Lolbroek (4)
Rechtbank Almelo, 1 juni 2006, Eiser tegen Grolsch.
Donderdag HoseDag: Naast de uitspraak over de Leeuwenhose van Bavaria (hier), was er gisteren ook nog een uitspraak, met een (procesrechtelijk) staartje, over de Nederhose (eerder bericht hier).
Let op: In het licht van de richtlijn (handhaving) zal de rechter voor de proceskostenveroordeling in intellectuele eigendomszaken moeten komen tot een veroordeling van de redelijke en evenredige kosten."
Eiser stelt zijn vorderingen in op basis van merkinbreuk en modelinbreuk. Grolsch pareert dat zij de naam Nederhose zelf heeft bedacht en heeft gehanteerd sinds de zomer van 2005 in het kader van haar marketingcampagne voor het wereldkampioenschap voetbal.
Merkrecht. Uit de overgelegde flyer blijkt onomstotelijk dat Grolsch gebruik heeft gemaakt van de naam Nederhose voor identieke waren, namelijk kleding in de vorm van een oranje lederhose. Ook stelt de rechtbank vast dat Grolsch al in februari 2006 op de hoogte was van het depot van Eiser.
De stelling van Grolsch verwerpt de rechtbank: "Het uitsluitend recht op een merk wordt ingevolge artikel 3 BMW verkregen door de inschrijving van het merk, waarvan het depot is verricht binnen het Beneluxgebied. Er geldt een attributief stelsel. Gelet op de aard van dit stelsel is de vraag wie er eerder gebruik maakte van het merk irrelevant."
Ook het verweer dat eiser geen belang meer heeft bij de vorderingen omdat Grolsch de naam van haar lederhose inmiddels heeft gewijzigd in Hollandhose: "Volgens vaste jurisprudentie hoeft de enkele omstandigheid dat een gedaagde toezegt een bepaalde handeling niet meer te zullen plegen, de voorzieningenrechter in kort geding niet te beletten om een verbod op te leggen tot het plegen van zodanige handeling. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval." Uit die omstandigheden blijkt dat Grolsch, ook na sommatie, nog gebruik heeft gemaakt van de naam Nederhose. Dat Grolsch stelt haar relaties al op de hoogte te hebben gesteld van het feit dat zij de naam Nederhose niet meer gebruikt, blijkt volgens de rechtbank niet uit de producties: het overgelegde emailbericht is gericht aan 37 mailadressen, terwijl de flyer aan 5700 relaties is verzonden. Grolsch dient aldus een rectificatie te versturen aan alle 5700 relaties.
Modelrecht. Allereerst wordt ingegaan op de vraag of eiser met het depot van de oranje lederhose een geldig modelrecht heeft verkregen. Nee, aldus de rechtbank: "De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het door Eiser gedeponeerde model niet voldoet aan het vereiste van nieuwheid. De lederhose is eeuwen bekend als een traditioneel Duits/Oostenrijks kledingstuk en in die zin al voor het publiek beschikbaar gesteld. Daar komt bij dat uit de door Grolsch overgelegde catalogus ‘Oranje 2006’ van november 2005 van Boland PartyPartners blijkt dat er al vóór de datum van het modeldepot van Eiser een soortgelijke oranje lederhose aan het publiek ter beschikking is gesteld."
Ook de door Eiser aangevoerde stelling, dat het gedeponeerde model door de onderscheidende kleur reeds een eigen karakter heeft, wordt door de rechtbank verworpen: "Dat Eiser de lederhose in het kader van het wereldkampioenschap voetbal in een oranje kleur heeft uitgevoerd maakt niet dat er sprake is van een eigen karakter. Immers, de kleur oranje is de enige optie voor de lederhose, nu de Nederhose volgens Eiser bestemd is als kledingstuk voor de supporter van het Nederlands elftal, dat zoals bekend als handelskleur oranje heeft. Daarbij wordt deze kleur reeds decennia lang toegepast op allerlei soortgelijke kleding in het kader van sportevenementen waar Nederland als land aan deelneemt." Eiser heeft aldus geen geldig modelrecht verkregen.
Overig. Aangezien door Eiser voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij inspanningen dient te verrichten om de eventuele winst die hij door de inbreukmakende handelwijze van Grolsch is misgelopen te compenseren, kent de rechtbank een voorschot op de schadevergoeding toe.
