Uitspraak ingezonden door Bram Woltering en Peter Claassen, AKD.
Normaal gebruik bij gebruik in slechts één lidstaat
EUIPO 12 maart 2020, IEF 19315, IEFbe 3099; 28 762 C (Worldwide Machinery tegen Scaip) Merkenrecht. De rechten van Scaip, houder van Uniemerk 11 385 33, worden gedeeltelijk ingetrokken, omdat in een periode van vijf jaar met betrekking tot sommige betwiste goederen geen sprake was van normaal gebruik en er geen redenen waren voor niet-gebruik. Normaal gebruik vereist daadwerkelijk gebruik op de markt van de geregistreerde waren en diensten. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met alle relevante factoren, tussen deze factoren is een zekere afhankelijkheid. Met betrekking tot sommige betwiste goederen is wel aangetoond dat het Uniemerk in de relevante periode op het relevante grondgebied in voldoende mate is gebruikt. Opvallend is dat normaal gebruik in deze zaak wordt aangenomen bij gebruik van het Uniemerk in slechts één lidstaat. Bij deze beoordeling wordt ook een door partijen overeengekomen geografische beperking meegenomen.
Uitspraak ingezonden door Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland.
HvJ EU: uitleg verordening voor aanvullende beschermingscertificaten
HvJ EU 9 juli 2020, IEF 19314, LS&R 1840, IEFbe 3097; ECLI:EU:C:2020:531 (Santen) Artikel 3 d), van Verordening (EG) 469/2009 moet als volgt worden uitgelegd: een handelsvergunning kan niet worden beschouwd als de eerste handelsvergunning in de zin van deze bepaling, wanneer deze betrekking heeft op een nieuwe therapeutische toepassing van een actief ingrediënt of een combinatie van actieve ingrediënten, waarvoor al een handelsvergunning is verleend voor een andere therapeutische toepassing.
Het is voor de 2e keer in de geschiedenis - de eerste keer was C-121/17 [IEF 17872] - dat het Hof als Grand Chamber een uitspraak deed over de ABC-Verordening. De reden daarvoor was de spanning die bestond tussen een aantal uitspraken aan het begin van de eeuw en de beruchte uitspraak in de zaak Neurim in 2012. Het Hof neemt nu expliciet afstand van de redenatie in Neurim.
Artikel ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird.
Inzet van dwanglicenties voor geneesmiddelen - wordt er een probleem opgelost?
Op 2 juli 2020 heeft Minister Wiebes het rapport “Persoonlijke beschouwing over de inzet van de dwanglicenties bij hoge prijzen van medicijnen” van de heer A. de Jong, ambtenaar bij de Algemene Bestuursdienst, aan de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport zelf is van 16 juni. Eigenlijk was het de bedoeling dat er een rapport zou komen van een Commissie Dwanglicenties, maar door interne onenigheid is het niet gelukt een gezamenlijk rapport te formuleren. De commissie bestond uit de heer De Jong (voorzitter), prof. Anselm Kamperman Sanders (hoogleraar intellectuele eigendom aan Maastricht University), prof. Bert Leufkens (hoogleraar farmaceutische wetenschappen aan Utrecht University en voormalig voorzitter van het College ter beoordeling van Geneesmiddelen), mr. Ellen ’t Hoen (onderzoeker bij het Universitair Medisch Centrum Groningen), Harrold van Barlingen (investeerder in life science bedrijven) en dr. Marcel Canoy (zorgenoom aan de Erasmus Universiteit Rotterdam). Naar het schijnt is in de commissie onenigheid ontstaan, waardoor het niet tot een rapport van de gehele commissie is gekomen. Kennelijk was het niet de bedoeling om de sector waar het over gaat bij het advies te betrekken.
Lees hier het gehele artikel van Wouter Pors.
Schikkingsovereenkomst nietig als gevolg van nietigheid octrooi?
