DOSSIERS
Alle dossiers

Software  

IEF 14131

Afgifte kopie software niet noodzakelijk

Rechtbank Amsterdam 6 augustus 2014, IEF 14131 (Dims! tegen Circle Printers)
Uitspraak ingezonden door Annemarie Bolscher en Tom de Wit, Louwers Advocaten. Circle houdt zich bezig met drukwerk. Dims! houdt zich bezig met de ontwikkeling van software voor drukkerijconcerns. Partijen hebben overeenkomsten voor de licenties en implementatie van software in verschillende landen. Circle Printers heeft geen rechtmatig belang bij afgifte van kopie van de software op grond van artikel 843 Rv. Het overleggen van de stukken is voor een behoorlijke rechtbedeling (nog) niet noodzakelijk, terwijl evenmin is gebleken dat Circle Printers in bewijsnood zal komen te verkeren. Ook de vorderingen op grond van artikel 22, 85 en 223 Rv worden afgewezen.

5.2. In het midden gelaten of de door Circle Printers gevorderde bescheiden voldoen aan de voorwaarden genoemd onder (ii), (iii) en (iv), dient de incidentele vordering voor zover gegrond op artikel 843 Rv reeds te worden afgewezen omdat Circle Printers hier naar het oordeel van de rechtbank geen rechtmatig belang bij heeft. Zoals volgt uit de stellingen en weren van partijen in de hoofdzaak zal het partijdebat - ter beantwoording van de vraag of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten aan de zijde van Dims! - zich in eerste instantie toespitsen op de inhoud en de uitleg van de overeenkomsten. Dims! heeft immers gesteld dat de overeenkomsten zijn gesloten voor de afname van 'standaardsoftware' en dat er daarnaast nog een separate overeenkomst is gesloten voor 'maatwerksoftware'. Circle Printers heeft dit betwist. Dit betekent dat de rechtbank op dit moment van de procedure het overleggen van genoemde stukken voor een behoorlijke rechtsbedeling (nog) niet noodzakelijk acht, terwijl evenmin is gebleken dat Circle Printers in bewijsnood zal komen te verkeren. Daarnaast heeft Dims! tijdens het pleidooi in het incident te kennen gegeven dat de software zoals die - ook thans nog - functioneert in de Belgische werkmaatschappij van Circle Printers Group op 31 oktober 2011 voldeed aan de door Circle Printers gestelde eisen om te kunnen functioneren voor de gehele Circle Printers Group. Circle Printers heeft (vooralsnog) onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om aan de hand van die software te achterhalen wat de status daarvan was op 31 oktober 2011.
IEF 14126

Geen filter voor usenet mits efficiënte NTD-procedure

Hof Amsterdam 19 augustus 2014, IEF 14126; ECLI:NL:GHAMS:2014:3435(News-service tegen Stichting BREIN)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Tussenarrest na IEF 10442. Auteursrecht. Aansprakelijkheid 6:196c BW. Eisen effectieve notice-take-down-procedure. NSE voert aan dat de rechtbank moest oordelen of er sprake was van een werk: het gaat slechts over alfanumerieke berichten met fragmenten van werken, zij voert geen handelingen uit om fragmenten om te vormen tot een volledig werk. NSE maakt artikelen openbaar voor zover zij deze vanaf haar servers aan gebruikers ter beschikking stelt. Dat de opslag van berichten op de servers van NSE van voorbijgaande aard is ex 13a Auteurswet wordt door het hof verworpen. De opslag van die berichten is niet de enkele doorgifte en valt niet onder 6:196c lid 1 BW. Het hof oordeelt dat de onderhavige door NSE verrichte diensten (hiërarchische nieuwsgroepen en zoekfunctie) een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben. Een efficiënte NTD-procedure is in beginsel voldoende om aan de voorwaarde ex 6:196c lid 4 BW te vervullen. Het hof volgt Brein niet in haar stelling dat NSE het vonnis dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om maatregelen te nemen.

Er is geen grond voor de toewijzing van de verklaring voor recht dat NSE mede aansprakelijk is als inbreukmaker. Het hof onderzoekt de mogelijkheden tot het opleggen van een minder verstrekkend bevel; een effectieve NTD-procedure is af te meten aan de omvang waarin en de snelheid waarmee inbreukmakend materiaal kan worden verwijderd, in beginsel zonder limiet aan aantal meldingen per tijdseenheid.

Uitsluiting van de aansprakelijkheid
3.4.3. Voor zover NSE de berichten op haar servers opslaat, valt haar dienstverlening niet onder de definitie van artikel 6:196c lid 1 BW. Er is immers sprake van het opslaan van informatie en niet van de enkele doorgifte daarvan. Evenmin kan worden gezegd dat deze opslag uitsluitend geschiedt ten behoeve van het enkele doorgeven van informatie of het enkele verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:196c BW. Het opslaan van de berichten gedurende de retentietijd heeft immers tot gevolg, en dient daar ook toe, dat de bij de resellers van NSE aangesloten gebruikers in een veelheid aan berichten kunnen opzoeken wat van hun gading is en desgewenst op een door hen te kiezen moment kunnen downloaden wat zij willen. Dat is van een andere orde dan het enkele doorgeven van informatie of het enkele toegang verschaffen tot een communicatienetwerk. Kenmerk daarvan is immers dat de informatie na doorgifte of communicatie zijn nut verloren heeft en daarom verwijderd kan worden en meestal ook daadwerkelijk verwijderd zal worden. Dat is hier niet het geval, mede gelet op de duur van de retentietijd van 400 dagen. Voor zover sprake is van opslag van berichten op haar eigen servers komt NSE dan ook niet de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW toe. Dit geldt eveneens voor de berichten die NSE gedurende de retentietijd op haar servers opslaat voor zover deze afkomstig zijn van andere Usenetproviders. Ook de opslag van deze berichten gaat op dezelfde gronden als hiervoor genoemd, verder dan is bedoeld in artikel 6:196c lid 2 BW.

3.4.4. Het beroep komt erop neer dat de diensten die NSE verricht, voor zover deze bestaan uit het bieden van toegang tot de op haar servers opgeslagen artikelen en de daarmee gegevens mogelijkheid deze berichten te downloaden, diensten die NSE rechtstreeks aan de bij haar resellers aangesloten gebruikers levert, niet onder de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW vallen. Bij het leveren van deze diensten is immers doorslaggevend de opslag van de berichten die door haar gebruikers en door de gebruikers van andere Usenet providers zijn aangeleverd, welke opslag – zoals hiervoor overwogen – niet onder bedoelde bescherming valt.

3.4.6. Het hof is voorst van oordeel dat, voor zover NSE berichten afkomstig van haar eigen gebruikers dan wel van (gebruikers van) andere Usenetproviders gedurende de retentietijd op haar servers opslaat, zij diensten verricht bestaande uit het op verzoek opslaan van een ander afkomstige informatie en dus in beginsel, indien zij aan de onder a en b genoemde voorwaarden van dit artikellid voldoet, wat deze diensten betreft onder de bescherming van artikel 6:196c lid 4 BW valt. Brein heeft dit bestreden door te stellen dat NSE op eigen initiatief heeft besloten om Usenetbestanden langdurig op te slaan, dat NSE de retentietijd bepaalt en aldus niet de gebruikers maar NSE bepaalt wanneer de informatie wordt verwijderd en voorts dat sprake is van anonieme gebruikers. Brein heeft, zo overweegt het hof, met deze stellingen onvoldoende betwist dat de opslag van de berichten plaatsvindt op verzoek van derden. Daaraan doet niet af dat deze derden anoniem blijven – wat daar verder van zij: NSE heeft aangevoerd dat zij wel degelijk in staat is om de identiteit van de poster van een bericht te achterhalen – of dat de gebruiker de door hem geplaatste berichten kennelijk niet zelf kan verwijderen. Brein heeft evenmin voldoende aangevoerd om te concluderen dat NSE een actieve rol heeft met betrekking tot de berichten in die zin dat zij daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Daartoe is onvoldoende dat NSE zelf de retentietijd bepaalt en dat de gebruikers niet zelf de door hem geplaatste berichten kan verwijderen. Evenmin is voldoende dat NSE kennelijk onderscheid maakt in de retentietijd voor tekstnieuwsgroepen en nieuwsgroepen bestemd voor binaries of dat zij de overzichten van de nieuwsgroepen op aparte servers opslaat. Het verwijderen van de berichten na de retentietijd, ook al wordt kennelijk een onderscheid gemaakt naar de aard van de nieuwsgroep waarin de berichten zijn geplaatst, heeft immers naar uit de stellingen van partijen blijkt een technisch, automatisch en passief karakter. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de overzichten op aparte servers of, zoals reeds besproken, het controleren van de berichten op de aanwezigheid van spam. Voor een andere conclusie is evenmin afdoende dat NSE een zoekfunctie aanbiedt waarmee men (op namen van) nieuwsgroepen kan zoeken. Brein heeft niet aangevoerd dat en toegelicht waarom met betrekking tot enige van deze handelingen kan worden geconcludeerd dat NSE daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Het hof houdt het ervoor dat – het voorgaande ook in samenhang bezien – de onderhavige door NSE verrichte diensten een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben.