"Eiser vordert tenslotte veroordeling van Grolsch tot betaling van het volledige salaris en de verschotten van de procureur, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen vergoeding conform artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Eiser beroept zich op richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv. Grolsch stelt dat de in voornoemd artikel neergelegde liquidatietarieven gelden als wettelijke regelgeving en daarom in de weg staan aan een richtlijnconforme interpretatie. [...] De bepaling uit de richtlijn welke voor de onderhavige zaak van belang is, is evenwel nog niet geïmplementeerd. Inmiddels is een wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn, door een aanpassing van Rv, tot stand gekomen. Echter, op grond van het in artikel 10 van het EG-verdrag neergelegde beginsel van gemeenschapstrouw is de nationale rechter gehouden mee te werken aan de toepassing van richtlijnen, door interne regelgeving zoveel mogelijk richtlijnconform uit te leggen. Dit betekent dat de uitleg en de toepassing van nationale regelgeving zoveel mogelijk in het licht van de bewoording en het doel van de betrokken richtlijn dient te geschieden. Verder dient de nationale rechter in het kader van de toepassing van het ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde nationale recht ervan uit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om ten volle uitvoering te geven aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen.
In het licht van de richtlijn zal de rechter voor de proceskostenveroordeling in intellectuele eigendomszaken moeten komen tot een veroordeling van de redelijke en evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze billijkheid zal een rol kunnen spelen wanneer er sprake is van een inbreukmaker te goeder trouw. In een dergelijke situatie ligt een beperking van de proceskostenveroordeling tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is voor de hand. Wanneer er sprake is van grootschalige inbreuk dan wel piraterij ligt een volledige kostenveroordeling voor de hand. Voor de inbreuken die daartussen liggen zal naar bevind van zaken gehandeld dienen te worden en alsdan de redelijke en evenredige kosten bepaald dienen te worden.
De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande voorshands van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv voor de onderhavige zaak ertoe leidt dat Grolsch veroordeeld dient te worden de werkelijk door Eiser gemaakte kosten te vergoeden. Hiervoor is van belang dat Grolsch wetenschap had van het merkrecht van Eiser en, zoals hiervoor overwogen, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd door Eiser, bewust inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Eiser en dat niet onmiddellijk heeft gestaakt."
Lees het vonnis hier.
Kroket naar de maan
Studentenprijsvraag Klos Morel Vos & Schaap over vierkante kroketten:
"Een volstrekt banale vorm? Bijgaand vormmerk-depot voor een vierkante kroket (depotnr. 1095658) is door het Benelux Merkenbureau voorlopig geweigerd om de volgende reden: 'Het vormmerk bestaat uitsluitend uit een volstrekt banale vorm van een kroket en mist ieder onderscheidend vermogen voor de in de klassen 29, 30 en 31 genoemde waren die daarop betrekking hebben. (art. 6bis lid 1 sub b).'
Het merkdepot is hier te vinden op. Het vormmerk is nog niet gebruikt door de deposant.
De opdracht is: schrijf een gemotiveerd bezwaarschrift tegen deze voorlopige weigering en zend dat (met vermelding van naam, adres en studentnummer) vóór 15 juli 2006 aan dirk.visser@kmvs.nl
Eerste prijs: een IE-boekenpakket ter waarde van 500 euro en (desgewenst) een student-stage bij Klos Morel Vos & Schaap (kantoorinfo hier)
Tweede t/m zesde prijs: een krokettenlunch bij Klos Morel Vos & Schaap en gratis deelname aan de Leidse PAO cursus actualiteiten auteursrecht in het najaar van 2006."
Te weinig creatieve elementen
Hof van Beroep Antwerpen, 2 mei 2006, 2005/AR/1565. N.V. Code tegen Mercis B.V. & Dick Bruna. (Met dank aan Joris Deene, Universiteit Gent)
Hoger beroep in de zaak Belgische Lijntje-zaak (eerdere berichten hier)
De eerste rechter verwierp het argument van (het inmiddel opgeheven) tijdschift Deng dat er sprake was van een parodie en ook in hoger beroep komt de rechter tot dezelfde conclusie. Het hof van beroep te Antwerpen oordeelt dat de door Deng ingeroepen parodie onvoldoende verschillend is van het origineel, aangezien er door Deng te weinig creatieve elementen zijn toegevoegd om op zich een origineel werk uit te maken. Door de voorstelling van het onschuldige kinderfiguur Nijntje als gebruiker van verboden substanties wordt het levenswerk van Dick Bruna volgens het hof bovendien verminkt. De beweerde parodie beperkt zich immers niet tot een humoristische-kritische benadering van de auteursrechtelijke figuur maar tast door de denigrerende voorstelling de eer en de reputatie van Dick Bruna aan.
