IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1794

Winback Mountain

Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN Telecom. De laatste uitspraak dateert alweer van 16 december 2005 (eerder bericht hier), dus het werd hoog tijd.

KPN is gehouden door een besluit van de OPTA, naar aanleiding van een geschil met Tele2, ook andere aanbieders toegang te verlenen tot niet-geagrafische nummers (bijvoorbeeld 0800- en 0900-nummers). Naar aanleiding van dit besluit heeft Tele2 een brief rondgestuurd waarin zij haar klanten een 'opt-out-termijn' gunt om te kiezen of zij voor de voicemail overgaan op Tele2 of bij KPN willen blijven. KPN heeft op haar beurt aan alle klanten die gebruik maken van een alternatieve aanbieder, dus ook de klanten van Pretium, een brief ("de Brief") gestuurd waarbij klanten kunnen kiezen weer alle telefoongesprekken via KPN te verlopen.

Pretium heeft gesommeerd het verzenden van de "verwarrende en misleidende brief" te staken. Er wordt immers de indruk gewekt dat de klanten van Pretium geen gebruik meer kunnen maken van KPN Voicemail als zij via een alternatieve aanbieder bellen. KPN heeft bij conclusie van antwoord een concept rectificatiebrief gevoegd om een en ander aan klanten duidelijk te maken.

De rechtbank oordeelt dat de Brief in elk geval voor de nodige verwarring zorgt en dat er sprake is van misleidende mededelingen van KPN. De door KPN zelf voorgestelde 'rectificatie'-brief is niet toereikend, met name omdat daarin wordt benadrukt dat Pretium klaten weliswaar nu nog niet hun VoiceMail kwijtraken, maar dit mogelijk in de toekomst wel zo kan zijn. KPN dient een nieuwe rectificatiebrief te verzenden aan alle Pretiumgebruikers aan wie de Brief is verzonden, hetgeen mogelijk is nu Pretium ter zitting heeft verklaard aan KPN toestemming te geven de gegevens van deze gebruikers - uitsluitend in het kader van dit geding - te achterhalen.

Lees het vonnis hier.

IEF 1792

Erotisch huishoudtextiel

Hoge Raad, 17 maart 2006, LJN: AV0657, BMB tegen Verweerder. Herleving van de Erotisch Huishoudtextiel-zaak. Vervolg op HR 8 december 2000, NJ 2001, 175 na schorsing in afwachting van Postkantoor. 
 
De beschikking van het BMB tot weigering van de inschrijving van het teken "Erotisch huishoudtextiel" op de grond dat dit voor de door verweerder opgegeven klassen van waren en diensten uitsluitend beschrijvend is, werd door het Gerechtshof 's-Gravenhage in 1998 vernietigd.

Daartoe overwoog het hof onder meer dat zowel het woord "huishoudtextiel" als het woord "erotisch" in het Nederlandse taalgebruik gangbaar is, en dat de combinatie van deze woorden een beschrijvend karakter heeft voorzover deze betrekking heeft op waren van huishoudtextiel met een erotisch karakter dan wel op diensten die die waren betreffen, terwijl het (in aanmerking komend) publiek niet zal begrijpen dat de woordcombinatie voor dergelijke waren en diensten als merk fungeert.

 Voor andere dan dergelijke waren en diensten kon naar het oordeel van het hof evenwel aan de woordcombinatie een zekere originaliteit niet worden ontzegd. In het dictum heeft het hof het BMB bevolen over te gaan tot inschrijving van het depot van het woordmerk EROTISCH HUISHOUDTEXTIEL voor de waren en diensten in de verschillende in het dictum vermelde klassen, maar voor een gedeelte daarvan met de toevoeging "voor zover niet betrekking hebbend op huishoudtextiel met een erotisch karakter".

Het HvJEG heeft met betrekking tot de toelaatbaarheid van deze, in de zojuist bedoelde toevoeging tot uitdrukking gebrachte zogenoemde "disclaimer" zich ertegen verzet dat een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit een merk inschrijft voor bepaalde waren of bepaalde diensten op voorwaarde dat deze een bepaald kenmerk niet bezitten. Het Benelux-Gerechtshof heeft in aansluiting daarop beslist dat met het stelsel van de (oude) BMW niet verenigbaar is dat een teken wordt ingeschreven voor bepaalde waren en diensten met een beperking dat de inschrijving slechts geldt voor die waren en diensten voorzover deze een bepaalde hoedanigheid of bepaalde hoedanigheden niet bezitten, en dat daarmee evenmin verenigbaar is dat het BMB de weigering van de inschrijving mag beperken tot een of meer van de in het depot vermelde waren voorzover deze betrekking hebben op een bepaalde hoedanigheid of bepaalde hoedanigheden.

