IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 9758

Als voorbeeld ter promotie

Vzr. Rechtbank Breda 1 juni 2011, LJN BQ7276 (Eisers tegen Gedaagde h.o.d.n. Fotodesign)

k885sav.blogspot.comAuteursrecht. Portretrecht. Foto in etalage van gedaagde fotograaf. Foto is gemaakt tbv geboortekaartje "waarop [eiseres] en [eiser] zijn afgebeeld zonder kleding en van [eiseres] de buik en een gedeelte van de borsten en armen zijn te zien en van [eiser] een gedeelte van het gezicht, een schouder en een arm. De foto heeft onmiskenbaar een zeer persoonlijk en intiem karakter."  

Eisers hebben gedaagde fotograaf toestemming gegeven om 'beeldmateriaal als voorbeeld gebruiken ter promotie van zijn werk'. Haviltex biedt geen uitkomst aan eisers. Verder geen bewijs van mondelinge beperking van toestemming. Geen dwaling of bedrog.

3.2. [eiseres] en [eiser] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] zonder hun toestemming de foto in de etalage heeft geplaatst en dat hij door deze wijze van openbaarmaking hun portretrecht schendt. Vanwege de schending van het portretrecht handelt [gedaagde] ook onrechtmatig jegens hen. [eiseres] en [eiser] stellen dat [gedaagde] daarnaast ook onrechtmatig handelt omdat hij de privacy van [eiseres] en [eiser] schendt zonder dat hij daartoe gerechtigd is. [gedaagde] handelt in strijd met hetgeen maatschappelijk betamelijk is door een dergelijke intieme en persoonlijke foto openbaar te maken zonder eerst toestemming te hebben verkregen. Voor zover wel toestemming zou zijn gegeven beroepen [eiseres] en [eiser] zich op vernietiging van de toestemmingsclausule wegens het onredelijk bezwarend karakter daarvan, dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden.

3.5. (...) “De voorzieningenrechter is, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf, van oordeel dat [eiseres] hiermee toestemming heeft gegeven voor plaatsing van de foto in de etalage van [gedaagde]. Immers, het gebruik van een foto ter promotie van het werk van een fotograaf impliceert uiteraard de meest voor de hand liggende wijzen van promotie waaronder in elk geval begrepen, het etaleren van de foto in de etalage van de zaak.”

Lees het vonnis hier (link / pdf )

IEF 9757

'Gele gidsen'

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 juni 2011, KG ZA 11-344 (Yellow Pages Group Co tegen YPM (Yellow Page Marketing B.V.) c.s.)

Met gelijktijdige dank aan Dorien Verhulst en Frits Gerritzen, Brinkhof.

In navolging van IEF 9466 en IEF 8653.

Merkenrecht. Domeinnamen. Internationaal privaatrecht. Bevoegdheid ex 2 EEX-Vo. Onrechtmatig handelen ('passing off').

Canadese Yellow Pages bezit merkenrecht. De Nederlands, Britse en Canadese websites gereicht op Canada die zakelijke telefoongidsen aanbieden worden in combinatie met de woorden 'yellow pages' en het beeldmerk 'walking fingers' aangeboden.

Bevoegdheid: Geen litispendentie. Art. 13 Rv bepaalt uitdrukkelijk dat "bevoegdheid tot treffen van voorlopige  of bewarende maatregelen niet kan worden betwist op de enkele grond dat geen bevoegdheid bestaat om kennis te nemen van de bodemprocedure."

Zaak wordt beheerst door het Canadees recht als lex loci protectionis. Geen inbreuk op de woordmerken. ´Yellow pages´ wordt, zo volgt uit marktonderzoek, beschrijvend gezien voor deze soort diensten. Vordering van onrechtmatig handelen ('passing off') wordt vervolgens en daardoor afgewezen. Van 'goodwill' is niet aantoonbaar sprake. Beeldmerkvorderingen worden toegewezen

4.2. Deze rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Marketing in een bodemprocedure op grond van artikel 2 EEX-Vo. Het bepaalde in artikel 27 EEX-Vo doet daar niet aan af omdat de door YPM in Canada aanhangig gemaakte procedure geen procedure voor het gerecht van een lidstaat betreft. De rechtbank is gezien haar bevoegdheid voor de bodemprocedure ook bevoegd voorlopige of bewarende maatregelen te treffen zoals
in dit kort geding gevorderd worden door Yellow Pages (vergelijk het door YPM aangehaalde arrest HvJEG 17 november 1998, LJN AD2958, Van Uden – Deco-line, overweging 22).

