IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 5726

Kleurenportretten

Rechtbank Zutphen, 22 februari 2008, LJN: BC4944, strafzaak.

Strafrecht. De politierechter in Zutphen veroordeeld een 29-jarige man tot een hoge straf voor het verspreiden van naaktfoto’s van zijn ex-vriendin. Naast een forse geldboete moet de man ook de door zijn ex-vriendin geleden schade vergoeden. 

Aantasting goede naam o.g.v. artikel 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht en strijd met artikel 35 lid 1 Auteurswet 1912 omdat verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn (een) (kleuren)portret(ten), te weten [expliciete beschrijving foto’s]  (telkens) in het openbaar ten toon heeft gesteld of op andere wijze openbaar heeft gemaakt (te weten (telkens) via internet en/of chatten).

Lees het vonnis hier.

IEF 5725

Een rechtsvordering het octrooi betreffende

Raad van State, 27 februari 2008, LJN: BC5238, Hollandsche Beton Groep N.V. tegen het Bureau voor de Industriële Eigendom, dat de naam Octrooicentrum Nederland voert.

Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het Octrooicentrum Nederland afwijzend besloten op het verzoek van appellanten om inschrijving in het octrooiregister van een akte van gedeeltelijke afstand van het octrooi NL 1016026 voor een "werkwijze voor het aanbrengen van een verharding alsmede verharding". Het OCN heeft het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en vervolgens heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt i.c. de uitspraak van de rechtbank.

“2.2. Aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om de door appellanten aangeboden akte van gedeeltelijke afstand van het octrooi in te schrijven, heeft OCN ten grondslag gelegd dat op 4 oktober 2005 op verzoek van verzoeker te [plaats] een dagvaarding tot nietigverklaring van het octrooi in het octrooiregister is ingeschreven. OCN stelt zich op het standpunt dat, gelet op artikel 63, tweede lid, van de ROW 1995, slechts met toestemming van verzoeker aan het verzoek van appellanten tot inschrijving van een akte van gedeeltelijke afstand van het octrooi kan worden voldaan. Nu deze toestemming ontbreekt, kan het verzoek van appellanten volgens OCN niet worden ingewilligd.

2.3. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat een dagvaarding tot nietigverklaring dient te worden beschouwd als een rechtsvordering het octrooi betreffende als bedoeld in artikel 63, tweede lid, van de ROW 1995.

2.4. Met de rechtbank wordt overwogen dat geen grond bestaat voor de door appellanten voorgestane beperkte uitleg van het begrip "rechtsvorderingen het octrooi betreffende" in artikel 63, tweede lid, van de ROW 1995. De tekst van deze bepaling is duidelijk. Een dagvaarding tot nietigverklaring van een octrooi is een rechtsvordering het octrooi betreffende. Anders dan de rechtbank, ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding tot beoordeling van hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot de wijze waarop bedoeld begrip volgens hen dient te worden uitgelegd.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 5724

Behoefte aan inlichtingen

Rechtbank Arnhem, 6 februari 2008, LJN: BC4031, Australian Homemade International B.V. tegen Gedaagde.

Geschil over betaling Master License Agreement-fee, waarbij o.a wordt gevorderd voor recht te verklaren dat  gedaagde jegens AHI aansprakelijk is voor de schade, naar aanleiding van de door gedaagde gepleegde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van AHI, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Aangezien Iers recht van toepassing is houdt de rechtbank de zaak aan.

“4.10.  Voor de beoordeling van de vordering van AHI die is gegrond op de gestelde inbreuk door [ged.conv./eis.reconv.] op de intellectuele eigendomsrechten van AHI (r.o. 3.1 sub d)) is niet uitsluitend bepalend of [ged.conv./eis.reconv.] partij is bij de Master Licence Agreement. In zoverre kan AHI dan ook in haar vordering worden ontvangen. De rechtbank overweegt over deze vordering het volgende.

