IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11474

Dat linken altijd zou mogen is niet relevant

Kantonrechter Breda 29 juni 2011, zaaknr. CV 10-11153 (Cozzmoss BV tegen Richards BV)

Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks, BANNING advocaten.

In de Cozzmoss-serie. Auteursrecht. Integraal overnemen van artikelen op website. Openbaarmaking.

Richards houdt zich bezig met financiële dienstverlening en is houder van de domeinnaam www.richardsonline.nl. Zij heeft op deze website zonder toestemming diverse artikelen van de Volkskrant en NRC integraal en ongewijzigd overgenomen. Cozzmoss heeft Richards gesommeerd tot betaling van de geleden schade, zonder resultaat.

De kantonrechter concludeert dat de artikelen auteursrechtelijk zijn beschermd en dat Richards inbreuk heeft gemaakt op deze rechten, aangezien hij niet de benodigde toestemming voor openbaarmaking heeft verkregen. Als reactie op het verweer van Richards stelt de kantonrechter vast dat de website van Richards niet valt onder de uitzonderingsregel van art. 15 Aw. De kantonrechter oordeelt dat de vordering ter zake inbreuk op persoonlijkheidsrechten niet zal worden toegewezen, nu die is betwist en zij geen onderwerp van debat zijn geweest. Met betrekking tot de schade oordeelt de kantonrechter dat de stelling van Richards dat linken altijd zou mogen niet relevant is, Richards heeft immers niet gelinkt maar gehele artikelen volledig overgenomen. Dit levert schade op voor de Volkskrant en NRC.

De kantonrechter veroordeelt Richards de auteursrechtinbreuk te staken, tot betalen van schadevergoeding
ad €3.319,66 en de proceskosten.

6.1. Uit de inhoud van de in het geding zijnde artikelen blijkt genoegazaam dat de artikelen van de Volkskrant en NRC een eigen oorspronkelijk karakter bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dragen en derhalve auteursrechtelijk zijn beschermd. Op grond van artikel 1 van de Auteurswet hebben de Volkskrant en NRC dan ook het uitsluitend recht om die artikelen openbaar te maken en te verveelvoudigen. Anderen mogen dit in beginsel niet dan met voorafgaande toestemming van de Volkskrant en NRC.

Als niet weersproken kan worden vastgesteld dat de artikelen van de Volkskrant en NRC één op één en zonder toestemming van de Volkskrant en NRC op de webpagina www.richardsonline.nl zijn geplaatst. Dit levert dan ook in beginsel een inbreuk op door Richards op de aan de Volkskrant en NRC toebehorende auteursrechten.

6.2    Het verweer van Richards dat haar website valt onder het bepaalde in artikel 15 van de Auteurswet faalt omdat de website www.richardsonline.nl niet is aan te merken als een medium dat eenzelfde functie vervult als een dag-, nieuws- of weekblad, tijdschrift, radio- of televisieprogramma in de zin van artikel 15 Aw. De website van Richards heeft niet als hoofddoel het genereren enbrengen van dagelijks nieuws op diverse onderwerpen zoals een persorgaan dat evident wel heeft. Richards creëert zelf geen nieuws en heeft niets anders gedaan dan het één op één kopiëren van de artikelen van de Volkskrant en NRC, haar activiteiten en de website www.richardsonline.nl zijn met name gericht op het tegen betaling leveren van financiële diensten.

6.4    Nu de inbreuk op het auteursrecht vast staat en de inbreuk aan Richards moet worden toegerekend, volgt daaruit dat Richards tegenover Cozzmoss schadeplichtig is. De kantonrechter is van oordeel dat Cozzmoss voldoende feiten heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de Volkskrant en NRC als gevolg van de inbreuk schade hebben geleden. Met Cozzmoss is de kantonrechter van oordeel dat de stelling van Richards dat linken altijd zou mogen niet relevant is, omdat Richards niet heeft gelinkt naar de websites van de Volkskrant en NRC, maar hele artikelen volledig heeft overgenomen. Dit lijdt nu juist tot schade bij Volkskrant en NRC omdat de bezoeker dan geen reden meer heeft om het artikel op de website van de Volkskrant en NRC te bezoeken. De gehel artikelen staan immers op de website van Richards, zodat doorlinken naar de site van de Volkskrant of NRC niet meer noodzakelijk is. De afspraken gemaakt tussen Cozzmoss en de Volkskrant en NRC over de verdeling van de opbrengst van de vorderingen zijn niet relevant, omdat die afspraken Richards niet regarderen en het de Volkskrant en NRC vrij staat de gevorderde bedragen naar eigen keuze aan te wenden. Vastgesteld kan worden dat de Volkskrant en NRC in ieder geval de vergoeding voor de economische waarde die Richards verschuldigd zou zijn geweest indien zij voorafgaand aan de plaatsing toestemming had gevraagd zijn misgelopen. Daarnaast volgt de kantonrechter Cozzmoss in haar Stelling dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden. Schade als gevolg van exclusiviteitsverlies kan niet exact worden vastgesteld en moet dus worden geschat. De kantonrechter acht een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming pas achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende. Achtergrond van deze verhoging is feitelijk dat één persoon door het zien van de website van Richards niet het betreffende artikel van de krant wil kopen met als gevolg dat de vergoeding 1 x extra wordt misgelopen. De primaire vordering ad €3.319,66 inclusief BTW ter zake van de geleden schade zal dan ook worden toegewezen.

