DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 12348

Auteursrechtinbreuk op website winboodschappen.nl

Rechtbank Utrecht 8 februari 2012, zaaknr. 318024/KG ZA 12-4 (E2MA Database Services B.V. tegen Malicor)

Uitspraak ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten.

Auteursrecht op website. Rectificatie. E2Ma en Malicor zijn gespecialiseerd in het online verzamelen van consumentendata waaronder NAW-gegevens. In de uitvoering daarvan maakt E2Ma onder andere gebruik van haar consumentenwebsite www.winboodschappen.nl en maakt Malicor gebruik van de website www.winboodschappen.com. E2Ma vordert Malicor te gebieden iedere inbreuk op de auteursrechten van E2Ma te staken en in het bijzonder het staken van het gebruik van de teksten, de vormgeving en de lay-out van www.winboodschappen.nl.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in voldoende mate gebleken van een spoedeisend belang. De teksten, vormgeving en lay-out van de door E2Ma gebruikte website komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter auteursrechtelijke bescherming toe. E2Ma heeft onweersproken gesteld dat zij de maker is. Het is Malicor op grond van art. 1 jo. 13 AW niet toegestaan het werk of delen van het werk van E2Ma te kopiëren of in de openbaarheid te brengen.

De voorzieningenrechter is van (voorlopig) oordeel dat de door Malicor gebruikte teksten, vormgeving en lay-out op haar website dermate veel gelijkenis vertonen met de auteursrechtelijk beschermde teksten, vormgeving en lay-out van de website van E2Ma zodat een inbreuk voldoende aannemelijk is geworden. Er is aldus sprake van onrechtmatig handelen door Malicor jegens E2ma. Vast staat dat Malicor op 16 januari 2012 de inhoud van de website www.winboodschappen.com offline heeft gehaald en de inbreuk op dat moment is gestaakt.  De voorzieningenrechter gebiedt Malicor iedere inbreuk op de auteursrechten van E2Ma gestaakt te (doen) houden en een rectificatie op de homepage www.winboodschappen.com te plaatsen.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht op website: teksten, vormgeving en lay-out)

IEF 12269

Printers en plotters reproduceren met als tussenstadium een digitale opslag

Conclusie A-G HvJ EU 24 januari 2012, gevoegde zaken C-457/11, C-458/11, C-459/11, C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten)

Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding.

De vraag of reproducties via printers en plotters vallen onder het begrip „de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” van artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn. Vraag of reproducties via printers en plotters daaronder vallen. Reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

Conclusie van de A-G: Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

- De woorden „reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in artikel 5, lid 2, sub a, van [auteursrechtrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee enkel wordt gedoeld op reproducties van analoge originelen waarvan met optische middelen een beeldopname wordt gemaakt. Hieronder wordt mede begrepen de reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn en bij die beperking of restrictie heeft voorzien in een billijke compensatie voor analoog kopiëren door middel van een heffing op apparaten waarmee zulke kopieën kunnen worden gemaakt, dient een nationale rechter die wenst te bepalen of die heffing verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling in gevallen waarin de kopieën worden gemaakt met behulp van een reeks op elkaar aangesloten apparaten, te onderzoeken hoe de heffing wordt berekend voor fotokopieerapparaten en in hoeverre die berekening kan worden getransponeerd op een dergelijke reeks apparaten. Hij dient te beoordelen of de toepassing van de heffing op een dergelijke reeks apparaten, of op afzonderlijke apparaten in de reeks, een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van rechthebbenden en gebruikers vormt. Hij dient met name te verifiëren dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid ontstaat, niet enkel tussen importeurs of distributeurs van apparaten (met inbegrip van andere apparaten met vergelijkbare functies), maar ook tussen de kopers van verschillende soorten apparaten, die uiteindelijk de last van de heffing dragen.

- Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 geeft lidstaten de keuze of en in hoeverre in een billijke compensatie moet worden voorzien wanneer rechthebbenden de beschikking hebben over technische voorzieningen, maar deze niet toepassen.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2 of 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn, hebben de betrokken rechthebbenden niet langer de mogelijkheid controle over het kopiëren van hun werken uit te oefenen door de verlening of weigering van hun toestemming. Wanneer in die situatie in een billijke compensatie is voorzien, kunnen de lidstaten rechthebbenden niettemin toestaan om hetzij afstand te doen van iedere aanspraak op billijke compensatie hetzij hun werken contractueel beschikbaar te stellen onder voorwaarden die hun de mogelijkheid geven een billijke compensatie te ontvangen voor toekomstig kopiëren. In beide gevallen wordt de aanspraak van de rechthebbende op billijke compensatie geacht te zijn uitgeput, en niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiering van een algemeen stelsel van billijke compensatie.

- Richtlijn 2001/29 moet in aanmerking worden genomen vanaf 22 juni 2001, de datum van inwerkingtreding ervan, door nationale wetgeving die in billijke compensatie voorziet, aldus uit te leggen dat de doelstelling om zodanige compensatie toe te kennen ter zake van op of na 22 december 2002 plaatsvindende reproductiehandelingen, niet ernstig in gevaar wordt gebracht door de wijze van oplegging van een heffing waarmee beoogd wordt in billijke compensatie te voorzien over de verkoop van apparaten vóór die datum; de richtlijn is evenwel niet van toepassing op reproductiehandelingen die plaatsvonden vóór 22 december 2002.

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?

2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?

4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?

5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (AG Sharpston's VG Wort Opinion: another case on copyright levies and fair compensation)

IEF 12234

Eenvoudige hyperlink naar antwoordboeken en uitwerkingen onrechtmatig

Hof Amsterdam 15 januari 2013, LJN BY8420 (A tegen Noordhoff Uitgevers en ThiemeMeulenhoff B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Dirk Visser en Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.

Geen strijd met auteursrecht. Eenvoudige hyperlink en geen bijzondere technische faciliteiten. Hyperlink onrechtmatig, strijd met de zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer. Niet-commerciële website. Aanvulling vonnis met staking van opnemen hyperlinks.

In navolging van IEF 10093 (bodemprocedure), IEF 8317 (ex parte), waarin is bepaald dat de uitwerking in antwoordboeken berust op creatieve keuzen. En antwoorden zijn een werk in de zin van de auteurswet.

Niet in geschil is dat de les- en werkboeken van Noordhoff c.s. werken zijn als bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet (Aw). Niet alleen bij het formuleren van de lesstof en de opgaven moet de maker creatieve keuzen maken, maar ook bij de wijze van uitwerking van de opgaven kan dat het geval zijn. Dat er uiteindelijk maar één goed antwoord is, doet daar niet aan af.