4.11.  AHI stelt zich op het standpunt dat [ged.conv./eis.reconv.] inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten. Daartoe voert zij - samengevat - aan dat [ged.conv./eis.reconv.] na de opzegging van de Master Licence Agreement ondanks sommatie (zie r.o. 2.13) het handelsmerk (handelsnaam en logo) van Australian Homemade is blijven gebruiken. AHI stelt dat zij als gevolg van deze inbreuk schade heeft geleden en nog steeds schade lijdt en dat haar imago en goede naam door de handelwijze van [ged.conv./eis.reconv.] zijn en worden aangetast.

4.12.  [ged.conv./eis.reconv.] beroept zich er niet op dat AHI in haar vordering niet-ontvankelijk is omdat niet hij, maar AH Ltd de gestelde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten zou hebben gepleegd, maar voert inhoudelijk verweer. [ged.conv./eis.reconv.] stelt dat hij zo snel als mogelijk was alle verwijzingen naar de merknaam/handelsnaam Australian Homemade uit de beide winkels heeft verwijderd, maar dat hij hierbij werd opgehouden doordat hij niet zonder toestemming van de eigenaren wijzigingen aan de panden mocht aanbrengen. Volgens [ged.conv./eis.reconv.] is dan ook sprake van overmacht.

4.13.  De rechtbank overweegt dat naar Nederlands internationaal privaatrecht de gestelde inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming van dat recht wordt ingeroepen. Aangezien AHI zich beroept op een inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten in Ierland, is daarop dan ook Iers recht van toepassing.  Partijen hebben zich er niet expliciet over uitgelaten hoe de kwestie van de gestelde inbreuk naar Iers recht moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft behoefte aan inlichtingen op dit punt en zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten. De zaak zal daartoe op de rol worden geplaatst voor akte aan de zijde van AHI. [ged.conv./eis.reconv.] zal vervolgens daarop kunnen reageren.

Lees het vonnis hier.

IEF 5722

De hardcore-restrictie

Gerechtshof Arnhem, 18 december 2007, LJN: BC5311, M.F. Design B.V. tegen Eastborn Slaapsystemen B.V.

Mededingingsrecht. Stukgelopen samenwerking. Opzegging van een voor onbepaalde tijd gesloten dealerovereenkomst. Opzegging op grond van inbreuk op IE rechten niet waarschijnlijk. De werkelijke reden is ondermijning door MF van Eastborns dealerorganisatie. Deze opzegging is in strijd met de Mededingingswet en derhalve nietig.

Gedurende 11 jaar heeft Eastborn, fabrikant van matrassen, boxsprings en slaapkamermeubelen,  regelmatig Eastborn-producten verkocht aan woninginrichtingbedrijf MF. Eastborn heeft in 2005 aan MF bericht de contractuele relatie met MF Design op te zeggen met ingang en aan MF Design geen Eastborn-producten meer te leveren. Daartegen heeft MF geprotesteerd en tevergeefs in twee instanties een kort geding gevoerd. In dit arrest in de bodem oordeelt het hof uiteindelijk anders.

Schendig van IE-rechten is i.c. volgens het hof geen aannemelijke grond voor opzegging.

“4.7  Met betrekking tot de tweede reden heeft de rechtbank in haar vonnis overwogen dat het gebruik door MF op haar website van de woord- en beeldmerken van Eastborn niet in strijd is met het recht en dat de hyperlink en deeplink op die website niet onrechtmatig zijn. Daartegen richt Eastborn haar grieven 2 en 3 in het incidenteel appel.

4.9  Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit slechts dat Eastborn MF heeft aangesproken op, kort gezegd, ongeoorloofd kopiëren op haar website en dat MF haar site telkens dienovereenkomstig heeft aangepast. Eastborn heeft haar beroep op schending van auteurs- en merkenrecht pas na de opzeggingsbrief van 19 april 2005 voor het eerst schriftelijk aan MF kenbaar gemaakt in de brief van haar advocaat van 28 juli 2005. Zoals hiervoor onder rov. 3.8 vermeld, heeft Eastborn per e-mail van 17 maart 2005 aan een over de 20% korting klagende dealer bericht dat zij om andere redenen (dan die korting) zou trachten de relatie met MF te elimineren. Tegen deze achtergrond is niet aannemelijk dat deze tweede reden daadwerkelijk aan de opzegging ten grondslag heeft gelegen en behoefde MF dat bij ontvangst van de opzeggingsbrief ook niet redelijkerwijs te begrijpen. De grieven 2 en 3 in het incidenteel appel behoeven daarom verder geen bespreking.

