IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10216

Doorzending

HvJ EU 22 september 2011, gevoegde zaken C-244/10 en C-245/10 (Mesopotamia Broadcast A-S METC en Roj TV A-S tegen Bondsrepubliek Duitsland) - persbericht

Prejudiciële vraag van het Bundesverwaltungsgericht, Duitsland

Als randvermelding. Televisieomroepactiviteiten. Mogelijkheid voor lidstaat om op zijn grondgebied activiteit van in andere lidstaat gevestigde televisieomroeporganisatie te verbieden. Grond ontleend aan handelen in strijd met bevordering van begrip tussen volkeren, Richtlijn 89/552/EEG. Duitsland kan, op zijn grondgebied, niet doorzending van tv-programma's in het Koerdisch verbieden die worden uitgezonden door Roj TV in Denemarken.

[Valt], en zo ja onder welke voorwaarden, de toepassing van een nationale wettelijke bepaling krachtens welke een vereniging kan worden verboden wegens handelen in strijd met de bevordering van het begrip tussen de volkeren, binnen het gebied dat is gecoördineerd door [de richtlijn] en [is] deze toepassing daarom op grond van artikel 2 bis van de richtlijn uitgesloten?

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 22 bis van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, moet aldus worden uitgelegd dat omstandigheden zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, waarop een nationale rechtsregel van toepassing is op grond waarvan het verboden is te handelen in strijd met de bevordering van het begrip tussen de volkeren, moeten worden geacht te vallen onder het begrip „aansporing tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit”. Dit artikel staat er niet aan in de weg dat een lidstaat krachtens een algemene wettelijke regeling, zoals de wet op het publieke verenigingsrecht (Gesetz zur Regelung des öffentlichen Vereinsrechts) van 5 augustus 1964, zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 21 december 2007, maatregelen vaststelt ten aanzien van een in een andere lidstaat gevestigde televisieomroeporganisatie, en daarbij als reden aanvoert dat de activiteiten en de doelstellingen van deze organisatie in strijd zijn met het verbod van handelen in strijd met de bevordering van het begrip tussen de volkeren, mits deze maatregelen geen beletsel vormen voor het eigenlijke doorgeven op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst van de televisie-uitzendingen welke die organisatie vanuit de andere lidstaat verricht, hetgeen door de nationale rechter moet worden nagegaan.

IEF 10215

Verschoonbare dwaling en toeval

HvJ EU 22 september 2011, zaak C-426/10 P (Bell & Ross tegen OHIM/ Klockgrossisten i Norden AB)

Procesrecht; Gemeenschapsmodelrecht. artikel 45 Statuut van het Hof en 43 Reglement voor procesvoering van het Gerecht. Hogere voorziening tegen de beschikking Gerecht EU 18 juni 2010, zaak T-51/10 (Bell & Ross / OHIM – Klockgrossisten i Norden), waarbij het Gerecht het beroep heeft verworpen tegen de beslissing van het OHIM inzake een nietigheidsprocedure tussen Klockgrossisten i Norden AB en Bell & Ross BV.

Ondertekend origineel van het verzoekschrift is te laat neergelegd. Uitleg van de begrippen "verschoonbare dwaling" en "toeval"; Beginselen van gewettigd vertrouwen en evenredigheid. Kennelijke niet-ontvankelijkheid.

48 Het begrip toeval bevat een objectief element, dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden die niet de marktdeelnemer betreffen, en een subjectief element, dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de marktdeelnemer het verloop van de ingeleide procedure nauwkeurig in de gaten houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen (zie in die zin arrest van 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, Jurispr. blz. I‑5619, punt 32, en beschikking België/Commissie, reeds aangehaald, punt 17).

49 Rekwirante stelt dat de verwarring tussen het origineel en de afschriften van het verzoekschrift kan worden toegeschreven aan de tussenkomst van een externe onderneming waaraan zij de taak had toevertrouwd om het grote aantal kopieën te maken dat noodzakelijk was voor de indiening van het inleidende verzoekschrift.