Hieruit volgt dat het hof in zijn beschikking ten onrechte de hiervoor bedoelde "disclaimer" aan het gegeven bevel tot inschrijving met betrekking tot een aantal klassen van waren en diensten heeft toegevoegd.

Het onderdeel houdt tevens de klacht in dat het hof heeft miskend dat het alleen bevoegd is een bevel te geven (of te weigeren) tot inschrijving van het depot zoals dat door de deposant is verricht, althans zoals door de deposant is voorgesteld. Volgens het onderdeel betekent dit dat het, afgezien van de toevoeging van een "disclaimer", het hof ook niet vrijstond ambtshalve tot wijziging, aanvulling of beperking van het depot over te gaan.

Nu verweerder de mogelijkheid om het depot te wijzigen, aan te vullen of te beperken niet aan het BMB heeft voorgelegd, ook niet na de voorlopige weigering van de inschrijving, stond het het hof, naar moet worden afgeleid uit de aangehaalde overwegingen van het Benelux-Gerechtshof, niet vrij ambtshalve een bevel te geven om tot gedeeltelijke inschrijving van het depot over te gaan. Zulks valt immers buiten het kader van de beoordeling of het BMB al dan niet terecht de inschrijving van het depot heeft geweigerd, en komt neer op kennisneming van aanspraken die niet aan het BMB zijn voorgelegd, een en ander als bedoeld in het aangehaalde arrest van het Benelux-Gerechtshof.

Lees het arrest hier.

IEF 1791

Vrijdagmiddagberichten

- Het Atomium verschijnt binnenkort op de muntstukken van twee euro. Navraag leert ons dat ook de Koninklijke Munt van België rechten moet betalen voor het drukken van de Atomium-munt. VZW Atomium en de Koninklijke Munt hebben een akkoord waarin staat dat het Atomium een X-aantal munten zal ontvangen om te verkopen als collector’s item. Hoeveel munten dat zijn is niet bekend en daar willen beide partijen ook niet op antwoorden: "Dat is een privé-aangelegenheid." Lees hier meer.

-Nieuwe Shield Mark Nieuwsbrief. Uitslag letterquiz, fijne ‘vrijdagmiddagberichten’ en zoals altijd lekker veel plaatjes. Lees de nieuwsbrief hier.  

- 10.000 chinezen tekenen petitie tegen Europese merkaanvraag voor "Not made in China". Lees hier meer.

- Hoe zat dat ook al weer met auteursrecht op titels? Nooit, of soms toch wel? “The winner of the Oddest Title of the Year is: People Who Don't Know They're Dead: How They Attach Themselves to Unsuspecting Bystanders and What To Do About It. The runner-up is Rhino Horn Stockpile Management: Minimum Standards and Best Practices from East and Southern Africa. In third place, is Ancient Starch Research. Lees hier meer.

- Gratis digitale AO-uitgave over spotprenten - Met o.a. spotprenten van Balkenende, Jezus, en Mohammed. In het nieuwste AO wordt de geschiedenis van de spotprent in Nederland besproken waarbij ook aandacht wordt besteed aan de wijze waarop in de loop der eeuwen door verschillende groeperingen op de prenten is gereageerd. De uitgave is ook digitaal verkrijgbaar. In het belang van het maatschappelijke debat stelt de uitgever deze gratis via deze website beschikbaar.

IEF 1790

Ongevraagd advies

Adformatie brengt deze week een paginagroot interview met VvRr voorzitter Ebba Hoogenraad, waarin zij o.a. stelt dat de jonge vereniging zich “gevraagd en ongevraagd adviezen zal geven aan diegenen die zich bezighouden met het recht van reclame.” En in het volgende nummer dient de eerste zaak zich al aan:

“De Tweede Kamer ziet helemaal niets in de plannen van staatssecretaris Medy van der Laan van OCW om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van product placement en sponsoring op de Publieke Omroep (PO).  De staatssecretaris zegt in een interview met Adformatie dat volgende week verschijnt dat ze zoekt naar alternatieve reclame voor de PO. ‘Het traditionele reclameblok heeft zijn langste tijd gehad. Dat betekent dat de financieringsbronnen van de Publieke Omroep in gedrang komen en dat je als overheid moet nadenken of je alternatieve reclame- of externe inkomstenbronnen gaat zoeken’, aldus de staatssecretaris. Het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd door TNO.” Lees hier iets meer.