Interessant is het feit dat het hof van beroep het argument van de vrije meningsuiting terzijde schoof. Het in artikel 10 EVRM gewaarborgd recht staat de bescherming van de originaliteit van de wijze waarop een maker van een werk zijn ideeën uitdrukt niet in de weg. De auteurswet voorziet volgens het hof van beroep in een aantal uitzonderingen in het voordeel van de vrije meningsuiting, onder meer voor de parodie, doch deze uitzondering kon in deze zaak niet toegepast worden aangezien er sprake is van een slaafse kopie en niet om een parodie.
Lees het arrest hier.
Belast met het beheer
Hof van Justitie EG, 1 juni 2006, zaak C-169/05. Uradex CVBA tegen RTD en BRUTELE.
Uradex is een vennootschap voor collectief beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars. Uradex heeft een vordering ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg in Brussel tot vaststelling dat de kabelmaatschappijen die lid zijn van de Beroepsvereniging van de radio- en teledistributie (RTD), en in het bijzonder de Intercommunale maatschappij voor teledistributie (BRUTELE), door zonder haar toestemming en dus in strijd met de artikelen 51 en 53 van de wet de tot haar repertoire behorende prestaties van uitvoerende kunstenaars via de kabel door te geven, de naburige rechten schenden die Uradex beheert. Zij heeft eveneens gevorderd dat elk van de betrokken maatschappijen wordt gelast, de doorgifte via de kabel van die prestaties te staken.
De rechtbank wijst de vordering af. Het Hof van Beroep wijst de vordering gedeeltelijk toe en oordeelt dat BRUTELE de doorgifte van niet audiovisuele prestaties dient te staken wegens schending van de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaars die het beheer ervan aan Uradex hebben opgedragen. Uradex stelt cassatie in en het Hof van Cassatie stelt de volgende prejudiciële vraag:
„Moet artikel 9, lid 2, van [de] richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, niet mag uitoefenen, daar zij alleen belast is met het beheer van de financiële aspecten van de rechten van deze rechthebbende?”
Het HvJ beantwoord de vraag in negatieve zin, het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij is niet beperkt tot de financiële aspecten van deze rechten.
Artikel 9 („Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel”) van richtlijn 93/83/EG luidt als volgt:
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend.
2. Indien een rechthebbende het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, wordt de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, geacht met het beheer van zijn rechten te zijn belast. Indien de rechten van die categorie door meer dan één maatschappij voor collectieve belangenbehartiging worden beheerd, staat het de rechthebbende vrij te kiezen welke van die maatschappijen geacht wordt zijn rechten te beheren. Voor rechthebbenden waarnaar in dit lid wordt verwezen, gelden dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die geacht wordt met het beheer van hun rechten te zijn belast, als voor de rechthebbenden die het beheer van hun rechten hebben opgedragen aan deze maatschappij voor collectieve belangenbehartiging.
Het Hof overweegt dat op grond van artikel 9 lid 1 richtlijn rechthebbenden het recht op doorgifte enkel kunnen uitoefenen via een maatschappij voor collectieve behartiging. Indien een rechthebbende zijn rechten niet heeft overgedragen aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging, dan wordt deze maatschappij geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van deze rechthebbende (artikel 9 lid 2 richtlijn). Volgens het Hof brengt deze bepaling geen beperking aan voor wat betreft de omvang van het beheer:
"Derhalve volgt uit de formulering ervan niet dat een dergelijk beheer enkel betrekking zou moeten hebben op de financiële aspecten van de betrokken rechten, met uitsluiting van het recht op doorgifte"
Dit laat onverlet de mogelijkheid dat van een rechthebbende het recht op doorgifte over te dragen. In dat geval wordt de rechtsverhouding tussen hem en de maatschappij voor collectieve behartiging verbroken.
Lolbroek (3)
Rechtbank Utrecht, 1 juni 2006, KG ZA 06-525. Bavaria & K. tegen KNVB.
Kort reclamerechtvonnisje in de hier voorbesproken leeuwenhose-zaak.