4.17. Yellow Pages heeft als subsidaire grond voor de gevorderde voorzieningen beroep gedaan op onrechtmatig handelen van YPM (passing off). Ook dit onrechtmatig handelen wordt beheerst door Canadees recht. YPM heeft hiertegen ingebracht dat op deze grondslag alleen dan met succes beroep kan worden gedaan indien Yellow Pages kan wijzen op ‘existence of goodwill’. Ook Yellow Pages gaat daar van uit gezien de door haar  overgelegde legal opinion die dit vereiste met zoveel woorden vermeldt. YPM heeft zich op het standpunt gesteld dat, als het gebruikte merk niet ‘distinctive’ is, evenmin sprake kan zijn van ‘existence of goodwill’. Dat laatste is door Yellow Pages niet, althans niet gemotiveerd, weersproken, zodat daar van is uit te gaan. De subsidiare grondslag kan daarom niet leiden tot een ruimer verbod dan hiervoor toewijsbaar is geacht op grond van inbreuk op de merkrechten.

Lees het vonnis hier (pdf)
Canadees woordmerk (2), beeldmerk (2, 3) YELLOW PAGES
EEX-Verordening nr. 44/2001

IEF 9756

Personalia: Paul Reeskamp

Overgenomen uit't persbericht: I.E. advocaat Paul Reeskamp stapt over naar Klos Morel Vos & Schaap

Klos Morel Vos & Schaap, het leidende advocaten kantoor op het gebied van Intellectueel Eigendom (I.E.), maakt vandaag bekend dat Paul Reeskamp, één van Nederlands bekendste en meest vooraanstaande advocaten in I.E. zaken, als partner toetreedt tot  Klos Morel Vos & Schaap.

Paul Reeskamp begon zijn carrière als I.E. advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek en was vervolgens vele jaren partner van Allen & Overy, waar hij leiding gaf aan de I.E. praktijk.

Paul is een allround doorgewinterde I.E. litigator. Zijn ruime ervaring als proces advocaat bestrijkt alle facetten van het recht van de intellectuele eigendom, met name het merkenrecht, octrooirecht, auteursrecht en reclamerecht. Paul rekent tot zijn cliënten zowel nationale als internationale vooraanstaande ondernemingen op het terrein van de media, mode, chemische en farmaceutische industrie en fast moving consumer goods.

Paul staat bekend als een gedreven en ambachtelijke advocaat met een sterke voorliefde voor zijn vakgebied. Hij publiceert met grote regelmaat over een breed scala aan onderwerpen op zijn terrein. Paul is een veel gevraagd spreker op I.E. congressen in binnen- en buitenland.

Commentaar van Klos Morel Vos & Schaap partner Sven Klos:

“Het is voor zowel Paul als voor ons kantoor een droomstransfer. Paul’s passie voor het vak en gedrevenheid passen naadloos in de cultuur en het profiel van ons kantoor. Voor ons telt maar één ding; kwaliteit. Dat begint met het soort van ongebreideld enthousiasme voor het vak dat Paul heeft. Bij ons is Paul onder gelijkgestemde vakgenoten en komen zijn kwaliteiten meer dan ooit tot hun recht. Paul is een A-1 versterking”

Voor nadere informatie: pdf

IEF 9754

Niet door de pomp gegaan

Hof 's-Gravenhage 31 mei 2011, LJN BQ7287 (Van Wijk & Boerma Pompen B.V. tegen geïntimeerde h.o.d.n. Pumpsupport)

In navolging van IEF 9755.

Reclamerecht. Merkenrecht. Onjuiste of misleidende mededelingen. Beoordeling verstek in hoger beroep; Merkgebruik op website www.pompengids.net. Nederlandse en Belgische aanbieders die pompen kunnen leveren, repareren of verhuren, kunnen zich laten registreren en waarbij zij kunnen aanvinken welk merk pomp zij verhandelen en/of aan welk merk pomp zij (reparatie/service-)werkzaamheden verrichten. "Deze website is uw onafhankelijke gids in pompenland en geeft u vanuit het meest complete gegevensbestand zo veel mogelijk antwoorden op al deze vragen".