3.4.10. Het hof overweegt dat het beschikbaar stellen van een efficiënte NTD-procedure in beginsel voldoende is om de voorwaarde van artikel 6:196c lid 4 onder b BW te vervullen. Een dergelijke procedure komt immers erop neer dat de host na een melding van (een vertegenwoordiger van) een rechthebbende dat inbreukmakend materiaal aanwezig is, dit materiaal onmiddellijk verwijdert. Voor zover Brein beoogt dat de door NSE gehanteerde procedure niet effectief is omdat deze niet voorkomt dat het inbreukmakend materiaal opnieuw wordt ge-upload, volgt het hof haar daarin niet. NSE heeft onbetwist gesteld dat eenmaal ontoegankelijk gemaakt berichten niet wederom beschikbaar kunnen komen door verlate peering, door een back-up-voorziening of doordat berichten met zelfde message-id op andere wijze opnieuw worden geplaatst. Dat is in dit verband voldoende. De voor een beroep op uitsluiting van aansprakelijkheid gestelde voorwaarde houdt niet in dat de host na een melding van inbreuk dient te voorkomen dat hetzelfde inbreukmakende materiaal te allen tijde door een willekeurige gebruiker opnieuw wordt ge-upload. De in lid 4 van artikel 6:196c BW gestelde voorwaarde kan evenmin zo worden uitgelegd dat NSE dient te voorkomen dat door haar gebruikers geposte berichten aan andere Usenetproviders worden doorgegeven. Dit deel van de door NSE geleverde diensten bestaat immers uit de enkele doorgifte van informatie en valt daarmee, zoals reeds hiervoor onder 3.4.5 overwogen, onder de bescherming van het eerste lid van artikel 6:196c BW en niet het vierde.

3.4.11. Dat NSE slechts een maximum aantal meldingen van 25 per uur zou verwerken is in dit verband, gelet op de gang van zaken, niet doorslaggevend. Brein heeft niet gesteld dat zij op enig moment daadwerkelijk meer meldingen per uur aan NSE heeft aangeboden en dat NSE heeft geweigerd deze meldingen te verwerken. Zij heeft evenmin (voldoende concreet) gesteld dat zij aan NSE heeft laten weten meer meldingen per uur te willen aanbieden en dat NSE daarop zodanig heeft gereageerd dat zij daaruit kon afleiden dat NSE dit aantal meldingen niet, ook niet binnen een daaraan in redelijkheid te stellen termijn, zou gaan verwerken. (...) Brein komt gelet op deze omstandigheden geen beroep toe op het ontbreken van een efficiënte NTD-procedure wegens het destijds door NSE genoemde maximum aantal te verwerken meldingen, waarbij het hof ervan uitgaan dat NSE dit aantal heeft genoemd in het kader van het opstarten van de Fast Track-procedure en dus kennelijk niet als een ook op langere termijn definitief te hanteren maximum dat niet verder onderhandelbaar zou zijn. De conclusie van een en ander is dat NSE voor wat betreft de opslag van artikelen op haar servers een beroep toekomst op de uitsluiting van haar aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:196c lid 4 BW. Het hof volgt Brein aldus niet in haar stelling dat NSE het vonnis, dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om gepaste maatregelen te nemen.

Handelen in strijd met de zorgvuldigheid
3.8.5. Brein stelt nog dat de binaries 'voor een belangrijk deel' beschermd materiaal bevatten en dat dit grote schade toebrengt aan de rechthebbenden. Zij gaat uit, zo begrijpt het hof, van een percentage van 80 tot 90%. In de Brein overgelegde onderzoeken worden diverse percentages aan inbreukmakend materiaal genoemd. NSE heeft de resultaten van deze door Brein geproduceerde onderzoeken gemotiveerd betwist en heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de onderzochte gegeven niet representatief zijn. Zij komt bovendien met een eigen onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat 6% van het materiaal inbreukmakend is. Aldus is niet vast komen te staan dat het door Brein genoemde percentage juist is. Brein heeft bewijs aangeboden van het feit dat 'de binaries substantieel inbreukmakend zijn'. Bewijslevering (door een of meer deskundigen) is echter slechts zinvol indien in de te bewijzen feiten aanleiding kan worden gevonden tot een verdergaand bevel dan reeds kan worden gegeven op grond dat NSE tussenpersoon is wier diensten door derden worden gebruikt voor het maken van inbreuken. Brein zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte hierover uit te laten. Zij zal daarbij rekening dienen te houden met hetgeen hiervoor onder 3.8.3 en 3.8.4 is overwogen. Brein zal in elk geval dienen in te gaan op (a) wat - in concrete termen - het object van onderzoek zou moeten zijn, te meer daar SNE thans geen Usenet diensten verleend, (b) op welke wijze rekening dient te worden gehouden met reeds aan NSE als tussenpersoon op te leggen maatregelen en (c) welke uitkomst tot welke conclusie dient te leiden. NSE zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

Op andere blogs:
bureau Brandeis
SOLV
PatSchreurs.nl
De Brauw Blackstone Westbroek

IEF 14112

Inzage en afgifte oude en huidige educatieve tabletsoftware en voorbereidende materialen

Rechtbank Den Haag 13 augustus 2014, IEF 14112 (Groep Educatieve Uitgeverijen tegen Stichting Snappet c.s.)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdink Thijm en Douwe Linders, bureau Brandeis en Fulco Blokhuis, Boekx advocaten. Auteursrecht. Digitaal leermateriaal. Incident inzage en afgifte. Snappet biedt basisschoolleerlingen tegen betaling van een licentievergoeding een draagbare tabletcomputer in bruikleen aan. De daarop geplaatste oefenopgaven sluiten aan bij uitgaven van uitgeverijen die GEU collectief vertegenwoordigt. De auteursrechten zijn overgedragen aan de uitgeverij op grond van art. 7 Aw. GEU geeft echter geen aanvullend bewijs dat de overeenkomsten zie op de werken waar GEU c.s. een beroep doet. De gelegde bewijsbeslagen worden opgeheven, omdat GEU niet op grond van 3:305a BW gerechtigd was tot het leggen van beslag. Stichting Snappet en Snappet worden veroordeeld tot inzage en afschrift verstrekken van huidige en oude software met de oefenopgaven, de voorbereidende materialen die aansluiten op uitgaven Rekenrijk en Spelling in Beeld.