"De KNVB moet supporters met een gekochte Leeuwenhosen (een promotieartikel van Bavaria in de vorm van een oranje broek) toelaten tot de stadions tijdens de oefeninterlands van het Nederlands elftal op 1 en 4 juni 2006. Bavaria mag op die dagen echter geen Leeuwenhosen of andere promotieartikelen aanbieden binnen een straal van 10 kilometer van het stadion. Dit is de uitspraak in een kort geding dat werd aangespannen door Bavaria tegen de KNVB."
Lees het vonnis hier.
IJsco Ali
Rechtbank Breda, 31 mei 2006, gevoegde zaken 137008/HA ZA 04-1554 en 142555/HA ZA 05-256, Maras-IJs B.V. tegen Ali Genç / Ali Genç tegen Berkers (met dank aan Gino van Roeyen, Banning).
Uitgebreid vonnis in geschil tussen twee ijszaken, waarin een groot aantal IE-rechtsgebieden aan bod komen.
Maras houdt zich sinds 1992 bezig met de verkoop van ijs als entertainment. Dit omvat verschillende verkoopacts, zoals de Turkse IJsverkoper, de Italiaanse ijsverkoper en ijsverkopende clowns. Genç, die enige tijd bij Maras in dienst is geweest, begint in 1997 een Turkse ijszaak onder de naam IJsco Ali, waarbij ook optredens plaatsvinden waarin wordt gegoocheld en gejongleerd met Turks IJs.
Tussen partijen ontstaat vervolgens een geschil over het merk, de domeinnaam en handelsnaam 'IJsco Ali'. Eveneens in geschil is de vraag of Genç met zijn optredens inbreuk maakt op een auteursrecht op de opvoering van de shows van Maras, alsmede op het promotiemateriaal van Maras.
Genç wordt door de Rechtbank grotendeels in het gelijk gesteld. De rechtbank meent Maras inbreuk maakt op merk- en handelsnaamrechten van Genç en dat er geen sprake is van een merkdepot te kwader trouw van Genç. De merkinschrijving IJSCO ALI van Maras wordt doorgehaald en Maras wordt bevolen de domeinnaam ijscoali.nl aan Genç over te dragen.
Van een inbreuk op auteursrechten is volgens de rechtbank ook geen sprake. Partijen hebben wat de show betreft niet onderbouwd wat de geestelijke schepping is zodat dit punt buiten beschouwing wordt gelaten. Ook inbreuk op het promotiemateriaal van de shows, dat partijen over en weer stellen, wordt niet aangenomen.
Lees het vonnis hier.
Onafgebroken in de rechterbovenhoek
Rechtbank Amsterdam, 31 mei 2006, KG 06-944. Talpa Media Holding B.V. & Talpa TV B.V. tegen TV 10 B.V. (Met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap).
Het gebruik zoals Talpa thans voornemens is van het cijfer 10 valt niet onder de reikwijdte van het in het vonnis van 2 juni 2005 opgenomen verbod, welk verbod is bekrachtigd in het arrest van het Hof Amsterdam van 15 oktober 2005.
In dat vonnis, van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2005, is het Talpa verboden de tekens TIEN, TV= TIEN, TV TIEN, TIEN =TV en TIEN.TV te gebruiken ter onderscheiding van haar televisiediensten of onderneming. In het onderhavige geding gaat het om de vraag of Talpa dwangsommen zal verbeuren indien zij het cijfer 10 gebruikt in een reclamecampagne die de strekking heeft televisiekijkers ertoe te bewegen om televisiezender Talpa te programmeren onder voorkeurstoets 10 van hun afstandsbediening.
Talpa wenst hiertoe het cijfer 10 in de rechterbovenhoek van het televisiescherm te tonen en slogans te gebruiken met de zinsnede “bij Talpa op 10”.
Op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht wordt er vooralsnog van uitgegaan dat Talpa het cijfer 10 niet zal gebruiken ter onderscheiding van haar televisie- diensten dan wel haar onderneming. Daarvoor gebruikt Talpa het merk Talpa. Het cijfer 10 zal in de campagne steeds in combinatie met het logo en/of de naam van Talpa worden gebruikt. Ook indien het cijfer 10 onafgebroken in de rechterbovenhoek van het televisiescherm is te zien, wordt dit aangemerkt als uitsluitend beschrijvend gebruik van het kanaalnummer, nu ook het logo van Talpa onafgebroken in beeld is. Niet is komen vast te staan dat het cijfer 10 door Talpa zelfstandig wordt gebruikt ter onderscheiding van haar televisiediensten dan wel haar onderneming.