Vrz. heeft vorderingen afgewezen. Niet (voldoende) aannemelijk is geworden dat thans de ‘PompenGids’ onjuiste en/of misleidende informatie bevat. Hof wijst ook de vorderingen af. Kostenveroordeling: nihile kosten.

6. Artikel 6:193a BW kan niet als grondslag voor de vorderingen van VW&B dienen omdat dat artikel uitsluitend is gericht op bescherming van de consument. De ‘PompenGids’ bevat voorts geen mededelingen over door [geïntimeerde] aangeboden diensten, maar mededelingen van derden (de ‘deelnemers’) waarbij wordt benadrukt dat het bedrijven-overzicht is gebaseerd op door de gezamenlijke deelnemers aan het bestand toegevoegde informatie. Verder worden gebruikers uitgenodigd om eventuele onjuistheden te melden aan het bedrijf in kwestie en de ‘PompenGids’ (zie het citaat in rov. 10 hierna). Bij deze stand van zaken is, gelet ook op rov. 4.2, voorlaatste alinea, van HR 2 december 1994 ‘ABN AMRO/Coopag’ (NJ 1996, 246), artikel 6:194 BW niet van toepassing te achten, zodat VW&B’s vorderingen moeten worden beoordeeld uitsluitend op basis van artikel 6:162 BW. Opmerking verdient verder dat de gedingstukken van VW&B geen feitelijke stellingen bevatten die het hof er, gezien artikel 25 Rv, toe zouden nopen om haar vorderingen zo nodig tevens op basis van het merkenrecht te beoordelen.

10. (...) Op de desbetreffende pagina’s van de ‘PompenGids’ wordt ook geen informatie over ‘officieel’ dealerschap verschaft, maar alleen over de vraag bij wie de pompen feitelijk verkrijgbaar zijn. (...)

13.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet (voldoende) aannemelijk is geworden dat thans de ‘PompenGids’ onjuiste en/of misleidende informatie over de ‘productie 4-pompen’ bevat, zodat de primaire vordering moet worden afgewezen. Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat de ‘PompenGids niet onafhankelijk en objectief zou zijn of niet het meest complete gegevensbestand zou bevatten, althans niet in die zin dat er sprake is van zodanige gebreken op deze punten dat dit onrechtmatig jegens VW&B is. VW&B heeft bij haar subsidiaire vordering alleen voldoende belang voor zover het gaat om vermeldingen in die gids die betrekking hebben op door de VW&B gevoerde merken. Daarvan is slechts sprake wanneer over pompen van de ‘productie 4-merken’ wordt gesproken waaromtrent – zoals zojuist is overwogen – niet aannemelijk is geworden dat onjuiste en/of misleidende informatie wordt verschaft. Voor zover de subsidiaire vordering een verdere strekking heeft, strandt zij op het belang-vereiste.

14. Reeds om de in rov. 13 genoemde redenen zijn de vorderingen van VW&B niet toewijsbaar. Dit zou niet anders wanneer artikel 6:194 BW wel toepasselijk zou moeten worden geoordeeld. De grieven van VW&B kunnen bij deze stand van zaken niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal VW&B worden veroordeeld in de kosten daarvan die evenwel, nu [geïntimeerde] niet is verschenen, zullen worden begroot op nihil.

Lees de uitspraak hieer (link / pdf).

IEF 9753

Schorsende werking en slagingskansen

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 1 juni 2011, KG ZA 11-376 (Crocs tegen Calze Del Mondo)

klik afbeelding voor vergroting, Ctrl+muiswieltje zoomen 
Paars = 'classic', blauw = 'beach' en roze = 'import'

Modelrecht. Auteursrecht. Calze del Mondo importeert kunststof schoenen, deze zijn tegengehouden door douane met toepassing van Anti-Piraterijverordening. Crocs legt conservatoir beslag. Het Crocs modelrecht is nietigverklaard, schorsende werking beroep bij HvJ EU. Onvoldoende grond voor voorlopige voorziening, omdat er zeer gerede kans van slagen van nietigheidsprocedure is. Wel inbreuk auteursrecht, te weinig verschil in totaalindruk. Geen rechtsverwerking. Niet voldoende afstand gehouden tot model.

