HvJ EU geeft uitleg van richtlijn 2008/95
HvJ EU 23 april 2020, IEF 19169, IEFbe 3067; ECLI:EU:C:2020:296 (Gömböc) Gömböc heeft een aanvraag gedaan voor inschrijving van een driedimensionaal teken als merk voor siervoorwerpen (overkoepelend en siervoorwerpen van glas en keramiek) en speelgoederen in Hongarije bij het Bureau voor IE. Het Bureau heeft deze aanvraag op basis van een weigeringsgrond in de Hongaarse Merkenwet afgewezen. De inschrijving als speelgoed is geweigerd omdat het teken een vorm is die noodzakelijk geacht wordt voor de technische uitkomst van Gömböc, wat de keuzevrijheid van concurrenten zou beperken. Met betrekking tot het merk als siervoorwerp stelt het Bureau dat siervoorwerpen worden uitgesloten van merkregistratie als ze uitsluitend bestaan uit de vorm, en de Gömböc ontleent zijn opvallende verschijningsvorm aan het ontwerp. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, onder e), ii) en iii), van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht van de lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25).
Beantwoording van de prejudiciële vragen:
Principaal cassatieberoep van Montis wordt verworpen
HR 17 april 2020, IEF 19168; ECLI:NL:HR:2020:750 (Montis tegen verweerster) Auteursrecht. Rechtsgevolgen van het vervallen per 1 december 2003 van het vereiste van een instandhoudingsverklaring (art. 21 lid 3 (oud) BTMW) voor een auteursrecht ten aanzien van een werk van toegepaste kunst dat reeds voordien was vervallen wegens het niet tijdig afleggen van een instandhoudingsverklaring. In deze zaak, betreffende auteursrecht op een stoelmodel, heeft de Hoge Raad bij arrest van 13 december 2013 ECLI:NL:HR:2013:1881 vragen van uitleg van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen en modellen gesteld aan het Benelux-Gerechtshof.
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, BINGH Advocaten.
Geen aanspraak op terugbetalen van depotbedrag
Rechtbank Amsterdam 22 april 2020, IEF 19167; C/13/66S023 / HA ZA 19-418 (Mimex tegen Pip) Geschil tussen een licentiegever en haar voormalig licentienemer, met betrekking tot de beëindiging van de merkenlicentie. Mimex is een onderneming in de verkoop van gelicenseerde producten. Pip houdt zich bezig met het ontwerpen en verkopen van producten met logo's en merken waarvan zij licentiehouder is. Mimex stelt onder meer dat uit de tussen partijen gesloten depot-overeenkomst volgt dat Pip het depotbedrag van € 150.000,00 moet terugbetalen als de licentieovereenkomst eindigt. De vorderingen worden afgewezen. De vaststellingsovereenkomst moet zo worden uitgelegd dat de partijen daarbij zijn overeengekomen dat Mimex - na betaling van de afkoopsom van € 600.000,00 door Pip - geen aanspraak meer kan maken op terugbetaling van het depotbedrag van € 150.000,00 door Pip.
Uitspraak ingezonden door Vivien Rorsch, LaRorsch en Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Conclusie P-G in de zaak AMP tegen Sena en RTL
HR Conclusie P-G 24 april 2020, IEF 19166; 19/02785 (AMP tegen Sena en RTL) Het gaat hier om de vraag of Sena aan een producent van fonogrammen (AMP) en een uitvoerend kunstenaar (Joosten) een billijke vergoeding als bedoeld in art. 7 WNR moet betalen voor het gebruik van het muzieknummer ‘Lolly’ in Tell Sell-homeshoppingprogramma’s in de periode 2007-2012. Volgens het hof is dat niet het geval, omdat de fonogrammenproducent en de uitvoerend kunstenaar zelf met de gebruiker van het muzieknummer een billijke vergoeding voor uitzending van het muzieknummer zijn overeengekomen [IEF 18397] en [IEF 16573]. Tegen dit oordeel wordt in het principale cassatieberoep met verschillende rechts- en motiveringsklachten opgekomen. Het principale cassatieberoep van AMP c.s. slaagt. P-G mr. R.H de Bock concludeert tot vernietiging van het arrest en terugverwijzing naar het hof. Individuele rechthebbenden als AMP c.s. hebben niet de mogelijkheid om buiten Sena om een billijke vergoeding overeen te komen.
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Herwin Roerdink en Sophie Janssen, Vondst Advocaten.
BBIE verliest bij Hoge Raad
HR 24 april 2020, IEF19165; ECLI:NL:HR:2020:790 (BBIE tegen Universiteit van Amsterdam) In cassatie op [IEF 18164]. Beroep van Benelux-Bureau tegen het bevel van het hof tot inschrijving van het merk AMSTERDAM UNIVERSITY voor merchandise. Art. 81 lid 1 RO. Merkenrecht. In de kern klaagt het Bureau dat het hof heeft miskend dat het teken beschrijvend is en op basis van Europese jurisprudentie niet tot het oordeel had kunnen komen dat het teken voldoende onderscheidend is, zie de Conclusie [IEF 18909]. Het beroep wordt verworpen.
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Jubileumuitgave Veertig jaar Auteursrechtbelangen
De Federatie Auteursrechtbelangen kijkt met genoegen terug op haar jubileumbijeenkomst die op 3 februari van dit jaar heeft plaatsgevonden in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag. In 2019 bestond de stichting 35 jaar en, net zoals in 2004 toen de stichting 20 jaar bestond, is tijdens de jubileumbijeenkomst ook vijf jaar vooruitgekeken met de voorzitters van de drie constituerende platforms: Platform Makers, Platform Creatieve Media Industrie en VOI©E.
