstermaatschappij NAC B.V. & Bavaria N.V.
Mr. Olaf van Haperen van Lawton Advocaten & Belastingadviseurs laat weten dat het met betrekking tot de bovengenoemde zaak op rechtspraak.nl gepubliceerde vonnis inhoudelijk afwijkt van grosse van het vonnis (zie onderstaande link).
De afwijking betreft de overwegingen met betrekking tot de vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Anders dan in de tekst op rechtspraak.nl is in de grosse de kostenveroordeling van NAC op basis van de IE-handhavingsrichtlijn niet opgenomen. Uit de grosse blijkt dat de geraamde en onbetwiste proceskosten van Bavaria volledig worden toegewezen.
Tekst op Rechtspraak.nl, r.o. 4:
“4. De kosten.
Als de in conventie overwegend in het ongelijk te stellen partij dient NAC te worden veroordeeld in de proceskosten van IFSP. Op haar beurt zal IFSP worden veroordeeld in de proceskosten van de houdstermaatschappij, te stellen op nihil vanwege de samenhang met het door NAC gevoerde verweer, alsmede in de proceskosten van Bavaria.
Ter zake van de kostenveroordelingen ten laste van NAC en Bavaria zal, gelet op richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, met toepassing van een richtlijnconforme uitleg van de artikelen 237 e.v. Rv, naast het griffierecht en verschotten het reële bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen, waarvan de gestelde hoogten noch door NAC, noch door IFSP zijn betwist en de voorzieningenrechter ook niet onredelijk voorkomen.
In reconventie wordt IFSP veroordeeld in de proceskosten nu de vorderingen van NAC deels toewijsbaar zijn. Geen van de toegewezen vorderingen van NAC in reconventie houdt verband met intellectuele eigendom, zodat een toekenning van een proceskostenvergoeding zal worden berekend zoals gebruikelijk.”
Grosse, r.o. 3.10
“3.10.
Voor het toekennen van een vergoeding aan reële advocaatkosten bestaat slechts aanleiding in zaken waarin de vordering is gebaseerd op een moedwillige inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht. De vordering van IFSP in conventie is een dergelijke vordering, maar in dat kader komt NAC geen vergoeding van proceskosten toe. Geen van de vorderingen van NAC in reconventie houdt verband met intellectuele eigendom, zodat een eventuele toekenning van een proceskostenvergoeding zal worden berekend zoals gebruikelijk..”
“4. De kosten.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij dient NAC te worden veroordeeld in de proceskosten van IFSP. Op haar beurt zal IFSP worden veroordeeld in de proceskosten van de houdstermaatschappij en de proceskosten van Bavaria. In het laatste geval zal, in de lijn van de uitspraak d.d. 8 augustus 2006 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, naast het griffierecht en verschotten het reële bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen, waarvan de gestelde hoogte niet door eiseres is betwist en de voorzieningenrechter ook niet onredelijk voorkomt.
In reconventie worden NAC en IFSP over en weer in het gelijk gesteld. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.”
Lees de grosse van het vonnis hier. Eerder bericht hier.
Eerst even voor jezelf lezen
Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 september 2006, zaaknrs. 249911 en 249785. Ranbaxy UK. Ltd & Ranbaxy Laboratories LTD tegen Warner-Lambert Company.
Warner-Lambert is houdster van een aantal octrooien die betrekking hebben op de stof atorvastatine. Ranbaxy is voornemens een geneesmiddel op de markt te brengen met atorvastatine als werkzame stof, aanleiding voor Ranbaxy om in enkele landen procedures met betrekking tot de beschermingsomvang van EP 633 en de geldigheid van EP 281 te beginnen. In Nederland zal bij vonnis van heden door deze rechtbank beslist worden met betrekking tot beide octrooien.
De hoedanigheid schoon
Gerechtshof 's-Gravenhage, 7 september 2006, Rekestnr. R06/104,. Alabastine Holland B.V. tegen het toenmalige Benelux Merkenbureau.