50 Zoals de advocaat-generaal in punt 89 van haar conclusie heeft opgemerkt, behoren de voorbereiding van, het toezicht op en de controle van de ter griffie neer te leggen processtukken tot de verantwoordelijkheid van de advocaat van de betrokken partij. Het feit dat de verwarring tussen het origineel en de afschriften van het verzoekschrift kan worden toegeschreven aan de tussenkomst van een externe onderneming die door rekwirante is opgedragen om kopieën te maken, en de andere door rekwirante aangevoerde omstandigheden kunnen derhalve niet worden erkend als uitzonderlijke omstandigheden of abnormale gebeurtenissen die rekwirante niet betreffen, die verschoonbare dwaling of toeval bij rekwirante kunnen rechtvaardigen.

Hele dossier lezen: hier.

IEF 10214

Wellicht onzorgvuldig geplaatst

Rechtbank Breda 14 september 2011, LJN BT2326 (Cozzmoss B.V. tegen gedaagde h.o.d.n Weblication)

Auteursrecht, Cozzmoss-zaak. Een artikel geschreven door een freelance auteur [TD] wordt op de domeinnaam www.aroundtheglobe.nl aangeboden zonder toestemming. Vordering €750,92 ter delging van de geleden schade en gemaakte kosten. Het bewuste artikel is - wellicht onzorgvuldig geplaatst, maar inmiddels verwijderd.

Schade geschat op €360, administratiekosten á €78,50 kunnen ex 6:96 lid 2 sub b BW zijn redelijk en worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv á €1.250 toegekend als in redelijkheid begrootte advocaatkosten.

2.14. Er zijn zijdens Cozzmoss voldoende feiten gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [TD] als gevolg van de inbreuk schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat [TD] de vergoeding voor de economische waarde is misgelopen, die hij had kunnen vragen als toestemming was gevraagd. Voorts dient geoordeeld te worden dat sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden, welke schade zal worden geschat op het gevorderde bedrag van Euro 360,= hetgeen redelijk voorkomt. Dat de schade mede een gevolg zou zijn van een omstandigheid die aan [TD] kan worden toegerekend, zoals [gedaagde] heeft betoogd, is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.

2.15. Cozzmoss vordert administratiekosten van Euro 78,50, te vermeerderen met BTW. Cozzmoss stelt daartoe dat die kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de inbreuk en geleden schade, zodat ze onder vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vallen. Deze kosten zijn onvoldoende gemotiveerd weersproken door [gedaagde].

Nu deze kosten als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en geleden schade gezien moeten worden, liggen ze voor toewijzing gereed.

3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [TD] op het onderhavige artikel, waardoor [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is de schade te vergoeden die de betrokken partijen hebben geleden ten gevolge van zijn inbreukmakend en onrechtmatig handelen zoals ten processe omschreven;

IEF 10213

Niet de mogelijkheid om zich te verzetten

HvJ EU 22 september 2011, zaak C-482/09 (Budějovický Budvar, národní podnik tegen Anheuser-Busch Inc) - persbericht

In navolging van Conclusie A-G Trstenjak IEF 9382

In't kort: Op 18 mei 2005, dat wil zeggen vier jaar en 364 dagen na inschrijving van het merk Budweiser in het voordeel van Budvar en Anheuser-Busch, heeft Anheuser-Busch bij het Merkenbureau van het Verenigd Koninkrijk een vordering tot nietigverklaring van de inschrijving van dit merk in het voordeel van Budvar ingediend (r.o. 21). Rechtsverwerking door gedogen doordat vijf jaar niet is verstreken. Uitleg begrip „gedogen”. Mogelijkheid en de voorwaarden om het nationale recht toe te passen, daaronder begrepen de regels inzake eerlijk parallel gebruik van twee identieke merken. Artikelen 4 lid 1 sub a en 9 lid 1 89/104/EEG.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Het begrip gedogen in de zin van artikel 9, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten is een Unierechtelijk begrip en de houder van een ouder merk kan niet worden geacht het vaste en langdurige eerlijke gebruik, waarvan hij geruime tijd op de hoogte was, door een derde van een jonger merk dat gelijk is aan dat van deze merkhouder, te hebben gedoogd wanneer hij niet de mogelijkheid had om zich tegen dat gebruik te verzetten.