De door appellant geplaatste hyperlinks maken het voor derden mogelijk, of in ieder geval veel eenvoudiger, om de illegaal op het internet geopenbaarde uitwerkingen te vinden. Nu niet vast staat dat appellant de uitwerkingen zelf op internet heeft gezet en het evenmin door middel van bijzondere technische faciliteiten mogelijk maakte dat derden kennis konden nemen van de uitwerkingen maar slechts door een eenvoudige hyperlink de weg daarnaar wees, kan dit niet worden aangemerkt als openbaar maken in de zin van artikel 12 Aw. Dat appellant door het plaatsen van de hyperlinks derden (in vergaande mate) behulpzaam is, is in dit geval in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt te achten.

In dit verband is van betekenis dat bezwaarlijk anders kan worden aangenomen dan dat Noordhoff c.s. doordat de uitwerkingen op internet zijn gepubliceerd en bereikbaar zijn gemaakt minder uitwerkingenboeken zullen verkopen en daardoor inkomsten derven. Dat de website voor appellant een niet commerciële hobby is waar hij belangeloos naar informatie zoekt die nuttig is voor zijn bezoekers en om leerlingen van dienst te zijn, neemt niet weg dat hij eraan meewerkt dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van de uitwerkingenboeken door Noordhoff c.s.. Dat Noordhoff c.s., als auteursrechtehebbenden, zelf andere uitwerkingen openbaarmaken mag zo zijn, maar dat rechtvaardigt niet dat appellant handelt zoals hij doet.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en beveelt, in aanvulling op het vonnis, de staking van iedere verwijzing op zijn website door middel van hyperlinks naar plaatsen op het internet waar in strijd met auteursrechten van Noordhoff c.s. (delen van) uitwerkingenboeken zijn openbaar gemaakt.

2.4. (...) Het hof neemt tot uitgangspunt dat van een auteursrechtelijk beschermd werk sprake is indien het gaat om een eigen intellectuele schepping van de maker die de persoonlijkheid van deze weerspiegelt en tot uiting komt door de door deze gemaakte vrije creatieve keuzen.

Niet in geschil is dat de les- en werkboeken van Noordhoff c.s. werken zijn als bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet (Aw). Maar volgens [ Appellant ] geldt dat niet voor de daarbij horende uitwerkingenboeken. Volgens hem kunnen wis- en natuurkundige vraagstukken maar tot één juist antwoord leiden. De standaardberekeningen die daaraan ten grondslag liggen, zijn door wetenschappers en niet door Noordhoff c.s. bedacht. Noordhoff c.s. voeren daartegenover aan dat het niet slechts gaat om het uiteindelijke antwoord op een vraagstuk maar ook om de selectie van de te behandelen onderwerpen, de beschrijving van de uitwerking en de lay-out daarvan.

Het gelijk is aan de zijde van Noordhoff c.s. Niet alleen bij het formuleren van de lesstof en de opgaven moet de maker creatieve keuzen maken, maar ook bij de wijze van uitwerking van de opgaven kan dat het geval zijn. Dat er uiteindelijk maar één goed antwoord is, doet daar niet aan af. Anders dan de rechtbank, heeft het hof kennis kunnen nemen van één van de methodes, te weten Moderne Wiskunde. De uitwerkingenboeken daarvan moeten worden gekwalificeerd als werk in vorenbedoelde zin. [ Appellant ] heeft niet aangevoerd dat de gedeponeerde uitwerkingenboeken niet representatief zijn voor die van alle andere onder 2.2.1 genoemde methodes. Het hof kan daarom als vaststaand aannemen dat alle uitwerkingenboeken waar het in dit geschil om gaat, werken zijn in de zin van artikel 10 Aw. De tweede grief slaagt dus niet.

2.8 Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof thans de oorspronkelijke subsidiaire en meer subsidiaire stellingen van Noordhoff c.s. te beoordelen die inhouden dat [ Appellant ] door het plaatsen van hyperlinks op zijn website het zodanig eenvoudig maakte voor derden om de uitwerkingenboeken in te zien of te downloaden dat dit moet worden gekwalificeerd als openbaren daarvan, althans als een onrechtmatige daad van [ Appellant ] jegens Noordhoff c.s.

Nu niet vast staat dat [ Appellant ] de uitwerkingen zelf op internet heeft gezet en het evenmin door middel van bijzondere technische faciliteiten mogelijk maakte dat derden kennis konden nemen van de uitwerkingen maar slechts door een eenvoudige hyperlink de weg daarnaar wees, kan dit niet worden aangemerkt als openbaar maken in de zin van artikel 12 Aw.

Volgens [ Appellant ] is het downloaden uit illegale bron toegestaan, zodat het faciliteren daarvan evenmin onrechtmatig is. Deze stelling van [ Appellant ] kan in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. De door [ Appellant ] geplaatste hyperlinks maken het voor derden mogelijk of in ieder geval veel eenvoudiger enthousiaste reacties in het gastenboek op de website van [ Appellant ] getuigen daarvan om de illegaal op het internet geopenbaarde uitwerkingen te vinden. [ Appellant ] heeft niet weten te concretiseren dat de uitwerkingen ook via zoekprogramma’s of andere links bereikbaar zijn, zodat het hof aan dat verweer, wat daar verder van zij, voorbij gaat. Dat [ Appellant ] door het plaatsen van de hyperlinks derden (in vergaande mate) behulpzaam is, is in dit geval in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt te achten. In dit verband is van betekenis dat bezwaarlijk anders kan worden aangenomen dan dat Noordhoff c.s. doordat de uitwerkingen op internet zijn gepubliceerd en bereikbaar zijn gemaakt minder uitwerkingenboeken zullen verkopen en daardoor inkomsten derven. Dat zijn website voor [ Appellant ] een niet commerciële hobby is in welk kader hij belangeloos naar informatie zoekt die nuttig is voor zijn bezoekers en om leerlingen van dienst te zijn, neemt niet weg dat hij er aan meewerkt dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van de uitwerkingenboeken door Noordhoff c.s. Dat Noordhoff c.s. zelf andere uitwerkingen openbaar maken mag zo zijn zij zijn daartoe als rechthebbende op de desbetreffende auteursrechten ook bij uitstek gerechtigd maar dat rechtvaardigt niet dat [ Appellant ] handelt zoals hij doet. Daarmee faalt ook grief VIII.

2.10 De omstandigheid dat de vijfde en zesde grief van [ Appellant ] slagen heeft niet tot gevolg dat het vonnis moet worden vernietigd. Het dictum onder 5.1 is nog steeds juist, omdat uit het falen van de zevende grief voortvloeit dat [ Appellant ] inderdaad inbreuk maakte op auteursrechten van Noordhoff c.s. Nu voorts de oorspronkelijke meer subsidiaire grondslag van Noordhoff c.s. –onrechtmatige daad- alsnog deugdelijk is bevonden brengt dat mee dat het vonnis aanvulling behoeft zoals hierna te doen.