Vordering
3.2. GEU c.s. vordert in conventie — samengevat — om Snappet c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1) om gedurende de looptijd van de procedure te staken en gestaakt te houden elk aanprijzen van haar diensten op zodanige wijze dat daarbij aan de leerroutes van GEU c.s. wordt gerefereerd;
(11) om te gedogen dat GEU c.s. binnen 48 uur na betekening van dit vonnis door tussenkomst van de gerechtelijk bewaarder een kopie verkrijgt van alle bewijsmiddelen waarop door (uitsluitend) GEU op 15 augustus 2013 en 19 september 2013 conservatoir bewijsbeslag is gelegd;
(III) inzage en afschrift te verstrekken van:
a) de volledige inhoud van de huidige versie van de Snappet software en van oude versies daarvan, bestaand uit de daarin opgenomen oefenopgaven, onderverdeeld per leerroute en alle ondersteunende middelen zoals de inhoud van het voor leerkrachten bedoelde dashboard’;
b) voorbereidende materialen en oefenopgaven die nog niet zijn opgenomen in de huidige versie van de Snappet software applicatie, maar die wel door Snappet c.s. zijn ontwikkeld;
c) Richtlijnen voor de auteurs die Snappet c.s. inschakelt;
d) (digitale) correspondentie en overige (digitale) bescheiden en materialen zoals e-mails, brieven, notulen, presentaties, facturen, orders, orderbevestigingen, betalingsgegevens, klantgegevens en overeenkomsten tussen Snappet en de basisscholen,
(...)
4.2. In de conclusie van antwoord in reconventie stelt GEU dat zij aan alle vereisten van artikel 3:305a BW voldoet en biedt zij daarvan bewijs aan, maar zij geeft geen, in het licht van deze betwisting vereiste, nadere motivering waarom zij haar bevoegdheid om de auteursrechten van de uitgeverijen te handhaven aan artikel 3:305a BW kan ontlenen. In dit incident kan er daarom bij gebreke van een voldoende motivering niet van worden uitgegaan dat GEU op grond van artikel 3:305a BW bevoegd is de onderhavige auteursrechten te handhaven. Voor zover de incidentele vorderingen zijn ingesteld door GEU dienen zij te worden afgewezen. Vordering II behoeft niet verder te worden onderzocht omdat de bewijsbeslagen uitsluitend door GEU zijn gelegd en vordering II dus uitsluitend aan GEU kan worden toegewezen.

4.4. Snappet c.s. betwist dat de overgelegde overeenkomsten zien op de werken waarop GEU c.s. een beroep doet en zij wijzen erop dat geen overeenkomsten van Thieme en Malmberg zijn overgelegd. In reactie hierop heeft GEU c.s. herhaald dat alle rechten aan de uitgeverijen zijn overgedragen en dat ook Malmberg en Thieme rechthebbenden zijn op hun leerroutes. GEU c.s. heeft hiervan bewijs aangeboden door het overleggen van de relevante overeenkomsten en, zo nodig, volmachten. Zij heeft hiervan echter geen (aanvullend) bewijs overgelegd ofschoon zij daar gelegenheid toe had. In dit incident kan daarom ook niet worden aangenomen dat de auteursrechten op andere uitgaven dan Rekenrijk en Spelling in beeld bij GEU c.s. berusten.

De vordering tot inzage en afgifte
4.12. Te beoordelen is gezien het voorgaande nog slechts of aan Noordhoff en Zwijsen jegens Stichting Snappet en Snappet inzage en afschrift als gevorderd moet worden toegestaan voor zover dit nodig zou zijn voor het bewijs van de gestelde inbreuk op de uitgaven Rekenrijk en Spelling in beeld.
4.16. In het kader van dit incident hoeft niet te worden vastgesteld dat sprake is van inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk, maar slechts of voldoende aannemelijk is dat van inbreuk op een dergelijk werk sprake is om toewijzing van een op artikel 843a jo. 1019a Rv gebaseerde vordering gerechtvaardigd te achten.

4. 17. De hiervoor afgebeelde voorbeelden maken voldoende aannemelijk dat Snappet c.s. elementen van de opgaven van Noordhoff en Zwijsen heeft overgenomen die niet zijn terug te voeren op overheidsvoorschriften of materiaal van SLO. In zoverre is telkens het ‘werk en de inbreuk, anders dan Snappet c.s. stelt, voldoende concreet aangegeven om het Snappet c.s. mogelijk te maken zich te verweren.

4.18. Betwijfeld kan worden of de betreffende elementen deel uitmaken van een auteursrechtelijk beschermd werk, maar het kan bepaald niet worden uitgesloten dat in de hoofdprocedure wordt geoordeeld dat zulks het geval is. Voorts heeft Snappet c.s. erkend dat zij in het kader van een pilotproject in 2012 op een - naar zij stelt – 15-tal scholen opgaven uit uitgaven van twee van de uitgeverijen heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden is de gestelde inbreuk voldoende aannemelijk om toewijzing van vordering III gerechtvaardigd te achten. Daaraan doet niet af dat, zoals Snappet c.s. stelt, een aantal van de opgaven inmiddels zou zijn gewijzigd omdat dit een inbreuk in het verleden niet ongedaan maakt.

4.20. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Noordhoff en Zwijsen rechtmatig belang bij overlegging van het materiaal genoemd onder Illa, omdat zij aan de hand van dit materiaal mogelijk kunnen aantonen dat Stichting Snappet en Snappet inbreuk maken op hun auteursrechten. Ofschoon zij menen dat de inbreuk al volgt uit de als productie 22 overgelegde vergelijking, zou mogelijk in de hoofprocedure geoordeeld kunnen worden dat daaruit geen inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk is af te leiden terwijl dit wel zou kunnen blijken uit het onder Illa genoemde materiaal. Ook is het materiaal naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende bepaald en wordt niet betwist dat het zich bevindt in de macht van Stichting Snappet en Snappet. Snappet c.s. voert aan dat zij bereid is delen van het platform aan GEU c.s. te tonen. Aan het belang doet dit niet af omdat Noordhoff en Zwijsen geen genoegen hoeven te nemen met een door Snappet c.s. gemaakte selectie van het materiaal.

5.1. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat niet kan worden aangenomen dat GEU, zoals zij in haar verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor beslaglegging heeft gesteld, op grond van artikel 3:305a BW gerechtigd was de conservatoire bewijsbeslagen te leggen ter bescherming van de auteursrechten van de
uitgeverijen, zodat de beslagen al om die reden dienen te worden opgeheven. Daarvoor lijkt overigens ook alle aanleiding te bestaan nu niet tegen alle gerekwestreerden, ten laste van wie de beslagen zijn gelegd, een eis in de hoofdzaak is ingesteld1 en verlof voor het  repeterende beslag op 19 september 2013 ontbreekt. De eis in de hoofdzaak is bovendien naar zich laat aanzien niet ingesteld binnen de op grond van artikel 700 Rv gestelde termijn van 28 dagen na het leggen van de beslagen. Gesteld noch gebleken is dat de termijn is verlengd. Een en ander leidt tot verval van de beslagen. GEU heeft zich over dit bezwaar nog niet uitgelaten. Er is echter geen reden haar daartoe gelegenheid te geven nu de beslagen al moeten worden opgeheven omdat niet blijkt van haar bevoegdheid handhavend op te treden.
IEF 14104

Hadopi laat van zich horen met rapport over internetgebruik in Frankrijk

Hadopi laat van zich horen met rapport over internetgebruik in Frankrijk-Auteursrecht; vrij- en illegaal gebruik, IEF 14104
Bijdrage ingezonden door Brigitte Spiegeler & Solène Hamon, Spiegeler Advocaten. De Hadopi (Haute Autorité pour la diffusion des œuvres et la protection des droits sur l'Internet), is in Frankrijk verantwoordelijk voor de naleving van de 3-strikes-out wetgeving die moet voorkomen dat internetgebruikers illegaal up- en downloaden. De Hadopi heeft op 4 augustus jongstleden zijn vijfde ‘barometer’ gepubliceerd met de titel “Hadopi, gebruik van culturele goederen op het internet: praktijk en waarneming van de Franse internetgebruikers”.

Uit deze barometer blijkt dat 69% van de bevraagde gebruikers ‘onstoffelijke culturele’ goederen gebruiken, vooral muziek (43%) en video’s (36%). Het merendeel van dit gebruik zou gaan om gratis gebruik.  Daarnaast blijkt het gebruik van e-books met 20% te zijn toegenomen sinds 2011, hoewel er nog steeds meer boeken in papiervorm worden gekocht.

