IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22696
13 mei 2025
Uitspraak

Stokke moet proceskosten betalen na intrekking kort geding over vermeende auteursrechtinbreuk op Tripp Trapp-stoel

 
IEF 22693
13 mei 2025
Uitspraak

Merkinbreuk door gebruik van "ICE" voor cryptovaluta door Ice Labs

 
IEF 2609

Artikel 80 ROW 1995

rbmid.bmpRechtbank Middelburg, 11 januari 2006, LJN: AY7311. Eiser tegen gedaagde.

Zeeuwse octrooizaak. “Ontbinding overeenkomst door patentrechten zonder waarde.”   

Bij brief van 21 november 2004 heeft  eiser aan gedaagden onder andere het volgende meegedeeld: “  (…) Het patent betreffende de kunststof bleek – na betaling(!) slechts een verlopen en dus waardeloos patent te zijn. Het patent aangaande het handdoekapparaat bleek geen verleend patent te zijn, doch slechts een aanvraag tot patentering, die zich in de onderzoeksfase van nieuwheid bevindt. In de verklaring, die betrokkene vervolgens heeft gemaakt en ondertekend, wordt beschreven dat ik, met de betaling van 60.000 Euro, per 14 oktober 2004 mede-eigenaar ben van de formule voor het maken van geparfumeerde kunststof. Deze formule wordt, volgens de verklaring, in een later stadium alsnog gepatenteerd.

Een week later deelt betrokkene mij mede dat de formule niet te patenteren is, aangezien iedereen deze formule dan eenvoudig na zou kunnen maken (…) Gezien alles wat ik hiervoor heb beschreven moge het duidelijk zijn dat ik mijn geld terug wil ontvangen, aangezien er door jullie niets aan mij is geleverd en er ook in de nabije toekomst niet volgens de eerdere afspraken geleverd kan worden. Uiteraard zie ik verder af van welke afspraken dan ook, betreffende eventuele patentrechten op alle eerder genoemde producten.

Ter bevestiging van jullie goeder trouw, jullie eerlijkheid en jullie liefdevolle instelling ten opzichte van mij en mijn gezin, verwacht ik dat jullie akkoord gaan met de onmiddellijke terugbetaling van mijn 60.000 Euro (…)”

Gedaagde sub 1 is uitvinder en heeft een tweetal uitvindingen gedaan: een handdoekapparaat waarop reclameboodschappen kunnen worden geplaatst en een formule die de mogelijkheid biedt om aan kunststof een reukstof toe te voegen waardoor de geur blijvend aan de kunststof verbonden blijft. Eiser is ondernemer. Partijen zijn via internet met elkaar in contact gekomen en in oktober 2004 hebben partijen, in het bijzijn van betrokkene, een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat gedaagden een tweetal octrooien aan eiser in mede-eigendom zullen overdragen en dat eiser zich vervolgens met marketing en sales van de uitgevonden producten zal bezighouden. In ruil voor de overdracht van voornoemde octrooien heeft eiser een bedrag van € 60.000,-- overgemaakt op de rekening van gedaagden.


Bij emailbericht van 24 november 2004 hebben gedaagden n.a.v. van de hierboven geciteerde brief  meegedeeld: “(…) Ook ter verduidelijking, ik heb géén geld van u gekregen, u heeft van ons patentrechten gekocht, dat kunnen wij niet 1 2 3 terug schroeven Doe ik ook niet!!. (…)” 

Eiser heeft op 26 november 2004 conservatoir derdenbeslag doen leggen en heeft  Arnold & Siedsma onderzoek laten doen.. A&S concluderen dat het kunststof-octrooi  geen enkele waarde vertegenwoordigt, in het bijzonder vanwege de publicatie van de eerdere Europese octrooiaanvrage (…) Van het onderhavige Nederlandse octrooi blijft aldus niets over. (…)”

Een vraag die nu beantwoord dient te worden is of de overeenkomst ontbonden kan worden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van gedaagden, in die zin dat er geen uitvoering is gegeven aan de overdracht van de twee octrooien.