IEF 1789

Tot nu toe gevrijwaard

Het was even stil in de christelijke bibliotheken, eerder berichten hier, maar uit een persbericht blijkt dat er afgelopen dinsdag een akkoord is bereikt met stichting leenrecht.

"Wij zijn blij dat de stichting leenrecht heeft ingezien dat het probleem wat er lag niet zo maar een probleem was... en dat zij, mede door de aandachtgeving in de pers en door de SGP fractie in de Tweede kamer tot nadenken is gezet..."

"De christelijke bibliotheken hebben afgelopen dinsdag een akkoord bereikt met stichting leenrecht. E.e.a. is verankerd in een overeenkomst

De terugwerkende krachtgelden zijn afgekocht middels een eenmalige afkoopsom. Daarnaast zullen de christelijke bibliotheken vanaf 2006 een bedrag per uitlening gaan betalen, conform de tarieven van 2006 die zullen worden vastgesteld door de Stichting Onderhandelingen Leenrechtvergoedingen. Het tarief voor het uitlenen van geschriften zal, afhankelijk van de definitieve prijsindexcijfers, rond de € 0,1119 per uitlening gaan liggen. De leenrechtvergoeding van 2006 is gebaseerd op het aantal uitleningen gedaan in 2005. Dit aantal dient voor 1 april a.s. te worden opgegeven. Eind juni zal de factuur voor de verschuldigde leenrechtvergoeding worden opgesteld. De betalingsdatum voor deze factuur is 1 juli a.s. Deze regeling zal ook van toepassing zijn op christelijke bibliotheken die (nog) niet bij het Samenwerkingsverband Christelijke Bibliotheken zijn aangesloten.

De Stichting Leenrecht zal deze regeling aan alle bij haar bekende christelijke bibliotheken aanbieden (behoudens de bibliotheken die nu reeds betalen). De Stichting leenrecht behoudt zich het recht voor om tegen bibliotheken die deze regeling niet accepteren nadere stappen te ondernemen. Christelijke bibliotheken die zich nog niet bij de Stichting Leenrecht hebben aangemeld, dienen dit voor 1 mei a.s. te doen om van deze regeling gebruik te kunnen maken. De Stichting Leenrecht behoudt zich ook het recht voor om tegen bibliotheken die zich niet voor die datum hebben aangemeld nadere stappen te ondernemen.

Voor het samenw.verband chr.bibliotheken is voorwaarde nr. 1 geweest dat alle door ons betaalde gelden ook bij onze christelijke uitgeverijen verdeeld gaan worden. Immers in de huidige situatie worden wij opgenomen in een steekproef, waarbij wij als christelijke bibliotheken een zeer klein onderdeel zijn t.o.v. de openbare bibliotheken, en waarbij onze gelden voor een klein deel bij onze christelijke uitgevers terecht komen en het overgrote deel gaat naar niet-christelijke uitgevers waarvan wij de boeken niet in onze kasten hebben staan. Om een voorbeeld maar te noemen van Jan Wolkers. hier konden wij uiteraard niet in mee gaan! Welnu, ook hierin gaat de stichting Leenrecht uiteindelijk toch voorzien. Alle door de christelijke bibliotheken afgedragen leenrechtengelden worden naar rato van de uitleningenspecificatie per uitgever/boek uitgekeerd. Dit betekent dat onze christelijke uitgevers in de komende tijd aanzienlijk meer leenrechten tegemoet kunnen zien van uitleningen door onze christelijke bibliotheken. Hiermee wordt ons inziens geheel recht gedaan aan onze eis dat alle gelden bij onze christelijke uitgevers terechtkomen! Het winstpunt in de onderhandelingen! verschillende uitgevers hebben al aangegeven zeer verheugd te zijn met het onderhandelingsresultaat.

