IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 7056

Geel puntje

Klik voor vergrotingGvEA, 10 september 2008, zaak  T-201/06, Louis M. Gerson Co., Inc tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Merkenrecht. Weigering op absolute gronden van  3D gemeenschapsmerk  “Paint filter partly coloured yellow”. Beroep afgewezen: geen onderscheidend vermogen. Decoratief en niet orgineel. Freihaltebedürfnis kleurgebruik.

“23. In the present case, as regards the shape of the mark applied for, it must be stated that it is very similar to competing goods on the market. Even if each manufacturer produces different filters, the three-dimensional shape in respect of which registration was applied for is a simple shape which is amongst those which come naturally to the mind of the consumer in relation to paint filters. As the Board of Appeal rightly found at paragraph 17 of the contested decision, the shape at issue does not have any element that can be said to depart perceptibly from one of the most common shapes of such a product.

24. Next, as regards the use of the colour yellow near the tip of the filter, it must be observed that that is not sufficient to warrant the conclusion that the mark applied for enables the average consumer to distinguish the product concerned from those of other undertakings without conducting an analytical examination and without paying particular attention. Thus, the applicant’s argument that the colour would be noticed by users who would therefore identify the trade origin of the product (see paragraph 11 above) cannot be accepted. On the contrary, as the Board of Appeal states at paragraph 17 of the contested decision, the use of the colour yellow will be perceived as indicating the tip or as a decorative element, but not as a distinctive element. The use of the colour might possibly serve to distinguish between the quality or the size of different models of the same product, but is not distinctive as regards its trade origin.

(…) 26. Moreover, even were it the case, as the applicant asserts, that the consumer was a specialist and could be expected to know that only the applicant produced coloured paint filters, the distinctive character of the mark resulting from the application of a colour on the goods could not be accepted. That argument entails registration of the mark being based not on the use of the colour yellow in particular, but on the mere application of a colour on goods. In such circumstances, registration would unduly restrict the availability of colours for competitors, who might wish to use them on their own goods.”

Lees het arrest hier.

IEF 7055

Eindigt op visc

GvEA, 10 september 2008, zaak  T-106/07, Alcon Inc tegen OHIM / *Acri.Tec AG (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Merkenrecht. Oppositieprocedure op grond van eerdere internationale woordmerken PROVISC en DUOVISC tegen aanvraag gemeenschapswoordmerk BioVisc (beide ingeschreven voor, kort gezegd, oogheelkundige produkten ). Oppositie afgewezen, geen verwarringsgevaar.

“38. Furthermore, the applicant does not put forward any specific argument as regards its claim that the dominant element of the marks at issue is ‘visc’.

39. Accordingly, the Court holds that the differences between the signs at issue resulting from the difference in their prefixes is sufficient to rule out a visual similarity and to distinguish them phonetically.

(…) 42. It is clear from the foregoing that the signs at issue have different conceptual meanings which the relevant public can perceive and understand. Consequently, it must be held that there is a conceptual difference between the signs at issue.

43. In the light of the foregoing, in the overall assessment of the marks at issue, the Board of Appeal rightly held, in the contested decision, that the visual, phonetic and conceptual difference of the signs at issue were sufficient, in spite of the identity of the goods concerned, to preclude the similarities between the signs at issue from giving rise to a likelihood of confusion on the part of the specialist Community consumer as to the commercial origin of the goods concerned.”

Lees het arrest hier.

IEF 7054

Mannen (perfect)

Schwarzkopf Men PerfectRechtbank ’s-Gravenhage, 10 september 2008, HA ZA 07-2143, Henkel KGaA c.s. tegen Dramers S.A.

Merkenrecht. Nietigverklaring beschrijvend merk gedaagde. Beeldelementen van merk eiser verhinderen reconventionele nietigverklaring merk eiser.  Aanhouding i.v.m. toepassing IE-indicatietarieven.

