DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 6151

De voormalige organisatie

Rechtbank Alkmaar 22 mei 2008, KG ZA 08-107. Svenska Skum B.V. tegen Innovfoam B.V.

Auteursrecht en onrechtmatige uitlating.

Eiseres (Svenska Skum BV) en gedaagde (Innovfoam BV), verhandelen beiden dezelfde blusproducten. Eiseres heeft voor die producten zgn. datasheets ontwikkeld, waarop tekeningen, foto’s en teksten over de producten staan. Gedaagde gebruikt datasheets die volgens de rechtbank inbreuk maken op het auteursrecht van eiseres op de datasheets.

Gedaagde wordt tevens veroordeeld een e-mail te rectificeren, aangezien in die e-mail volgens de rechtbank ten onrechte de indruk wordt gewekt dat eiseres niet langer bestaat. Een dergelijke onware uitlating over een concurrent is volgens de rechtbank onrechtmatig.

 

Gedaagde heeft niet betwist dat de datasheets van eiseres een auteursrechtelijk beschermd werk zijn, zodat de rechtbank van het auteursrecht op de datasheets uitgaat. Ook is niet betwist dat de auteursrechten op de datasheets aan eiseres toekomen. Gedaagde heeft slechts gesteld dat geen sprake is van inbreuk aangezien zij de producten direct van de moedervennootschap van eiseres afneemt. Gedaagde zou daarom toestemming hebben de datasheets te gebruiken. De rechtbank passeert dat verweer en overweegt daartoe onder andere dat tussen de datasheets van eiseres en gedaagde ondergeschikte verschillen bestaan. Indien gedaagde de datasheets gebruikt op basis van haar handelsrelatie met de moedervennootschap van eiseres, was te verwachten dat de datasheets identiek zijn.

Gedaagde heeft een e-mail verstuurd aan (potentiële) klanten waarin zij de zin-snede “de voormalige Svenska Skum organisatie” op heeft genomen. Hierbij heeft gedaagden ten onrechte de indruk wekt dat eiseres niet meer zou bestaan, hetgeen volgens de rechtbank leidt tot oneerlijke mededinging, en als onrechtmatig wordt aangemerkt.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 6150

Moeder tegen dochter

denios2.bmpVzr. Rb. ’s-Gravenhage 21 mei 2008, KG ZA 08-0474, Denios A.G. tegen Denios B.V.

Auteursrecht. Vraag of de moeder op kan treden tegen uitgifte van een bewaking van haar catalogus door de dochteronderneming.

De moedervennootschap, Denios A.G., is een internationaal opererende onderneming die handelt in opslagsystemen voor schadelijke stoffen en aanverwante artikelen ter bescherming van mens en milieu.

De moeder is houdster van 50% van de aandelen van de in Alphen aan den Rijn gevestigde dochteronderneming, Denios B.V.. Sinds 1994 is tussen hen een samenwerkingsovereenkomst van kracht, waarin is opgenomen dat de dochter exclusief bevoegd is de producten van de moeder in Nederland te verkopen.

Normaal gesproken is de procedure voor het uitgeven van de jaarlijkse catalogi met beeldmateriaal van de verhandelde producten als volgt: De moeder laat een catalogus samenstellen waarin haar producten en diensten staan omschreven. Met tussenkomst van Denios Direct GmbH (de rechtsopvolgster van Management en Marketing Direct GmbH en daarom door de Rechtbank “MMD” genoemd), wordt de catalogus tegen betaling aan alle dochterondernemingen binnen de Denios-groep ter beschikking gesteld. Op basis van het van MMD ontvangen pdf-materiaal, heeft de dochter echter naast de gebruikelijke catalogus, onder de naam “Highlights 2007” een eigen, compactere catalogus gedrukt waarin integraal beeldmateriaal van de producten van de groep zijn opgenomen. Deze catalogus is onder geselecteerde relaties verspreid. De kosten daarvan heeft de dochter voor haar rekening genomen.

De eerste vraag die door de Voorzieningenrechter wordt beantwoord is wie als auteursrechthebbende van het materiaal moet worden gezien. De moeder erkent dat het materiaal weliswaar is gemaakt door MMD, maar stelt dat MMD dat heeft gedaan naar het ontwerp van en onder leiding en toezicht van de moeder. Ook stelt ze dat het auteursrecht aan haar is opgedragen.