IEF 11461

Actualiteitenbijeenkomst: Auteurscontractenrecht het wetsvoorstel

Vorig jaar organiseerde uitgeverij deLex een bijeenkomst over de billijke vergoeding en het auteurscontractenrecht. Zojuist is het Wetsvoorstel, Memorie van Toelichting, Advies RvS en toelichtingen aan de Tweede Kamer gezonden (zie IEF 11458) en organiseren we wederom een bijeenkomst.

Tijdens deze bijeenkomst zal professor Dirk Visser zijn visie hierop met u delen.

En zal er een georganiseerd debat met de zaal plaatsvinden waarin diverse vertegenwoordigers en belanghebbenden standpunten innemen, (onder voorbehoud) Christiaan Alberdingk Thijm (SOLV), Paul Kreijger (Linklaters LLP), Roland Wigman (Versteeg Wigman Sprey advocaten), Erwin Angad-Gaur (Platform Makers) en Michiel Kramer (Nederlands Uitgeversverbond).

Locatie: Holiday Inn (bij Station Amsterdam RAI)

Hier aanmelden

Meer evenementen via IE-Agenda.nl en de deLex-shop: hier.

In deze slechts 2 uur durende lunchbijeenkomst bent u volledig op de hoogte van de actuele ontwikkelingen. Er zijn 2 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten.

Header: CC BY Victor1558 via Flickr

IEF 11476

Fishing door slechts voorbeelden te noemen

Hof Amsterdam 19 juni 2012, LJN BW9063 (Accountants tegen Holding)

Als randvermelding. Procesrecht. Incident ex 843a Rv. Vordering heeft trekken van een fishing expedition en is daarom afgewezen.

Appellante vraagt niet om specifieke stukken maar noemt slechts een aantal voorbeelden van stukken waaruit volgens haar wellicht de gewenste informatie zou kunnen worden gedestilleerd. Appellante geeft hierover zelf aan dat het voor haar niet eenvoudig is om exact te omschrijven uit welke stukken de eventuele schade kan worden afgeleid, en lijkt er kennelijk - door slechts voorbeelden te noemen - vanuit te gaan dat geïntimeerde bij toewijzing van de vordering ook andere dan de genoemde stukken zou moeten overleggen.

Dit heeft trekken van een fishing expedition, waarvoor art. 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt. Het Hof verwijst daarbij naar de conclusie A-G Strikwerda LJN AA4877.

6. Al aangenomen dat [appellante] een voldoende belang heeft bij haar vordering, daarin gelegen dat zij stelt anders haar verweer tegen de omvang van de schade niet goed te kunnen onderbouwen, oordeelt het hof evenwel dat de voorliggende vordering niet voldoet aan de hiervoor in rechtsoverweging 4 geformuleerde eisen onder (2) en (3). [appellante] vraagt niet om specifieke stukken maar noemt slechts een aantal voorbeelden van stukken waaruit volgens haar wellicht de gewenste informatie zou kunnen worden gedestilleerd. [appellante] geeft hierover zelf aan dat het voor haar niet eenvoudig is om exact te omschrijven uit welke stukken de eventuele schade kan worden afgeleid, en lijkt er kennelijk - door slechts voorbeelden te noemen - vanuit te gaan dat [geïntimeerde] bij toewijzing van de vordering ook andere dan de genoemde stukken zou moeten overleggen. Naar het oordeel van het hof miskent [appellante] hiermee dat de eisen onder (2) en (3) betrekking hebben op de bepaalbaarheid van de stukken waarvan zij afgifte vraagt. [appellante] is weliswaar niet gehouden aan te geven wat de exacte inhoud is van de door haar verlangde stukken, doch zij dient wel aannemelijk te maken dat de desbetreffende stukken daadwerkelijk bestaan. Van jaarstukken en salarisstroken wil het hof het bestaan voorshands wel aannemen, maar of de overige genoemde stukken bestaan staat alles behalve vast. De jaarstukken en salarisstroken zijn echter - anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen - niet aan te merken als stukken aangaande een rechtsbetrekking waarbij [appellante] partij is. Dat [appellante] mogelijk belang heeft bij de inhoud van de door haar gevraagde stukken om haar verweer te kunnen onderbouwen, is daarvoor niet redengevend en andere relevante feiten of omstandigheden heeft [appellante] niet gesteld.