4.3.  De gevorderde voorzieningen zijn niet toewijsbaar op grond van het ingeroepen Gemeenschapsmodel. Dit modelrecht is door het bureau nietig verklaard welke beslissing door de kamer van beroep is bevestigd. Crocs wijst er op dat haar hoger beroep van deze laatste beslissing bij het HvJEU op grond van artikel 60 lid 3 GModVo schorsende werking heeft, maar dat neemt niet weg dat het nietigheidsverweer dat ook Calze del Mondo kennelijk tegen dit recht aanvoert een zeer gerede kans van slagen heeft en daarom onvoldoende grond geeft voor de gevorderde voorlopige voorzieningen (vergelijk vzr. rechtbank ’s-Gravenhage 29 mei 2008, IEPT20080529, Crocs – De Vos / Musch, onder 4.5).

4.9. Het voorgaande voert voorshands tot de conclusie dat – ondanks de op punten afwijkende hielband – de schoen van Calze del Mondo in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het model ‘Beach’ vertoont dat de totaalindrukken die de beide schoenen maken te weinig verschillen om de schoen van Calze del Mondo als een zelfstandig werk aan te merken. Daarom is uit te gaan van ontlening en dus inbreuk op het aan Crocs toekomende auteursrecht.

4.12. Vooralsnog heeft Calze del Mondo onvoldoende gesteld om rechtsverwerking aannemelijk te maken. Of voldoende afstand is gehouden tot het model van Crocs is niet eenvoudig vast te stellen. Uit de door Calze del Mondo overgelegde foto’s van soortgelijk schoeisel dat zij op markt heeft aangetroffen kan niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van inbreuk waartegen Crocs met succes zou kunnen optreden, daargelaten dat het enkele gegeven dat Crocs dit heeft nagelaten onvoldoende zou zijn om rechtsverwerking aan te nemen. Overigens blijkt uit de hiervoor aangehaalde zaken al dat Crocs wel degelijk haar rechten ook tegenover anderen tracht te handhaven.

Lees het vonnis hier (pdf)
Anti-piraterijverordening (Vo 1383/2003)

IEF 9752

Persbericht: Schikking Nijntje-Cathy

Met dank aan Anne Bekema, Houthoff Buruma N.V.

In navolging van IEF 9194 Aankondiging schikking ter beëindiging van de juridische geschillen tussen Mercis B.V. en Sanrio Company, Ltd.

Overgenomen uit't persbericht; AMSTERDAM en TOKIO
Dinsdag 7 juni 2011, Amsterdam 08:30 uur en Tokio 15:30 uur - Mercis B.V (''Mercis''), het bedrijf dat de intellectuele eigendomsrechten van Dick Bruna beheert, en Sanrio Company, Ltd. (''Sanrio'') zijn verheugd aan te kondigen dat er een wereldwijde schikking is getroffen die een einde maakt aan alle juridische geschillen tussen de bedrijven met betrekking tot de characters Nijntje en Cathy.

Partijen besluiten "om de kosten die het voortzetten van de juridische procedures met zich zouden brengen, te doneren ten behoeve van de wederopbouw en het herstel van Japan."

Zie volledige persbericht hier (pdf)

IEF 9751

Indispensable tool for realizing human rights

Report of the Special Rapporteur on the promotion and protection of the right to freedom of opinion and expression, Human Rights Council (16 mei 2011) UN Doc A/HRC/17/2

Speciale VN Rapporteur Frank La Rue over toegang tot internet: 'an indispensable tool for realizing a range of human rights, combating inequality, and accelerating development and human progress, ensuring universal access to the Internet should be a priority for all States.'

Speciaal voor intermediairs als internet service providers wordt de Amerikaanse DMCA aangehaald als voorbeeld met haar zogenaamde safe harbor provisions en tegen censuur. Verder wordt het afsluiten van internetgebruikers op basis van auteursrechtschendingen (`Three Strikes Laws´) belicht vanuit een mensenrechtelijk perspectief.

43 (...) The Special Rapporteur welcomes initiatives taken in other countries to protect intermediaries, such as the bill adopted in Chile, which provides that intermediaries are not required to prevent or remove access to user-generated content that infringes copyright laws until they are notified by a court order28.  A similar regime has also been proposed in Brazil29.