De voorzieningenrechter verbiedt TV 10 Talpa te verhinderen het cijfer 10 zoals afgebeeld in de dagvaarding (10 in cirkel in rechterbovenhoek, zie afbeelding) en in slogans met de zinsnede “bij Talpa op 10”.
Lees het vonnis hier. Genoemde eerdere uitspraken hier.
(TV 10 heeft inmiddels aangekondigd in hoger beroep te gaan)
Een courant gegeven
Rechtbank Tongeren, 22 mei 2006. VZW Cityparade tegen ACW Limburg (de griffie heeft de naam van de partijen in alcoholstift uitgedaan).
Vonnis over de vraag of het concept van een 'dance-parade' auteursrechtelijk is beschermd. Nee, zegt de voorzitter van de rechtbank, 'een evenement waarbij men met een stoet van wagens in het kader van een bepaald thema door een stad trekt langs een vastgestelde route, is een courant gegeven.' Het ingeroepen beeldmerk City Parade wordt helemaal niet door verweerder gebruikt en de vordering inzake de beweerde inbreuk op het merkrecht is dus ongegrond. Dreigende negatieve publiciteit is ook niet aangetoond.
Lees het vonnis hier.
Het getorste reliëf
Gerecht van Eerste Aanleg, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim de Waele tegen OHIM
Heeft een vorm, die wordt gekenmerkt door het getorste reliëf in de vorm van een streng, onderscheidend vermogen voor darmen en charcuterie? Volgens het Gerecht niet: de aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie.
De Waele heeft een aanvraag ingediend voor een driedimensionale vorm voor onder meer klasse 18: "Darmen voor charcuterie". Na afwijzing wegens het gebrek aan onderscheidend vermogen heeft de kamer van beroep de beslissing ten dele herzien door te oordelen dat het aangevraagde merk wel onderscheidend vermogen heeft voor melkproducten.
De Waele bekritiseert het feit dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat, hoewel het relevante publiek bestaat uit professionelen, dit geen invloed heeft op de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk. Wat het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk betreft, is hij van mening dat de door hem gebruikte vorm van darmen voor charcuterie uniek is, en dat deze vorm bijgevolg de mogelijkheid biedt om zijn waren te onderscheiden van alle andere op de markt aanwezige waren en deze te identificeren. De Waele stelt dat de geclaimde vorm onderscheidend vermogen heeft, zelfs indien wordt aangenomen dat het doelpubliek ook de gemiddelde consument omvat.
Het Gerecht preciseert eerst "[...] dat geen onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen darmen zonder meer en „darmen voor charcuterie bestemd voor professionele afnemers”. Aangezien lege darmen voor charcuterie als zodanig geen levensmiddelen voor courant gebruik zijn, is de afnemer, of het nu gaat om een professionele charcuterieproducent dan wel om een particuliere persoon, noodzakelijkerwijs in zekere mate vertrouwd met de sector."
Ten aanzien van het relevante publiek oordeelt het Gerecht "[...] dat met betrekking tot verpakkingswaren is geoordeeld dat, ook al zijn het in beginsel professionelen en niet eindverbruikers in het algemeen die deze waren kopen, deze aankoop niettemin gebeurt met het oog op de latere verkoop van verpakte waren aan de eindverbruikers, en dat de perceptie door laatstgenoemden bijgevolg ook in aanmerking moet worden genomen. [...] Of een merk als merk van de verpakking dan wel als merk van de eindproducten wordt gebruikt, is een commerciële keuze van de houder van het merk, die kan veranderen na de inschrijving ervan, en dit mag de beoordeling of het teken als merk kan worden ingeschreven, dan ook op geen enkele wijze beïnvloeden."
Vervolgens gaat het Gerecht in op de vraag of de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat het het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen mist voor darmen van charcuterie, uitgaande van de perceptie door het relevante publiek. Deze perceptie is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk, omdat de gemiddelde consument niet gewend is om de herkomst van de waar bij gebreke van enige grafisch of tekstueel element af te leiden ui de vorm ervan of uit die van de verpakking. Onderscheidend vermogen zou dus moeilijker kunnen worden aangetoond. Volgens vaste jurisprudentie bezit de vorm van de verpakking van dergelijke waren slechts onderscheidend vermogen wanneer hij onmiddellijk kan worden waargenomen als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.