7  Het hof oordeelt op grond van het voorgaande dat de vordering van [appellante] onder de gegeven omstandigheden, gelijk ook door [geïntimeerde] is aangevoerd, trekken heeft van een fishing expedition, waarvoor art. 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt. Het hof verwijst in dit verband naar de conclusie van de A-G Strikwerda bij het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000 (LJN: AA4877), waaraan het volgende citaat is ontleend:

"Art. 843a Rv biedt dus niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. De voorwaarde dat de eiser partij moet zijn in de rechtsbetrekking waarop de opgevraagde documenten betrekking hebben, heeft kennelijk de strekking zulke "fishing expeditions" de pas af te snijden en kan daarom, zonder ingrijpen van de wetgever, niet uit art. 843a Rv worden weggedacht."

De conclusie luidt dat de incidentele vordering van [appellante] niet voor toewijzing op de voet van art. 843a Rv in aanmerking komt. Het hof acht thans geen termen aanwezig op grond waarvan toepassing van art. 22 Rv in dit geval tot een ander oordeel zou moeten leiden. Dat [appellante], zolang zij niet over de door haar gewenste informatie kan beschikken, in bewijsnood verkeert, zoals zij stelt, maakt één en ander niet anders. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

IEF 11473

Yakult nog niet gebruikt voor bier

Gerecht EU 21 juni 2012, zaak T-276/09 (Kavaklidere-Europe tegen OHIM/Yakult Honsha (Yakut))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk Yakut (klasse 33, alcoholische dranken, geen bier) de houder van het gemeenschapsbeeldmerken Yakult, YAKULT en ouder niet-ingeschreven merk YAKULT (allen klasse 29 & 32, wel voor bier) tegen. Betreffende deze laatste twee merken wordt aangevoerd dat zij bekend zijn in alle EU-lidstaten. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, het beroep wordt verworpen. Middel: soortgelijkheid, visuele en fonetische overeenstemming en ongerechtvaardigd voordeel trekken uit, afbreuk doen aan onderscheidend vermogen/reputatie oppositiemerk.

Gerecht EU: wijst de klacht af. Het Gerecht stelt vast dat er een grote mate van gelijkheid tussen de 'bieren' van het oudere merk Yakult en de 'alcoholische dranken (geen bier)' van het aangevraagde merk Yakut bestaat. Verder oordeelt zij dat het in deze zaak niet uitmaakt dat het merk Yakult nog niet gebruikt wordt voor bier in de afgelopen vijf jaar. Vaststaat dat de tekens een hoge mate van visuele en fonetische gelijkheid hebben, er is een mogelijk verwarringsgevaar.

Vergelijking van de waren
31 That high degree of similarity is not called into question or lessened by the fact that there is only a low degree of similarity, or indeed none at all, between certain goods in the broad category of goods covered by the mark applied for, and also certain goods in one of the categories of goods covered by the earlier mark.

32 Therefore, the applicant’s arguments seeking to compare wine with beer or alcoholic beverages with sparkling wine are not relevant in the present case.

33 The same applies to the applicant’s argument that the mark Yakult has not yet been used for beer. This is because the goods to be compared are those set out in the respective lists of goods covered by the marks at issue, and not those which are or are not actually used (see, to that effect, judgment of 22 April 2008 in Case T 233/06 Casa Editorial el Tiempo v OHIM – Instituto Nacional de Meteorología (EL TIEMPO), not published in the ECR, paragraph 30).

34 Consequently, it must be held that there is a high degree of similarity between the goods in question.

Vergelijking van de tekens
48 Lastly, as regards the applicant’s argument concerning the figurative element of the earlier mark, that is to say, alleged red brackets surrounding the word element ‘yakult’ and the central position of that word element on bottles of probiotic milk beverages, the unavoidable conclusion is that that mark, as registered, does not claim any particular colour, does not state where the mark must be affixed to the goods and is in no way protected solely for the marketing of bottles of probiotic milk beverages.

49 Consequently, the signs at issue have a high degree of visual similarity.

50 From a phonetic point of view, as the Board of Appeal noted at paragraph 25 of the contested decision, the additional letter ‘l’ of the element ‘yakult’ of the earlier mark does not result, irrespective of which official language of the European Union serves as a reference point, in any noticeable difference in the pronunciation of that mark by the average consumer compared with that of the element ‘yakut’ of the mark applied for.