Parket bij de HR 12 juni 2020, IEF 19311; ECLI:NL:PHR:2020:767 (Eiser tegen Jet Set c.s.) Mededingingsrecht. Octrooirecht. Het Hof heeft de stelling van eiser verworpen dat - nu het Nederlandse deel van EP 630 is vernietigd en deze vernietiging terugwerkende kracht heeft - de met hem getroffen schikkingsregeling de mededinging (heeft) beperkt en daarom nietig is op grond van artikel 101 VWEU en artikel 6 Mededingingswet. Op het moment van het aangaan van de schikkingsovereenkomst gingen alle partijen uit van geldigheid van EP 630. Bij geldigheid van het octrooi bestond voor de schikkingsregeling onbetwist een (mededingingsrechtelijke) rechtvaardiging uit hoofde van bescherming van een industrieel eigendomsrecht, zodat die regeling niet de strekking had om de mededinging te beperken. Hiertegen ging eiser in cassatie. In deze conclusie gaat het om de vraag of de nietigverklaring van een octrooi tot gevolg heeft dat een voor de duur van het geding gesloten schikkingsovereenkomst nietig is wegens strijd met artikel 6 Mededingingswet. Het standaardarrest van de Hoge Raad over onrechtmatige handhaving van octrooien is het arrest CFS Bakel/Stork Titan. Hierin bevestigde de Hoge Raad de “nee, tenzij”-benadering: het handhaven van een octrooi dat later wordt vernietigd is niet (achteraf gezien) onrechtmatig, tenzij de octrooihouder diende te beseffen dat er een serieuze kans bestond dat het octrooi geen stand zou houden. De A-G overweegt dat alle middelenonderdelen falen en dat het cassatieberoep derhalve verworpen moet worden.
Schadevergoeding voor schade door executie kort geding
Rechtbank Rotterdam 10 juni 2020, IEF 19310; ECLI:NL:RBROT:2020:5569 (Coffema tegen Deac) Merkenrecht. Deac handelt in koffie met het Benelux-woordmerk CAFEMA. Coffema verhandelt in Nederland koffiemachines voor de horeca en onderhouds- en reinigingsmiddelen voor die machines. In kort geding is Coffema veroordeeld om het gebruik van de naam Coffema te staken en gestaakt te houden, maar dit hield in de bodemprocedure geen stand. Omdat er geen sprake was van soortgelijke waren, moest het verzoek tot staking van het gebruik van de naam Coffema afgewezen worden. In deze zaak vordert Coffema schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden door de uitvoering van het vonnis in kort geding, omdat achteraf in de bodemprocedure bleek dat Deac onrechtmatig handelde door van Coffema te vergen het gebruik van de naam Coffema te staken. De rechtbank wijst een deel van de gevorderde kosten af, omdat sommige kostenposten onvoldoende zijn onderbouwd en omdat Coffema niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan.
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, Mount Law.
Uitzending 'Undercover in Nederland' niet onrechtmatig jegens imam
Hof Amsterdam 9 juni 2020, IEF 19309, C/13/635267 (Imam tegen SBS) SBS is een omroeporganisatie. Op haar televisiezender SBS6 zendt zij het programma 'Undercover in Nederland' uit. Op 9 oktober 2016 zond SBS6 een aflevering uit die aan illegale polygamehuwelijken was gewijd. Insteek was de aanname dat imams in Nederland dergelijke huwelijken ondanks het verbod toch inzegenen. Centrale vraag in dit geding is of de uitzending waarin appellant met gebruikmaking van met een verborgen camera gemaakte opname herkenbaar in beeld is gebracht als een imam die zijn medewerking verleende aan het sluiten van illegale polygame huwelijken, onrechtmatig is jegens hem. De vorderingen van appellant zijn ook in hoger beroep niet toewijsbaar. De uitzending is niet onrechtmatig jegens appellant. Het belang van SBS bij uitoefening van haar recht op vrijheid van meningsuiting dient in dit geval te prevaleren boven het belang van appellant bij bescherming van zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Niet alleen is sprake van een maatschappelijke misstand die SBS terecht aan de orde stelt, maar ook vindt de beschuldiging voldoende steun in het feitenmateriaal.