2) Inschrijving van het oudere merk in de betrokken lidstaat vormt geen voorwaarde waaraan moet zijn voldaan opdat de termijn van rechtsverwerking wegens gedogen van artikel 9, lid 1, van richtlijn 89/104 kan ingaan. De voorwaarden waaraan wel moet zijn voldaan opdat deze termijn ingaat, hetgeen de nationale rechter moet nagaan, zijn, ten eerste, inschrijving van het jongere merk in de betrokken lidstaat, ten tweede, inschrijving van dit merk te goeder trouw, ten derde, gebruik van het jongere merk door de houder ervan in de lidstaat van inschrijving en, ten vierde, kennis door de houder van het oudere merk van inschrijving van het jongere merk en van het gebruik na inschrijving ervan.

3) Artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ouder merk geen nietigverklaring kan vorderen van een gelijk jonger merk dat dezelfde waren aanduidt, in geval van langdurig en eerlijk parallel gebruik van deze twee merken wanneer in omstandigheden als die in het hoofdgeding dat gebruik geen afbreuk doet of kan doen aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de consumenten de herkomst van de waren of diensten te waarborgen. [red. arceringen]

IEF 10212

Aangezien parallelimporteurs in de regel (doos)codes verwijderen

Rechtbank 's-Gravenhage 21 september 2011, HA ZA 08-3969 (Bacardi tegen Entys C.s.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper

Merkenrecht. Bacardi brengt op haar producten productcodes aan, dat doet zij zowel op de flessen, de dozen en de pallets om deze te kunnen traceren in geval van een product recall. In de eerste plaats gaat het om parallelimport van rum onder het merk BACARDI door Entys. Entys c.s. is betrokken bij handel in BACARDI producten die niet door en/of met toestemming van Bacardi binnen de EER in het verkeer zijn gebracht. en tevens pleegt Entys c.s. merkinbreuk pleegt en handelt onrechtmatig door verhandeling van BACARDI producten waarvan de productcodes geheel of gedeeltelijk zijn verwijderd.

Provisionele vordering: verbod merkinbreuk en verhandeling producten waarvan de productcodes (geheel of gedeeltelijk) zijn verwijdert; dit is onrechtmatig. Incidentele vorderingen: doen van accountantsgecontroleerde en gecertificeerde opgave op straffe van dwangsom, inzagebevel in bewijsbeslag zonder dwangsommen, in de hoofdzaak

Niet communautaire goederen die fysiek in de EER worden gebracht met een T1 status en vervolgens worden geleverd en opgeslagen in een AGP om daarna te worden doorgeleverd aan anders AGP in de EER gelden als gebruik in economisch verkeer ex 9(1)GMVo en 2.20(1)(a) BVIE. 

Dat er sprake is van ongeautoriseerde handel in Bacardi-producten "aangezien parallelimporteurs in de regel (doos)codes verwijderen" is zonder onderbouwing of toelichting, maar wel betwist, en dus niet onrechtmatig. Een beroep op uitputting treft geen doel, omdat er geen sprake is van uitputting in eigenlijke zin.

Incidentele vorderingen afgewezen, in de hoofdzaak: verbod met dwangsom €25.000 of €500 per product, met maximum van €750.000, nevenvorderingen: doen van opgave , onvoorwaardelijke toestemming tot afgifte van gedetailleerde beschrijving, afdracht nettowinst en/of betaling schadevergoeding, proceskosten á €28.000. Afwijzing provisionele eis.

4.8. (...) Hebben niet communautaire merkgoederen die niet door of met toestemming van de merkhouder voor eerste verhandeling in de EER zijn bedoeld, die vervolgens door Entys fysiek in de EER worden gebracht aanvankelijk als T1 (niet communautaire) goederen en vervolgens onder een AGD worden geleverd en opgeslagen in een AGP in Rotterdam (bij Mevi) om daarna te worden doorgeleverd naar een andere AGP elders in de EER (bijvoorbeeld Spanje, bij Aquilar) – of daarbuiten – te gelden als merkenrechtelijk in de EU (...) "gebruikt in het economisch verkeer".