51 Therefore, there is also a high degree of phonetic similarity between the signs at issue.

Verwarringsgevaar
58 The applicant’s argument concerning the alleged marketing of the goods covered by the earlier mark in transparent plastic bottles of a specific shape is wholly unfounded, given that it does not at all follow from the registration of that mark that the goods that are marketed can be marketed only in that way (see paragraph 48 above).

59 Consequently, without it being necessary to examine the applicant’s arguments based, in the first plea, on Article 8(4) of Regulation No 207/2009, or, in the second plea, on Article 8(5) of that regulation, it must be held that the Board of Appeal acted correctly in concluding, in the contested decision, that there was a likelihood of confusion between the signs at issue, within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

IEF 11472

Distributie van (on)beschermde werken (arrest)

HvJ EU 21 juni 2012, zaak C-5/11 (Donner)

Uit't persbericht: The free movement of goods may be restricted on grounds of protection of copyright. A Member State may bring an action under national criminal law against a transporter for the offence of aiding and abetting the prohibited distribution of copyright-protected works on national territory, even where those works are not protected by copyright in the vendor’s Member State.

In steekwoorden: Vrij verkeer van goederen. Industriële en commerciële eigendom. Verkoop van kopieën van werken in lidstaat waar auteursrecht op deze werken niet wordt beschermd. Vervoer van deze goederen naar andere lidstaat waar schending van dit auteursrecht strafbaar is. Strafprocedure tegen vervoerder wegens medeplichtigheid aan illegale verspreiding van auteursrechtelijk beschermd werk.

Het hof verklaart voor recht:

Een handelaar die zijn reclame richt op leden van het publiek in een bepaalde lidstaat en voor hen een specifieke wijze van levering en betaling creëert of beschikbaar stelt, of dit aan een derde toestaat, zodat deze leden van het publiek kopieën van in die lidstaat auteursrechtelijk beschermde werken kunnen laten leveren, verricht in de lidstaat waar de levering plaatsvindt „distributie onder het publiek” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat op grond van het nationale strafrecht vervolging instelt wegens medeplichtigheid aan de illegale verspreiding van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken wanneer kopieën van dergelijke werken in die lidstaat onder het publiek worden verspreid in het kader van specifiek op het publiek in die staat gerichte verkopen vanuit een andere lidstaat waar deze werken niet auteursrechtelijk zijn beschermd of waar de bescherming die zij genieten, niet rechtens afdwingbaar is jegens derden.

IEF 11471

Football dataco: IPR, uploads en opvraging

Conclusie AG HvJ EU 21 juni 2012, zaak C-173/11 (Football Dataco c.s. tegen Sportradar GmbH)

Prejudiciële vragen gesteld door Court of Appeal, Engeland & wales, Verenigd Koninkrijk.

Meer over Football Dataco op IE-Forum. Opvraging en hergebruik (uploads), databankenrecht en IPR. De Conclusie van de Advocaat-Generaal:

1) Wanneer een partij gegevens van een databank die beschermd wordt door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, uploadt op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op een verzoek van een gebruiker in lidstaat B deze gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond, vormt de handeling van het verzenden een handeling van ‚hergebruik’ door die partij.

2) De door die partij verrichte handeling van hergebruik vindt dan plaats in zowel lidstaat A als lidstaat B.

Vraag:
Wanneer een partij gegevens uploadt van een door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG1 ("databankrichtlijn") beschermde databank op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op verzoeken van een gebruiker in lidstaat B dergelijke gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond,
a)    moet het verzenden van de gegevens dan worden beschouwd als "opvraging" of "hergebruik" door die partij;
b)    vindt er dan enige opvraging en/of enig hergebruik door die partij plaats:
i)    alleen in [lidstaat] A;
ii)    alleen in [lidstaat] B, of
iii)    in [lidstaat] A en [lidstaat] B?

KluwerCopyrightBlog (Football Dataco keeps the Court of Justice busy, this time with jurisdictional issues)

IEF 11470

Normaal gebruik van 'Fruit'-kleding

Gerecht EU 21 juni 2012, zaak T-514/10 (Fruit of the Loom tegen OHIM/Blueshore Management (FRUIT))

Gemeenschapsmerkenrecht. De vervallenverklaring van het door Fruit of the Loom gevoerde woordmerk FRUIT (klassen 18, 24 & 25) is gevorderd door Blueshore Management. De nietigheidsafdeling wijst de vordering deels toe, het beroep wordt verworpen. Middel: sprake van schending van art. 15, er is namelijk geen rekening gehouden de voorstelling van betekenis van het woord 'FRUIT', dat producten informeel in de handel zijn gebracht onder de naam 'FRUIT', dat het merk mondeling gebruikt wordt bij onderhandelingen en transacties met klanten en dat 'FRUIT' gebruikt wordt als onderdeel van een commerciële website.