Wij zijn blij dat de stichting leenrecht heeft ingezien dat het probleem wat er lag niet zo maar een probleem was... en dat zij, mede door de aandachtgeving in de pers en door de SGP fractie in de Tweede kamer tot nadenken is gezet...

 Het samenwerkingsverband wil middels dit persbericht nog eens extra benadrukken dat deze regeling wat betreft de afkoopsom geldt voor alle bibliotheken die nu nog niet betalen. De regeling voor 2006 is conform de standaardregeling van st. leenrecht en geldt voor alle christelijke bibliotheken en maakt niet u voor waar men gevestigd is.. in een kerk, een verenigingsgebouw of openbaar gebouw... Iedereen die boeken uitleent is deze leenrechtenvergoeding verschuldigd. Met stichting leenrecht is tevens besproken dat er bij het samenwerkingsverband een database bijgehouden wordt van de leden, welke op de website van het samenwerkingsverband wordt gepubliceerd / bijgehouden, zodat het overal helder en doorzichtig is waar in Nederland zich christelijke bibliotheken bevinden. Alle christelijke bibliotheken, hetzij klein of groot kunnen zich vanaf heden dan ook kostenloos bij ons registreren. Een drempel is er nu niet meer en samen is immers sterker dan alleen! Een registratieformulier vindt men op www.christelijkebibliotheken.nl."

IEF 1788

Geen haast

In een debat met de Tweede Kamer, dinsdag jl., meldde minister Hoogervorst (Volksgezondheid) niet van plan te zijn nu al een eind te maken aan de manier waarop farmaceutische bedrijven toezicht op reclame voor medicijnen houden. Oppositiepartijen PvdA, GroenLinks en de SP hadden hem daar in het debat om gevraagd. Aanleiding was de uitspraak van de minister vorige week in de media, dat hij zelf misschien niet gekozen zou hebben voor zelfregulering. De kamer spoort de minister aan tot actie.

“Dat was voor mij een openbaring en ik was daar blij mee, maar als hij dat vindt, moet hij er wel iets aan gaan doen. Hij twijfelt of hij zelf wel tot zelfregulering zou zijn overgegaan. Zo ken ik hem niet! (…) Nu zegt hij dat zijn voorgangers dat nu eenmaal hebben besloten, dat hij het waarschijnlijk zelf niet gedaan zou hebben -- daar komt het eigenlijk toch wel op neer -- dat hij het allemaal ook niet zo goed vindt lopen, maar het toch maar even zo wil laten! Zo ken ik de minister niet en daarom wil ik hem aansporen om op dit punt gauw stappen te zetten.”

“De minister erkent ook dat de bewustwordingspotjes -- ik noem die altijd symptoomreclame -- kunnen bijdragen aan medicalisering en dat er veel te veel aan marketing wordt uitgegeven. Hij maakt zich zorgen over de onafhankelijkheid bij de nascholing en het maken van behandelstandaarden. Maar, vervolgens wordt daar niet naar gehandeld!

Hoogervorst zelf vindt meer haast niet opportuun.”Wat mij vooral opviel in dat boek is hoe vreselijk het vroeger het was -- er werden toen grote reizen cadeau gedaan -- en wat voor een klein gekrabbel het nu allemaal is. (..) De omvang van dat gekrabbel vond ik inderdaad opvallend. In 2007 zullen wij een en ander zorgvuldig onder de loep nemen en vervolgens zullen wij onze conclusies trekken. Waarom zou ik de afspraak om in 2007 te evalueren nu doorbreken? Dan lijkt het alsof wij niets anders te doen hebben.

Lees het stenografisch verslag van het debat hier (wacht niet te lang anders is het weg).

IEF 1787

Beschrijvend synoniem

GvEA, 16 maart 2006, zaak T 322/03. Telefon & Buch Verlagsgesellschaft mbH tegen OHIM / Herold Business Data GmbH & Co. KG.

Weisse Seiten is de gangbare aanduiding voor het Oostenrijkse telefoonboek. De aanduiding is verworden tot een synoniem en is zodoende eveneens beschrijvend.