Het is verrassend dat maar 18% van de ondervraagden zeggen illegaal materiaal van internet te halen. Het gaat dan vooral om films (24%) en televisieseries (26%). Opmerkelijk is dat slechts 5% van het illegaal gedownloade materiaal uit muziek bestaat. 55% van de Franse consumenten vermeldt als hoofdreden voor legaal gebruik van muziek, films en televisieseries dat zij het auteursrecht van de maker wenst te eerbiedigen. Daarnaast wordt als reden veiligheid opgegeven, dat ze bang zijn een virus op te lopen door illegaal verkregen materiaal (49%) gevolgd door de wens om jonge makers te willen ondersteunen (40%).  47% van de ondervraagden zegt zowel legaal als illegaal te downloaden en dit af te wisselen om vervolging te voorkomen.

Hadopi classificeert in haar barometer een aantal soorten internetgebruikers die zij aanduidt met fantasievolle namen. Zo onderscheidt Hadopi “Numérivores” (22%): de jongste en meest actieve gebruikers, die vaak illegaal downloaden omdat het eenvoudig en gratis is. Verder zijn er de “Passionnés attentifs”, dat zijn vooral consumenten van video’s en computergames die zich wel bewust zijn van het feit dat zij illegaal downloaden maar tegelijk zoekende zijn naar legaal aanbod. door. Deze gebruikers zijn wel in staat en bereid om te betalen voor legaal aanbod. Opmerkelijk is overigens dat 31% van de Franse ondervraagden stelt het afgelopen jaar geen muziek, film, televisieserie of e-book online (via computer, tablet of smartphone) te hebben gezien, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen legaal of illegaal verkregen werk.

Een ander nogal verrassend resultaat van het onderzoek is de toename van het bewustzijn van de ondervraagden ten aanzien van hun privacy op internet. Wellicht dat de campagne van de Europese Unie voor de bescherming van persoonlijke gegevens en de recente rechtszaak van Google over het recht om vergeten te worden hieraan hebben bijgedragen. 84% van de ondervraagde Franse consumenten zeggen het nut in te zien van bescherming van hun privacy op het internet. Wellicht speelde in de beantwoording van de vragen ook mee dat het onderzoek werd uitgevoerd ten behoeve van de Hadopi.

Brigitte Spiegeler & Solène Hamon

IEF 14094

Gewijzigd computerprogramma is een oorspronkelijk werk

Hof Amsterdam 27 mei 2014, IEF 14094 (DPI tegen Ifunds)
Auteursrecht. Software. DP (dochteronderneming van DPI) heeft IE-rechten op het relatiebeheerprogramma voor charitatieve instellingen genaamd “FundraisingCRM” en wordt failliet verklaard. De curator verkoopt een deel van de activa aan Ifunds en heeft de IE-rechten overgedragen. DPI heeft brieven naar individuele gebruikers van FundraisingCRM gericht, waarin onder meer staat dat de broncode aan DPI is overgedragen en dat het anderen niet is toegestaan het programma te gebruiken. Het vonnis wordt, voor zover het de aansprakelijkheid van de bestuurder van DPI betreft, vernietigd. Fundraising met vernieuwde, toekomstgerichte functionaliteit, moet in de huidige vorm worden beschouwd als een nieuw en oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet, waarvan DP voor faillisement de rechthebbende was.

2.4. (...) Een computerprogramma is ingevolge artikel 10 aanhef en 12o Aw een werk waaraan in beginsel auteursrechtelijke bescherming toekomt. Indien een computerprogramma zodanig is gewijzigd dat het gewijzigde programma een oorspronkelijk karakter heeft, is ook dat gewijzigde programma een werk als bedoeld in voormeld artikel. Of dat het geval is hangt af van de feitelijke omvang van de bewerkingen. DPI en [appellant sub 2] hebben, bij monde van hun advocaat, ter comparitie erkend dat Fundraising een nieuw en oorspronkelijk werk is. Die erkenning vindt steun in bijvoorbeeld de hiervoor onder 2.2.4 aangehaalde brief, waarvan de inhoud door DPI en [appellant sub 2] niet is betwist en waarin niet alleen is vermeld dat Progress een nieuwe naam (Fundraising) en een nieuw logo heeft gekregen, maar ook een vernieuwde, toekomstgerichte functionaliteit. DPI en [appellant sub 2] hebben in dat licht onvoldoende gesteld om te concluderen dat aannemelijk is dat de erkentenis door een dwaling is afgelegd. Hetgeen namens DPI en [appellant sub 2] ter comparitie is gezegd heeft daarom te gelden als een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 Rv, waarop zij thans niet meer kunnen terugkomen. De eerste grief stuit daarop af.

2.8. [appellant sub 2] is bestuurder van MPM. MPM is op haar beurt bestuurder van DPI. Niet in geschil is dat [appellant sub 2] op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk naast MPM kan worden aangesproken in het geval de bestuurder van DPI aansprakelijk is. Waar het om gaat is of [appellant sub 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt treft omdat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat DPI haar verplichtingen jegens Ifunds niet nakwam. Die norm heeft Ifunds in eerste aanleg ook aangehaald, maar zij heeft verzuimd nauwkeurig uit een te zetten op grond van welke feiten en omstandigheden [appellant sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt treft. De rechtbank heeft de desbetreffende vorderingen van Ifunds tegen [appellant sub 2] dus zonder goede grond toegewezen.
In hoger beroep heeft Ifunds, in reactie op de zesde grief wederom geen feiten gesteld waaruit kan volgen dat [appellant sub 2] als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt treft. Het enkele feit dat [appellant sub 2] heeft bewerkstelligd dat DPI, na het faillissement van DP, Fundraising is gaan exploiteren, is in ieder geval niet voldoende om hem als bestuurder aansprakelijk te houden uit onrechtmatige daad aangezien er -minst genomen- enige onduidelijkheid was over de rechten op Fundraising, zoals ook blijkt uit de formulering in de overeenkomst tussen de curator en Ifunds.
Dat DPI inmiddels technisch failliet is en dat [appellant sub 2] toelaat dat zij haar verplichtingen uit het vonnis niet nakomt, is -wat daar verder van zij- een onvoldoende grond voor de in dit geding door Ifunds ingestelde vorderingen.
Dat [appellant sub 2] ook nog jegens Ifunds aansprakelijk zou zijn wegens schending van op een hem persoonlijk, dus niet in zijn hoedanigheid van bestuurder, rustende zorgvuldigheidsverplichting is gesteld noch gebleken, zodat de zesde grief doel treft.

2.12
In rechtsoverweging 4.8 van het vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat DPI en [appellant sub 2] niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens Ifunds door na het faillissement van DP in contact te treden met de klanten die zijn opgenomen in het klantenbestand dat de curator aan Ifunds heeft verkocht.
Met haar enige grief komt Ifunds komt op tegen dat oordeel. Volgens haar wordt het stelselmatig benaderen van klanten van de oude onderneming met het oogmerk hun relatie met die onderneming te verbreken, algemeen als onrechtmatige concurrentie beschouwd.
Het hof wijst er op dat de zesde grief in principaal beroep doeltreffend is gebleken, zodat thans niet meer kan worden gesproken van onrechtmatig handelen van [appellant sub 2].
Voor de beantwoording van de vraag of DPI onrechtmatig heeft gehandeld is van belang dat Ifunds niet (de aandelen van) DP heeft overgenomen maar op grond van een activatransactie met de curator het klantenbestand uit de boedel heeft verworven. Daardoor is tussen Ifunds en die klanten geen rechtsband ontstaan, maar kreeg zij slechts het recht deze klanten te benaderen. Het enkele feit dat DPI, die -zij het ten onrechte- meende dat zij rechthebbende was op Fundraising, ook die klanten heeft benaderd is onvoldoende om te kunnen aannemen dat DPI onrechtmatig getracht heeft klanten van Ifunds af te troggelen. Het ging er eenvoudigweg om dat de rechthebbende op Fundraising de klantencontacten kon voortzetten. Het lag op de weg van Ifunds, die Fundraising uit de boedel van DP had overgenomen, om op korte termijn duidelijkheid tegenover die klanten te scheppen. De enige grief is daarom tevergeefs opgeworpen en de vordering als bedoeld onder 2.10 (b) zal worden afgewezen evenals de vordering onder 2.10 (c) voor zover die ziet op schade uit oneerlijke concurrentie.