Gerecht EU: wijst de klacht af. Het Gerecht EU stelt vast dat de combinatie van woorden welke de expressie 'fruit of the loom' vormen, het woordmerk zijn onderscheidende karakter geeft. Het Gerecht stelt vast dat ondanks het feit dat wordt bewezen dat het merk intern en informeel wordt gebruikt tussen personen en dat het woord 'fruit' vaak als afkorting van het merk 'fruit of the loom' wordt gebruikt, het merk FRUIT OF THE LOOM commercieel wordt gebruikt. Met betrekking tot de website www.fruit.com, geeft het Gerecht aan dat onvoldoende wordt bewezen dat deze een marketing of adverterende functie heeft met betrekking tot de producten, nu ook op deze website de expressie 'fruit of the loom' wordt weergegeven.

56 As the Board of Appeal pointed out, those statements, for the most part, emanate from employees of the applicant and tend to show that the trade mark FRUIT is used informally, while the mark FRUIT OF THE LOOM is used when contacting new customers, in connection with marketing or promotional material.

57 In other words, far from proving that the trade mark FRUIT is used publicly and outwardly, those statements merely prove that the mark is used internally or casually among persons working for or with the applicant, and is often used merely as an abbreviation of the trade mark FRUIT OF THE LOOM. It is the trade mark FRUIT OF THE LOOM that is used to promote the company’s products.

58 The Board of Appeal was therefore fully entitled to take the view that the trade mark FRUIT is not associated with any goods. Since the verbal and informal use of the mark FRUIT is merely internal to the applicant’s undertaking, it cannot be regarded as genuine use of the mark within the meaning of Article 15 of Regulation No 207/2009 (Case C 40/01 Ansul [2003] ECR I 2439, paragraph 37).

63 It must be borne in mind that the use of the mark must relate to goods or services already marketed or about to be marketed and for which preparations by the undertaking to secure customers are under way, particularly in the form of advertising campaigns (Ansul, paragraph 37).

64 In the present case, it must be noted that the page reproduced by the applicant is not sufficient to prove that the internet site www.fruit.com has a marketing or advertising function in connection with the products of the trade mark FRUIT.

65 In fact, the figurative mark FRUIT OF THE LOOM occupies a prominent position on the home page of the internet site, since it appears above the various headings – the only significant features on that page – referring to the applicant’s products, stockists and contact address.

66 This arrangement is such that the headings relate to the trade mark FRUIT OF THE LOOM and not to the trade mark FRUIT. The internet site, therefore, is, at most, a means of marketing and advertising the products of the trade mark FRUIT OF THE LOOM. In any event it is not sufficient to prove genuine use of the trade mark FRUIT.

 

IEF 11469

Antwoord kamervragen 'NMa heeft andere prioriteiten dan muziekauteurs'

Beantwoording Kamervragen van het lid Peters over het bericht "NMa heeft andereprioriteiten dan muziekauteurs", kenmerk: 2012Z11050

Naar aanleiding van IEF 11325.

Vragen van het lid Peters (GroenLinks) over het bericht “NMa heeft andere prioriteiten dan muziekauteurs” (ingezonden 4 juni 2012):

1. Heeft u kennisgenomen van het besluit van de NMa * van 27 april 2012 waarin zij de besluitaanvraag van Stichting Platform Makers afwijst op basis van prioriteit? ** Ja.

2. Herinnert de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich dat zij in antwoord op eerdere vragen*** heeft gesteld dat in de betreffende casus de NMa moet beoordelen of er sprake is van machtsmisbruik? Hoe apprecieert u het bovengenoemde besluit van de NMa in het licht hiervan?

Ik heb op de betreffende vragen van het lid Harbers het volgende geantwoord: ‘of er sprake is van misbruik van een machtspositie is niet ter beoordeling van mij, maar van de Nederlandse Mededingingsautoriteit’.

De NMa heeft, naar aanleiding van een klacht van de Stichting Platform Makers over gedragingen van de NPO, op 27 april 2012 het besluit genomen geen onderzoek te doen naar aanleiding van de klacht. Zie hierover de antwoorden op vragen 3 en 4.

3. Bent u bereid in gesprek te gaan met de NMa om te bespreken of zij mogelijk toch prioriteit kan geven aan deze aanvraag, aangezien het kabinet zelf de auteurs doorverwees naar de NMa? Zo niet, waarom niet? Tot welke instantie kunnen de auteurs zich nu wel wenden volgens u?