D.  Disconnecting users from Internet access, including on the basis of violations of intellectual property rights law

49. While blocking and filtering measures deny access to certain content on the Internet, States have also taken measures to cut off access to the Internet entirely. The Special Rapporteur is deeply concerned by discussions regarding a centralized “on/off” control over Internet traffic33. In addition, he is alarmed by proposals to disconnect users from Internet access if they violate intellectual property rights. This also includes legislation based on the concept of “graduated response”, which imposes a series of penalties on copyright infringers that could lead to suspension of Internet service, such as the so-called “threestrikes-law” in France34 and the Digital Economy Act 2010 of the United Kingdom35.

50. Beyond the national level, the Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) has been proposed as a multilateral agreement to establish international standards on intellectual property rights enforcement. While the provisions to disconnect individuals from Internet access for violating the treaty have been removed from the final text of December 2010, the Special Rapporteur remains watchful about the treaty’s eventual implications for intermediary liability and the right to freedom of expression. 

Conclusion and recommendations Disconnecting users from Internet access, including on the basis of intellectual property rights law.

78. (...) The Special Rapporteur considers cutting off users from Internet access, regardless of the justification provided, including on the grounds of violating intellectual property rights law, to be disproportionate and thus a violation of article 19, paragraph 3, of the International Covenant on Civil and Political Rights. 

79. The Special Rapporteur calls upon all States to ensure that Internet access is maintained at all times, including during times of political unrest. In particular, the Special Rapporteur urges States to repeal or amend existing  intellectual copyright laws which permit users to be disconnected from Internet access, and to refrain from adopting such laws. 

Lees het gehele rapport hier (link)


Voetnoten:
28 Ley No. 20435, Modifica La Ley No.17.336 Sobre Propiedad Intelectual, chap. III, art. 85-L – art. 85-U, adopted on 4 May 201
29 “New Draft Bill Proposition: Available for Download”, Marco Civil da Internet, 21 May 2010.
33 “Reaching for the kill switch”, The Economist, 10 February 2011.
34Decision 2009-580, Act furthering the diffusion and protection of creation on the Internet, (original: Loi favorisant la diffusion et la protection de la création sur internet), Conseil Constitutionnel, 10 June 2010. Available from:
https://www.conseil-constitutionnel.fr/conseilconstitutionnel/root/bank_mm/anglais/2009_580dc.pdf.
35 Digital Economy Act 2010, sections 3-16
IEF 9750

Iets persoonlijks vragen

Gerecht EU 7 juni 2011, Zaak T-507/08 (Psytech International Ltd tegen OHIM-Institute for Personality  Ability Testing, Inc.)

Merkenrecht. Tegen Gemeenschapswoordmerk 16PF, afkorting van ´16 Personality Factors, wordt een nietigheidsprocedure gevoerd. Het merk is gebasserd op een vragenlijst rondom (jawel) zestien verschillende persoonlijkheidskenmerken [wikipedia]. Op basis van absolute weigeringsgronden wordt getoetst. Het ingeschreven merk 16PF heeft onderscheidend vermogen is niet beschrijvend en geen soortnaam geworden. Tot slot wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een depot kwader trouw. Bevestigd beslissing OHIM, afwijzing van de nietigheidsactie.

59. In the present case, the Board of Appeal was right to find that 16PF was commonly used in scientific publications to designate a specific questionnaire based on Dr Cattell’s research. The Board of Appeal found however that that was not sufficient to prove that the sign 16PF is generic in nature, because the specialised public was informed that that questionnaire came from a particular source. In other words, 16PF is commonly referred to as a source indicator and not as ‘an equivalent of any type of personality questionnaire’, regardless of its commercial origin.

90 (…) It must be pointed out, first, that the fact that the applicant for the trade mark knows or must know that a third party has for a long time been using, in at least one Member State, an identical or similar sign for an identical or similar product capable of being confused with the sign for which registration is sought is not sufficient, in itself, to prove that there is bad faith on the part of the applicant for the trade mark and, secondly, that a person’s right to protect his own mark cannot be undermined by unlawful use of that mark on the part of third parties.

91. Furthermore, it is apparent from the file that the intervener acted in order to prevent such a use of its mark 16PF (see paragraph 27 of the contested decision). The Board of Appeal correctly stated that it was altogether legitimate to take the measures necessary to protect a mark of which the holder legitimately claims to be the proprietor, including the registration of that mark.

Lees het arrest hier (link)
Art. 7(1)(b)-(d) en 52(1)(b) GemVo 207/2009
Inmiddels is de vragenlijst door Psytech hernoemd van 16PF naar 15FQPlus: zie hier.