Lees de uitspraak (html/pdf)

IEF 14089

Niet alleen de gekozen module, maar hele programma zonder licentie geïnstalleerd

Rechtbank Midden-Nederland 25 juni 2014, IEF 14089 (Siemens tegen Almteq c.s.)
Uitspraak ingezonden door Tjeerd Overdijk, Vondst advocaten. Auteursrecht. Software. Zie eerder IEF 13031 en IEF 13127; Siemens heeft een automatische mededeling ontvangen van illegaal gebruik van haar programma NX vanaf e-maildomain Almteq.com. Almteq c.s. handelt in 3D-printers, scant en maakt 3D-modellen. Uit een mappenstructuur op de in beslaggenomen laptop volgt niet de vergaande conclusie dat er auteursrechtinbreuk is gepleegd door die vennootschap of aan haar kan worden toegerekend. Zonder (verlengde) licentie is auteursrechtelijk beschermde software uit illegale bron gekopieerd en geïnstalleerd op laptop en PC. Dat niet enkel de gekozen module, maar eveneens de overige onderdelen van het programma worden geïnstalleerd, behoort tot de risicosfeer van de inbreukmaker.

De schade is tweemaal de licentie zonder onderhoudscontract plus 10%. De reconventionele schadevordering, vanwege het niet kunnen beschikken over de bestanden op de in beslag genomen laptop, faalt.

4.5. De rechtbank overweegt dat Siemens niet heeft betwist dat , zoals door Almtex c.s. is gesteld, het verzenden van de automatische mededeling van illegaal gebruikt van het programma NX van 19 mei 2013 is geschied vanaf de BTO-laptop van W. sr. en evenmin dat het daarin genoemde e-maildomain gegenereerd is als gevolg van de instelling op die laptop (...) als primair of default e-mailadres. Anders dan Siemens stelt, kan hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat, naast W. sr., ook Almteq en X inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van Siemens. (...) W. sr. heeft immers onbetwist ter comparatie verklaard dat zij die mappenstructuur op zijn BTO laptop heeft aangemaakt en, anders dan Siemens veronderstelt, kan uit de enkele omstandigheid dat een map de naam van Almteq of X in zich draagt, niet de vergaande conclusie worden getrokken dat de inbreuk op de auteursrechten is gepleegd door die vennootschap of aan haar kan worden toegerekend. (...)

4.7. Ten aanzien van W. sr. staat vast dat hij inbreuk heeft gepleegd op het auteursrecht van Siemens door zonder haar toestemming (licentie) de auteursrechtelijk beschermde software uit illegale bron te kopiëren en te installeren op zijn laptop en PC. Dit maakt dat W. sr. gehouden is de schade te vergoeden die Siemens ten gevolge van deze inbreuk heeft geleden. (...)

4.8. Siemens vordert als schadevergoeding betaling van a) de door haar misgelopen licentie-inkomsten, b) de algemene kosten ter voorkoming en vervolging van de handel in en het gebruik van illegale versies van haar programma's en c) winstderving ten gevolg van de aantasting en uitholling van de exclusiviteit van haar auteursrechten en de neerwaartse prijsdruk die ontstaat doordat de programmatuur illegaal wordt gebruikt. Deze schade wordt door Siemens geschat op tweemaal de aanschafprijs van het programma NX. Nu Siemens bij Almteq c.s. in ieder geval twee illegale kopieën heeft aangetroffen (...), berekent zij de schade op €1.027.680,00 (=2 x 2 x €256.920,00).
4.11. Voor zover Almteq c.s. stelt dat zij enkel gehouden is tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit het gebruik van de enkele module Advanced Designer Bundel, omdat dit de enige module is die W. sr. heeft gebruikt, miskent zij dat het installeren van het hele programma NX al strijdig is met het auteursrecht van Siemens en W. sr. om die reden al schadeplichtig is. Voor zover zij wil stellen dat W. sr. niet wist dat hij het hele programma installeerde en hij er van uitging dat hij enkel de eerder genoemde module installeerde, faalt dit betoog evenzo. De omstandigheid dat het in strijd met het auteursrecht installeren van het programma betekent dat niet enkel de gekozen module, maar eveneens de overige onderdelen van het programma worden geïnstalleerd, hetgeen niet gebeurt indien op legal wijze een module wordt geïnstalleerd behoort tot de risicosfeer van de inbreukmaker. Deze neemt immers door aldus wederrechtelijk te handelen het risico meer te installeren dan de enkele module waar zijn opzet op gericht is.

4.15. De rechtbank wijst gelet op het vorenstaande de door Siemens gevorderde schadevergoeding toe, met dien verstande dat de door Siemens gevorderde verdubbeling wordt afgewezen. Een dergelijke verdubbeling draagt het karakter van een boete, waarvoor in het onderhavige geval een contractuele noch een wettelijke grondslag bestaat. Voorts wordt bij de schatting van de schade van Siemens geen acht geslagen op dat deel van de aankoopprijs dat betrekking heeft op het onderhoudscontract. Nu dat deel niet kan worden aangemerkt als misgelopen licentie-inkomsten en het niet sluiten van dat contract tevens betekent dat Siemens de daarmee samenhangende kosten ook niet zal maken. (...) wordt de hoogte van de schade van Siemens geschat op 2x 216.040,00 plus 10% = €475.288,00.

4.20 De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat, met instemming van de deurwaarder, twee directeuren van Siemens bij de beslaglegging aanwezig waren niet betekent dat het beslag en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig zijn. (...) Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat de gestelde onderbreking in de bedrijfsvoering van X, als gevolg van het niet kunnen beschikking over (bestanden op) de BTO laptop van W. sr., leidt tot schadeplichtigheid aan de zijde van Siemens.
IEF 14083

Geen vereenzelviging van licentienemer en ontwikkelaar alternatieve kassasoftware

Rechtbank Midden-Nederland 23 juli 2014, IEF 14083 (Tonit tegen CSIPOS)
Uitspraak ingezonden door Annelot Sitsen en Lars Bakers, Bingh Advocaten. Auteursrecht. Software. Tonit is ontwikkelaar en producent van horecakassasoftware. Control Systems trad op als wederverkoper, op basis van een mondelinge overeenkomst, waarbij softwarelicenties werden afgenomen. Control Systems verzuimt de licentievergoeding te betalen en ontwikkelt onder de naam CSIPOS een alternatieve kassasoftware. Tonit vordert staking van auteursrechtinbreuk en stelt hiervoor CSIPOS aansprakelijk. CSIPOS dient volgens haar vereenzelvigd te worden met Control Systems, dit wordt afgewezen. Ten aanzien van de auteursrechtelijke bescherming van de software is Tonit in de gelegenheid gesteld zich nader bij akte uit te laten waarop CSIPOS mag reageren.

4.70. Dat CSIPOS betalingen heeft ontvangen die toekwamen aan ontrol Systems is onvoldoende gesteld en overigens ook niet gebleken. Ook het feit dat CSIPOS en Control Systems hetzelfde statutaire adres hadden, de aanduiding CSIPOS en de domeinnaam www.csips.nl gebruikten ter aanduiding van het nieuwe software product en dezelfde website gebruikten, leidt niet tot het oordeel dat sprake i van misbruik van identiteitsverschil omdat CSIPOS, uit hoofde van de activa/passiva overeenkomst hoe dan ook, of nu wel of niet door de naamvoering bij klanten verwarring is geschapen, gerechtigd was om, met uitsluiting van Control Systems, de onderhoudscontracten met betrekking tot de Software uit te voeren en de marketing en verkoop van de CSIPOS-software te doen. Voor zover Tonit zich beroept op het gebruik van de aanduiding "software powered by Control Systems" en het logo van Control Systems door CSIPOS, zijn deze omstandigheden - nu de overige argumenten van Tonit in het kader van zijn beroep op vereenzelviging geen doel treffen - op zichzelf genomen onvoldoende voor het aanvaarden van vereenzelviging-waarbij het identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen volledig wordt weggedacht-van CSIPOS en Control Systems, mede gelet op de terughoudendheid die ten aanzien van deze wijze van redres moet worden betracht. (...)
4.79. De rechtbank oordeelt als volgt. Aangezien het hier om Software dat door Tonit zelf is gemaakt, hetgeen door CSIPOS niet is betwist, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat de betreffende Software auteursrechtelijk is beschermd. Dit geldt te meer nu in het algemeen moet worden aangenomen dat de auteursrechtelijke werktoets laag is. Gezien echter de gemotiveerde betwisting door CSIPOS, kan de rechtbank op dit moment geen beslissing nemen over de gestelde auteursrechtelijke bescherming van de Software. De rechtbank heeft onder meer onvoldoende inzicht in de creatieve en oorspronkelijke programmahandelingen die door Tonit zijn verricht. De rechtbank wenst op dit punt nader geïnformeerd te worden en zal partijen in de gelegenheid stellen zich op dit punt nader bij akte uit te laten.
IEF 14077