Gedaagde Dramers is sinds 2002 houdster van het internationale woordmerk MAN’S PERFECT, ingeschreven voor klasse 3, cosmetica. Eiser Henkel is houdster van de internationale woordbeeldmerken  SCWARZKOPF MEN PERFECT en MEN PERFECT, beiden uit 2006 en eveneens ingeschreven voor klasse 3, cosmetica. Henkel vordert nietigverklaring van het merk van Dramers en ziet die vordering toegewezen:

“4.2. De rechtbank is met Henkel van oordeel dat het merk van Dramers nietig moet worden verklaard omdat het merk MAN’S PERFECT uitsluitend bestaat uit benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de hoedanigheid of bestemming van de waren als bedoeld in artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE. Henkel heeft in dit verband terecht aangevoerd dat het element “MAN’S” kan dienen om de doelgroep (bestemming) van de waren aan te duiden en dat het element “PERFECT” kan duiden op de kwaliteit (hoedanigheid) van de waren. Henkel heeft er tevens terecht op gewezen dat de elementen “MAN’S” en “PERFECT” in het merk niet op ongebruikelijke wijze zijn samengevoegd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat ook het merk als geheel beschouwd beschrijvend is. Een en ander is ook niet gemotiveerd door Dramers weersproken.”

“4.6. Het betoog van Dramers dat indien de rechtbank haar merk in conventie nietig verklaart, ook de merken van Henkel in aanmerking komen voor nietigverklaring, gaat niet op. In de merken van Henkel en het merk van Dramers komen weliswaar vergelijkbare beschrijvende woordelementen voor, te weten de woorden MEN en PERFECT. De merken van Henkel combineren die woordelementen echter met diverse grafische elementen, zoals de weergave van de woorden in bepaalde lettertypes en lettergroottes, een specifieke rangschikking van de woorden, en het gebruik van een donkere rechthoekige achtergrond. Die grafische elementen zijn niet beschrijvend. De merken van Henkel bestaan – anders dan het woordmerk van Dramers – dus niet uitsluitend uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren. Artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE biedt daarom geen grond voor vernietiging van deze merken.”

Tot een beslissing komt het echter nog niet, aangezien partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten over de toepassing van de indicatietarieven

“4.9. Dramers zal als de in het ongelijk gestelde partij in de redelijke en evenredige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv worden veroordeeld. Henkel heeft die kosten begroot op € 45.312,50, maar dat bedrag wordt door Dramers betwist en is hoger dan de door de rechtbanken gehanteerde indicatietarieven voor IE-zaken (gepubliceerd via onder meer www.rechtspraak.nl, Landelijke Regelingen, Sector Civiel). Aangezien partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten over de toepassing van die tarieven, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor een akte waarin partijen zich hierover kunnen uitlaten. Voor de goede orde zullen alle beslissingen worden aangehouden tot na deze aktes.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7053

Lichtjes gestileerd

SEAT SP 2189822GvEA, 9 september 2008, zaak T-363/06, Honda Motor Europe Ltd tegen OHIM/Seat SA

Oppositieprocedure. Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk MAGIC SEAT, oppositie op basis van  een (zeer bekend) ouder Spaans nationaal beeldmerk SEAT. Beide merken betreffen klasse 12, voertuigen, onderdelen en accessoires.

Oppositie toegewezen door OHIM en Gerecht. Overeenstemming en verwarringsgevaar aangenomen.  Begripsmatige overeenstemming door associatie met bekend merk. Naast bekendheid van het automerk Seat speelt ook de Spaanse kennis van het Engels opnieuw een rol: Niet kan worden uitgesloten dat het aangevraagde merk door minstens een deel van het relevante publiek als „ma-gic se-at” zal worden uitgesproken. Een samenvatting in citaten:

Het logo is onlosmakelijk verbonden met het woordbestanddeel „seat”, dat wegens zijn bekendheid groot onderscheidend vermogen in Spanje heeft:

“31. In casu moet worden vastgesteld dat het „S”-logo van het oudere merk lichtjes gestileerd is, maar niet origineel of bijzonder uitgewerkt voorkomt. Het vormt immers de eerste letter van het woordbestanddeel „seat”, dat weliswaar onder het „S”-logo staat en in kleinere letters dan dit logo is weergegeven, maar toch in grote hoofdletters is geschreven, breder is dan bedoeld logo en perfect leesbaar is. In weerwil van de door verzoekster genoemde elementen, zoals de weergave van het „S”-logo op het schutblad van het jaarverslag van de vennootschap Seat of aan de voorzijde van de door deze vennootschap verkochte auto’s, heeft dit logo bovendien, zoals het BHIM terecht onderstreept, geen intrinsieke semantische betekenis die het oudere merk onderscheidend vermogen zou verlenen, maar heeft het vooral tot doel, de nadruk te leggen op de eerste letter van het woord „seat”.