“In dat kader is van belang dat in artikel 4 van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW) is bepaald dat een octrooi slechts wordt verleend indien de uitvinding als nieuw wordt beschouwd. Hiervan kan in ieder geval reeds geen sprake zijn als de uitvinding deel uitmaakt van de stand van de techniek. De stand van de techniek wordt vervolgens gevormd door al hetgeen voor de dag van indiening van de octrooiaanvrage openbaar toegankelijk is gemaakt door een schriftelijke of mondelinge beschrijving, door toepassing of op enige andere wijze. Tot de stand van de techniek behoort tevens de inhoud van Europese octrooiaanvragen, waarvan de datum van indiening ligt voor de dag van indiening van de Nederlandse octrooiaanvrage (lid 4).

Door gedaagden is niet weersproken dat voor het handdoekapparaat een Europese octrooiaanvraag is gedaan en dat dit octrooi is geopenbaard op 6 maart 2002. Daarmee maakt het handdoekapparaat deel uit van de stand van de huidige techniek. Het Europese octrooi is vervolgens komen te vervallen door het niet betalen van de jaarlijkse taxe. Daar komt bij dat gedaagde sub 1 op 7 februari 2004 zijn uitvinding aan de Telegraaf heeft geopenbaard. Om deze redenen zal het handdoekapparaat dan ook, met het oog op artikel 4 ROW, de nieuwheidtoets niet kunnen doorstaan. Dat brengt met zich dat er sprake is van een onherstelbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis.

Dat in Nederland het stelsel geldt van automatische octrooiverlening na indiening doet daar niet aan af. Immers, ook al is er een verleend octrooi (zoals door gedaagden is aangegeven), bij inbreuk op het octrooirecht zal het octrooi zonder waarde blijken te zijn en in het geheel geen bescherming bieden. Gesteld noch gebleken is dat eiser genoegen zou nemen met een dergelijk (waardeloos) octrooirecht. Nu overdracht van een degelijk octrooirecht aan [eiser] blijvend onmogelijk is, is een ingebrekestelling niet vereist en verkeren [gedaagden] van rechtswege in verzuim vanaf het moment van het sluiten van de overeenkomst, zijnde 8 oktober 2004. In beginsel kan de overeenkomst per die datum worden ontbonden.

Gedaagden hebben nog aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank, dat ontbinding niet mogelijk is nu sprake is van schuldeisersverzuim. Zij stellen zich op het standpunt dat  eiser heeft verzuimd een octrooigemachtigde in te schakelen. Indien hij dit wel had gedaan had hij immers geweten wat de stand van zaken was met betrekking tot het octrooi. Dit verweer gaat niet op. Voor het intreden van schuldeisersverzuim is noodzakelijk dat de schuldenaar, in casu gedaagden, bereid en in staat is tot nakoming. Zulks is hier niet aan de orde. Zoals reeds hiervoor overwogen kan het octrooi van het handdoekapparaat niet worden overgedragen omdat geen sprake is van een octrooi met enige waarde.

Met betrekking tot de geparfumeerde kunststof geldt het volgende. Er is weliswaar een octrooi verleend maar op het moment van het sluiten van de overeenkomst op 8 oktober 2004 had dit reeds lang zijn geldigheid verloren door het niet betalen van de jaarlijkse taxe. Op dat moment was er dan ook sprake van een verplichting die niet nagekomen werd en kon worden. Het verweer van gedaagden dat eiser ervan op de hoogte was dat er een nieuwe aanvraag gedaan zou worden doet daar niet aan af. Dit ziet namelijk op een toekomstige prestatie waarvan niet met zekerheid gesteld kan worden dat hieraan gevolg zal worden gegeven. Op 8 oktober 2004 waren gedaagden dan ook niet in staat het patent op de geparfumeerde kunststof aan eiser in (mede) eigendom over te dragen.

Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat gedaagden toerekenbaar tekort geschoten zijn in de nakoming van de verplichting die voortvloeit uit de overeenkomst.” Gedaagden dienen het door eiser betaalde bedrag van € 60.000,-- aan hem te restitueren als zijnde onverschuldigd betaald.

Lees het vonnis hier.

IEF 2608

Overlijden mr. J.B. van Benthem

Mede naar aanleiding van het onderstaande bericht over het overlijden van Bob van Benthem zou ik als voorzitter van de Vereniging voor Intellectuele Eigendom, de Nederlandse groep van de AIPPI, het volgende willen meedelen.

Bob van Benthem was ten tijde van het succesvolle Amsterdamse Congres van de AIPPI in 1989 President van de AIPPI en hij heeft in die tijd het bestuur van de VIE en het organisatiecomite van dat congres met raad en daad terzijde gestaan. Wij gedenken hem als een intelligent, bescheiden en vooral warm persoon. De VIE is hem erg veel dank verschuldigd voor zijn inzet voor onze organisatie.

Charles Gielen

IEF 2607

In Memoriam

jbvb.bmpDr. h.c.  Johannes Bob Van Benthem, Bogor 5 september 1921 -Den Haag 11 september 2006, voorzitter van de Octrooiraad van 1968 tot 1977, eerste president van het Europees Octrooibureau , eredoctor van de universiteiten Straatsburg en München.

“Als eerste president van het Europees Octrooibureau heeft Bob van Benthem tussen 1977 en 1985 met grote betrokkenheid en inzet de nog jonge internationale organisatie opgebouwd en deze volgens Europese maatstaven op doorslaggevende wijze vormgegeven.

Bob van Benthem behoort tot de eminente persoonlijkheden van het octrooirecht in Europa. Als overtuigd Europeaan heeft hij zich door zijn daadkracht, volharding. deskundigheid en integrerende kwaliteiten blijvend verdienstelijk gemaakt voor de opbouw van het Europese systeem van octrooibescherming en de verdere ontwikkeling van het octrooirecht in Europa en de wereld.”

(Citaat professor Alain Pompidou Citaat, president EOB, Familieberichten NRC, woensdag 13 september 2006). Lees de necrologie op de website van het EOB  hier.

IEF 2606

Vrij toegankelijk

De Nationale Proefschriftensite biedt een eenvoudige manier om te zoeken naar proefschriften van promovendi in Nederland. Via deze website kunt u zoeken naar proefschriften van alle Nederlandse universiteiten. Eenmaal een relevant resultaat gevonden, dan is het direct digitaal en vrij toegankelijk.

Met zo te zien nog maar weinig IE-proefschriften:

- A, Rijlaarsdam: Octrooi en dienstbetrekking. TU Delft 2005.
- Antonie Henric van Reekum: Intellectual property and pharmaceutical innovation : a model for managing the creation of knowledge under proprietary conditions. RUG 1999.

Zoek hier verder.

IEF 2605

Glashandel

Update: Lees hier een aanvullend bericht m.b.t. de juiste inhoud van het vonnis. nacbav.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank Breda , 13 september 2006, LJN: AY8140. International Facility & Support Partners B.V. tegen  NAC B.V, Houdstermaatschappij Nac B.V. & Bavaria N.V.

Wanprestatie licentiegever NAC is niet van invloed op beeldmerk-glazenactie Bavaria . Bredase proceskostenveroordeling.

Voetbalvereniging NAC en IFSP hebben een samenwerkingsovereenkomst waarbij NAC heeft zich onder meer heeft verplicht om alle door haar aan te schaffen sportkleding, merchandising en relatiegeschenken exclusief via IFSP in te kopen en IFSP exclusiviteit te geven bij het extern uitbesteden van haar niet-kernactiviteiten. Verder heeft IFSP een exclusieve merklicentie verkregen, onder meer met betrekking tot Benelux-beeldmerk NAC.

 

Ondertussen is NAC met bierbrouwerij Bavaria een sponsorcontract aangegaan, waarbij  Bavaria onder meer het recht heeft verkregen om de beeldmerken en logo’s van NAC te gebruiken voor reclamedoeleinden (een glazenactie).