De kern van het geschil is ondermijning door MF van Eastborns dealerorganisatie.

“4.14  Zoals Eastborn heeft erkend zette een groot aantal andere dealers direct na de lancering van MF’s website vanwege hun omzetverliezen Eastborn met dreiging van opzeggingen onder druk om de handelwijze van MF op haar website te beëindigen. Uit al die producties blijkt onmiskenbaar dat die andere dealers bezwaar maakten tegen de door MF toegezegde internetkortingen van 20%.

4.18  Uit een en ander, mede in samenhang met de e-mail van Eastborn van 17 maart 2005 bezien, concludeert het hof dat Eastborn onder druk van haar andere dealers bij brief van 19 april 2005 het dealerschap aan MF slechts heeft opgezegd om de marge van die dealers via (het systeem van) de consumentenadviesprijzen te handhaven, in feite als sanctie op de niet-naleving van de consumentenadviesprijzen. De handhaving daarvan onder druk van de dealers en de effectuering daarvan door Eastborns opzegging aan MF vormen onderling afgestemde feitelijke gedragingen (gecoördineerd marktgedrag) van de daarbij betrokken ondernemingen (fabrikant en dealers) die de economische vrijheid van deze ondernemingen beperken.

Het komt er immers op neer dat de ondernemer die zich structureel niet aan de adviesprijzen houdt, wordt buitengesloten. Gelet op de verboden strekking daarvan (het mededingingsbeperkend doel) ligt het voor de hand dat deze verticale prijsbinding een beperking van de (intra-brand) prijsconcurrentie in Eastbornproducten beoogt en realiseert (vergelijk de door de Commissie bekend gemaakte Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, Publicatieblad 2000/C 291, randnr. 111), waardoor de beïnvloeding van de handel in Eastbornproducten merkbaar is. MF kan de Eastbornproducten ook niet van een van de andere bij de dealerorganisatie aangesloten dealers betrekken tegen lagere prijzen dan de consumentenadviesprijzen. Ten aanzien van het intrabrand-effect heeft Eastborn geen argumenten voor het tegendeel aangevoerd.

Partijen zijn het er over eens dat deze mededingingsbeperkende onderling afgestemde feitelijke gedragingen niet de handel tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Daarom is niet artikel 81 EG maar artikel 6 lid 1 Mw van toepassing.

4.22 (…) Volgens artikel 4, aanhef en onder a) van deze verordening [(EG) nr. 2790/1999] is de in artikel 2 voorziene vrijstelling onder meer niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben: a) de beperking van de mogelijkheden van de afnemer tot het vaststellen van zijn verkoopprijs, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te raden mits deze prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste prijs of minimumprijs. Deze hardcore-restrictie doet zich in dit geval voor. De onderling afgestemde feitelijke gedragingen van Eastborn en haar dealers hadden immers ten doel MF te beperken in haar mogelijkheden tot het vaststellen van haar verkoopprijzen. Voor vrijstelling komt Eastborn dus niet in aanmerking.

4.23  Op grond van het voorgaande is de op handhaving van de wederverkoopprijzen gerichte opzegging van de dealerovereenkomst ingevolge artikel 6 Mw verboden en nietig en tevens jegens MF onrechtmatig. Andere opzeggingsgronden blijken niet aanwezig.”

Lees het arrest hier.

IEF 5718

De kennelijk ingeroepen rechtsregel

Rechtbank Zwolle, 2 oktober 2007, LJN: BC5305, Octrooibureau [A] B.V. tegen Gedaagde.