4.14. Uit de als prods. 11-47 door Bacardi overgelegde documentatie blijkt dat de betreffende Bacardi-producten telkens als niet communautaire goederen (T1) binnenkwamen bij Mewi en na bij Mewi in haar douane-entrepot te zijn opgeslagen, vervolgens in het vrije verkeer moeten zijn gebracht (en niet als T1-goederen weer zijn doorgevoerd tot buiten de EER). Mewi heeft deze goederen ten behoeve van Entys aangegeven voor het vrije verkeer, want de douane heeft telkens voor iedere partij overeenkomstig art. 47 CDW een “toestemming tot wegvoering” afgegeven, zoals Bacardi met juistheid en onvoldoende steekhoudend weersproken aanvoert. Daaruit blijkt (impliciet) dat de invoerformaliteiten zijn vervuld. Immers, dit is een bevestiging van de douane dat de betreffende goederen de oorspronkelijke opslagplaats mogen verlaten (op de betreffende formulieren aangegeven met “controle bij uitslag/wegvoering”), volgend op aangifte tot in het vrije verkeer brengen van Mewi. Vervolgens kunnen de betreffende goederen fysiek worden weggevoerd, dat wil zeggen: in het vrije verkeer gebracht. Daarna kunnen deze goederen hetzij rechtstreeks naar afnemers en dan is (meteen) accijns verschuldigd, danwel in een AGP worden opgeslagen (accijnsafdracht wordt uitgesteld). Ter comparitie kenschetste Bacardi een AGP naar het oordeel van de rechtbank met juistheid als een “fiscaal entrepot”, geen “douane entrepot”. Ook bevat de betreffende door Bacardi overgelegde documentatie AGD’s voor partijen die bestemd zijn voor buiten de EER waarop staat aangegeven dat de betreffende handeling wordt gekwalificeerd als: “uitvoer uit de Gemeenschap”, hetgeen duidelijk maakt dat deze zich in het in het vrije verkeer binnen de EER bevinden, omdat anders niet van uitvoer sprake is. Ook dit is door Entys c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken.

4.15. Nu in ieder geval met betrekking tot de in prods. 11 t/m 47 door Bacardi overgelegde leveringen zodoende vaststaat dat Entys Bacarditekens gebruikt in de zin van art. 9(1)(a) jo. en art. 2.20(1)(a) jo. (2)(c) BVIE, pleegt zij daarmee merkinbreuk. Dat daarvan in beginsel sprake is, is door Entys c.s. overigens (buiten haar verweer dat de betreffende goederen vanwege de accijnsstatus niet in het vrije verkeer zouden zijn gebracht) ook niet inhoudelijk weersproken. In beginsel is daarmee een merkinbreukverbod met nevenvorderingen toewijsbaar. 

Verwijdering/beschadiging codering en overig inbreukmakend of onrechtmatig handelen?

4.18. (...) Zij stelt daar slechts dat het handelen door Entys in Bacardi producten waarvan de dooscodes zijn verwijderd een aanwijzing zou zijn van betrokkenheid van Entys bij ongeautoriseerde handel in Bacardi-producten “aangezien parallelimporteurs in de regel (doos)codes verwijderen.” Zonder nadere onderbouwing of toelichting – die niet steekhoudend is verschaft – is dit enkele gegeven van verwijdering van dooscodes – zo daar al sprake van zou zijn, hetgeen niet vaststaat gegeven de feitelijke betwisting daarvan door Entys – evenwel niet onrechtmatig. Voor zover Bacardi hiermee heeft willen betogen dat geen beroep kan worden gedaan op uitputting vanwege wijziging van de toestand van de waar in de zin van art. 13(2) GMVo en art. 2.23(3) BVIE, wordt daar niet aan toegekomen, omdat uit het vorenoverwogene al volgt dat aan uitputting in eigenlijke zin niet wordt toegekomen.

IEF 10211

Met twee hoornen

Gerecht EU 22 september 2011, zaak T-174/10 (Ara AG tegen OHIM/Allrounder SARL)

In't kort: Merkenrecht. Oppositieprocedure in het gemeenschapsmerkenrecht. Op grond van beeldmerk A met twee hoornen en nationaal woordmerk A wordt internationale aanvrage voor een gemeenschapsmerk geweigerd. Er is sprake van een relatieve weigeringsgrond: geen verwarringsgevaar. Oppositie geweigerd.

Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het woordmerk „A”, voor waren van de klassen 18 en 25, strekkende tot vernietiging van beslissing R 481/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 januari 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het beeldmerk dat bestaat in de afbeelding van de letter A met twee hoornen, voor waren van de klassen 18 en 25. 

38      Par conséquent, dans la mesure où les signes en conflit présentent des différences importantes et où la marque antérieure n’est pourvue que d’un caractère distinctif faible, c’est à juste titre que la chambre de recours a conclu à une absence de risque de confusion entre les marques en conflit, nonobstant la circonstance que les produits en cause sont en partie identiques et en partie similaires.

39      Cette conclusion n’est pas infirmée par l’argumentation de la requérante tirée de ce que les juridictions allemandes auraient conclu à l’existence d’un risque de confusion dans des circonstances analogues. En effet, si la jurisprudence des juridictions des États membres peut être prise en considération, la légalité des décisions des chambres de recours s’apprécie uniquement sur la base du règlement n° 207/2009 [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 8 septembre 2010, Icebreaker/OHMI – Gilmar (ICEBREAKER), T‑112/09, non publié au Recueil, point 51, et la jurisprudence citée].

40      Il en est de même de la référence par la requérante à des décisions des chambres de recours ayant conclu à l’existence d’un risque confusion entre la marque antérieure et certaines marques constituées par la représentation de la lettre « a » .

41      Il suffit, à cet égard, de relever que les décisions que les chambres de recours de l’OHMI sont amenées à prendre, en vertu du règlement n° 207/2009, relèvent de l’exercice d’une compétence liée et non pas d’un pouvoir discrétionnaire. Dès lors, la légalité desdites décisions doit être appréciée uniquement sur le fondement de ce règlement et non sur la base d’une pratique décisionnelle antérieure à celles-ci (arrêts de la Cour du 15 septembre 2005, BioID/OHMI, C‑37/03 P, Rec. p. I‑7975, point 47, et du 12 janvier 2006, Deutsche SiSi-Werke/OHMI, C‑173/04 P, Rec. p. I‑551, point 48).

IEF 10210

Niet systematisch verworpen

Gerecht EU 22 september 2011, zaak T-250/09 (Cesea Group tegen OHIM/Mangini & C. (MANGIAMI))

Merkenrecht. Gemeenschapsbeeldmerk Mangiami. Nietigheidsprocedure. Toelaatbaarheid van nieuw bewijsmateriaal. Er is hier sprake van complementair bewijs inzake gebruik en er is, gezien de jurisprudentie, geen sprake van een systematische verwerping van dit type bewijsvoering. Beslissing OHIM vernietigd.

Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 982/2008-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 april 2009, waarbij de beslissing van de nietigheidsafdeling is vernietigd en het beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „mangiami” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 gedeeltelijk nietig is verklaard in het kader van de door Mangini & C. Srl ingestelde vordering tot nietigverklaring

31 D’autre part, l’OHMI ne saurait prétendre que l’article 76, paragraphe 2, du règlement n° 207/2009 ne serait jamais applicable si les preuves complémentaires de l’usage, du fait de leur production tardive, étaient systématiquement rejetées. En effet, il ressort de la jurisprudence citée au point 22 supra que les preuves complémentaires tardives de l’usage ne sont pas systématiquement rejetées étant donné qu’elles sont admises s’il existe des éléments nouveaux.

32 Il ressort de ce qui précède qu’il y a lieu d’accueillir le moyen unique de la requérante au soutien de son chef de conclusions formulé à titre principal et d’annuler la décision attaquée sans qu’il soit nécessaire d’examiner le chef de conclusions formulé à titre subsidiaire par la requérante.

IEF 10209

Adverse effect

HvJ EU 22 september 2011, zaak C-323/09 ( Interflora c.s tegen Marks & Spencer c.s) - persbericht

In navolging van conclusie A-G Jääskinen IEF 9494. 