Volgens NAC en de houdstermaatschappij is iedere leverancier, in dit geval Bavaria, tevens sponsor en behoort het afsluiten van sponsorcontracten tot haar kernactiviteiten die niet aan IFSP zijn overgedragen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt echter uit de overeenkomst genoegzaam dat IFSP op grond van een door NAC verleende exclusiviteit niet door NAC kan worden gepasseerd waar het gaat om het recht om de beeldmerken van de houdstermaatschappij te gebruiken alsmede het recht om artikelen te produceren waarop deze beeldmerken worden afgebeeld.

Voorzover NAC Bavaria en andere sponsors het recht toekent om deze beeldmerken te gebruiken en merchandising met daarop een afbeelding van deze beeldmerken te produceren, terwijl zij dit recht eerder exclusief aan IFSP heeft overgedragen, pleegt zij wanprestatie jegens IFSP. 

Bavaria is echter jegens NAC gerechtigd het beeldmerk en de naam van NAC te gebruiken ten behoeve van haar glazenactie.

Een licentie kan  alleen aan derden worden tegengeworpen nadat dit licentierecht is ingeschreven. Voorafgaande aan de inschrijving van het licentierecht had het op de weg van IFSP als de licentiehouder gelegen aan Bavaria, als onkundige derde, haar rechten genoegzaam aan te tonen. Gebleken is dat IFSP heeft geweigerd om Bavaria een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst te tonen, zulks ondanks dat Bavaria daar om heeft verzocht.

Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat Bavaria bekend was met de rechten van IFSP, zodat IFSP het bestaan van haar licentierecht niet aan Bavaria kan tegenwerpen en er geen sprake is van bewust en onrechtmatig  profiteren van de wanprestatie van NAC.

Ter zake van de kostenveroordelingen ten laste van NAC en Bavaria zal, gelet op richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, met toepassing van een richtlijnconforme uitleg van de artikelen 237 e.v. Rv, naast het griffierecht en verschotten het reële bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen, waarvan de gestelde hoogten noch door NAC, noch door IFSP zijn betwist en de voorzieningenrechter ook niet onredelijk voorkomen.

In reconventie wordt IFSP veroordeeld in de proceskosten nu de vorderingen van NAC deels toewijsbaar zijn. Geen van de toegewezen vorderingen van NAC in reconventie houdt verband met intellectuele eigendom, zodat een toekenning van een proceskostenvergoeding zal worden berekend zoals gebruikelijk.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 7718

Ranbaxy vs. Warner-Lambert Company. EP 633: No implicit or explicit disclaimer

The Hague District Court, 13 September 2006, in the case of Ranbaxy Uk.Ltd / Ranbaxy Laboratories Ltd versus Warner-Lambert Company.

In the case on the merits Ranbaxy claims a court declaration that EP 633 is not infringed. In essence Ranbaxy argues that the patent only describes and protects the racemate of R,R and S,S and therefore does not protect the optically pure R,R or S,S. (…) So the court has to examine whether there is also a disclaimer in respect of the R,R- and S,S-enantiomers (the trans-enantiomers).

“3.27. (…) makes it highly unlikely that Warner-Lambert would have disclaimed the R,R-form. Might Warner-Lambert not already have had the knowledge at the time of the priority that the R,R-molecule would in fact be the only embodiment of the inventive thought having the intended therapeutic effect, the court supposes in any case that Warner-Lambert was familiar at that time with the fact that the R,R-forms of the substances developed by it would have the highest potential.

3.28. The (skilled) third party who studies the patent would also have the knowledge as summarized in 3.26. Already for this reason this average skilled person would not assume that there is a disclaimer for the R,R-form, nor read this in the patent, the description and the claims.

3.29. Finally in the view of the court one cannot read anywhere in the description, claims or prosecution history of EP 633 an implicit or explicit disclaimer.”

Read the entire judgment here.