Geen IE, maar IE-praktijkvonnis. Gedaagde wil eiseres niet betalen voor door eiseres geleverde diensten op gebied van octrooiaanvragen (de werkwijze voor het in het haar vastmaken van een streng en een kapperstoel). Eiseres zou wanprestatie dan wel onrechtmatige daad hebben gepleegd. Rechtbank passeert dit verweer nu gedaagde aan zijn stelling geen rechtsgevolgen heeft verbonden: hij heeft niet gesteld schade te willen verhalen, zich niet op verekening beroepen en ook geen ontbinding ingeroepen en nakoming van ongedaanmakingsverbintenissen verlangd.

De door gedaagde kennelijk ingeroepen rechtsregel dat in geval van wanprestatie of onrechtmatige daad van de wederpartij, diens vorderingen niet (meer) behoeven te worden voldaan, kent het Nederlands recht niet. Niet aannemelijk dat gehanteerd uurtarief ongebruikelijk is. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5715

Speelklare muziekapparatuur

Vzr. Rechtbank Dordrecht, 21 februari 2008, LJN: BC5388, Vereniging Buma tegen Café Oud Gorcum.

Eenvoudige Buma zaak. Herhaaldelijk en zonder toestemming van Buma, Buma-repertoire openbaarmaken. Toewijzing vordering Buma ter veroordelen tot betaling van een bedrag, gelijk aan het bedrag dat gedaagde zou moeten betalen voor een licentieovereenkomst met Buma,. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom indien gedaagde onrechtmatig Buma-repertoire openbaar maakt. De voorzieningenrechter verbindt een jaarlijks maximum (€ 1.500,00) aan de dwangsommen. 

Toewijzing volledige proceskosten, maar de door Buma gevorderde BTW over de proceskosten worden afgewezen, nu eiseres niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, of dat zij als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht waarop de vordering betrekking heeft.

Lees het vonnis hier.

IEF 5712

In elk geval bovenregionaal

bvk.gifRechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Hoorn, 28 november 2007,  LJN: BC5186, Vof Blaasvaak tegen De Blaaskaak BV.

Semi-geanonimiseerde uitspraak. Art. 5. Handelsnaamwet en opblaasbare atracties. Vof Blaasvaak verzoekt veroordeling van De Blaaskaak BV haar (jongere) handelsnaam zodanig te wijzigen dat verdere verwarring wordt voorkomen. Vordering toegewezen. Geen rechtsverwerking, het stond verzoekers vrij om eerst na te gaan of zij inderdaad hinder van het op de markt komen van de naam van verweerster.

“5. (…) De omstandigheid dat [de handelsnamen] grammaticaal en naar betekenis anders te duiden zijn doet aan deze geringe afwijking niet af; namen als de onderhavige worden door het publiek gewoonlijk niet ontleed, maar blijven vaak om andere redenen, bijvoorbeeld associatieve, hangen. Ook de onderscheiden logo's, verder beeldmateriaal of nadere beschrijvingen van de ondernemingen op van haar afkomstige kennisgevingen voorkomen niet dat de prominent gevoerde handelsnamen verwarrend op elkaar gelijken.

6. Met betrekking tot het verwarringgevaar wordt overwogen dat de afstand tussen de vestigingsplaatsen van de onderscheiden ondernemingen, vanwege haar aard, nauwelijks een rol speelt. Die aard betreft namelijk een specialistische, kleine, branche waarin het aantal ondernemingen - als die van partijen in deze zaak - gering is. Men komt al gauw in elkaars vaarwater, bijvoorbeeld ook omdat landelijk, doch in elk geval bovenregionaal, wordt geadverteerd. Verzoekers hebben in dit verband onbestreden aangevoerd dat zij al enkele keren zijn benaderd door personen of instellingen die in feite naar verweerster op zoek bleken.