'Schilderschoon, zoo zijn de verven
van de blâren, die, aan ‘t sterven,
‘s najaars, op de boomen staan,
schouwt de lieve zonne ze aan.'
In deze verzoekschriftprocedure komt Alabastine op tegen de weigering van het BMB om het woordmerk SCHILDERSCHOON in te schrijven voor verschillende soorten schoonmaakmiddelen die gebruikt worden bij het schilderen. Het Bureau had geoordeeld dat dit teken uitsluitend uit de werkwoordsvorm schilder en de hoedanigheid schoon bestaat en dat het ieder onderscheidend vermogen mist voor de genoemde waren.
Het woord' schilderschoon' is volgens Alabastine echter geen gangbaar Nederlands en wordt, afgezien van het gebruik voor haar (gelijknamige) product, alleen aangetroffen als poëtische vondst. Het teken bevat verder een woordspeling en kan op meerdere wijzen worden begrepen, terwijl geen noodzaak bestaat tot vrijhouding van het teken voor de betrokken waren, aldus Alabastine.
Alabastine krijgt evenwel opnieuw nul op het rekest: het Hof wijst het verzoek van Alabastine af.
“Het onderhavige teken bestaat uit de woorden `schilder' en 'schoon'. Het bestanddeel schoon heeft als betekenis: helder, proper en 'vrij van vuil of ongerechtigheden' (Van Dale Hedendaags Nederlands, 2002). 'Schilder' is de stam van het werkwoord 'schilderen', een ander woord voor 'verven'. Het hof oordeelt dat de woorden 'schilder' en 'schoon' elk kunnen dienen om de soort, bestemming, hoedanigheid en/of andere kenmerken van de waren waarvoor het teken is gedeponeerd, aan te duiden. Het teken bestaat daarmee uitsluitend uit beschrijvende bestanddelen."
Het teken zélf verschilt volgens het Hof niet merkbaar van de loutere som van zijn bestanddelen en is samengesteld op een niet-verrassende wijze, vergelijkbaar met alledaagse uitdrukkingen als 'veegschoon', 'veegvasf, 'schrobvast', 'bouwrijp' en 'rijklaar'. Het combineert twee alledaagse woorden die - opgevat in de (meest) gangbare betekenis - beschrijvend zijn voor de betrokken waren.
De combinatie van woorden is niet willekeurig, nu het in aanmerking komend publiek er mee bekend zal zijn dal het te schilderen oppervlak voor een goed resultaat 'schoon' / 'vrij van vuil en ongerechtigheden' dient te zijn. Niet kan daarom worden gezegd dat het teken door de voor deze waren ongebruikelijke combinatie een indruk wekt die ver genoeg is verwijderd van de indruk die uitgaat van de simpele aaneenvoeging van bestanddelen. Het teken combineert - kortom - woorden op een daarvoor gebruikelijke wijze, zonder begripsmatig, visueel of auditief de som van de afzonderlijke bestanddelen te ontstijgen."
Het gehele teken SCHILDERSCHOON is volgens het Hof derhalve uitsluitend beschrijvend voor de gedeponeerde waren. Daaraan doet volgens het Hof niet (voldoende) af, "dat 'schilderschoon' een ongebruikelijk woord is, noch dat het ook kan worden begrepen in de betekenis 'schilderachtig mooi.
Voor het oordeel dat sprake is van een uitsluitend beschrijvend teken, is het niet noodzakelijk dat dat teken daadwerkelijk wordt gebruikt ter aanduiding van kenmerken van de betrokken waren en diensten", aldus het Hof. Voldoende is het dat het teken - zoals hier - daartoe kan worden gebruikt.
Alabastine beroept zich er volgens hethof tevergeefs op, dat geen noodzaak bestaat tot vrijhouding van 'schilderschoon' en er voor dat woord voldoende alternatieven zijn.
Lees de beschikking hier.
Lees Guido Gazelle's gedicht Najaarsverwen hier.
Pseudo-anagram (4)
Gerechtshof Amsterdam , 14 september 2006, rolnr. 745/06 SKG. PepsiCo Inc. tegen Coca-Cola Nederland B.V. & Coca-Cola Enterprises Nederland B.V.