Uploaden torrents inbreukmakend

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 25 juni 2014, IEF 14077 (Stichting BREIN tegen X)
Uitspraak ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN. Auteursrecht. Uploaden torrents. X maakt vrijwel dagelijks en op grote schaal auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde werken openbaar via "BitTorrent"-website www.easythebest.org, waarvan verweerder tevens de financiën regelt. Het gaat niet alleen om zeer recente films en muziekalbums, maar ook om tientallen Nederlandstalige e-books. Bovendien worden deze uploads van bijbehorende omslagen voorzien die gekopieerd zijn van de website bol.com. Brein heeft als belangenbehartiger van auteursrechthebbenden van film- en muziekproducenten en distributeurs en Nederlandse uitgeverijen, een ex parte verzoek ingediend om inbreuk door X te staken. De voorzieningenrechter beveelt binnen 24 uur de inbreukmakende handelingen te staken op last van dwangsommen.

27. Het hiervoor in Hoofdstuk II omschreven handelen van Gerekwestreerde moet worden gekwalificeerd als een ongeautoriseerde openbaarmaking (mededeling aan het publiek / terbeschikkingstelling) in de zin van art. 1 jo. 12 AW en art. 2 lid 1 sub d, 6 lid 1 sub c, 7a lid 1 sub c WNR. Door het ongeautoriseerd ter beschikking stellen van (links naar) ongeautoriseerde kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken, pleegt Gerekwestreerde immers een interventie waardoor een nieuw publiek van de werken kennis kan nemen en deze kan downloaden, zonder toestemming van de rechthebbenden. (…)

32. Ook het openbaarmaking van afbeeldingen van boekomslagen, filmposters, DVD-hoezen en CD-covers op een BitTorrent website is volgens vaste rechtspraak inbreukmakend.

Op andere blogs:
anti-piracy

IEF 14055

Tweedehands e-bookverkoop via Tom Kabinet toegestaan

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juli 2014, IEF 14055 (NUV tegen Tom Kabinet)
Auteursrecht. Niet dezelfde opstelling als piratenwebsites, maar juist intentie tot samenwerken. Uit het persbericht: Tom Kabinet mag vooralsnog doorgaan met het te koop aanbieden van tweedehands e-books via haar website. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vandaag bepaald. Het Nederlands Uitgeversverbond probeerde via een kort geding een verbod op de verkoop van tweede hands e-books door Tom Kabinet af te dwingen. Volgens de uitgevers maakt Tom Kabinet met haar website inbreuk op de auteursrechten van de bij haar aangesloten schrijvers. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet eenduidig valt op te maken uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie te Luxemburg.

Niet kan worden uitgesloten dat voor e-books dezelfde regels gelden als voor papieren boeken, die hoe dan ook tweedehands mogen worden verkocht. Zolang de jurisprudentie op dit terrein geen uitsluitsel biedt, gaat het te ver om in kort geding een verbod toe te wijzen.

Hierbij is van belang dat Tom Kabinet gezien haar werkwijze en opstelling niet op één lijn kan worden gesteld met ‘piratenwebsites’ en dat het Nederlands Uitgeversverbond ieder overleg met haar uit de weg gaat. Tom Kabinet heeft juist de intentie samen te werken met de uitgevers en het illegaal downloaden van e-books aan te pakken.

4.5. (...) Tom Kabinet heeft er terecht op gewezen dat het NUV en GAU nog voor die termijn van twee dagen was verstreken (te weten op 26 juni 2014) bij de voorzieningenrechter een datum hebben gevraagd voor dit kort geding, waaruit kan worden afgeleid dat zij ook niet de intentie hadden om met Tom Kabinet in overleg te treden. Tom Kabinet heeft in dit verband betoogd dat zij – in tegenstelling tot het NUV en GAU – wel meerdere keren heeft voorgesteld met de uitgeverijen te overleggen en met hen samen te werken, juist om zoveel mogelijk te voorkomen dat via haar website illegale kopieën van e-books zouden worden aangeboden. Tom Kabinet verwijst onder meer naar haar brief van 24 juni 2014 (zie 2.4) en naar haar e-mail van 25 juni 2014 (zie 2.9), die beide een uitdrukkelijke uitnodiging tot overleg en samenwerking inhouden. Die uitnodiging is blijkens de e-mail van de raadsman van het NUV en GAU van 1 juli 2014 (zie 2.10) niet aangenomen. Zoals hiervoor overwogen hadden het NUV en GAU die uitnodiging wel moeten aannemen, te meer aangezien voorshands voldoende is gebleken dat Tom Kabinet niet op één lijn kan worden gesteld met websites (zoals The Pirate Bay) die enkel tot doel hebben zoveel mogelijk auteursrechtelijke beschermde werken illegaal te (doen) kopiëren. Tom Kabinet heeft bovendien vanaf de start van haar website open kaart gespeeld door alle uitgeverijen per brief uitgebreid in te lichten over haar activiteiten. Dat geen overleg hoefde te worden gevoerd omdat dit toch tot niets zou leiden, zoals het NUV en GAU onder verwijzing naar een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 juli 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3552) hebben aangevoerd, kan hier vooralsnog niet worden aangenomen. Dat overleg tot niets zou leiden is een conclusie die het NUV en GAU, mede gelet op de door Tom Kabinet uitgesproken goede intenties, op dat moment nog niet mochten trekken. Bovendien lijkt deze conclusie eerder voort te vloeien uit de houding en opstelling van het NUV en GAU zelf dan uit die van Tom Kabinet. Omdat in dit geding het NUV en GAU (mede) optreden namens hun leden en volmachtgevers behoeft het niet voeren van overleg als bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid. Wel wordt het feit dat het NUV en GAU niet bereid zijn geweest tot voeren van overleg betrokken bij de beoordeling van de inhoudelijke verweren van Tom Kabinet, die hierna onder 4.8 en verder aan de orde komen.