Ten aanzien van de vorm stelt het Gerecht "[...] dat voor de beoordeling of de betrokken vorm van de darm door het publiek kan worden opgevat als een aanduiding van de herkomst van de waar, de door de uiterlijke verschijningsvorm van deze darm opgeroepen totaalindruk moet worden onderzocht. Zoals de kamer van beroep heeft verklaard, vormen nieuwe of originele elementen bovendien geen relevante criteria voor de beoordeling of een merk onderscheidend vermogen bezit, zodat een driedimensionaal merk niet op grond van originaliteit alleen kan worden ingeschreven. Het moet zich wezenlijk onderscheiden van de basisvormen van de betrokken waar die gewoonlijk in de handel worden gebruikt, en mag geen gewone variant van deze vormen zijn."
"Wat de in casu aan de orde zijnde vorm betreft, zij vastgesteld dat de door het merk opgeroepen totaalindruk wordt gedomineerd door de langwerpige vorm, en dat het getorste aspect ervan minder in het oog springt. Een langwerpige vorm is echter de meest gangbare vorm voor darmen en charcuteriewaren, zoals blijkt uit de voorbeelden die het BHIM heeft gegeven. Ook het oppervlak verschilt niet wezenlijk van de basisvormen die in de charcuteriesector worden gebruikt."
"De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren (zie in die zin arrest Henkel, reeds aangehaald, punt 49). De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen."
Tot slot: "Aangaande verzoekers argument dat volgens de rechtspraak de gemiddelde consument zich ervan bewust is dat de vorm van de verpakking van de betrokken waren wordt gebruikt als een aanduiding van de commerciële herkomst, behoeft slechts te worden vastgesteld dat het Gerecht in de door verzoeker aangehaalde rechtspraak geenszins heeft geoordeeld dat de eindverbruikers zich bewust zijn van de vorm van de verpakking van alle courante verbruiksgoederen, doch zijn beoordeling heeft beperkt tot de in geding zijnde waren. In casu is er echter geen enkele reden om aan te nemen dat de producenten van darmen of charcuterie ernaar streven, hun waren te onderscheiden door de vorm van de darmen, en dat de charcuterieproducenten en de consumenten daardoor in staat zijn, de vorm van de darmen en van de charcuterie als een aanduiding van herkomst te beschouwen. Dat argument dient dus te worden afgewezen."
Hieruit volgt dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet heeft geschonden. Het beroep wordt aldus verworpen.
Lees het arrest hier.
Zie bericht hieronder

Ik wil haar opvrolijken. Neem een van de lange dunne pepers in mijn handen. 'Die heb ik gemist. De Nederlanders zijn zo rijk, maar het enige dat ze eten zijn hun slappe broodjes zonder smaak.'
'Wat mis je nog meer?' vraagt ze. Het is geen rare vraag, maar niemand heeft hem eerder gesteld. We missen allemaal dezelfde dingen, maar we hebben het er niet over.

Felice neemt een slok van haar thee. De tafels in het café zijn dunner en kleiner dan in de sportkantines die ik ken, de stoelen zijn van dunne gebogen buizen, bij onze thee krijgen we een heel klein koekje dat in een glimmend papiertje verpakt is. Een hap en het is weg. De serveerster heeft twee glazen heet water en een gevlochten mand vol papieren zakjes met thee voor ons neergezet. Felice heeft een paars zakje gepakt, ik een rode – thee die smaakt zoals het bed van Youssou ruikt.
'Hoe is het met Gerben?' vraag ik. De naam blijft bijna steken in mijn keel.
'Goed. Hij heeft het nog vaak over je. Hij wil voetballer worden, net als Wembley. Hij wil bij een echte club.'
'Ik ben mijn belofte niet vergeten. Ik leer hem voetballen. Beter dan hij kan leren bij een echte club. We gaan gewoon samen naar een park. De hele dag tegen een bal aan trappen is de enige manier om het te leren. Daar heb je geen trainer voor nodig, of gekleurde hesjes, of lichtmasten.'
Felice glimlacht, de zon in haar tanden. Haar lach is de lach van Dioudi, van elke mooie vrouw. Als ze lacht begrijp ik pas hoe lang ik alleen ben. Hoe lang geleden en hoe ver weg Dioudi is.