·
Cassatie Stokke op grond van artikel 81 RO afgewezen
HR 3 juli 2020, IEF 19308; ECLI:NL:HR:2020:1221 (Stokke tegen Hauck) De cassatie van Stokke tegen het arrest van het hof Amsterdam van 5 februari 2019 wordt op grond van artikel 81 RO afgewezen. Zie ook de Conclusie A-G [IEF 19151]. Daarmee staat vast dat het vormmerk voor de Tripp Trapp terecht nietig is verklaard onder toepassing van de weigeringsgrond van artikel 3 (1) sub e (i) Merkenrichtlijn (aard van de waar). Dit teken bestaat uitsluitend uit de vorm van een kinderstoel, met wezenlijke gebruikskenmerken die inherent zijn aan de generieke functies van de kinderstoel en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt, dus een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald als bedoeld in artikel 2.1 (2) BVIE.
Artikel ingezonden door Tom Brohm, Alexander Odle en Rowena Palijama, Dentons.
Onvoldoende gesteld voor auteursrechtinbreuk naar buitenlands recht
Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 29 juni 2020, IEF 19307; ECLI:NL:RBOBR:2020:3280 (Basarsoft tegen Here International) Auteursrecht. Kort geding. Basarsoft houdt zich bezig met het vastleggen van geografische gegevens in kaarten. Here International houdt zich bezig met het produceren, het licentie nemen en geven en verder verspreiden van geografische locatiegegevens. Basarsoft stelt dat Here International inbreuk maakt op haar auteursrechten, omdat Here International de fictieve straatnamen die Basarsoft als 'traps' in haar kaarten inbouwt, gebruikt op haar navigatiekaarten. Omdat op dit geschil Turks recht van toepassing is, mag van Basarsoft worden verwacht - des te meer omdat het gaat om een kort geding waar eigenlijk geen ruimte is voor diepgravend onderzoek - dat zij voldoende stelt om aan te kunnen nemen dat er sprake is van een inbreuk naar Turks recht. Hierin is Basarsoft tekortgeschoten. Uit de omstandigheid dat traps van Basarsoft opduiken in kaartmateriaal van Here International, kan niet worden afgeleid dat het gebruikte kaartmateriaal auteursrechtelijk beschermd is noch dat Basarsoft daarvan rechthebbende is. De fictieve namen die als traps worden gebruikt, kunnen dan ook niet zelfstandig bijdragen aan het halen van de originaliteitsdrempel, maar zijn niet meer dan een hulpmiddel ter bescherming van auteursrechtelijk beschermd werk waar zij deel van uitmaken. Derhalve kan de inbreukvraag niet in kort geding worden beantwoord en worden de vorderingen van Basarsoft afgewezen.
Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden, Stefan Dusault en Joost Duijm, Hogan Lovells International LLP.
Monstermateriaal en testgegevens inbrengen in inbreukprocedures
Vzr. Rechtbank Den Haag 19 juni 2020, IEF 19306; ECLI:NL:RBDHA:2020:5687 (Rhodia tegen Neo) Kort geding. Octrooirecht. Neo c.s. moet gedogen dat Rhodia c.s. monstermateriaal en testgegevens inbrengt in Duitse octrooirechtelijke inbreukprocedures. Er wordt voldaan aan de vereisten van art. 843a lid 1 Rv en derhalve heeft Rhodia c.s. een rechtmatig belang bij de inbreng van monstermateriaal en testgegevens. Een groot deel van de vorderingen van Rhodia c.s. wordt dan ook toegewezen.
Advertentie via Google AdWords niet misleidend
Vzr. Rechtbank Limburg 10 juni 2020, IEF 19305, IT 3178; ECLI:NL:RBLIM:2020:4150 (Eiser tegen Hesi) Kort geding. Eiser heeft een eenmanszaak in technische installaties, waaronder luchtbehandelingsapparatuur. De onderneming draagt de handelsnaam [handelsnaam]. Hesi heeft een installatiebedrijf op het gebied van verwarming en luchtbehandeling. Zij voert de handelsnamen Hesi B.V. en Hesi Verhuur Limburg. Eiser stelt dat Hesi via Google AdWords adverteert op internet en daarbij gebruik maakt van de naam en vestigingsplaats van haar onderneming. Indien men in Google deze zoektermen intypt, verschijnt volgens eiser bovenaan de pagina de advertentie van Hesi. Volgens eiser klikken klanten door de misleidende advertentie van Hesi onbewust op deze advertentie.