Op andere blogs:
1709blog (Linking "facilitates" copyright infringement in the Netherlands)
DirkzwagerIEIT (Hyperlinken naar wiskunde-uitwerkingen onrechtmatig, maar geen auteursrechtinbreuk)
MediaReport (Link naar antwoordboekjes geen openbaarmaking, wel onrechtmatig)
Tweakers (Wiskundedocent is veroordeeld voor hyperlinks naar studieboeken)
Webwereld (Hof: linken naar illegaal bestand is geen inbreuk)

IEF 12190

IE-Klassiekers auteursrecht

HR 28 juni 1946 (Van Gelder/Van Rijn)
Werkbegrip; alleen de vormgeving, die de uiting is van datgene, wat den maker tot zijn arbeid heeft bewogen, de bescherming van't auteursrecht geniet.

HR 25 maart 1949,  (La Belle et la Bête)
Gezamenlijk makersschap: Beslissend voor een gemeenschappelijk auteursrecht van de makers tezamen is, of het werk is ontstaan door een zodanige samenwerking van de auteurs, dat ieders afzonderlijke bijdrage daarvan niet meer te scheiden is en buiten het verband van't geheel dan ook geen voorwerp van afzonderlijke beoordeling kan zijn.

HR 18 december 1953, (Polak/De Muinck)
Uitputting: dat echter het uitsluitend recht tot openbaarmaking van een werk niet slechts omvat, en dus niet is uitgeput met, de openbaarmaking van één of meer verveelvoudigingen van dat werk, doch -zoals ook art. 12 onder 1e van de Auteurswet doet blijken- ten aanzien van elke verveelvoudiging de auteursgerechtigde en deze alleen de bevoegdheid toekomt deze openbaar te maken; dat dan ook exemplaren zonder haar toestemming in omloop gebracht zijn aan te merken als voorwerpen in strijd met haar auteursrecht openbaar gemaakt.

HR 25 juni 1965, (Radioprogramma's III / Televizier I)
Geschriftenbescherming.

HR 5 januari 1979, (Heertje/Hollebrand)
Verveelvoudiging of inspiratie? het oude werk komt tevoorschijn komt, wanneer de bijdrage van de maker van't nieuwe werk wordt weggedacht.

HR 19 januari 1979, (Poortvliet)
Openbaarmaking van een kalender in een andere vorm (ingelijst schilderijtjes), geen uitputting.

HR 19 februari 1979, BIE 1979, 23 (VNU/Hameetmanl; 't Schaep met de Vijf Pooten)
Commercieel portretrecht.

HR 9 maart 1979, (Dreeshuis/BUMA)
Beperkte kring van personen.

HR 1 juni 1979, (BUMA/De Zon)
Het afspelen van muziek op de werkvloer valt onder "openbaarmaking" in de zin van de Auteurswet.

HvJ EG 18 maart 1980, zaak 62/79 (Coditel/Ciné Vog Films)
Dienstverrichtingen: kabeltelevisie, Royalty's, wettelijke omroepmonopolies, cessie en geografische grenzen en landsgrenzen.

HR 30 oktober 1981, (Kabel TV-1; CAI Amstelveen I of Kabel I)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 14 januari 1983, (Kabelpiraten; KTA/Columbia Pictures e.a. I) of (Kabelpiraat I)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 28 oktober 1983, (Olielampjes)
Gedeeltelijke nabootsing is geen verveelvoudiging maar evenmin een zelfstandig auteursrechtelijk beschermd werk.

HR 25 mei 1984, (Kabeltelevisie Amstelveen; Kabel II)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 22 november 1985, (Columbia c.s./KTA II; Kabelpiraat II) (tip?)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 29 mei 1987, (Struycken/Riet)
Een combinatie van werken kan niettemin een 'kunstzinnige eenheid' vormen.

BenGH 22 mei 1987, rolnr. A 85-3 (Screenoprints / Citroën)
De formulering dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter én het persoonlijk stempel van de maker zou moeten dragen.

HvJ EG 17 mei 1988, zaak 158/86 (Warner Brothers)
Auteursrechten - Verzet tegen verhuur van videocassettes.

HR 1 juli 1988, Juridischeuitspraken.nl 19880701 (Vondelpark)
Portretrecht: aard en mate van intimiteit waarin de geportretteerde is afgebeeld, karakter van de foto en context van de publicatie kan van belang zijn.

HvJ EG 24 januari 1989, zaak 341/87 (EMI Electrola)
Auteursrechten - Ongelijke beschermingsduur.

HR 13 oktober 1989, BIE 1990, 88 (Verwerkingsindustrie Vreeland/NPH)
Geen nabootsing, "nawerking" is voor de vraag of er auteursrechtinbreuk is irrelevant.

HR 1 juni 1990, (Kluwer/Lamoth) 
Fotografische werken: eigen karakter mede of in overwegende mate worden bepaald door de keuze en de compositie van't te fotograferen onderwerp.

HR 22 juni 1990, (Malmberg/Beeldrecht)
Recht om te citeren; niet wezenlijk afbreuk aan de door het auteursrecht beschermde belangen.

HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608 (Van Dale/Romme) 
Eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker: trefwoordenbestand.

HR 21 februari 1992, BIE 1993, 65 (Barbie-pop I)
Voor auteursrechtinbreuk is geen bewijs vereist dat de overeenstemming berust op bewuste ontlening.

HR 20 maart 1992, BIE 1993, 43; NJ 1992, 563 (Laservloerplan)
Geen strijd met enige rechtsregel wanneer de ontwerper geen auteursrechten op woord/beeldmerk wenst uit te oefenen.

HR 26 juni 1992, BIE 1993, 5 (Damave/Trouw)
De grenzen van een toelaatbaar citaat overschreden, wanneer de afbeelding de functie van versiering krijgt.

HR 24 december 1993, (Kleine kabelnetten)
Analoge toepassing 'kring-criterium' (12 lid 4 Aw) op kabeldoorgifte.

HR 21 januari 1994, Juridischeuitspraken.nl 19940121 (Ferdi E.)
Portretrecht: belangenafweging bij't oordeel op een portretpublicatie onrechtmatig is.

HR 27 januari 1995,  (Dreentegel)
Een werk dat te zeer het resultaat is van technische uitgangspunten, om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen.

HR 27 januari 1995, (Bigott/Doucal) 
Openbaarmaking: werk op de een of andere manier aan het publiek ter beschikking stellen.

HR 20 oktober 1995, (Dior/Evora)
Het bestaan van'n gebruik impliceert niet dat de producent 'geacht moeten worden' zijn stilzwijgende toestemming te hebben gegeven voor't afbeelden van zijn producten, zeker niet wanneer de verkoop plaatsvindt door anderen dan door hem of van zijnenwege aangestelde wederverkopers.

HR 10 november 1995, (Stichting Reprorecht/NBLC)
Papieren knipselkranten kunnen onder artikel 15 Aw ressorteren (beroep op de wetsgeschiedenis).

HR 29 december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax)
De maatstaf voor zowel inbreuk op het auteursrecht als modellenrecht is de vergelijking van totaalindrukken.

HR 21 juni 1996, (Van Genk/De Wild)
Eigendomsrecht op de broncode van software.