Net als in 2004 hebben we de terug- en vooruitblik bijeengebracht in een (nu digitale) jubileumuitgave “Veertig jaar Auteursrechtbelangen” die u hier kunt downloaden. Het in 2004 gepubliceerde meerjarenoverzicht is hiermee aangevuld tot 2020. Dit meerjarenoverzicht geeft een chronologisch beeld van alle relevante ontwikkelingen op het terrein van auteursrecht en naburige rechten en de activiteiten van de stichting sinds de oprichting in 1984.
Het voorwoord is van onze secretaris van het eerste uur, Willem Wanrooij, die tijdens de bijeenkomst door minister Dekker werd verrast met de Bronzen Krokus van het Lange Voorhout voor zijn grote verdienste voor het belang van rechthebbenden bij het auteursrecht en de naburige rechten. De tekst van de speech van de minister is ook in de jubileumuitgave opgenomen, alsmede een overzicht van alle mensen die vanaf 1984 in het bestuur hebben geholpen om de gezamenlijke belangen te behartigen.
Het meerjarenoverzicht is ook te vinden op de webpagina’s van de Federatie en zal voortaan jaarlijks up-to-date worden gehouden.
Octrooi op medisch hulpmiddel vernietigbaar bij gebrek aan inventiviteit
Rechtbank Den Haag 23 oktober 2019, IEF 19163, LS&R 1813; ECLI:NL:RBDHA:2019:11142 (Biolitec tegen Tobrix) Tussenvonnis. Biolitec legt zich toe op de ontwikkeling en productie van medische lasersystemen en optische vezels. Tobrix exploiteert een groothandel in medische instrumenten en laboratoriumbenodigdheden.Tobrix produceert en verhandelt – onder meer – twee soorten radiaal fibers (radiaal vezels), de TXMF600R en de TXMF400R. Biolitec is houdster van octrooi EP 2 620 119 B1 (EP 119), dat betrekking heeft op een ‘Endoluminal laser ablation device for treating veins’. Het octrooi van Biolitic is vernietigbaar bij gebrek aan inventiviteit. Biolitic mag nog reageren op het verweer tegen subsidiaire hulpverzoeken. Een provisioneel inbreukverbod is niet toewijsbaar want die hulpverzoeken slagen voorshands niet. Zie ook [LS&R 1810].
Korting van Buma en Sena is niet onvoorwaardelijk
Ktr. Rechtbank Noord-Holland 8 april 2020, IEF 19162; ECLI:NL:RBNHO:2020:2643 (Buma en Sena tegen Molengroet) Buma en Sena zijn belast met de inning van vergoedingen betreffende auteursrechten op muziekwerken. Hotel Molengroet c.s. maken muziek openbaar als bedoeld in artikel 7 lid 1 Wet op de naburige rechten en artikel 12 Auteurswet en dienen daarvoor aan Sena een billijke vergoeding te betalen.
Molengroet c.s. hebben de vergoeding voor 2019, ook na aanmaning, niet voldaan. De verstrekte korting van 33,33 % is daarom komen te vervallen. Molengroet c.s. betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat zij door het seizoensgebonden karakter van het bedrijf de facturen niet binnen de betalingstermijn kunnen voldoen, en dat de korting altijd wordt toegekend en een machtsmiddel is om betaling af te dwingen. Bij een eerdere late betaling door Molengroet werd wel korting gegeven, maar dat betekent niet dat kortingen onvoorwaardelijk zijn. Ook kan er geen gerechtvaardigd vertrouwen aan worden ontleend. Dat Molengroet c.s. een seizoensgebonden bedrijf hebben, maakt het voorgaande niet anders. Zij hadden contact kunnen opnemen om afspraken over de betaling te maken.
Horloges zijn zonder toestemming de EER binnengebracht
Rechtbank Den Haag 15 april 2020, IEF 19161; ECLI:NL:RBDHA:2020:3417 (Armani tegen ITG) Armani is een modehuis en beschikt over verschillende intellectuele eigendomsrechten, waaronder Uniewoord-(/beeld)merken geregistreerd voor uurwerken en tijdmeetinstrumenten. ITG is een Nederlandse groothandel in uurwerken en sieraden. In een brief van 27 februari 2019 heeft de Nederlandse Douane Armani's merkgemachtigde geïnformeerd over de vasthouding / schorsing van de vrijgave van horloges. ITG heeft inbreuk gemaakt op het Uniemerk van Armani op grond van art. 9 lid 2 sub a UMVO bij ontbreken van toestemming van de merkhouder om goederen de EER binnen te brengen. De in het kader van APV-procedure verkregen informatie is niet onrechtmatig verkregen en mag worden gebruikt in onderhavige inbreukprocedure.
Geen toestemming van de merkhouder om handhavend op te treden
Rechtbank Den Haag 8 april 2020, IEF 19160; ECLI:NL:RBDHA:2020:3286 (Silk Cosmetics tegen White Sea) Verstek. Merkinbreuk. Vorderingen worden afgewezen omdat niet gesteld of gebleken is dat de sublicentiehouder de vorderingen met toestemming van de merkhouder heeft ingesteld.