 

 

IEFenglish

IEF 7717

Ranbaxy vs. Warner Lambert EP 281: Invalid patent

The Hague District Court, 13 September 2006, in the case of Ranbaxy Uk.Ltd /Ranbaxy Laboratories Ltd versus Warner-Lambert Company.

Contrary to the TBA (EPO), the district court rules that, for the Netherlands, “claims 1 to 3 of the patent should be considered invalid, because the invention incorporated in them is not new, at least these claims lack inventive step. The claim in the principal action will therefore be allowed on the understanding that the court will invalidate claims 1 to 3 of (Warner-Lambert’s) EP 281.”

Read the entire judgment here.

 

IEFenglish

IEF 2604

Geheel of ten dele

Rechtbank Zutphen , 5 september 2006, LJN: AY7524.

Strafrechtzaak met onbeantwoorde  IE component: Kan het tekenen van het wijzigingsformulier m.b.t. houder domeinnaam gekwalificeerd worden als de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort dan wel als het ter beschikking stellen van gegevens, in de zin van artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht?

Lees het vonnis hier.

IEF 2603

In de nacht van 22 mei 2005

westergo.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 13 september 2006, HA ZA 05-2866. Zwarts & Jansma Architecten tegen de Gemeente Zoetermeer. & Holland Railconsult B.V. (Met dank aan Olav Schmutzer, NautaDutilh)

Bodemprocedure over het viaduct Westergo in Zoetermeer. Over een samenloop van duidelijke overeenstemming en aanzienlijk verschillende totaalindrukken.

In kort geding bepaalde de Haagse voorzieningenrecht: “Aldus lijkt de kernvraag op dit punt te zijn of het uitvoeren van de draagconstructie in een A-vorm wel of niet een technisch voor de hand liggende uitwerking vormt van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Die vraag kan in het bestek van het dit kort geding niet worden beantwoord, doch zal nader moeten worden onderzocht in een bodemprocedure, waarin verder debat tussen partijen kan plaatsvinden en mogelijk een deskundigenbericht noodzakelijk zal zijn.”

 

Zwarts & Jansma hebben in het kader van een prijsvraag een ontwerp gemaakt voor een viaduct over de A l2. De Gemeente Zoetermeer heeft vervolgens niet alleen het ontwerp van Zwarts & Jansma afgewezen maar ook dat van het (enige) andere architectenbureau dat een ontwerp had ingediend. Vervolgens is de Gemeente Zoeterrneer een overeenkomst aangegaan met NS Railinfrabeheer (thans genaamd ProRail), welke overeenkomst inhield, kort gezegd, dat NS Railinfrabeheer in samenwerking met de Gemeente Zoetermeer het realiseren van het viaduct zou gaan verzorgen. Het viaduct is volgens het door Holland Railconsult gepresenteerde ontwerp vervaardigd en in de nacht van 22 mei 2005 geplaatst.

In deze bodemprocedure vordert  Zwarts & Jansma o.a. dat het Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult wordt verboden iedere informatie of communicatie, waarmee wordt meegedeeld of de indruk wordt gewekt dat Holland Railconsult en/of de Gemeente Zoetermeer het ontwerp van de brug zelf hebben gemaakt te staken en gestaakt te houden, cq. aldus aan te passen dat duidelijk wordt gemaakt dat Zwarts & Jansma het ontwerp heeft vervaardigd.

De Gemeente Zoetermeer en Holland Raileonsult vorderen in reconventie o.a. dat het Zwarts & Jansma te suggereren dat zij de prijsvraag wel zou hebben gewonnen en dat het ontwerp voor de brug van haar hand is, nu Zwarts & Jansma heeft in een door haar uitgegeven boek “Zwarts & Jansma l990-2003” en  op haar website vermeld dat zij de eerste prijs heeft gewonnen inzake een meervoudige opdracht van de Gemeente Zoetermeer voor het maken van een ontwerp voor het viaduct Westergo.
De Rechtbank Den Haag gaat er i.c. bij de beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat het brugontwerp van Zwarts & Jansma een auteursrechtelijk te beschermen werk oplevert, maar concludeert uiteindelijk dat de totaalindruk van het brugontwerp van Holland Railconsult onvoldoende overeenstemt met het ontwerp van Zwarts & Jansma.