4.8.
Het inhoudelijke verweer van Tom Kabinet komt – samengevat weergegeven – op het volgende neer. Eigendom is het meest omvattende recht op een zaak (artikel 5:1 BW). Artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geeft nog een ruimer eigendomsbegrip. Eigendom is overdraagbaar en die overdraagbaarheid kan niet bij contractueel beding worden uitgesloten. Het auteursrecht biedt een rechthebbende in beginsel de mogelijkheid om zich tegen de verhandeling van goederen, die onder de beschermingsomvang van dat recht vallen, te verzetten. Verdere verhandeling van producten die met zijn toestemming binnen de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, kan hij echter niet met een beroep op zijn auteursrecht tegenhouden. Het auteursrecht is dan uitgeput. De uitputtingsleer is hoe dan ook van toepassing op papieren boeken. Bij verkoop ontvangt de rechthebbende de koopprijs (een redelijke economische waarde) en hij kan verdere verhandeling van het papieren boek niet tegenhouden. Een rechthebbende kan ook kiezen voor verhuur (een gebruiksrecht voor beperkte tijd), waardoor hij controle houdt over het exemplaar, maar dan zal hij niet dezelfde prijs kunnen realiseren als bij verkoop. Verhuur voorkomt echter dat een markt voor tweedehands exemplaren ontstaat. Een tweede exploitatiekeuze voor een auteur is gelegen in het uitgeven van een boek als papieren boek of als e-book. Niemand dwingt een auteur zijn boek als e-book uit te geven. Als voor een e-book wordt gekozen, kan dit e-book worden beveiligd tegen kopiëren (bijvoorbeeld door gebruik van technisch DRM) of het kan in de vorm van een DRM vrije ePub-editie op de markt worden gebracht. Deze laatste variant is eenvoudig (illegaal) te kopiëren, hetgeen piraterij in de hand werkt. De technisch DRM vrije ePub-editie geeft de koper de vrije beschikking over zijn exemplaar en hij kan dit (net als een papieren boek) door iemand anders laten lezen, cadeau geven of tweedehands verkopen. Alleen technisch DRM vrije ePub-edities kunnen via de website van Tom Kabinet worden aangeboden. Dit zijn e-books die vooral worden verkocht door onlinewinkels als Bol.com, Ako.nl, Bruna.nl, Libris.nl en Ebook.nl. Verkoop door deze onlinewinkels vindt plaats onder de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie. Daarbij kan worden aangetekend dat de meerderheid van de legaal aangeboden e-books via deze weg wordt aangeschaft. Genoemde algemene voorwaarden kennen geen restricties met betrekking tot de gebruiksduur voor producten bestaande uit een digitale inhoud (“gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden”). Er is dan sprake van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW waardoor de koper de vrije beschikking krijgt over zijn exemplaar. De hiervoor genoemde algemene voorwaarden sluiten aan bij de definitie in artikel 7:5 BW, zoals in werking getreden per 13 juni 2014. Ook hieruit blijkt dat de levering van digitale inhoud naar Nederlands recht als een consumentenkoop moet worden aangemerkt. Bij de aanschaf van een e-book via een online boekwinkel is, aldus Tom Kabinet, anders dan in het UsedSoftarrest, dan ook geen sprake van een gebruikslicentie, maar van een koopovereenkomst in de zin van boek 7 BW. De koper wordt eigenaar en heeft de vrije beschikking over hetgeen hij heeft gekocht. De koper is niet gebonden aan enige (contractuele) gebruiksrestrictie. Het UsedSoftarrest is dan in het geheel niet relevant. In dit geding kan dit arrest alleen relevant zijn bij die e-books die als DRM vrije ePub-edities direct bij de uitgever (en dus niet bij een onlinewinkel) worden aangeschaft. Ook bij een dergelijke aanschaf staat voorop dat dit als een koopovereenkomst heeft te gelden (zie het Beeldbrigade-arrest, HR 27 april 2012, IEPT20120427). In dat geval wordt echter veelal niet gesproken over “koop” maar over een gebruikslicentie voor onbepaalde tijd tegen een eenmalige vergoeding. Als hierop al uitsluitend een gebruikslicentie van toepassing zou zijn, geldt dat ingevolge het UsedSoftarrest aldus ook de eigendom wordt overgedragen. Door het ondeelbare geheel van deze gebruikslicentie en de download is de licentie gelijk te stellen aan een verkoop met eigendomsovergang op de koper, hetgeen betekent dat sprake is van uitputting van het auteursrecht. De vergoeding voor een dergelijk e-book is redelijk als bedoeld in het UsedSoftarrest omdat de prijs van een e-book in de regel niet veel lager ligt dan van een papieren boek. Tom Kabinet faciliteert legitieme transacties en kan als een tussenpersoon (host) in de zin van artikel 6:196c BW worden aangemerkt. Verkopers zijn identificeerbaar aan de hand van hun e-mailadres en de door hen opgegeven bankrekening. Die gegevens zullen niet vals of onjuist worden opgegeven omdat dan geen transactie kan plaatsvinden. Tom Kabinet voert een validatiescan uit waarmee wordt gecontroleerd of hetzelfde e-book door dezelfde verkoper reeds eerder is aangeboden. De verkoper wordt verzocht zijn eigen exemplaar te verwijderen, hetgeen een verplichting is van de verkoper, niet van Tom Kabinet. Als een exemplaar via Tom Kabinet wordt verkocht, voorziet Tom Kabinet dit exemplaar van een watermerk. Alles bij elkaar genomen garandeert dit niet dat geen illegale kopieën via Tom Kabinet kunnen worden aangeboden, maar voor een verdergaande beveiliging is medewerking van de uitgeverijen nodig, die dit hebben geweigerd. Net als bij marktplaats.nl hanteert Tom Kabinet echter een ‘notice-and-take-down’ beleid; indien zij op illegaal aanbod wordt gewezen, treedt zij daar prompt tegenop. Zij heeft, net als marktplaats.nl geen preventieve controleplicht. Tom Kabinet verricht zelf geen ‘mededeling aan het publiek’ omdat zij een e-book op haar website niet inhoudelijk toegankelijk maakt. Verder is van belang dat het UsedSoftarrest in het midden laat of het downloaden van een programma van de website een mededeling aan het publiek is in de zin van artikel 3 (1) van de Auteursrechtrichtlijn. Volgens het Hof is dit niet relevant omdat het aanbieden van de mogelijkheid tot downloaden wordt getransformeerd in een distributiehandeling. Evenmin is sprake van een inbreukmakende verveelvoudiging als bedoeld in de Auteurswet. Tom Kabinet pleegt zelf geen reproductiehandelingen. Ook het uploaden van een e-book door de verkoper ervan is geen inbreukmakende verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet of Auteursrechtrichtlijn, aldus Tom Kabinet.

4.9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de reikwijdte van het UsedSoftarrest is beperkt tot de distributie van software, dan wel of dit arrest ziet op alle digitale bestanden, waaronder ook e-books. Het NUV en GAU hebben ter zitting gewezen op de volgende in hun ogen bestaande verschillen met de UsedSoft-casus:
a) in UsedSoft betrof het de ‘verkoop’ van software, gereguleerd door de Softwarerichtlijn, terwijl het hier e-books betreft, gereguleerd door de Auteursrechtrichtlijn;
b) in UsedSoft is sprake van ‘koop’ terwijl daar hier geen sprake van is;
c) in UsedSoft heeft de rechthebbende al een passende beloning ontvangen, terwijl dat bij Tom Kabinet niet het geval is;
d) in UsedSoft oordeelde het Hof dat ten aanzien van het gebruik van de software een wettelijke uitzondering ten aanzien van het reproductierecht van toepassing was, die niet bestaat ten aanzien van e-books;
e) in UsedSoft ging het Hof ervan uit dat Oracle zich kon vergewissen van het rechtmatige gebruik van de ‘tweedehands’ koper, terwijl dit bij Tom Kabinet niet mogelijk is;
f) in UsedSoft was er geen enkele twijfel over de rechtmatigheid van de software, terwijl daar in dit geval in zeer grote mate aan getwijfeld moet worden.