Merkenrrecht. Adwords. Selectie van de adverteerder die overeenstemt met merk van een concurrent. Schade aan onderscheidend karakter van een bekend merk (‘dilution’) – Oneerlijke voordeel trekken uit het onderscheidend karakter of bekendheid van een merkrecht (free-riding).

Prejudiciële vragen High Court of Justice of England and Wales: 
1.       Het gemeenschapsmerk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden:
a)      dat gelijk is aan het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;
b)      dat gelijk is aan of overeenstemt met het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring omvat het gevaar van associatie met het merk;
c)      dat gelijk is aan of overeenstemt met het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het gemeenschapsmerk ingeschreven is, indien het een in de Gemeenschap bekend merk betreft en indien door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

2.      Met name kan krachtens lid 1 worden verboden:(...)
b)      het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;(...)
d)       het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties.”

Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

1.      Article 5(1)(a) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks and Article 9(1)(a) of Council Regulation (EC) No 40/94 of 20 December 1993 on the Community trade mark must be interpreted as meaning that the proprietor of a trade mark is entitled to prevent a competitor from advertising – on the basis of a keyword which is identical with the trade mark and which has been selected in an internet referencing service by the competitor without the proprietor’s consent – goods or services identical with those for which that mark is registered, where that use is liable to have an adverse effect on one of the functions of the trade mark. Such use:

–      adversely affects the trade mark’s function of indicating origin where the advertising displayed on the basis of that keyword does not enable reasonably well-informed and reasonably observant internet users, or enables them only with difficulty, to ascertain whether the goods or services concerned by the advertisement originate from the proprietor of the trade mark or an undertaking economically linked to that proprietor or, on the contrary, originate from a third party;
–      does not adversely affect, in the context of an internet referencing service having the characteristics of the service at issue in the main proceedings, the trade mark’s advertising function; and
–      adversely affects the trade mark’s investment function if it substantially interferes with the proprietor’s use of its trade mark to acquire or preserve a reputation capable of attracting consumers and retaining their loyalty.

2.      Article 5(2) of Directive 89/104 and Article 9(1)(c) of Regulation No 40/94 must be interpreted as meaning that the proprietor of a trade mark with a reputation is entitled to prevent a competitor from advertising on the basis of a keyword corresponding to that trade mark, which the competitor has, without the proprietor’s consent, selected in an internet referencing service, where the competitor thereby takes unfair advantage of the distinctive character or repute of the trade mark (free-riding) or where the advertising is detrimental to that distinctive character (dilution) or to that repute (tarnishment).

Advertising on the basis of such a keyword is detrimental to the distinctive character of a trade mark with a reputation (dilution) if, for example, it contributes to turning that trade mark into a generic term.

By contrast, the proprietor of a trade mark with a reputation is not entitled to prevent, inter alia, advertisements displayed by competitors on the basis of keywords corresponding to that trade mark, which put forward – without offering a mere imitation of the goods or services of the proprietor of that trade mark, without causing dilution or tarnishment and without, moreover, adversely affecting the functions of the trade mark with a reputation – an alternative to the goods or services of the proprietor of that mark.

IEF 10208

Lijkt een niet bestaande onderneming

Rechtbank 's-Gravenhage 21 september 2011, HA ZA 11-1637 (Converse INc tegen Alpi international forwarders B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

Vrijwaringsincident. Stelling niet-bestaande onderneming wordt afgewezen. Titel volgt uit r.o. 3.2, In citaten:

4.2. Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Converse dat Alpi inbreuk maakt op haar merken door het – kortgezegd – vervoeren en opslaan van counterfeit Converse-schoenen alsmede door het gebruik van de merken in stukken voor zakelijk gebruik en dat Alpi onrechtmatig handelt door het faciliteren van de verhandeling van counterfeit Converse-schoenen en het meewerken aan het opstellen van vervalste CMR-documenten met betrekking tot vervoer van (counterfeit) Converse-schoenen.