7. Verweerster heeft voorts gewezen op het deels beschrijvende karakter van de handelsnaam van verzoekster, vooral met betrekking tot de lettergreep "blaas". Hoewel op zichzelf juist is dat dit element beschrijvend van aard is, staat dit niet in de weg aan het onderscheidend vermogen van de gehele naam [Blaasvaak]. Het gaat hier om een unieke, niet in de woordenlijst van de Nederlandse taal voorkomende, aanduiding en deze verdient, anders dan verweerster blijkbaar meent, in rechte wel degelijk bescherming.

9. Aan de eisen van artikel 5 HNW is derhalve voldaan. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat verzoekers lang hebben stil gezeten, alvorens hun bezwaren kenbaar te maken. Op zichzelf is juist, naar verzoekers hebben erkend, dat zij er in november 2006 van op de hoogte raakten dat verweerster of een aan haar gelieerde entiteit c.q. een rechtsvoorgangster gebruik ging maken van de naam [Blaaskaak] en dat zij eerst in mei 2007 verweerster hebben aangeschreven. Door dit enkele tijdsverloop hebben verzoekers echter niet hun rechten verwerkt tegen verweerster op te treden; verweerster heeft uit dit tijdsverloop evenmin mogen afleiden dat verzoekers haar stilzwijgend toestemming verleenden voor het voeren van de naam. Het stond verzoekers vrij om eerst na te gaan of zij inderdaad hinder van het op de markt komen van de naam [Blaaskaak] zouden ondervinden. Toen deze hinder na enige maanden merkbaar werd, zijn verzoekers voldoende voortvarend tegen verweerster opgetreden.”

De kantonrechter veroordeelt verweerster haar handelsnaam zodanig te wijzigen dat daarin niet meer voorkomt de combinatie van de lettergreep "[::]" met daarop volgend een enkele lettergreep met een dubbele geschreven "a" of a-klank.

Lees het vonnis hier.

IEF 5692

(e)

netline.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 29 februari 2008, KG ZA 08-88. Netline Systems B.V. tegen V.O.F. Netlin.

Handelsnaam- en domeinnaamkwestie. Bevel tot staken inbreuk op handelsnaam; overdracht domeinnaam; volledige proceskostenveroordeling.

NETLIN.gifVonnis met mooie ‘screen prints’. De handelsnaam Netlin van gedaagde is van jonger datum dan de handelsnaam Netline van eiseres. Partijen begeven zich op dezelfde markt, te weten de verkoop van IT-producten aan het midden- en kleinbedrijf. Gedaagde voert aan dat eiseres de handelsnaam Netline Systems voert, aangezien die naam staat ingeschreven in het KvK-handelsregister. De rechtbank oordeelt daarentegen dat voor de toepassing van de Handelsnaamwet niet de inschrijving in het handelsregister, maar het feitelijk gebruik van een handelsnaam beslissend is. Eiseres voert de naam Netline onder meer op visitekaartjes en facturen en zij beheert onder die domeinnaam een website waarop zij onder de naam Netline haar producten en diensten verkoopt. Door het handelsnaamgebruik van Netlin is verwarring te duchten bij het publiek tussen de ondernemingen van partijen. De handelsnaam Netlin wijkt immers slechts in geringe mate af van de handelsnaam Netline; het betreft de laatste letter “e”.

Gedaagde voert nog aan dat eiseres niet optreedt tegen derden die – volgens Netlin – handelsnamen gebruiken die evenzeer overeenstemmen met Netline. Dit leidt volgens de rechter niet tot een andere conclusie; het staat eiseres vrij om zelf te beoordelen of en wanneer zij ook die derden wil aanspreken.

Lees het vonnis hier

IEF 5691

Beschermde titel (HB)

rudolph.bmpGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 26 februari 2008, HD103.004.245. Get Nosed B.V. tegen St. Nicholas Music Inc.(met dank aan Anne Marie Verschuur, Nauta Dutilh)

Auteursrecht, makerschap, Hoger beroep van de bekende Rudolph zaak (zie IEF 2624). Vernietiging en afwijzing vorderingen.