32. Derhalve heeft de kamer van beroep in punt 25 van de bestreden beslissing op goede gronden geoordeeld dat, ook al kan het „S”-logo ontegenzeglijk worden geïdentificeerd als zodanig, dit logo toch ook onlosmakelijk is verbonden met het woordbestanddeel „seat”, dat wegens zijn bekendheid groot onderscheidend vermogen in Spanje heeft. Derhalve is de kans groot dat het oudere merk – in zijn geheel beschouwd – op basis van het woordbestanddeel „seat” zal worden geïdentificeerd, terwijl het logo als een decoratief element of als de eerste letter van „seat” zal worden gezien. Bijgevolg dient de conclusie van de kamer van beroep dat het woordbestanddeel „seat” in het oudere merk domineert, te worden bevestigd."

De merken stemmen, , visueel, fonetisch en begripsmatig overeen. De grote bekendheid van het oudere merk speelt daarbij een belangrijke rol, net als de veronderstelde geringe kennis van het Engels in Spanje:

"(…)  37. Met betrekking tot het aangevraagde merk moet worden vastgesteld dat het gevaar bestaat dat de in het woordmerk MAGIC SEAT opgenomen term „seat” door het relevante publiek, daaronder begrepen de consument die Engels verstaat, niet als de Engelse vertaling van het woord „stoel” zal worden opgevat, daar dit woord onmiddellijk een associatie met de welbekende Spaanse automobielconstructeur Seat zal oproepen. Anders dan verzoekster beweert, zal het dus waarschijnlijk als een Spaans woord worden uitgesproken, in twee lettergrepen, en niet in één enkele lettergreep zoals in het Engels.

(…) 39. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, zal het relevante publiek de term „magic” louter als een adjectief van het woord „seat” zien, gelet op de gelijkenis van deze term met de Spaanse term „mágico”, die zonder meer lovend is. In dit verband zij erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak het publiek een beschrijvend bestanddeel van een samengesteld merk over het algemeen niet zal beschouwen als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door dit merk opgeroepen totaalindruk (…).

40. Hieruit volgt dat niet kan worden uitgesloten dat het aangevraagde merk door minstens een deel van het relevante publiek als „ma-gic se-at” zal worden uitgesproken. In die omstandigheden wettigt het enkele feit dat het woordbestanddeel van het oudere merk voorkomt in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming (…).

(…) 46. Deze analyse [ over de begripsmatige overeenstemming- IEF] dient eveneens te worden bevestigd, voor zover niet kan worden uitgesloten dat het relevante publiek bij het zien van het merk MAGIC SEAT, dat de door verzoekster verkochte autostoelen aanduidt, dit merk met het oudere merk SEAT en dus met de Spaanse automobielconstructeur zal associëren, gelet op de bekendheid van het oudere merk en de louter lovende strekking van het adjectief „magic”.

(…) 51. Uit het voorgaande volgt dat de conflicterende tekens globaal genomen overeenstemmen, waarbij deze overeenstemming met name voortvloeit uit de weergave van het dominerende bestanddeel „seat” van het oudere merk in het aangevraagde merk."

Verwarringsgevaar wordt aangenomen, een vergissing is zo gemaakt: 

"(…) 61 (…) In dit verband moet worden ingestemd met de beoordeling van de kamer van beroep in punt 35 van de bestreden beslissing, namelijk dat het bestaan van gevaar van verwarring tussen de twee betrokken merken geenszins wordt beïnvloed door het feit dat het publiek voornamelijk uit specialisten bestaat. Zoals de kamer van beroep heeft opgemerkt, is de handel in delen en reserveonderdelen van auto’s immers niet beperkt tot erkende dealers van auto’s van één enkel merk, zodat niet kan worden uitgesloten dat een autodealer of een Spaanse monteur die bij verschillende constructeurs delen en reserveonderdelen betrekken, zullen aannemen dat de onder het aangevraagde merk verhandelde waren afkomstig zijn van Seat of van een constructeur die economisch is verbonden met Seat.

62 (…) Ook al zal het relevante publiek zich door zijn hoog aandachtsniveau over de autostoelen informeren en kan het aldus voorkomen dat bij vergissing voor het betrokken automodel ongeschikte autostoelen worden aangekocht, dit kan immers niet beletten dat dit publiek aanneemt dat de stoelen waarop het merk MAGIC SEAT is aangebracht, deel uitmaken van een nieuw assortiment van waren dat door de welbekende Spaanse automobielconstructeur Seat is ontwikkeld."