Hoger beroep in een geschil tussen de voor niet-alcoholische dranken gebruikte merken PEPSI (woordmerk) en IPSEI (in het vonnis als naam en teken aangeduid en in de tekst typografisch weergegeven als Ãpsei). Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
(..) Zich baserend op art. 13 van de Benelux Merkenwet (BMW) en stellend dat Coca-Cola door het gebruik van het teken Ãpsei inbreuk maakt op zijn Beneluxwoordmerk PEPSI, heeft PepsiCo op 14 februari 2006 in eerste aanleg in de onderhavige zaak (hierna: het Utrechtse kort geding) gevorderd -zeer kort samengevat.- dat de voorzieningenrechter Coca-Cola zal bevelen het gebruik van het teken ipsei in het economisch verkeer in de Benelux te staken. "
"De voorzieningenrechter heeft PepsiCo niet-ontvankelijk verklaard omdat -zeer kort en zakelijk weergegeven- Pepsico zowel een spoedeisend belang ontbeert bij zijn vordering, als misbruik maakt van procesrecht omdat hij opnieuw en op inhoudelijke dezelfde gronden in kort geding een voorziening vordert die eerder in het Haagse kort geding is geweigerd.
Op zich is juist dat vanuit gemeenschapsperspectief het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is ten opzichte van de nationale merkensystemen, en dat de toepassing los staat van welk nationaal systeem ook, zij het dat rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in art. 105 lid 2 Gmv. Dat brengt echter niet mee dat het omgekeerde ook het geval is voor, met name, het Benelux-merkensysteem. De toetsingsnorm ongenomen in art. 13 BMW is immers geen andere dan de norm opgenomen in art. 9 Gmv, terwijl de rechter zich bij de uitleg van 13 BMW dient te richten naar art. 9 Gmv.
Formeel heeft Pepsico dus wel gelijk waar hij zegt dat in het Utrechtse kort geding een andere grondslag aan de orde was dan in het Haagse kort geding, maar materieel heeft hij dat gelijk niet omdat het toetsingskader op grond van art. 13 BMW geen ander is dan dat op grond van art. 9 Gmv.
() Nu in het Utrechtse kort geding geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht of van elders zijn gebleken die het alsnog treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigden, PepsiCo de door hem in het Utrechtse kort geding aangevoerde grondslag in het Haagse kort geding bewust heeft achtergehouden en voorts hetgeen PepsiCo in de onderhavige zaak heeft aangevoerd ook aan de orde kan komen in het door hem ingestelde hoger beroep van het Haagse kortgedingvonnis, terwijl Coca-Cola er een redelijk belang bij heeft om niet zonder goede noodzaak ten tweede male in een kort geding tussen dezelfde partijen te worden betrokken waar geen andere stellingen aan de orde komen dan die in het eerdere kort geding aan de orde hadden kunnen worden gesteld, heeft de Utrechtse de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat PepsiCo in deze zaak misbruik maakt van procesrecht. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve reeds daarom te worden bekrachtigd.
Werekelijke proceskosten: Van haar memorie van antwoord heeft Coca-Cola aanspraak gemaakt op een veroordeling van PepsiCo in de werkelijke proceskosten, omdat deze onrechtmatig handelt jegens Coca-Cola door misbruik te maken van procesrecht/te handelen in strijd met een goede procesorde. Aan het eind van haar pleidooi heeft zij dat standpunt laten varen en daarvoor in de plaats maakt zij thans aanspraak op toeschatting van proceskosten op de voet van art. 14 van Richtlijn 2004/48/EG welke op 29 april 2006 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd had moeten zijn. Zij heeft daarbij een kostenbegroting overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat in de onderhavige zaak door haar 65.000,-- aan advocaatkosten zijn gemaakt.