IEF 9749

Belang van goede rechtsbedeling

HvJ EU 12 mei 2011, zaak C‑144/10 (Berliner Verkehrsbetriebe (BVG) tegen JPMorgan Chase Bank NA, Frankfurt Branch) prejudiciële vragen  Kammergericht Berlijn, Duitsland

In navolging van GatLuk (IEF 2333). Octrooirecht. Bevoegdheid rechter. Rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van burgerlijke en handelszaken (Vo 44/2001). Geen toepassing art. 22 punt 2 wanneer vennootschap geldigheid van besluiten van eigen organen wordt aangevoerd. 

45. Deze conclusie wordt niet weersproken door het in de verwijzingsbeslissing vermelde arrest van 13 juli 2006, GAT (C‑4/03, Jurispr. blz. I‑6509), waarin het Hof heeft geoordeeld dat artikel 16, punt 4, van het Verdrag van Brussel, een bepaling die inhoudelijk identiek is aan artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001, van toepassing is op elk geschil waarin hetzij bij wege van een rechtsvordering hetzij bij wege van een exceptie de geldigheid van een octrooi wordt betwist, waardoor de gerechten van de staat waarin het octrooi is geregistreerd, exclusief bevoegd worden.

46. Deze rechtspraak kan immers niet zonder meer worden toegepast op geschillen waarin een vraag betreffende de geldigheid van een besluit van de organen van een vennootschap aan de orde is. Aangezien met name in het kader van een rechtsvordering wegens inbreuk de geldigheid van het betrokken octrooi een conditio sine qua non is, is het in het belang van een goede rechtsbedeling dat aan de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of de registratie van dat octrooi is aangevraagd of verricht, de exclusieve bevoegdheid wordt toegekend om kennis te nemen van elk geschil waarin de geldigheid van dat octrooi wordt betwist, daar die gerechten het best geplaatst zijn om kennis te nemen van dergelijke geschillen. Zoals in de punten 37 tot en met 39 van het onderhavige arrest is opgemerkt, is dit niet het geval met de gerechten van de plaats van vestiging van een vennootschap die partij is bij een geschil uit overeenkomst en zich beroept op de ongeldigheid van het door haar eigen organen genomen besluit om die overeenkomst te sluiten. 

 

47. Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 22, punt 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geschil in het kader waarvan een vennootschap aanvoert dat een overeenkomst haar niet kan worden tegengeworpen omdat een besluit van haar organen dat tot het sluiten van die overeenkomst heeft geleid, ongeldig is wegens schending van haar statuten. 

 

Lees het arrest hier (link)
Verordening 44/2001

IEF 9748

Agentuurovereenkomst in entertainment

Rechtbank Amsterdam 25 mei 2011, HA ZA 10-977 (Sanchez c.s. tegen Heijns & Unmanageable Artists B.V. c.s.)

met dank aan Rob van Dongen & Anna van Essen, Bousie advocaten

Media & Entertainment. Stukgelopen samenwerking. Contractrecht. Vorderingen in (re)conventie over en weer. Kwalificatie van de vormen van samenwerking tussen platenlabels, boekingskantoor, artiest en manager.

De rechtsverhouding tussen het boekingskantoor en artiest wordt aangemerkt als een (mondeling overeengekomen) agentuurovereenkomst, waardoor de wettelijke opzegtermijn ex art. 7:437 BW, een redelijke termijn, en de klantenvergoeding ex art. 7:442 BW van toepassing zijn. Geen redelijke opzegtermijn gehanteerd, dus schadeplichtige artiest. 

3.1.9 Tussen partijen is niet in geschil dat Syndicate tegen beloning bemiddelde bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen Sanchez en derden, zonder dat Syndicate aan Sanchez ondergeschikt was. Aan de wettelijke definitie van een agentuurovereenkomst (artikel 7:428 BW) is derhalve voldaan.

3.6.9. Op grond van vaste jurisprudentie heeft te gelden dat een duurovereenkomst – zoals ook de onderhavige artiestenovereenkomst – die voor onbepaalde tijd is aangegaan in het algemeen door enkele opzegging kan worden beëindigd, mits daarbij een redelijke, aan de omstandigheden van het geval aangepaste, termijn in acht wordt genomen. Dit is niet anders voor een overeenkomst tussen een artiest en diens manager.

Lees het vonnis hier (pdf).
7:428 e.v. BW (bijz overeenkomstenrecht - agentuur)