“Hierbij is met name van belang dat de Gemeente Zoeterineer en Holland Railconsult hebben aangevoerd dat het kenmerkende lijnenspel van zowel hun ontwerp als (in wellicht iets mindere mate) van het ontwerp van Zwarts & Jansma, te weten de aan één zijde van de brug sterk naar de top van de draagconstructie toe stijgende lijn die vervolgens in een flauwe boog onder het brugdek doorzakt om aan de andere zijde van de brug op gelijk niveau met het brugdek uit te komen, in feite niet meer is dan het volgen van de zogenaamde “momentenlijn”.

De momentenlijn heeft volgens de Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult in het onderhavige geval de volgende vrij specifieke vorm, gelet op het in de Architectenleidraad neergelegde gegeven dat er van drie steunpunten voor de brug gebruik kan worden gemaakt, te weten twee steunpunten op ieder landhoofd en één steunpunt tussen de spoorbaan en snelweg in, dat op ongeveer één derde afstand van het dichtstbijzijnde landhoofd is gelegen:

Een en ander betekent dat de momentenlijn als nogal gezichtsbepalend element van het ontwerp van de brug van Zwarts & Jansma niet een auteursrechtelijk te beschermen trek is en zodoende niet in de beoordeling van de vraag of van auteursrechtelijke inbreuk sprake is kan worden meegenomen.

Dat het volgen van die momentenlijn niet dwingend is voorgeschreven in de bouwkunde en in zoverre zou zijn te beschouwen als een subjectieve keuze, zoals Zwarts & Jansma nog heeft aangevoerd, mag zo zijn, maar dat betekent niet dat de enkele mogelijkheid dat er ook kan worden gekozen om een technisch voordelig element niet toe te passen dit tot een auteursrechtelijk te beschermen trek zou maken. Ware dit anders dan zou via een achterdeur immers alsnog aan een technisch voordelig element — vooral als dit nogal gezichtsbepalend is, zoals in deze zaak — bescherming worden toegekend hetgeen evenwel niet strookt met het karakter van het auteursrecht.

Abstraherend derhalve van de nogal duidelijke overeenstemming in het bovenomschreven lijnenspel voor zover dit de momentenlijn volgt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de totaalindrukken van de brugontwerpen voor het overige aanzienlijk van elkaar verschillen.”

De slotsom van het voorgaande is dat van auteursrechtelijke ontlening geen sprake is.  Het ontwerp van de brug zoals geplaatst vormt geen (ongeoorloofde) nabootsing van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Daarnaast konden de uitlatingen van de Gemeente Zoetermeer  Zwarts & Jansma niet indruk geven dat zij niettemin winnaar was van de prijsvraag. Zwarts & Jansma moet deze suggestie  van haar website verwijderen en rectificeren, o.a. middels een inplaktekst in het boek “Zwarts & Jansma 1999-2003” gecombineerd met herstel zodra dit boek in herdruk komt.

Lees het vonnis hier (even en oneven pagina's). Eerder bericht + KG-vonnis met kleurenplaatjes hier.

IEF 2602

Handhaving voorgehangen

bvie5.bmpKamerstuk 30633, nr. 5, 2e Kamer. Wijziging van de wet van 10 mei 2006, houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE).

Het ontwerp bevat uitsluitend de wijzigingen die noodzakelijk zijn om het Benelux-verdrag in overeenstemming te brengen met de Richtlijn handhaving intellectuele-eigendomsrechten (strikte implementatie). De betrokken ministers van België, Nederland en Luxemburg stemmen in met de ontwerpbeschikking.

- Brief staatssecretaris ter voorlegging van ontwerpbeschikking wijziging van het Benelux-verdrag inzake intellectuele eigendom (document hier).

 - Ontwerp van Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie (document hier).

- Memorie van toelichting bij de Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie (document hier).