De NMa is een zelfstandig bestuursorgaan. Zij dient haar wettelijke taken onafhankelijk van de beleidsverantwoordelijke minister uit te voeren. Het is dan ook aan de NMa om haar prioriteiten vast te stellen. Zij is hiertoe zelf ook het beste in staat. Een gesprek met de NMa over een individueel geval kan daarom niet aan de orde zijn. Vanzelfsprekend staan tegen besluiten van de NMa wel rechtsmiddelen open. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit bezwaar indienen bij de NMa en vervolgens zo nodig beroep bij de bestuursrechter.

4. Is het waar dat de NMa belangenorganisaties van auteurs en artiesten verbiedt actief adviestarieven te publiceren of prijsafspraken te maken, maar nu blijkt dat zij geen prioriteit geeft aan inzet van het mededingingsrecht om mogelijk misbruik van marktpositie van grote opdrachtgevers te onderzoeken? Vindt u dat een evenwichtige toepassing van het mededingingsrecht in de culturele sector moet plaatsvinden? Zo niet, welke middelen staan het kabinet ter beschikking hierin verandering te brengen?

De NMa kwalificeert prijsadviezen als prijsafspraken. In de meeste gevallen gaat een adviesprijs als referentiepunt fungeren dat door de meesten, en wellicht door allen, wordt toegepast. Daarmee valt het geven van prijsadviezen onder het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet. Dit beperkt zich niet tot de culturele sector maar is algemeen van toepassing.

Wij zijn van mening dat ook in de culturele sector een evenwichtige toepassing van het mededingingsrecht plaats dient te vinden. Makers die op zelfstandige basis hun artistieke prestaties economisch exploiteren, vormen ondernemingen in de zin van de Mededingingswet en zijn evenals hun verenigingen onderworpen aan het mededingingsrecht.

De NMa maakt in elk individueel geval een afweging. Zij houdt hierbij rekening met het economisch belang, het belang voor de consument, de ernst van de vermoedelijke overtreding en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het optreden van de NMa. De NMa neemt dan ook in haar afweging mee of er naar aanleiding van een onderzoek, dat aanzienlijke inzet van middelen vergt, een overtreding kan worden vastgesteld. In het onderhavige geval is de NMa tot de conclusie gekomen dat de kans hierop gering moet worden geacht.

5. Wanneer dient het kabinet het genoemde wetsvoorstel auteurscontractenrecht in bij de Tweede Kamer?

Dit wetsvoorstel wordt één dezer dagen bij de Kamer ingediend.

 

* NMa: Nederlandse Mededingingsautoriteit

** https://ie-forum.nl/index.php?/NMA/NMa+heeft+andere+prioriteiten+dan+muziekauteurs////30179/

*** Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010-2011, nr. 284

IEF 11468

Voor zover daarin chipsets zijn geïntegreerd

Rechtbank 's-Gravenhage 20 juni 2012, HA ZA 11-2213 (Samsung tegen Apple) EP 269 LJN BW8964

Uitspraak mede ingezonden door Rutger Kleemans, Freshfields.

In't kort. Octrooirecht. Inbreuk op EP 269? Vervolg op tussenvonnis van 14 maart 2012 (IEF 11039). Octrooizaak. Gedeeltelijke instandhouding (conclusie 1 van) EP 1 188 269, waarop inbreuk door Apple (dwz Apple Sales International) wordt aangenomen. Geen uitputting ter zake baseband chips geleverd door Intel/Infineon (gebruikt in de iPhone 3GS en 4 alsmede de iPad 1 en 2 met 3G functionaliteit). Verwijzing schadestaat en opgaaf. Overige vorderingen Samsung afgewezen. Voorwaardelijke reconventie wordt gedeeltelijk toegewezen. Zie ook LJN BV8871.

Hierna zal blijken dat het in reconventie gevoerde betoog dat conclusie 1 van EP 269 nietig is wegens toegevoegde materie slaagt. Conclusie 1 zal evenwel in stand worden gehouden volgens het door Samsung gedane subsidiaire hulpverzoek (vgl. r.o. 3.4.3.). Bij de beoordeling van de inbreuk zal ook van deze gewijzigde conclusie worden uitgegaan. (r.o. 3.3.1).

3.5.1. Uit het vorenstaande volgt dat EP 269 deels geldig is, zodat de gevorderde vernietiging van het Nederlandse deel van EP 269 deels wordt afgewezen en deels wordt toegewezen. Tegelijkertijd is komen vast te staan dat de door Apple verhandelde producten voor zover daarin chipsets van Infineon of Intel zijn geïntegreerd, onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen.

geen twee generatoren?
3.3.3. Apple heeft allereerst aangevoerd dat de Intel-chips niet twee separate generatoren omvatten, hetgeen conclusie 1 van EP 269 volgens haar wel vereist. Dit betoog wordt niet gevolgd. Op zich is juist, zoals ook de Duitse rechter aannam (vgl. r.o. 2.10.), dat de letterlijke tekst van conclusie 1 van EP 269 twee generatoren openbaart waarvan de een basis (bi)orthogonale sequenties verschaft en de ander basis masker sequenties. De conclusie sluit naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet uit dat deze generatoren in één onderdeel van de coderingsinrichting zijn geïmplementeerd. Het aanwezig zijn van twee separate elementen is, anders gezegd, niet noodzakelijk.