HR 2 mei 1997, Juridischeuitspraken.nl 19970502 (Discodanser)
Portretrecht.

HR 6 maart 1998, (Hille/BUMA-Stemra)
Op een begrafenis muziek draaien valt onder 'openbaarmaking' in de zin van art. 12 Aw.

HR 16 april 1999, (Bigott en Batco/Doucal)
De totaalindruk die wordt opgeroepen; meer gewicht toekennen aan de punten van overeenstemming dan die van verschil.

HR 18 februari 2000, LJN AA4872 (De Vries/De Boer)
Bewijs dat't beweerdelijk inbreukmakende werk ontworpen was voordat het beschermde werk bekend kon zijn.

HR 14 april 2000, LJN AA5519 (HBS/Danestyle)
Aan die eisen heeft het Hof niet voldaan, nu uit de enkele omstandigheid dat een spoedeisend belang bij het gevraagde inbreukverbod bestaat, niet volgt dat een zodanig belang óók bestaat bij toewijzing van een geldsom als voorschot op een ter zake van reeds gepleegde inbreuken verschuldigde schadevergoeding.

HR 29 juni 2001, LJN AB2391 (Impag/Hasbro)
Voldoen spelletjes aan de oorspronkelijkheidseis en derhalve auteursrechtelijk beschermd.

HR 8 februari 2002, LJN AD6093 (E.P. Controls/GEC)
Auteursrecht geschonden door het openbaarmaken van werktekeningen aan een derde.

HR 29 november 2002, LJN AE8456 (Una Voce Particolare)
De totaalindrukken van beide werken verschillen te weinig om te spreken van een zelfstandige werk.

HR 2 mei 2003, LJN AF3416 (SBS/IPA; Breekijzer)
Anders dan door gelaatstrekken, kan door 'andere identificerende factoren' van een portret worden gesproken.

HR 6 februari 2004, LJN AN7830 (Jelles tegen gemeente Zwolle)
"Aantasting van gebouw" kan niet worden aangemerkt als "een totale vernietiging van een werk".

EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00 (Caroline von Hannover/Bondsrepubliek Duitsland)
Foto's van 't privéleven van Caroline von Hannover mogen niet gepubliceerd worden, valt onder de bescherming van art. 8 EVRM.

HR 24 februari 2005, LJN AU7508 (Technip/Goossens)
Met de door het Hof gebruikte term "subjectieve beoordeling" wordt bedoeld EOK + PS, inzake´n kinetisch schema.

HR 16 juni 2006, LJN AU8940 (Lancome/Kecofa)
Auteursrechtelijke bescherming van een geur; technisch effect is begrenzing van EOK+PS, bij parfum is hiervan geen sprake is.

HvJ EG 7 december 2006, zaak C-306/05 (SGAE/Rafael Hoteles)
Muziekafspeler aanwezig in hotelkamer valt onder "openbaarmaking" in de zin van de Auteurswet.

HR 30 mei 2008, LJN BC2153 (Endstra/Uitgeverij Nieuw Amsterdam)
Valt een opgenomen gesprek onder een werk in de in zin van de Auteurswet.

HvJ EG 16 juni 2009, zaak C-5/08 (Infopaq/Danske Dagblades Forening)
Elf woorden overnemen valt onder 't reproductierecht, als 't de intellectuele schepping van de auteur uitdrukt.

HR 19 juni 2009, LJN BH7602 (BUMA/Chellomedia)
Het begrip "openbaarmaking" van art. 12 Auteurswet moet beantwoorden aan het begrip "mededeling aan het publiek"

HvJ EG 23 maart 2010, gevoegde zaken C‑236/08 en C-238/08 (Google France / Louis Vuitton Malletier)
Geen inbreuk op 't auteursrecht indien Google geen kennis of controle had over de door zijn diensten gepleegde inbreuken.

HvJ EG 22 december 2010, zaak C-393/09 (BSA, Bezpečnostní softwarová asociace / Ministerstvo kultury)
Grafische gebruikersinterface is geen auteursrechtelijk beschermd computerprogramma.
 


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl. Leest u vooral ook het Overzicht auteursrechtpraktijk HvJ EU, een zogenaamd, continue bijgewerkt living document, over aanhangige procedures en de meer recente uitspraken, IEF 10559.

IEF 12182

IE-Klassiekers EU-recht

HvJ EG 13 juli 1966, gevoegde zaken 56-64 en 58-64 (Grundig Consten/Commissie)
Misbruik van aan nationale merkenrecht ontleende aanspraken ter omzeiling van kartelrecht.

HvJ EG 29 februari 1968, zaak 24-67 (Parke Davis / Probel, Reese, Beintema-Interpharm en Centrafarm) Prijsverschil van geoctrooieerde met niet-geoctrooieerde producten is geen misbruik.

HvJ EG 8 juni 1971, zaak 78-70 (DGG/Metro)
Het uitoefenen van een intellectueel eigendomsrecht brengt niet mee dat houder 'een machtspositie' zou bekleden.

HvJ EG 3 juli 1974, zaak 192-73 (Hag I)
Beperking vrij verkeer is gerechtvaardigd wanneer het merkrecht betrekking heeft op het specifieke onderwerp van dat recht.

HvJ EG 31 oktober 1974, zaak 15-74 (Centrafarm/Sterling Drug)
Octrooihouder van geneesmiddelbereiding kan zich niet verzetten tegen verhandeling van geneesmiddel door derde; uitputting.

HvJ EG 15 mei 1976, zaak 51-75 (EMI/CBS)
Het intracommunautaire verkeer wordt niet verhinderd indien de merkhouder zich verzet tegen de invoer van producten buiten de EG.

HvJ EG 23 mei 1978, zaak 102/77 (Hoffmann-La Roche/Centrafarm)
Ompakkingsjurisprudentie. Herverpakking van merkproducten.

HvJ EG 10 oktober 1978, zaak 3/78 (Centrafarm/AHP)
Van product het merk verwijderen.

HvJ EG 20 januari 1981, gevoegde zaken 55/80 en 57/80 (Membran & K-Tel/Gema)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 22 januari 1981, zaak 58/80 (Dansk Supermarked)
Vrij verkeer van goederen - Auteursrecht, merkenrecht, oneerlijke mededinging.

HvJ EG 14 juli 1981, zaak 187/80 (Merck/Stephar)
Octrooien - Farmaceutische producten.

HvJ EG 3 december 1981, zaak 1/81 (Pfizer/Eurim-Pharm)
Ompakkingsjurisprudentie. Farmaceutisch product. Herkomstfunctie. Consument mag uitgaan dat derden niet hebben ingegrepen.

HvJ EG 9 februari 1982, zaak 270/80 (Polydor)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 2 maart 1982, zaak 6/81 (IDG/Beele)
Vrij verkeer van goederen - Slaafse nabootsing.

HvJ EG 8 juni 1982, zaak 258/78 (Zaaimaïs)
Mededinging: uitsluitende licentie - Kwekersrecht.