Hoewel Coca-Cola in deze zaak geintimeerde is, moet de verandering van de door haar verlangde kostenveroordeling worden gelijk gesteld met een verandering van eis. Het is in strijd met een goede procesorde om deze eerst aan het einde van een pleidooi te verwoorden en voorts eerst op dat moment ter zitting een begroting aan de wederpartij te overhandigen. PepsiCo heeft zich daardoor immers ongenoegzaam kunnen verweren tegen het nieuw betrokken standpunt van Coca-Cola. Het hof zal daarom wel PepsiCo als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep, maar deze kosten op de gebruikelijke wijze op de voet van art. 237 Rv toeschatten.
Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis Rechtbank Utrecht hier.
Â
Zichtbaar doorzichtig
HvJ EG, 14 september 2006, Conclusie AG Léger, zaak C-321/03. Dyson Ltd tegen Registrar of Trade Marks. Voorstel voor prejudiciële antwoorden. (Nog geen Nederlandstalige versie beschikbaar).
In the present case the referring court makes reference to the Court for a preliminary ruling on two questions relating to Article 3(3) of the directive in order to determine whether, and if appropriate under what conditions, a functional feature which forms part of the appearance of a product is capable of acquiring a distinctive character as a result of the use which has been made of it.
Since 1993 Dyson has manufactured and marketed the Dual Cyclone vacuum cleaner, a bagless cleaner in which the dirt and dust is collected in a transparent plastic container forming part of the machine. On 10 December 1996 Notetry Ltd, a company owned by James Dyson, lodged an application for registration: ‘The mark consists of a transparent bin or collection chamber forming part of the external surface of a vacuum cleaner as shown in the representation’.
The hearing officer (Registrar of Trade Marks) rejected that application on the ground that the sign in question was devoid of any distinctive character within the meaning. He also stated that the transparent collection chamber ultimately served to designate the kind and the intended purpose of the product in question, which was an absolute ground for refusal of registration. Dyson brought an appeal against that decision at the High Court of Justice.
The High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division decided to stay the proceedings and to make reference to the Court of Justice for a preliminary ruling on the following questions:
1- In a situation where an applicant has used a sign (which is not a shape) which consists of a feature which has a function and which forms part of the appearance of a new kind of article, and the applicant has, until the date of application, had a de facto monopoly in such articles, is it sufficient, in order for the sign to have acquired a distinctive character within the meaning of Article 3(3) of Directive 89/104/EEC, that a significant proportion of the relevant public has by the date of application for registration come to associate the relevant goods bearing the sign with the applicant and no other manufacturer?
2- If that is not sufficient, what else is needed in order for the sign to have acquired a distinctive character and, in particular, is it necessary for the person who has used the sign to have promoted it as a trade mark?’
In Libertel relating to the registration of the colour orange as a trade mark for telecommunications goods and services, the Court considered that in order to consider those questions it was necessary as a preliminary matter to determine whether a colour per se was capable of constituting a trade mark for the purposes of Article 2 of the directive. (23)
I believe that this reasoning can be legitimately applied to the present case. Like the Commission, I consider that in order to consider the questions raised by the High Court of Justice it is necessary as a preliminary matter to determine whether a functional feature like that at issue in the main proceedings is capable of constituting a trade mark for the purposes of Article 2 of the directive.
Contrary to the arguments made by the applicant and the United Kingdom Government, I consider that a functional feature which forms part of the appearance of a product does not fulfil the necessary conditions under that provision to constitute a trade mark since it does not, in my view, constitute a sign capable of being represented graphically and capable of distinguishing the goods or services of one undertaking from those of other undertakings.
In the light of the foregoing, I propose that the Court give the following answers to the questions asked:
1- A visible functional feature of a product which is capable of taking on a multitude of appearances does not fulfil the necessary conditions to constitute a trade mark within the meaning of Article 2 of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks since it does not constitute a sign capable of being represented graphically and capable of distinguishing goods and services of one undertaking from those of other undertakings.
2- In any event, Article 3(1)(e), second indent, of First Council Directive 89/104/EEC precludes the registration as a trade mark of a visible functional feature of a product.’
Lees de conclusie hier.