4.10.
Ten aanzien van het hiervoor onder a genoemde verschil geldt dat het NUV en GAU terecht hebben opgemerkt dat het UsedSoftarrest ziet op de verhandeling van software, waarvan de auteursrechtelijke bescherming door de Softwarerichtlijn wordt geregeld, welke richtlijn blijkens het arrest als een lex specialis ten opzichte van de Auteursrechtrichtlijn geldt. Dit neemt niet weg dat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet valt uit te sluiten dat het UsedSoftarrest een ruimere strekking heeft en zich niet beperkt tot de verhandeling van software. Zoals het Hof overweegt, dienen de in beide richtlijnen gebruikte begrippen in beginsel dezelfde betekenis te hebben. Het Hof laat echter in het arrest het antwoord op de vraag of uit artikel 4 lid 2 van de Auteursrechtrichtlijn, uitgelegd in het licht van de punten 28 en 29 van de considerans daarvan en het Auteursrechtverdrag (waaraan de richtlijn uitvoering moet geven), volgt dat voor de onder die richtlijn vallende werken de uitputting van het distributierecht enkel geldt voor tastbare zaken, uitdrukkelijk in het midden. In de Nederlandse juridische literatuur wordt dan ook wel verdedigd dat niet valt uit te sluiten dat het Hof ook voornemens is de digitale uitputting uit te breiden naar alle auteursrechtelijk beschermde werken. De onder 3.2 aangehaalde overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn zou dan in een ander licht moeten worden beschouwd. Dit betekent dat, ook al is het Hof in het UsedSoftarrest tot zijn oordeel gekomen op basis van de toepasselijke uitzondering van artikel 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn (zie het onder d aangehaalde verschil), dit niet zonder meer betekent dat het arrest geen betekenis kan hebben voor verdere verhandeling van andere digitale bestanden. Het Hof hecht in het arrest grote waarde aan de economische functionele gelijkwaardigheid van de distributie op materiële en immateriële dragers en wijst er in dat verband op dat (overweging 62) het beginsel van uitputting van distributierecht voor door het auteursrecht beschermde werken ertoe strekt de beperkingen van het distributierecht te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor het behoud van het specifieke voorwerp van de betrokken industriële eigendom, ter vermijding van afscherming van de markten.
Het doel van de uitputtingsregel dient dan ook niet uit het oog te worden verloren. Daarbij is van belang of de rechthebbende door de betreffende (ver)handeling de economische waarde van zijn recht te gelde heeft kunnen maken. Ten aanzien van het onder b gestelde verschil geldt dat vooralsnog niet valt uit te sluiten dat, zoals Tom Kabinet betoogt, ten aanzien van de aanschaf van e-books via online boekwinkels het UsedSoftarrest hoe dan ook toepassing mist en dat de koper niet aan enige gebruiksrestrictie is gebonden. Voor zover moet worden aangenomen dat wel aansluiting moet worden gezocht bij het UsedSoftarrest geldt dat ook dan gelet op het voorgaande verdedigbaar is dat, ook al betrekt een koper van een tweedehands e-book dit niet rechtstreeks van de server van de rechthebbende, met de aanschaf ervan de eigendom wordt verkregen. Anders dan het NUV en GAU stellen kan verder ook bij een eerste verkoop van een e-book worden aangenomen dat daarvoor een redelijke vergoeding is ontvangen. Niet betwist is immers dat voor een (legaal) e-book een prijs wordt betaald die niet veel lager ligt dan een papieren boek. Voor de onder e en f gestelde verschillen geldt tot slot dat Tom Kabinet zich in elk geval tot doel stelt uitsluitend een legale tweedehands markt van e-books te faciliteren en, voor zover het in haar macht ligt, maatregelen treft om daarvoor zorg te dragen. In dit verband is van belang dat verdergaande beschermingsmaatregelen, die met medewerking van de uitgevers zouden kunnen worden gerealiseerd, niet mogelijk zijn, nu het NUV en GAU ieder overleg hierover weigeren. Overigens heeft het Hof ook in het UsedSoftarrest opgemerkt dat het moeilijk kan blijken te zijn om na te gaan of een verkochte kopie door de verkoper onbruikbaar is gemaakt, maar dat het aan de distributeur is om voor zoveel mogelijk hiertoe technische beschermingsmaatregelen te treffen.

4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Tom Kabinet in dit geding een verdedigbaar standpunt heeft ingenomen. Uit de wederzijdse standpunten en de Nederlandse juridische literatuur blijkt dat op dit moment niet met zekerheid kan worden gezegd wat de reikwijdte van het UsedSoft arrest is en of de betekenis van dit arrest zich ook uitstrekt tot de handel in e-books. Dat in buitenlandse rechtspraak (vooral in Duitsland) tot nu toe is geoordeeld dat het online ter beschikking stellen van werken, niet zijnde software, niet tot uitputting leidt, acht de voorzieningenrechter in dit geval niet doorslaggevend. Voor de hand ligt dat, zoals Tom Kabinet ook heeft betoogd en in een op onderdelen vergelijkbare bodemprocedure voor de rechtbank te Den Haag mogelijk zal geschieden, hierover in een bodemprocedure prejudiciële vragen worden gesteld. Bij deze bestaande onzekerheid acht de voorzieningenrechter de door het NUV en GAU gevraagde voorzieningen, mede gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen over het niet bereid zijn tot het voeren van enig overleg door het NUV en GAU, niet op zijn plaats. Gelet op het voorgaande kan vooralsnog evenmin worden geoordeeld dat Tom Kabinet onrechtmatig handelt door de handel in tweedehands e-books op haar website te faciliteren. De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd.

Op andere blogs:
Intellectueel Eigendomsrecht.nl
Wieringa advocaten

IEF 14016

Eendrachtig samenwerken aan zorg-app levert geen auteursrecht op

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 juni 2014, IEF 14016 (Linkkers tegen PriHealth)
(Mede)Auteursrecht. Software. 843a, 1019a Rv. Linkkers implementeert ondersteuning in de huisartsenpraktijk. PriHealth ontwikkelt maatwerksoftware voor de zorg. Linkkers vordert inzage in bescheiden waaruit (mede)auteursrecht op softwareapplicatie zou blijken. Linkkers onderbouwt niet haar inbreng. De stelling dat eendrachtig is samengewerkt om de applicatie te bouwen, is geen beschrijving van de eigen intellectuele keuzes. Uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten brengt vloeit geen auteursrecht voort. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. Linkkers heeft in het bestek van dit kort geding geen feiten gesteld waaruit kan worden opgemaakt wat haar inbreng is geweest bij het ontwikkelen van de softwareapplicatie zorgIQ. Zij volstaat met de stelling dat Linkkers en PriHealth eendrachtig hebben samengewerkt om de applicatie te bouwen, waarbij zowel de inhoud als de structuur van de applicatie het gevolg is van op elkaar afgestemde eigen – scheppende – intellectuele keuzes van zowel PriHealth als Linkkers, zonder deze keuzes te beschrijven. Ook zonder dat Linkkers over de verlangde bescheiden beschikt, moet het mogelijk worden geacht een dergelijke beschrijving te geven. Dit laat Linkkers na. Door Linkkers is concreet gesteld noch onderbouwd welke (creatieve) keuzes zijn gemaakt en op welke wijze de vorm van de applicatie – mede – het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes van (medewerkers van) Linkkers. Weliswaar blijkt uit een door Linkkers overgelegde productie dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden tussen medewerkers van Linkkers en van PriHealth, maar uit dit stuk kan niet worden opgemaakt wat daarbij is besproken. Daarbij is van belang dat PriHealth heeft aangevoerd dat de bemoeienis van Linkkers voornamelijk zag op het inbrengen van haar contacten met huisartspraktijken, opdat deze als potentiële afnemer benaderd konden worden. Het feit dat Linkkers tijd heeft geïnvesteerd en kennis ter beschikking heeft gesteld en zogenoemde “zorgpaden” en overig materiaal heeft aangeleverd, vormt evenmin voldoende onderbouwing omdat een nadere concretisering op dit punt ontbreekt. Dit voorgaande klemt omdat de “zorgpaden” volgens beide partijen grotendeels – al dan niet via internet – van derden werden betrokken en daarom niet zonder meer gesproken kan worden van een oorspronkelijk karakter. Daar komt bij dat, zo er al wijzigingen zijn aangebracht in de door Linkkers aangeleverde “zorgpaden” niet duidelijk is geworden of deze wijzigingen zijn toe te dichten aan Linkkers en evenmin dat deze een eigen, oorspronkelijk karakter bezitten. Naast het voorgaande heeft Linkkers niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze het genoemde overige materiaal voldoende oorspronkelijk is en een eigen karakter heeft en bovendien het persoonlijk stempel van (medewerkers van) Linkkers draagt.

4.6.
Zoals PriHealth in dit verband ter terechtzitting met juistheid heeft aangevoerd, vloeit geen auteursrecht voor Linkkers voort uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten van de softwareapplicatie die PriHealth heeft vervaardigd. Het corrigeren van teksten, in die zin dat daaruit taal- en typefouten werden gehaald, is geen voortbrengsel van de menselijke geest die auteursrechtelijke bescherming meebrengt.

4.7.
Dit voorgaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat aan Linkkers een (mede)auteursrecht toekomt op de softwareapplicatie zorgIQ.

Op andere blogs: SOLV