HvJ EG 14 september 1982, zaak 144/81 (Keurkoop/NKG)
Tekeningen en modellen. Vrij verkeer van gelijksoortige producten. Depot zonder nagaan of deposant ontwerper is.

HvJ EG 6 oktober 1982, zaak 262/81 (Coditel/Ciné Vog II)
Dienstverrichtingen: kabeltelevisie, of de uitoefening van't alleenvertoningsrecht geen kunstmatige en ongerechtvaardigde hinderpalen opwerpt voor de filmindustrie , dan wel de weg opent voor royalty ' s die een billijke vergoeding voor gedane investeringen overschrijden of voor een exclusiviteit die de vereiste duur te boven gaat.

HvJ EG 9 juli 1985, zaak 19/84 (Hoechst/Pharmon)
Omvang van bescherming - Uitputting van octrooirecht in geval van op een parallel octrooi verleende dwanglicenties.

HvJ EG 25 februari 1986, zaak 193/83 (Windsurfing International)
Octrooilicentieovereenkomsten - mededingingsbeperkende clausules grenzen - specifiek voorwerp van octrooi.

HvJ EG 19 april 1988, zaak 27/87 (Erauw-Jacquery/La Hesbignonne)
Overeenkomst kwekersrechten: Is verbod handelaar/teler om basiszaad te verkopen en uit te voeren, noodzakelijk voor de selectie van licentiehouders, verenigbaar met art. 85 EEG-verdrag.

HvJ EG 17 mei 1988, zaak 158/86 (Warner Brothers)
Auteursrechten - Verzet tegen verhuur van videocassettes.

HvJ EG 24 januari 1989, zaak 341/87 (EMI/Electrola)
Auteursrechten - Ongelijke beschermingsduur.

HvJ EG 17 oktober 1990, zaak C-10/89 (HAG II)
Is de afsplitsing het gevolg van een gedwongen overdracht dan is van zo'n bijzondere band geen sprake.

HvJ EG 20 oktober 1993, zaak C-92/92 (Phil Collins)
Auteursrechten en naburige rechten vallen binnen het algemene non-discriminatiebeginsel uit het EG-Verdrag; rechten die uitvoerende kunstenaars hebben, gelden voor iedere auteur en rechtverkrijgenden uit de andere lidstaten.

HvJ EG 22 juni 1994, zaak C-9/93 (IHT Danziger/Ideal-Standard)
Impliciete toestemming bij het in handel brengen door derde vereist onderzoek naar economische verbondenheid.

HvJ EG 6 april 1995, gevoegde zaken C-241/91P en C-242/91P (Magill)
Misbruik. Beroep op auteursrechtbepalingen weigeren van de basisgegevens belet introductie van een nieuw produkt, wekelijkse tv-gids, dat zijzelf niet aanboden en waarnaar potentiële vraag bestond.

HvJ EG 11 juli 1996, zaak C-427/93 (Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich verzetten tegen verhandeling van farmaceutisch product, wanneer importeur het ompakt en nieuw merk aanbrengt, tenzij het bijdraagt aan kunstmatige afscherming van markten; de ompakking de oorspronkelijke toestand van product niet kan aantasten; duidelijk wie product heeft omgepakt en naam van de fabrikant bevat; reputatie niet geschaad wordt; de importeur de merkhouder tevoren informeert.

HvJ EG 11 november 1997, zaak C-349/95 (Loendersloot/Ballantine)
Ompakkingsjurisprudentie. Artikel 36 EG-Verdrag - Merkrecht - Heretikettering van whiskyflessen.

HvJ EG 9 juli 1997, zaak C-316/95 (Generics/SKF)
Nationale regel die toestaat zich te verzettne tegen het afgeven van monsters (door een derde) van een volgens geoctrooieerde werkwijze vervaardigd geneesmiddel voor de verkrijging van handelsvergunning, is een maatregel van gelijke werking.

HvJ EG 16 juni 1998, zaak C-53/96 (Hermès/FHT)
Artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Definitie voorlopige maatregelen, een maatregel die een einde beoogt te maken aan vermeende inbreuken op een merkrecht en die wordt getroffen in een procedure met de volgende kenmerken: nmiddellijke voorziening bij voorraad, onverwijlde spoed; met wederpartij gedaagvaard (/gehoord), schriftelijk en gemotiveerd een inhoudelijke beoordeling; hoger beroep mogelijk; bodemprocedure, maar vaak als definitieve beslechting te zien.

HvJ EG 16 juli 1998, zaak C-210/96 (Gut Springenheide)
Referentieconsument: uitgaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument.

HvJ EG 12 oktober 1999, zaak C-379/97 (Upjohn/Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkenrecht. Geneesmiddelen parallelimport met vervanging van een merk. Omstandigheid die zich voordeden ten tijde van de verkoop in de invoerlidstaat op grond waarvan de vervanging objectief noodzakelijk was voor de parallelimporteur om het product op de markt te brengen.

HvJ EG 14 december 2000, gevoegde zaken C-300/98 en C-392/98 (Dior/Tuk; Assco/Layher)
Hof is bevoegd tot uitlegging artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Inzake voorlopige maatregelen rechtstreekse werking TRIPs.

HvJ EG 25 oktober 2001, zaak C-112/99 (Toshiba/Katun)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich beroepen op zijn merkrecht om ompakkingen van geneesmiddelen door een parallelimporteur te verhinderen, tenzij dat bijdraagt tot kunstmatige afscherming van markten.

HvJ EG 23 april 2002, zaak C-143/00 (Boehringer Ingelheim/Swingward)
Ompakkingsjurisprudentie. Uitputting van aan merk verbonden recht - Geneesmiddelen - Parallelimport - Ompakking van merkproduct

HvJ EG 8 april 2003, zaak C-44/01 (Pippig/Hartlauer)
Richtlijn staat vergelijkende reclame, die wat de vorm en de inhoud van de vergelijking betreft, aan strengere nationale bepalingen inzake bescherming tegen misleidende reclame wordt onderworpen, waarbij geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende bestanddelen van de vergelijking.

HvJ EG 10 april 2003, zaak C-305/00 (Schulin/Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH)
Kweekproducten. Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 oktober 2003, zaak C-115/02 (Rioglass)
Procedures inzake vasthouding door douane - Doorvoergoederen voor markt van derde land - Losse auto-onderdelen.

HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-182/01 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Jäger)
Verplichting van organisatie om alleen namens haar leden op te treden - Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 29 april 2004, zaak C-418/01 (IMS Health/NDC Health)
Mededingingsrecht. Weigering gebruikerslicentie voor bouwsteenstructuur die wordt gebruikt voor verstrekking van regionale verkoopgegevens inzake geneesmiddelen in lidstaat.

EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00 (Caroline von Hannover) (.docx)
Balans tussen privacy van royalties en de persvrijheid.