In oktober 1996 heeft verzoekster het woordteken WEISSE SEITEN aangevraagd voor de klassen 9, 16, 41 en 42. Het aangevraagde merk is in 1999 ingeschreven, maar in 2000 heeft Herold Business Data met succes verzocht om nietigverklaring, omdat de inschrijving in strijd zou zijn met de absolute weigeringsgronden. De Oostenrijkse Patentamt en de Oberste Patent- und Markensenat had het merk WEISSE SEITEN al eerder nietig verklaard voor „papier en drukwerken”, maar dat is in beginsel niet van invloed op het autonome gemeenschapsmerkensysteem, zelfs nu het gaat om de uitleg van een Oostenrijks begrip.

Het Gerecht gaat met betrekking tot artikel 7, lid 1, sub d mee met het oordeel van het OHIM dat de door interveniënte aan het OHIM overgelegde documenten een afdoend bewijs vormen dat de term WEISSE SEITEN op de datum van indiening van verzoeksters aanvraag tot inschrijving van het merk WEISSE SEITEN voor het doelpubliek een gebruikelijke term was geworden als algemene benaming van de gids van particuliere telefoonabonnees. Dit geldt niet alleen voor de analoge versie.

Artikel 7, lid 1, sub c levert niet veel meer op.  De term is in het Duits synoniem van gids van particuliere telefoonabonnees geworden. Bijgevolg kan deze term ook worden beschouwd als een beschrijving van de waren die onder deze gebruikelijke benaming vallen, te weten „magnetische gegevensdragers en bespeelde opslagmedia voor computers en gegevensverwerkende apparatuur, met name banden, schijven, cd-roms” en „drukwerken, naslagwerken, handelsadresboeken”, aangezien deze term de soort van deze waren aanduidt.

Het betoog dat een uitgave niet uit witte bladen bestaat, omdat nagenoeg alle uitgaven met zwarte inkt op wit papier zijn gedrukt, en dat het woord „Seiten” niet op een boek kan duiden, omdat de bladen slechts een bestanddeel van een boek zijn en deze term dus niet volstaat om de consument erop te wijzen dat hij een boek zal ontvangen wanneer hij de „weiße Seiten” bestelt, zijn derhalve niet ter zake dienend, aangezien de kamer van beroep heeft vastgesteld dat het merk WEISSE SEITEN deze waren beschrijft, omdat WEISSE SEITEN synoniem is van gids van particuliere telefoonabonnees en niet omdat de pagina’s van een dergelijke gids wit zijn.

Verzoeksters argument dat niemand bij het zien van het teken WEISSE SEITEN denkt aan een uitgeverij, een uitgave of een redactiebureau, faalt, want de kamer van beroep heeft vastgesteld dat er een voldoende band bestaat tussen deze diensten en de waren waarvoor de term „weiße Seiten” „gids van particuliere telefoonabonnees” betekent.

De betrokken term kan gemakkelijk worden begrepen in de zin van „weißfarbige Seiten” en kan – zoals het OHIM en interveniënte stellen – worden gebruikt als synoniem van „weißfarbige Blätter”. Bijgevolg kan worden aangenomen dat deze term ten minste de waar „papier” beschrijft, alsmede de waren „papier, karton en hieruit vervaardigde producten, voorzover niet begrepen in andere klassen”, aangezien verzoekster geen onderscheid heeft gemaakt binnen deze algemene categorie.

Met betrekking tot „materiaal voor kunstenaars”, „leermiddelen en onderwijsmateriaal (uitgezonderd toestellen)” en  “kantoorartikelen (uitgezonderd meubelen)” zij opgemerkt dat hieronder ook papier kan vallen, en aangezien verzoekster binnen deze categorie de opgave van de waren niet heeft beperkt door papier uit te sluiten, moet worden aangenomen dat de term „weiße Seiten” de categorie „materiaal voor kunstenaars” beschrijft.

Uit deze overwegingen volgt dat het verband tussen het merk WEISSE SEITEN en de kenmerken van alle betrokken waren en diensten voldoende nauw is om onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te vallen.

Lees het arrest hier.

IEF 1786

Donderdag Uitsprakendag

En nog twee vonnissen om eerst even rustig zelf te bestuderen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird):

- Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN telecom. De jonste veldslag in de oorlog tussen Pretium en KPN. Geschil over verzenden van ‘de Brief.’ Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2006. Merck Sharp en Dohme tegen Pharmachemie B.V. Nieuwe uitspraak in MSD's loopgravenoorlog. Lees het arrest hier.