Lees het arrest hier.

IEF 7052

Er zijn nieuwe regels van de Directeur-Generaal.

Edmond-Simon DG-BBIE1- Vanaf 1 januari 2009 past het BBIE de bezwaartermijn die wordt gegeven bij een op absolute gronden geweigerd depot aan. Dit geldt voor depots ingediend vanaf 1 januari 2009. De termijn voor het indienen van argumenten wordt drie maanden. Na afloop van deze drie maanden verlengt het Bureau de gegeven termijn altijd ambtshalve met één maand. Daarnaast is er tijdens een lopende bezwaartermijn altijd de mogelijkheid om schriftelijk te te verzoeken de termijn te verlengen tot zes maanden na de datum van de oorspronkelijke weigeringsbeslissing.

2- Betreft: Intrekking van opposities na beslissing

1. Opposanten kunnen de door hen ingestelde opposities geheel intrekken tot het moment waarop de beslissing van het Bureau, ingevolge artikel 2.16, lid 4 BVIE, definitief wordt.

2. Intrekken van een oppositie nadat het Bureau een beslissing heeft genomen heeft enkel tot gevolg dat het Bureau zijn beslissing niet ten uitvoer zal leggen. Dit heeft niet tot gevolg dat de grond aan de uitgesproken verwijzing in de kosten (artikel 2.16, lid 5 BVIE) komt te ontvallen.

3. Bij intrekking van een oppositie nadat het Bureau een beslissing heeft genomen, volgt geen restitutie van voor de oppositie betaalde rechten.

Lees hier iets meer.

IEF 7051

337 Wetboek van Strafrecht

3D Gemeenschapsmerk ViagraRechtbank Maastricht, 9 september 2008, LJN: BF0141, Strafzaak namaak Viagra

Namaak Viagra. Verdachte wordt vrijgesproken van overtreding van de Auteurswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Het enkele voorhanden hebben is nog niet strafbaar. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte deze pillen ter verspreiding aan derden voorhanden had. Het feit dat het een handelaarshoeveelheid betreft is niet doorslaggevend nu ook andere bewoners van het pand toegang hadden tot de plaats waar de namaak Viagra lag opgeslagen.
 
“Deze woning behoort toe aan [J.]. Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte een goede vriend van haar is, dat hij een deel van haar woning heeft gehuurd en hierin ook verbleef. Het staat voor de rechtbank daarmee vast dat verdachte met regelmaat aanwezig was op het adres [Adres woning]. Echter, uit het proces verbaal blijkt niet dat verdachte als enige toegang had tot de kelder waar de grote partij namaak Viagrapillen is aangetroffen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook anderen, in de eerste plaats de huiseigenaresse [J.], toegang tot deze kelder hadden en daar dus de namaak Viagrapillen (ter aflevering) in voorraad (kunnen) hebben gehad.

Gelet op deze mogelijkheid heeft de rechtbank gekeken of er in het dossier andere concrete aanwijzingen zijn op grond waarvan de rechtbank verdachte “beyond reasonable doubt” kan aanwijzen als degene die de aangetroffen namaak Viagrapillen in voorraad heeft gehad. Dergelijke aanwijzingen heeft de rechtbank echter niet aangetroffen.

De mogelijkheid dat verdachte in de woning de namaak Viagrapillen heeft gezien, desgewenst over die pillen zou hebben kunnen beschikken en ze dus voorhanden heeft gehad, is eveneens onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De betreffende strafbepalingen stellen immers -zogezegd op zijn minst- het “in voorraad hebben” (art. 337 Wetboek van Strafrecht) en het “ter aflevering in voorraad hebben”(de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening) strafbaar. Dit zijn beide begrippen die niet zien op het enkele voorhanden hebben, zoals bijvoorbeeld in de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie het geval is, maar op het in voorraad hebben ter verstrekking aan derden. En voor het bestaan van deze laatstgenoemde intentie bij verdachte, die dus wezenlijk is voor een bewezenverklaring, ontbreekt het wettig bewijs.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7050

Grote schaduwlamp

Vzr. Rechtbank Zutphen, 5 september 2008, LJN: BE9976, Wonders Holding B.V. tegen Verlichting c.s.