De Voorzieningenrechter overweegt dat hij, in het kader van dit kort geding, in het midden zal laten of het auteursrecht geldig is overgedragen. De dochter heeft niet betwist dat het materiaal is gemaakt in opdracht van de moeder en door de moeder openbaar is gemaakt. Voorshands zal de Voorzieningenrechter er daarom vanuit gaan dat de moeder als auteursrechthebbende kan worden aangemerkt.

Voor de beantwoording van de vraag of de dochter het recht heeft om het beeldmateriaal aan te wenden voor de productie van de Highlights 2007 catalogus is de rechtsverhouding tussen partijen in aanmerking te nemen.

Een beroep op (paragraaf 5 van) de samenwerkingsovereenkomst kan de moeder niet baten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan daaruit niet worden afgeleid dat het de dochter niet is toegestaan het van de moeder, dan wel via MMD van de moeder gekregen beeldmateriaal (verder) te bewerken of (verder) openbaar te maken. De geciteerde bepaling suggereert eerder het tegendeel, dat wil zeggen dat de dochter daartoe wel gerechtigd is, maar dat dan onder de verplichting, kort gezegd, de huisstijl van de moeder in acht te nemen en naar buiten toe een uniforme uitstraling van de groep als geheel te waarborgen.

De dochter verwijst daarbij naar een Franse catalogus, die niet alleen qua navolging van de huisstijl maar ook qua uitstraling door gebruik van niet glanzend papier achterblijft. Naar voorlopig oordeel kan in het licht van de Franse catalogus niet worden gezegd dat de dochter bij de productie van de Highlights catalogus 2007 de huisstijl en uitstraling van de Denios-groep onvoldoende in acht heeft genomen.

Ook het gegeven dat het beeldmateriaal tegen betaling aan de dochter ter beschikking is gesteld als pdf documenten is volgens de Voorzieningenrechter een aanwijzing dat verdere bewerking en openbaarmaking door de moeder is voorzien en beoogd. Dit soort materiaal is immers bij uitstek geschikt om verder te worden bewerkt en vervolgens bijvoorbeeld digitaal op een website of in gedrukte vorm openbaar te worden gemaakt.

Bij deze stand van zaken concludeert de Voorzieningenrechter dat de verhoudingen binnen de Denios-groep met zich brengen dat de dochterondernemingen auteursrechtelijk beschermd materiaal van de moeder mogen bewerken en verder openbaar mogen maken. Daarbij is in acht te nemen het bepaalde in paragraaf 5 van de exclusiviteitovereenkomst, welke bepaling ziet op huisstijl en uitstraling. De bepaling is door de dochter naar voorlopig oordeel voldoende in acht genomen.

Het is denkbaar dat tussen de moeder en de dochterondernemingen ook afspraken worden gemaakt omtrent vergoedingen die door dochters moeten worden betaald aan de moeder in verband met de voor de productie van het materiaal gemaakte kosten. Daarbij zou ook kunnen worden overeengekomen dat de productie uitsluitend aan de moeder, althans MMD wordt overgelaten. Het bestaan van dat soort uitspraken is door de moeder echter niet gesteld. In dit kort geding kan dan ook niet van het bestaan van dit soort afspraken worden uitgegaan. De moeder kan daarom ook geen verbodsrecht ontlenen aan het feit dat de dochter naast de betaling voor de catalogus 2007 en de betaling voor de verstrekking van de pdf bestanden geen verdere betaling heeft gedaan in verband met de productie van de Highlights catalogus 2007 en voorts die catalogus zelf heeft samengesteld en heeft laten drukken.

De moeder wordt als in het ongelijk gestelde partij op grond van artikel 1019 h Rv veroordeeld in de volledige proceskosten.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 6069

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Leeuwarden,  23 april 2008, LJN: BD0575, A tegen Kameleon II B.V. en FMG/Bridge Entertainment B.V.

“Auteursrecht. Script voor de theatervoorstelling 'De Kameleon Ontvoerd'. DVD uitgebracht van theatervoorstelling, zonder vergoeding te betalen aan scriptschrijver. Aan laatstgenoemde komt auteursrechtelijke bescherming toe.” 