De Voorzieningenrechter Maastricht was van mening dat het Rudolph logo inbreuk maakte op de auteursrechten van St. Nicholas. In hoger beroep betwist Get Nosed dat St. Nicholas auteursrechthebbende is. Het Hof vindt niet dat Get Nosed ondubbelzinning van dit verweer afstand heeft gedaan, zoals St. Nicholas met een beroep op art. 348 Rv. heeft betoogd.

R.o. 4.5 geeft de korte ontstaansgeschiedenis van het verhaal en liedje weer. R.L. May heeft het personage en verhaal in 1939 bedacht en het auteursrecht in zou in 1946 de auteursrechten van zijn werkgever hebben overgedragen gekregen. In 1949 schreef Marks tekst en melodie van het bekende liedje. St. Nicholas zou thans ‘publisher’ zijn. St. Nicholas stelt dat het voldoende is dat zij zelfstandig de auteursrechten kan uitoefenen.
Auteursrecht. “4.9.(…) St. Nicholas baseert haar vorderingen tegen Get Nosed op de stelling dat zij exclusief rechthebbende is met betrekking tot het auteursrecht op de tekst van het liedje ‘Rudolph the red-nosed reindeer’en op de titel ‘Rudolp the red-nosed reindeer’ (punt 1 inl.dagv.). Door Get Nosed is zowel het één als het ander thans in hoger beroep gemotiveerd betwist. De vraag is derhalve aan de orde in hoeverre St. Nicholas tegenover die gemotiveerde betwisting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij auteursrechthebbende is op (de tekst van) het liedje en/of de titel ervan, kortom op ‘Rudolph the red-nosed reindeer’. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft St. Nicholas dit niet voldoende aannemelijk gemaakt.”

St. Nicholas heeft de oorsprong van het verhaal en liedje niet gemotiveerd betwist. St. Nicholas heeft onvoldoende onderbouwd hoe zij rechtsopvolger van Marks is geworden. Binnen het bestek van dit kort geding kan voorshands niet worden aangenomen dat St. Nicholas auteursrechthebbende is op ‘Rudolph the red nosed reindeer’. Grief 1 slaagt en het Hof vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen alsnog af. Volledige proceskosten veroordeling, maar doordat er te weinig is gesteld over betaling van de proceskosten in eerste aanleg, wordt de vordering tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg niet toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5690

Bij ontstentenis van een relevante grond tot weigering

Het Hof van Beroep te Brussel, 15 februari 2008, A.R.Nr.2006/AR/190. Addilub B.V.B.A. tegen Benelux-bureau voor de Intellectuele Eigendom.

 

PlusMotorOil.bmpEen voor de weigeringspraktijk van het BBIE interessante uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel. Het hof vernietigt de bestreden beslissing van het BBIE inzake het samengestelde teken ‘PLUS motor oil’ en beveelt de registratie daarvan.

“28. Het gedeponeerde merk is een samengesteld teken dat bestaat uit drie woorden in een opvallende gestileerde grafische en gekleurde voorstelling. De voorstelling van de drie woorden, en inzonderheid deze van het woord ‘PLUS’, neemt een overwegende plaats in in het geheel, zowel in omvang als wat het aspect ‘blikvanger’ aangaat. Het kleurelement vervult hierbij een in het oog springende rol. De woorden ‘motor oil’ hebben duidelijk slechts een secundaire rol. De totaalindruk wordt aldus minstens in even belangrijke mate gecreëerd door de voorstelling van het woord PLUS tegen de grijze achtergrond als door het woord zelf.

(…) Geen van de gebruikte figuratieve tekens, noch de aangewende kleurencombinatie is op zich ongeschikt om de waren herkenbaar te maken naar een onderneming toe”

“34. Bijgevolg staat de absolute weigeringsgrond uit artikel 2.11.1 c. BVIE evenmin aan de registratie van het teken in de weg. De registratie bezorgt eiseres overigens slechts exclusieve rechten op het complex teken in zijn geheel, maar geenszins meteen op alle samenstellende delen ervan afzonderlijk beschouwd.”

Lees het arrest hier