HvJ EG 14 oktober 2004, zaak C-336/02 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Brangewitz)
Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Loonwerkers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-59/05 (Siemens/VIPA)
Vergelijkende reclame. In catalogi gebruikmaken van kernelement van een in vakkringen bekend onderscheidend kenmerk van een fabrikant, is geen oneerlijk voordeel trekken daaruit.

HvJ EG 19 september 2006, zaak C-356/04 (Lidl/Colruyt)
Voorwaarden van geoorloofdheid van vergelijkende reclame. Vergelijking van algemeen niveau van door warenhuisketens toegepaste prijzen/productenassortiment.

HvJ EG 26 april 2007, zaak C-400/09 (Boehringer Ingelheim)
Ompakkingsjurisprudentie. Nieuwe verpakking waarop houder van vergunning voor in handel brengen, volgens wiens instructies product is omgepakt, als ompakker is vermeld.

HvJ EG 12 juni 2008, zaak C-533/06 (O2/Hutchinson)
Merkhouder kan vergelijkende reclame, die voldoet aan artikel 3 bis, lid 1, waarbij zijn merk wordt gebruikt niet verbieden.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12181

Hergebruik van het Venz Hagelliedje - vergoedingsonderhandeling

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 december 2012, zaaknr. 529719 / KG ZA 12-1536 HJ/EB (Vereniging Buma/Stichting Stemra tegen H.J. Heinz B.V.)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Billijke vergoeding door onderhandeling. Licentieweigering niet onredelijk. Geen machtsmisbruik Buma/Stemra. Uitzendverbod inroepen strekt te ver, subsidiaire vordering toegewezen.

Tekstschrijver en cabaretière Philips heeft als freelancer het de tekst reclameliedje voor Venz chocoladehagelslag (het hagelliedje) bedacht. Zij heeft haar exploitatierechten overgedragen aan Buma en Stemra. Heinz heeft het liedje uit de reclamecampagnes in de jaren 1970/1980 in een nieuw jasje gestoken (zie hier), waarop Philips zich tot Heinz heeft gewend met de vraag hoe Heinz haar bijdrage aan het succes van de commercial wilde honoreren. Heinz wilde bewijs zien, omdat volgens de gegevens van Buma/Stemra Stokkermans de maker was. In 2011 heeft zij het werk aangemeld bij Buma/Stemra.

Heinz voert als verweer dat zij niet beter weet dan dat het reclamebureau de rechten van Philips destijds eeuwigdurend heeft afgekocht. Zij is van mening dat zij zelf auteursrechthebbende is geworden of dat op zijn minst impliciet een licentie aan het door haar rechtsvoorganger ingeschakelde reclamebureau en haar creatives is verleend, nu Heinz en haar rechtsvoorganger het werk jaren lang openbaar hebben gemaakt zonder dat Philips daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Dit verweer wordt verworpen. Vaststaat dat Heinz voorafgaand aan het hergebruik van het liedje in 2010 contact hebben gezocht met Buma/Stemra om toestemming voor uitzending daarvan te verkrijgen. Deze feiten stroken niet met de stelling van Heinz dat zij zich als rechthebbende op het liedje beschouwde.

In citaten:

4.7. Het auteursrecht biedt een sterke bescherming aan auteursrechthebbende. In beginsel is gebruik van een werk niet geoorloofd zonder toestemming van de maker. Afspraken over de vergoeding voor het gebruik van het werk dienen door onderhandelingen tot stand te komen. Heinz draait de zaken dan ook om door te stellen dat zij het liedje mag uitzenden omdat zij een meer dan marktconforme vergoeding op de derdengeldenrekening van de advocaat van Philips heeft overgemaakt en dat Philips, indien zij een hogere vergoeding wenst, maar een bodemprocedure dient te starten. Het auteursrecht is nu juist onder meer in het leven geroepen om te voorkomen dat de auteur achteraf achter zijn geld aan moet.

4.8. Voorgaande neemt niet weg dat in uitzonderlijke gevallen de uitoefening van het verbodsrecht onredelijk en daarom niet toegelaten is, bijvoorbeeld in het geval van vérgaande onevenredigheid van belangen. (...) Met het uitoefenen van het verbodsrecht door Philips is volgens Heinz geen ander dan een financieel belang gemoeid. Daartegenover staat haar eigen belang bij uitzending van een liedje dat zij sinds 1968 met toestemming gebruik voor haar reclames en waarvoor zij altijd keurig heeft betaald.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een vérgaande onevenredigheid.

4.9. (...) Nu Philips met Heinz geen overeenstemming over de hoogte van de vergoeding heeft bereikt en zij daarom geen toestemming geeft voor gebruik van het hagelliedje, levert het weigeren door Buma/Stemra van hun medewerking aan de uitzending van dit liedje door Heinz - anders dan door Heinz betoogd - geen machtsmisbruik op.

4.10. Toewijzing van het primair gevorderde algehele uitzendverbod strekt evenwel te ver, omdat Philips blijkens de subsidiaire vordering bereid is in te stemmen met uitzending van het hagelliedje tegen een vergoeding op basis van € 7.000,00 voor drie weken uitzendtijd. De subsidiaire vordering zal daarom worden toegewezen. (...)
IEF 12174

Een website 27% kopiëren, betekent nog geen auteursrechtinbreuk

Rechtbank Arnhem 28 november 2012, LJN BY6969 (WK Ontwerpers tegen gedaagde)

Bewijs. Stelplicht. Voorbeelden ter illustratie inbrengen is onvoldoende. Opdracht tot het ontwerpen en bouwen van een gebruiksklare website www.bronswerk.nl door WK Ontwerpers, de algemene voorwaarden van Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) zijn van toepassing verklaard. De kern van de zaak gaat over het verzuimen van de betaling van facturen. Echter vordert WK Ontwerpers ook het staken van inbreuk op de auteursrechten op de afbeeldingen, de uiterlijke vormgeving, illustraties op en de broncode van de geleverde website.

Slechts in algemene bewoordingen is er gesteld dat WK Ontwerpers auteursrecht heeft op de door haar gemaakte werken en dat daarop inbreuk wordt gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. Ter illustratie zijn een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht.

Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals o.a. voor de filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen, te onderbouwen en meer nog moeten concretiseren dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. De vorderingen worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de stelplicht ten aanzien van de auteursrechtinbreuk.