3.3.11. De rechtbank deelt het bezwaar van Apple niet dat door deze interpretatie in feite de onacceptabele situatie zou ontstaan dat het resultaat onder bescherming wordt gesteld. Naar het oordeel van deze rechtbank is nu eenmaal de geoctrooieerde codeerinrichting omschreven aan de hand van technische kenmerken/onderdelen die zijn gedefinieerd door hun functie. Het is de octrooihouder als gezegd om het even hoe die kenmerken/onderdelen er technisch of mechanisch uitzien, zolang ze maar de voor de codering gewenste functie uitoefenen. Er is geen octrooirechtelijke regel die zich tegen een aldus gedefinieerde conclusie, mits octrooieerbaar (waarover hierna), verzet.

3.3.13. De chipsets van Intel en Infineon lezen op de kenmerken van conclusie 1 van EP 269 zodat, voor zover in de tablets en smartphones van Apple van deze chipsets gebruik wordt maakt, de verhandeling van bedoelde producten onder de beschermingsomvang valt van het uitsluitend recht van Samsung.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 11-2213, LJN BW8964).

IEF 11467

Zonneklaar dat softwarematige toepassing niet voor ogen stond

Rechtbank 's-Gravenhage 20 juni 2012, HA ZA 11-2212 (Samsung tegen Apple) EP 516 en 528 LJN BW8958
Uitspraak mede ingezonden door Rutger Kleemans, Freshfields.

Octrooirecht. Citaten betreffende EP 528, Het is na lezing van het octrooi zonneklaar dat ook de uitvinders een softwarematige toepassing niet voor ogen heeft gestaan, zodat een – tegen de redelijke rechtszekerheid af te zetten – redelijke bescherming voor de octrooihouder niet vereist dat deze thans toch daaronder zou moeten worden begrepen.

Betreffende EP 516: Apple heeft aangevoerd dat EP 516 geen prioriteit mag ontlenen aan de Koreaanse aanvraag uit 1999 (hierna P1). Dat betekent dat EP 516 zich ten onrechte beroept op de indiendatum.

Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is van inbreuk op EP 528 en dat EP 516 ongeldig is. De vorderingen in conventie moeten om die reden worden afgewezen.

In citaten:

3.3.1. De rechtbank kan Samsung’s stelling dat sprake is van een demultiplexer in de Intel/Infineon baseband chips niet volgen, waartoe als volgt wordt overwogen.

3.3.3. Apple heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat de Infineon/Intel chips geen demultiplexer in de hierboven bedoelde zin omvatten. Tussen partijen staat namelijk vast dat in die chips de systematische bits en pariteitsbits niet in fysiek gescheiden gegevensstromen worden geleverd aan de ratematcher. De ratematcher ontvangt één gegevensstroom die zowel de systematische bits als de pariteitsbits bevat.

3.3.6. Met partijen uitgaande van de prioriteitsdatum als relevante peildatum, is daarnaast niet komen vast te staan dat de gemiddelde vakman destijds wist dat de scheiding van de gegevensstromen ook softwarematig kon worden uitgevoerd en dat de term demultiplexer tevens betrekking kon hebben op een dergelijke softwarematige uitvoering, waarbij dan voorts nog in feite helemaal geen fysieke scheiding van de datastromen meer plaats zou vinden maar.dit enkel nog conceptueel in de betreffende software terugkomt. Apple heeft die stelling van Samsung uitdrukkelijk weersproken onder verwijzing naar verklaringen van een door haar ingeschakelde deskundige (productie 51). Daar heeft Samsung onvoldoende tegen ingebracht. De door haar ingeschakelde deskundige Melham is juist op dit punt nogal terughoudend en overtuigt niet (...)

3.3.8. De door Samsung gewilde lezing van het octrooi, waarbij geen fysieke scheiding tussen de systematische en pariteitsbits plaatsvindt maar deze slechts (conceptueel) van elkaar behoeven te worden onderscheiden, komt voorts in strijd met de redelijke rechtszekerheid. In het octrooi ontbreekt immers iedere hint dat dit slechts “conceptueel” zou moeten gebeuren en dat van daadwerkelijk “demultiplexen” geen sprake hoeft te zijn.

Deze omissie klemt te meer als met Samsung, in weerwil van het hiervoor overwogene, zou worden aangenomen dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum al bekend was met softwarematige toepassing.