4.3. Of Baccarat een bestaande onderneming is of niet, kan blijken in de procedure in vrijwaring. De voortgang van de hoofdzaak wordt niet belemmerd indien mocht blijken dat dit niet het geval is. Voorts bestaat geen onduidelijkheid over de vraag welke partijen Alpi in vrijwaring wil oproepen en is ook niet in te zien waarom onduidelijkheid de procedure in de hoofdzaak zou belemmeren. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

IEF 10207

De mondelinge toezegging

Rechtbank ´s-Gravenhage 21 september 2011, HA ZA 10-4052 (Bacardi and Company Ltd tegen Torijn B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

Incident. Procesrecht. Oproeping derde in vrijwaring en zekerheidsstelling.

Vrijwaring en geheel of gedeeltelijk verhaal op Van Caem toegewezen. Bacardi stelt, beroepende op haar Gemeenschapsmerken, dat Torijn merkinbreuk maakt en onrechtmatig handelt door ongeautoriseerde parallelimport en door de handel in Bacardi producten waarvan de productcodes zijn verwijderd.

Ex 224 Rv dient buitenlandgevestigde zekerheid te stellen vor de proceskosten. Geen uitzondering ex 224 lid 2 sub Rv. Mondelinge toezegging dat hij zal instaan voor de voldoening van proceskosten is niet afdoende. Proceskostenveroordeling 1019h Rv aan de kant van Bacardi.

Vrijwaring
4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Torijn heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk
verhaal heeft op Van Caem. De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring zal bijgevolg worden toegewezen.

Zekerheidsstelling proceskosten omdat Bacardi is gevestigd te Liechtenstein
4.5. Terecht heeft Torijn echter weerlegd dat de Beneluxmerkrechten van Bacardi een reële verhaalsmogelijkheid bieden. Torijn heeft er daarbij onder meer op gewezen dat bij het executoriaal veilen van de Beneluxmerkrechten zou kunnen blijken dat er geen koper voor de merken te vinden is. Te verwachten is namelijk dat de koper zal worden geconfronteerd met tal van conflicten tussen de Beneluxmerkrechten en de door Bacardi behouden
Gemeenschaps- en internationale merkrechten. Weliswaar heeft Bacardi gesteld dat de Gemeenschapsmerken waarvan zij houdster is jonger zijn dan de Beneluxmerken, zodat de eventuele koper op grond daarvan geen procedures hoeft te vrezen, dit neemt niet weg dat de eventuele koper toch zeer beperkt is in de mogelijkheden tot ongestoorde exploitatie van de Beneluxmerken. Kopers zullen daardoor mogelijk worden afgeschrikt met als gevolg dat de Beneluxmerkrechten onverkoopbaar blijken te zijn. Volgens artikel 6: 51 lid 2 B.W. moet de aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Gezien het voorgaande is dat niet te verwachten.

4.6. De mondelinge toezegging van de raadsman van Bacardi dat hij zal instaan voor de voldoening van de proceskosten is evenmin afdoende. Nog afgezien van de vraag of de raadsman voldoende verhaal zal bieden, geeft de enkele mondelinge toezegging, zoals Torijn terecht stelt, te weinig zekerheid. De rechtbank komt tot het oordeel dat Bacardi niet redelijkerwijs aannemelijk heeft gemaakt dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn.

4.7. In het onderhavige incident kan uiteraard niet worden voorzien hoe de hoofdzaak zich zal ontwikkelen en in het bijzonder of aanleiding zal bestaan af te wijken van de IE indicatietarieven.Voor de begroting van de te stellen zekerheid zal daarom worden aangesloten bij de categorie ‘overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi’ van de IE-indicatietarieven. Anders dan Torijn heeft gesteld, dient enkel rekening te worden
gehouden met de kosten van de onderhavige procedure. De kosten gemoeid met een eventueel hoger beroep kunnen buiten beschouwing blijven. Daarvoor kan Torijn in voorkomend geval aanvullende zekerheid vorderen.

Beslissing
5.1. staat toe dat de besloten vennootschap Van Caem International B.V., gevestigd te Leiden en kantoorhoudende te Leiden aan de Admiraal Banckertweg 12, door Torijn wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van woensdag 12 oktober 2011;

5.2. beveelt Bacardi uiterlijk op woensdag 12 oktober 2011 ten behoeve van Torijn zekerheid te stellen voor de proceskosten tot een bedrag van € 25.000,- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;