IEF 1785

Belangen

Kamervragen, nr. 2050609670, 2e Kamer. Vragen van de leden Aptroot en Luchtenveld (beiden VVD) aan de ministers van Economische Zaken en van Justitie over de auteursrechtenorganisaties. (Ingezonden 16 maart 2006)

1. Bent u van mening dat het toezicht op de auteursrechtenorganisaties, met als rechtsvorm de stichting, voldoende is geregeld?

2. Waarop baseert u dit standpunt?

3. Deelt u de mening dat deze organisaties, die de belangen van auteurs en artiesten in handen hebben en ondernemers heffingen opleggen, volledige openheid behoren te geven over de financiën, waaronder de salarissen van directieleden en bestuursleden? Zo ja, wat gaat u doen nu deze organisaties weigeren deze openheid te geven?

4. Is nu, Videma weigert zelfs het jaarverslag openbaar te maken, onmiddellijk optreden leidend tot publicatie van het jaarverslag, hier niet gewenst?

5. Is afdoende geregeld dat zowel de “opdrachtgevers”, de auteurs en de artiesten als degenen die de rekening betalen, de ondernemers die heffingen krijgen opgelegd, invloed kunnen uitoefenen op de auteursrechtenorganisaties? Zo neen, hoe gaat u dit dan wel afdoende regelen?

IEF 1784

In contanten

Hof van Justitie, 16 maart 2006, zaak C-234/04, Duitse prejudiciele vragen naar aanleiding van Kapferer tegen Schlank & Schick GmbH. Misleidende reclame, maar eigenlijk alleen procesrecht. Voor de liefhebber.

Als consument had Kapferer van Schlanck & Schick meerdere malen reclamemateriaal ontvangen waarin haar prijzen waren toegezegd. Ongeveer twee weken na een nieuwe, tot haar persoonlijk gerichte brief waarin stond dat voor haar een prijs in de vorm van een tegoed in contanten ter beschikking stond, ontving zij een envelop met daarin onder meer een bestelbon, een schrijven over de laatste kennisgeving met betrekking tot dit tegoed in contanten en een rekeningoverzicht. Volgens de deelnemings/uitkeringsvoorwaarden op de achterkant van de „laatste kennisgeving” moest voor de uitkering van het tegoed een vrijblijvende proefbestelling worden geplaatst.

Kapferer zond Schlanck & Schick de betrokken bestelbon terug nadat zij de tegoedzegel had opgeplakt en op de achterkant de verklaring „Ik heb kennis genomen van de deelnemingsvoorwaarden” had ondertekend. Zij had de deelnemings/uitkeringsvoorwaarden echter niet gelezen. Toen Kapferer de prijs die zij meende te hebben gewonnen niet ontving, maakte zij krachtens § 5j KSchG aanspraak op uitkering van het betrokken bedrag.

Schlanck & Schick heeft voor de aangezochte rechter een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Daartoe heeft zij betoogd dat de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001 niet toepasselijk zijn omdat in casu geen overeenkomst onder bezwarende titel was gesloten. Voor deelneming aan het „winstspel” moest een bestelling worden gedaan, maar Kapferer heeft nooit een bestelling geplaatst. De aanspraak krachtens § 5j KSchG is volgens haar niet contractueel.

Het Landesgericht Innsbruck vraagt zich af of een misleidende prijstoezegging die wordt gedaan om aan te zetten tot het sluiten van een overeenkomst en dus om die overeenkomst voor te bereiden, een zodanig nauwe band heeft met het beoogde sluiten van een consumentenovereenkomst dat daardoor het gerecht van de woonplaats van de consument bevoegd wordt.

Omdat Schlank & Schick GmbH de beslissing tot verwerping van de exceptie tot onbevoegdheid niet heeft aangevochten, vraagt de verwijzende rechter zich af of hij niettemin ingevolge artikel 10 EG gehouden is, een met betrekking tot de beslissing over de internationale bevoegdheid in kracht van gewijsde gegaan vonnis te onderzoeken en te vernietigen ingeval mocht blijken dat het in strijd is met het gemeenschapsrecht.

Het HvJ antwoord dat "het uit artikel 10 EG voortvloeiende samenwerkingsbeginsel gebiedt een nationale rechter niet, nationale procedureregels buiten toepassing te laten teneinde een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing te onderzoeken en te vernietigen wanneer deze in strijd met het gemeenschapsrecht blijkt te zijn."

Lees het arrest hier.