3.3.9. Het is na lezing van het octrooi zonneklaar dat ook de uitvinders een softwarematige toepassing niet voor ogen heeft gestaan, zodat een – tegen de redelijke rechtszekerheid af te zetten – redelijke bescherming voor de octrooihouder niet vereist dat deze thans toch daaronder zou moeten worden begrepen.

3.3.10. Het voorgaande betekent dat de toepassing van Intel/Infineon baseband chips geen inbreuk maakt op conclusie 1 van EP 528. Dit oordeel strookt met hetgeen het Landgericht Mannheim reeds heeft bevonden op 27 januari 2012 (zie r.o. 2.10). Zodoende komt de rechtbank niet toe aan de overige verweren van Apple, waaronder dat (conclusie 1 van) EP 528 ongeldig is

Ten aanzien van EP1097516 betreft een turbocoder die wordt gebruikt in de processtap van kanaalcoderen (channel coding). Inleiding van de techniek uiteengezet, hieronder een leesschema voor de liefhebber:
Shannonlimiet / Kanaalcapaciteit (vanaf r.o. 3.4.)
Foutcorrectiecodes (vanaf r.o. 3.4.9)
De ‘Afstand’- en ‘Gewicht’-eigenschappen van foutcorrectiecodes (vanaf r.o. 3.4.17)
Recursieve Convolutionele Codes (vanaf r.o. 3.4.26)
Turbocodes (vanaf r.o. 3.4.43)
De UMTS Turbocoder en Interne Interleaver (vanaf r.o. 3.4.55)

3.5.1. Apple heeft aangevoerd dat EP 516 geen prioriteit mag ontlenen aan de Koreaanse aanvraag met nummer 18928/1999 ingediend op 19 mei 1999 (hierna P1), waarvan Apple een (onbestreden) vertaling als productie 40 heeft overgelegd. Apple stelt onder meer dat in P1 geen inter-row permutation (deelkenmerk 3.4) is terug te vinden. Die stelling treft doel.

3.5.4. Dat betekent dat EP 516 zich ten onrechte beroept op de indiendatum van P1, waardoor EP 516 onbestreden niet langer nieuw is vanwege de reeds bekende standaard 3.1.1 (productie 72 Apple) ten tijde van de aanvraagdatum.

Inventiviteit EP 516
3.5.5. Zelfs als er niettegenstaande het voorgaande een geldig beroep op prioriteit zou kunnen worden gedaan, voert Apple terecht aan dat EP 516 niet inventief is.

3.5.11. Samsung’s stelling dat de gemiddelde vakman ook het codeeralgoritme van de 1.0.0 standaard had kunnen wijzigen, in die zin dat de laatste kolom niet zou blijven staan in het bijzondere geval, gaat evenmin op. Apple heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat een gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum daar niet voor zou hebben gekozen, omdat hij weet dat dit algoritme al in hoge mate vastlag vanwege de standaardisering. De gemiddelde vakman op zoek naar een oplossing voor het laatste “1”-geval wist dat het moest gaan om een zo eenvoudig mogelijke aanpassing om dat probleem op te lossen, zonder dat het al bereikte akkoord op het algoritme van de standaard op losse schroeven zou komen te staan. Andersom gezegd, de rechtbank acht het niet van uitvindingshoogte getuigen dat een gemiddelde vakman in hoge mate door de standaardisering gebonden, daarin een voor de hand liggende aanpassing bedenkt.

3.6.1. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is van inbreuk op EP 528 en dat EP 516 ongeldig is. De vorderingen in conventie moeten om die reden worden afgewezen.

3.6.2. Samsung zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Partijen zijn overeengekomen dat kosten van de totale procedure moeten worden begroot op € 500.000,00 (€ 250.000,00 per octrooi). Partijen hebben geen onderverdeling gemaakt tussen de kosten van de procedure in conventie en reconventie, maar zij hebben wel aangegeven dat een bedrag van € 100.000,00 (per octrooi) betrekking heeft op de geldigheid. Aangezien in de reconventie uitsluitend de geldigheid aan de orde was, zal de rechtbank de overige € 150.000,00 (per octrooi) volledig toerekenen aan de conventie, en de kosten betreffende de geldigheid gelijkelijk verdelen over de conventie en reconventie. Samsung zal dus in conventie worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van 2 x € 200.000,00 = € 400.000,00.

3.7.2. Het instellen van de voorwaardelijke reconventie kan worden aangemerkt als een redelijke vorm van verdediging tegen de vorderingen in conventie. Daarom komen de in reconventie voor EP 528 gemaakte kosten ook in aanmerking voor vergoeding. De total kosten aan de zijde van Apple worden, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.6.2, begroot op 2 x € 50.000,00 = € 100.000,00.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 11-2212, LJN BW8958)