Eerst even voor jezelf lezen. Samenvatting rechtspraak.nl: “Schending auteursrecht op en slaafse nabootsing van de Big Shadowlamp van Marcel Wanders. Niet aannemelijk dat gedaagde al voor 1988 soortgelijke lampen op de markt heeft gebracht, zij niet wist van het bestaan van auteursrecht op lampen en niet bekend was met het ontwerp van Wanders. Geen recht op inzage in monsters, bewijsmateriaal en de informatie die bij het bewijsbeslag zijn veiliggesteld. Geen spoedeisend belang bij voorschot op schadevergoeding. Eisers kan niet verweten worden dat zij niet eerst gesommeerd hebben maar direct bewijsbeslag hebben gelegd. Volledige vergoeding van de proces- en beslagkosten met betrekking tot de schending van het auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7049

Voor zover van die verplichting niet al ontheven

Rechtbank Utrecht, 3 september 2008, LJN: BE9612, Ferdinand Zandbergen B.V. tegen Jan Zandbergen B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Inbreuk Handelsnaam, ontheffing veroordeling ADR-procedure bij arbitragehof te Praag mbt EU-domeinnaam (Zie ook Gerechtshof Amsterdam, 3 juni 2008, IEF 7018)
 
“4.10.  Resteert de vraag of Ferdinand Zandbergen B.V. moet worden ontheven van haar verplichting tot overdracht van de domeinnaam zandbergen.eu aan Jan Zandbergen B.V. De rechtbank is in beginsel van oordeel dat Ferdinand Zandbergen B.V. uit die verplichting al is ontheven. In artikel 22 lid 13 van de verordening (EG) 874/2004 is immers bepaald dat de resultaten van de ADR bindend zijn voor partijen en het register, tenzij binnen dertig kalenderdagen na de kennisgeving van het resultaat van de ADR-procedure aan partijen een gerechtelijke procedure wordt ingeleid. Nu Ferdinand Zandbergen B.V. binnen deze gestelde termijn na kennisgeving van de beslissing van het Arbitragehof van 2 september 2007 de onderhavige procedure heeft ingeleid, is de beslissing van het Arbitragehof tot overdracht van de domeinnaam niet meer bindend tussen partijen. Reeds daardoor is Ferdinand Zandbergen B.V. uit de verplichting tot overdracht ontheven. Een afzonderlijke gerechtelijke uitspraak lijkt daar dus niet voor nodig te zijn.

Artikel B 12 (a) van de Voorschriften ADR, waarnaar het Arbitragehof in haar uitspraak verwijst, is echter niet gelijkluidend aan het genoemde artikel 22 lid 13 van de verordening (EG) 874/2004. In artikel B 12 (a) is immers bepaald dat de uitspraak van de arbiters bindend is, onverminderd het recht van partijen om een gerechtelijke procedure te starten. Met het oog op dit verschil in de formulering van voornoemde artikelen zal de rechtbank Ferdinand Zandbergen B.V. van zijn verplichting tot overdracht van de domeinnaam zandbergen.eu ontheffen, voor zover zij daar niet al van is ontheven op grond van het bepaalde in artikel 22 lid 13 van de Verordening (EG) 874/2004. Dat Ferdinand Zandbergen B.V. de domeinnaam niet aan Jan Zandbergen B.V. hoeft over te dragen brengt geen verandering in het onder 4.4. gegeven oordeel dat de ten name van Ferdinand Zandbergen B.V. geregistreerde domeinnaam zandbergen.eu moet worden ingetrokken.

(…) De rechtbank verklaart voor recht dat noch Ferdinand Zandbergen B.V. noch Jan Zandbergen B.V. de domeinnaam zandbergen.eu toekomt, ontheft Ferdinand Zandbergen B.V. van de verplichting opgelegd bij beslissing van het Arbitragehof te Praag, verzonden op 5 september 2007, tot overdracht van de domeinnaam zandbergen.eu aan Jan Zandbergen B.V., voor zover Ferdinand Zandbergen B.V. van die verplichting niet al is ontheven op grond van het bepaalde in artikel 22 lid 13 van de Verordening (EG) 874/2004, compenseert de

Lees het vonnis hier.