4.33.  WK-Ontwerpers stelt in haar akte vermeerdering c.q. verandering van eis in de eerste plaats meer in het algemeen dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van WK-Ontwerpers, aangezien zij de ontwerpen en/of afbeeldingen en/of (delen van) de uiterlijke vormgeving van WK-Ontwerpers, de ‘werken’, zonder toestemming heeft afgebeeld op haar website en/of zonder toestemming heeft gebruikt en/of verspreid en/of heeft gebruikt als huisstijl. Verder stelt zij dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken, waaronder de grafische ontwerpen, website ontwerpen, lay-out ontwerpen, schetsen, concepten, illustraties en foto’s. WK-Ontwerpers stelt dat zij auteursrechtelijke bescherming geniet, nu de werken een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Ook stelt WK-Ontwerpers dat uit de compositie van het werk blijkt dat de huisstijl, de website en andere werken gemaakt zijn met het kennelijke doel de daarop afgebeelde objecten als kenmerkend en representatief voor de onderneming(en) van [gedaagde] weer te geven. Het is volgens WK-Ontwerpers evident dat [gedaagde] zich met behulp van het beeld heeft willen presenteren en onderscheiden. Door voormelde verveelvoudigingen en openbaarmakingen van dit werk zonder toestemming van WK-Ontwerpers, heeft [gedaagde] op grond van artikel 1 juncto artikel 12 en 13 Auteurswet (Aw) inbreuk op het auteursrecht van WK-Ontwerpers gemaakt. De vormgeving, lay-out, illustraties en animaties, foto’s, grafisch ontwerp en teksten inclusief vertalingen, waarvan WK-Ontwerpers alle rechten heeft en welke zij voor de website en de identiteit van [gedaagde] heeft gemaakt of laten maken, is auteursrechtelijk beschermd. Als productie 25 heeft WK-Ontwerpers, zoals zij stelt “ter illustratie”, een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht, voorzien van commentaar. Voorts heeft zij nog een aantal andere producties in het geding gebracht, die toepassingen laten zien van door haar ontwikkelde werken (met name producties 28, 35 tot en met 38 en 41).

4.34.  Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat WK-Ontwerpers met de hiervoor weergegeven onderbouwing niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken en dat [gedaagde] daarop inbreuk heeft gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. WK-Ontwerpers heeft in de eerste plaats onvoldoende geconcretiseerd welke specifieke, door of namens haar ontwikkelde/ontworpen ‘zaken’ kunnen worden beschouwd als een werk in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals onder meer filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen en te onderbouwen dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Meer in het bijzonder had zij nader moeten concretiseren waarom die zaken het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarenboven heeft WK-Ontwerpers onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingen/openbaarmakingen door [gedaagde]. In dit verband had het op de weg van WK-Ontwerpers gelegen om te stellen en te onderbouwen dat en waarom de beweerdelijk inbreukmakende werken van [gedaagde] in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar werken vertonen dat de totaalindrukken die de werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de werken van [gedaagde] als zelfstandige werken kunnen worden aangemerkt. De in het geding gebrachte producties bieden geen soelaas, nu het slechts gaat om “een aantal voorbeelden”, die “ter illustratie” zijn overgelegd.

4.35.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van WK-Ontwerpers met een auteursrechtelijke grondslag (onder 3.1 sub 1 en 8) zullen worden afgewezen.

IEF 12061

Persexceptie definitief ten grave gedragen?

Een bijdrage van Jens van den Brink, Kennedy van der Laan.

Zojuist verscheen een brief van de regering van 27 november 2012 [red. IEF 12060] over de mediabegroting 2013. De staatssecretaris van OC&W lijkt in deze brief de persexceptie definitief de nek om te draaien.

Hij schrijft: “In artikel 15 Aw is kort gezegd geregeld dat het overnemen van artikelen door de pers of door een ander medium met dezelfde functie in de pers of een ander medium met dezelfde functie, niet als een inbreuk op het auteursrecht wordt gezien. Voor een geslaagd beroep op deze exceptie dient wel te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden die in artikel 15 zijn opgesomd. Een ervan bepaalt dat de exceptie niet van toepassing is indien het auteursrecht op het artikel uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker (of diens rechtverkrijgende). De maker heeft het dus zelf in de hand of de exceptie van toepassing is of niet. Is het voorbehoud gemaakt, dan kan geen beroep gedaan worden op de persexceptie. Een eventuele overneming zonder toestemming vormt dan een inbreuk op het auteursrecht (tenzij er een geslaagd beroep op een andere exceptie mogelijk is). Artikel 15, lid 4 bepaalt dat er ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen voorbehoud kan worden gemaakt. Dit zijn niet-oorspronkelijke werken die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming van artikel 10, lid 1, sub 1 vallen. Deze geschriftenbescherming is na het recente arrest van het Europees Hof in de Football Dataco-zaak niet langer onomstreden. Een uitbreiding van de geschriftenbescherming ligt daarom niet voor de hand.”

 

Met deze uitspraak lijkt de staatssecretaris terug te grijpen op het arrest van het Hof Leeuwarden uit 2011 in een zaak tussen de NDP en de provincie Flevoland, waarover wij eerder op Media Report schreven (MR 9550).

Op grond van artikel 15 Auteurswet is het toegestaan dat nieuwsberichten, gemengde berichten en artikelen over actuele onderwerpen die in persmedia zijn verschenen door dezelfde soort media onder bepaalde voorwaarden zonder toestemming of betaling mogen worden overgenomen. Deze beperking wordt de persexceptie genoemd. Lid 1 sub 4 van dit artikel bepaalt dat de persexceptie niet geldt als een voorbehoud is gemaakt. Lid 2 bepaalt dan weer dat ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen auteursrechtvoorbehoud kan worden gemaakt.

De staatssecretaris bevestigt nu in zijn brief het standpunt van het Gerechtshof Leeuwarden dat de regel uit artikel 15 lid 4 Auteurswet dat voor nieuwsberichten en gemengde berichten geen auteursrechtvoorbehoud kan worden gemaakt, alleen geldt voor niet-oorspronkelijke berichten die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming vallen. Dat brengt waarschijnlijk met zich mee dat in de toekomst alleen nog (hele) korte feitelijke berichten, die nauwelijks op een andere manier kunnen worden verwoord (“Komende week veel regen en af en toe zon verwacht”, “In Amsterdam wordt morgen Ajax als nieuwe landskampioen ingehuldigd”, “De AEX index is gisteren met 2% gestegen”), zonder toestemming kunnen worden overgenomen op grond van de persexceptie.

Omdat bijna alle media een voorbehoud – vaak van algemene strekking in het colofon – maken betekent dit dat de persexceptie in de praktijk zijn betekenis grotendeels zal verliezen. Reden om een meer algemene fair use exceptie in het leven te roepen?

IEF 12044

Eventuele verlenging is onderdeel van de oorspronkelijke uitlening

HR 23 november 2012, LJN BX7484 (Stichting Leenrecht tegen Vereniging van Openbare Bibliotheken)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Paul Tjiam, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 8697 (Rechtbank), IEF 9889 (hof) en IEF 11731 (Conclusie A-G). Auteursrecht. Uitlening bibliotheekboeken. Uitleg van het begrip rechtshandeling in de zin van artikel 15g jo. 15c Aw:

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip rechtshandeling in dat systeem nauw verweven is met het begrip uitleenhandeling en dat blijkens de wetsgeschiedenis "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw" (art. 15g Aw) betrekking heeft op "het aantal uitleningen" (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 247, nr. 3, p.22), zodat aan het gebruik van het begrip rechtshandeling in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt (rov. 3.4.3).

Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Een eventuele verlenging maakt onderdeel uit van de oorspronkelijke uitlening. Uit de omstandigheid dat over de periode van verlenging geen separate vergoeding behoeft te worden betaald volgt immers niet, zoals het hof terecht heeft overwogen (rov. 19), dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op eventuele verlengingen, zodat geen sprake is van ontneming van eigendom zoals bedoeld in art. 17 Handvest en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Onderdeel 3 faalt dan ook.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van Stichting Leenrecht. De proceskosten zijn bij schriftelijke toelichting en niet reeds bij conclusie van antwoord ingesteld, Stichting Leenrecht heeft gelegenheid gehad om bij repliek te betwisten, dus vordering wordt toegewezen.

Rechtshandeling
3.4.3. Aan het voorgaande doet niet af dat art. 15c Aw voorziet in een nationale vergoedingssysteem (...)het hof [heeft] niet miskend dat de hoogte van de verschuldigde vergoeding op grond van art. 15g Aw dient te worden bepaald door "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw", waaronder volgens het hof ook verlengingen zijn begrepen. Het hof heeft zijn oordeel dat een verlenging niet als een nieuwe uitlening is te beschouwen hierop gebaseerd, dat onder uitlening als bedoeld in de VRL 2006 en de Auteurswet is te verstaan een rechtshandeling waarbij het werk voor beperkte tijd aan een bepaalde persoon uit het desbetreffende publiek voor gebruik wordt afgestaan. Een verlenging is dan niet als een relevante nieuwe rechtshandeling aan te merken. De periode van verlenging valt immers onder de "beperkte tijd" gedurende welke een gebruik het werk tot zijn feitelijke beschikking krijgt (rov. 15). Dat getuigt niet van een onjuiste opvatting (...). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip rechtshandeling in dat systeem nauw verweven is met het begrip uitleenhandeling en dat blijkens de wetsgeschiedenis "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw" (art. 15g Aw) betrekking heeft op "het aantal uitleningen" (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 247, nr. 3, p.22), zodat aan het gebruik van het begrip rechtshandeling in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt.

Geen hogere vergoeding
3.4.5. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat bij de bepaling van de hoogte van de verschuldigde vergoeding rekening moet worden gehouden met de omvang van de terbeschikkingstelling van beschermde zaken, zoals in Nederland is geïmplementeerd in de vergoedingssystematiek van art. 15g Aw in verbinding met art. 15c Aw (kort gezegd: het aantal uitleningen). Anders dan het onderdeel betoogt, volgt daaruit niet dat een verlenging van een uitlening zou moeten leiden tot een hogere vergoeding.

Niet mede een verlenging
3.6.2. (...) Met betrekking tot de vormgeving van een vergoedingssysteem is aan de lidstaten een ruime beoordelingsmarge is het niet onverenigbaar om het daartoe strekkende vergoedingssysteem - dat ingevolge art. 15 g Aw in verbinding met art. 15c Aw is gebaseerd op het aantal uitleningen - aldus te interpreteren, zoals het hof heeft gedaan, dat een eventuele verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening. Deze uitleg miskent evenmin dat de inhoud, de strekking en het doel van de desbetreffende communautaire bepalingen meebrengen dat de nationale rechter het nationale recht zo dient uit te leggen dat de rechthebbenden een passend inkomen ontvangen. Uit de omstandigheid dat over de periode van verlenging geen seperate vergoeding behoeft te worden betaald volgt immer niet, zoals het hof terecht heeft overwogen (rov. 19), dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op eventuele verlengingen, zodat geen sprake is van ontneming van eigendom zoals bedoeld in art. 17 Handvest en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Onderdeel 3 faalt dan ook.

Inzake proceskosten
3.9. (...) SL heeft bij repliek aangevoerd dat de vordering van VOB wegens strijd met de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden afgewezen, aangezien zij eerste bij schriftelijke toelichting en niet reeds bij conclusie van antwoord is ingesteld. (...) Nu SL bij repliek gelegenheid heeft gehad de door VOB gevorderde kosten te betwisten, maar zulks heeft nagelaten, zullen deze worden toegewezen.

Lees de grosse hier: 11/04472, LJN BX7484.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Geen extra leenrechtvergoeding verschuldigd bij verlenging uitlening)
KluwerCopyrightBlog (No separate remuneration for renewal of library book loan)
Leenrecht (Hoge Raad wijst eis Stichting Leenrecht af)

 

IEF 12006

Memorandum van accountant is geen beschermd werk

Ktr. Rechtbank Maastricht 14 november 2012, zaaknr. 463152 CV EXPL 12-614 (RSM tegen curator h.o.d.n. Vivant)

Numbers And FinanceUitspraak ingezonden door Laurens Thissen, Adelmeijer Hoyng Advocaten.

Geen auteursrecht op waarderingsrapport, dat door accountant is opgesteld.

RSM is een accountantskantoor en heeft in opdracht van Vivant een participatiememorandum opgesteld met een waardering van de onderneming. RSM stelt dat dit waarderingsrapport auteursrechtelijk is beschermd en dat het verstrekken van het document aan derden in strijd is met artikel 1 en conform artikel 27 tot schadeplichtigheid van de curator leidt.

De kantonrechter overweegt dat het Participatiememorandum bestaat uit twee onderdelen, het memorandum en een waarderingsrapport van de aandelen Vivant. Dit laatste kan niet worden beschouwd als een werk. De waardering heeft immers plaatsgevonden aan de hand van algemeen aanvaarde richtlijnen, op basis van feitelijke informatie en met behulp van in de wetenschap ontwikkelde methoden. Dergelijke waarderingsrapporten zijn naar hun aard verstoken van eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker.

Het waarderingsrapport zal ontleend zijn aan andere Participatiememoranda die door RSM, maar waarschijnlijk door accountantskantoren over de hele wereld, worden vervaardigd. De inhoud van het memorandum is niet meer dan een droge opsomming van feiten door Vivant aan RSM verstrekt en bezit geen eigen, oorspronkelijk karakter. In het tweede onderdeel In iedere opgeschreven zin zijn keuzes te maken, maar wil een werk worden beschouwd als een auteursrechtelijk beschermd werk dan zal er toch op een of andere manier sprake moeten zijn van enigszins creatieve keuze, en daarvan is in het memorandum niets gebleken.

3.1.5. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het memorandum te beschouwen is als een zakelijke opsomming van door Viviant aangeleverde feiten dat geen eigen, oorspronkelijk karakter bezit en niet voorzien is van een persoonlijk stempel van de maker. Het is daarom niet auteursrechtelijk beschermd, zodat van enig inbreukmakend handelen van de curator geen sprake kan zijn. Gelot op dit oordeel dienen alle vorderingen van RSM, die immers alle zijn gegrond op de stelling dat er wel sprake is van schending van enige auteursrecht, te stranden.