IEF 7048

Een heikel avontuur

Dick van EngelenDick van Engelen, Ventoux: Zekerheidsrechten op intellectuele-eigendomsrechten een heikel avontuur. Gepubliceerd in Maandblad voor Vermogensrecht (MvV) juli/augustus 2008, nr. 7/8

“Het vestigen van een zekerheidsrecht op alle IE-rechten van een rechthebbende – lock, stock & barrel – is dus naar Nederlands vermogensrecht een onmogelijkheid. Wanneer men zich realiseert dat een financier met een zekerheidsrecht vooral controle over de vermogenswaarde van bepaalde activa – zoals een onderneming, een uitvinding of merk, dan wel een octrooi-, merken- of auteursrechtportefeuille – wil, dan bewijst het Nederlandse vermogensrecht de praktijk hier een slechte dienst.

Gedupeerde is met name de rechthebbende zelf, die deze vermogensbestanddelen niet op eenzelfde simpele wijze als zijn andere vermogensbestanddelen, zoals onroerend goed, handelsvoorraden of -vorderingen, als zekerheid voor financieringen kan aanwenden. Zeker wanneer IE-rechten het enige actief zijn, zoals bij een start-up biotechnologisch of IT-bedrijf, wordt het aldus voor dergelijke ondernemingen nodeloos moeilijker om hun vermogen optimaal te benutten. Als we innovatieve ondernemingen willen stimuleren en faciliteren, is dit regime dus een duidelijke handicap, waarmee Nederland zich als mogelijk vestigingsland voor dergelijke ondernemingen binnen Europa in negatieve zin onderscheidt. Tegelijkertijd een onderwerp waar het in 2003 opgerichte Innovatieplatform, dat ten doel heeft Nederland tot de internationale top 5 te laten behoren op het gebied van innovatie,15 vrij simpel een praktisch resultaat zou kunnen behalen.”

Lees het artikel hier.

IEF 7047

Niet meer het misleidend karakter

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 september 2008, KG ZA 08-1072, Nestlé Nederland B.V. tegen Nutricia Nederland B.V. (met dank aan Kriek Wille, Klos Morel Vos & Schaap).

Reclamerecht. Gezondheidsclaims. Executiegeschil over de vraag of  Nestlé dwangsommen is verschuldigd door haar uitingen op verpakkingen en website te wijzigen in die zin dat het woord 'aanbevolen' is vervangen door 'is' en 'is geschikt’(‘voeding is aan te bevelen voor alle baby’s’ door ‘is een hypoallergene opvolgmelk voor alle gezonde, flesgevoede kindjes van 6 maanden en ouder’ en ‘is geschikt voor alle gezonde, flesgevoede kindjes van 6 maanden en ouder. De voorzieningenrecht oordeelt dat het eerdere verbod niet zo ruim moet worden uitgelegd dat deze gewijzigde formulering eronder zou vallen.

3.3. (…) Een redelijke uitleg van de veroordeling brengt, naar voorlopig oordeel, mee dat de uiting van Nestlé misleidend is aangezien rij daarin de zinsnede 'aan te bevelen' hanteert. Daarbij is als toetsingsmaatstaf de intelligentie en het voorstellingsvermogen van het gemiddelde publiek gehanteerd en is uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit dat sprake is van een gezondheidsclaim en dat het hier om zuigelingenvoeding gaat. Anders dan Nutricia meent heeft de rechtbank, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet bedoeld te overwegen dat ook het hanteren van de zinsnede 'alle baby's' verboden is. De rechtbank Amsterdam overweegt weliswaar dat de claim misleidend is aangezien Nestlé door de desbetreffende uiting de indruk wekt dat hypoallergene producten beter zijn voor kinderen zonder verhoogd risico op allergieën dan niet-hypoallergene voeding, maar de rechtbank Amsterdam acht dit, voorshands oordelend, enkel misleidend aangezien Nestlé dit in combinatie met de zinsnede 'aan te bevelen' hanteert. Daarmee suggereert Nestlé immers dat een gezaghebbende instantie hypoallergene voeding aanbeveelt (ook) voor kinderen zonder allergieën. Door de zinsnede 'aan te bevelen' te vervangen door 'is' en 'is geschikt' moet de uiting, naar voorlopig oordeel, geacht worden niet meer het misleidend karakter te hebben, doch louter een omschrijving door Nestlé van het product en voor wie zij het product geschikt acht.

Lees het vonnis hier. Vonnis Rb. Amsterdam 23 april 2008 hier.