Lees het vonnis hier.

GvEA, 23 april 2008, T-35/07, Leche Celta, SL tegen OHIM / Celia SA. (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure Ouder national woordmerk CELTA tegen aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk Celia.

“49. Compte tenu de ce qui précède, la chambre de recours a considéré à juste titre, en prenant en compte tous les facteurs précités mis en balance les uns par rapport aux autres dans le cadre d’une appréciation globale, qu’il n’existait pas de risque de confusion pour le public pertinent en ce qui concerne les marques en cause, et ce même si les produits sont partiellement identiques. En effet, la différence d’une lettre (le « i » pour le terme « celia » et le « t » pour le terme « celta ») entre les signes en conflit ainsi que la circonstance que la lettre « i » fait l’objet d’un traitement graphique particulier qui permet précisément de la différencier de la lettre « t » correspondante suffisent à permettre une différenciation visuelle entre les deux signes. À cette différenciation visuelle s’ajoutent des différences, d’une part, sur le plan phonétique, les signes ne se prononçant pas de la même manière, et, d’autre part, sur le plan conceptuel, du fait de l’absence d’une similitude conceptuelle manifeste.”

Lees het arrest hier.

IEF 5952

Verse beschikkingen

Rechtbank Arnhem, 3 april 2008, rekestnummer: KV RK 08-336 & KV RK 08-337, De Roode Roos B.V. tegen Reform- nn Vitaminecentrum De Rooij B.V. c.s

Auteursrecht. Ex Parte beschikking. Verzoek afgewezen. De Roode Roos legt aan haar verzoek ten grondslag dat De Rooij c.s. inbreuk op haar auteursrecht maken door ca. 1.400 foto’s en beschrijvende teksten van orthomoleculaire voedingssupplementen uit haar webwinkel te hebben gekopieerd naar de door De Rooij c.s. geëxploiteerde webwinkel. De Roode Roos wenst de NAW-gegevens van de houder van het IP-adres  en een kopie van de bestanden waaruit de webwinkel van De Rooij c.s. is opgebouwd.

“1.1. Uit het hiervoor geschetste systeem van wettelijke bepalingen, met name art. 28 lid 9 Aw 1912, volgt dat ten opzichte van deze derden een bevel dient te worden gevraagd om de benodigde gegevens te verstrekken. Dat dient te geschieden in een procedure op tegenspraak, opdat deze derden in de gelegenheid zijn hun belangen, met name de eerbiediging van het privé-leven van hen en hun klanten, en de bescherming van persoonsgegeven, aan de orde te stellen en te verdedigen. Zonder dat zij worden gehoord is niet goed te beoordelen in hoeverre toewijzing van het gevraagde zal leiden tot inbreuken op deze rechten. Verder is onvoldoende aannemelijk geworden dat bewijsmateriaal verloren zal gaan, als de uitspraak van een procedure op tegenspraak tegen deze derden moet worden afgewacht.”

Lees de beschikking hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, rekestnummer: 2008-0550, Westhoff c.s. tegen Jungpflanzen Grünewald GmbH c.s.

Kwekersrecht. Ex Parte beschikking. Toewijzing verzoek tot het leggen van bewijsbeslag met gerechtelijke bewaring, beschrijving en monsterneming. Verzoeker heeft recentelijk geconstateerd dat gedaagde planten verkoopt en/of te koop aanbiedt onder de naam Blue Laguna, terwijl het in werkelijkheid planten van het ras Saphira betreft.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van Grünewald dat Westhoff inbreuk heeft gemaakt op haar Gemeenschapskwekersrecht voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs op de wijze als hierna verwoord. Tevens hebben verzoeksters voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het nodig is de verzochte maatregelen te nemen zonder de wederpartij te horen.

Lees de beschikking hier.

IEF 5906

Geen aanleiding of mogelijkheid

Rechtbank Utrecht, 26 maart 2008, LJN: BC7661,  Nederlandse Vereniging Van Journalisten tegen PCM Interactieve Media B.V., voorheen genaamd Media Resultant B.V. & PCM Uitgevers N.V.

Langlopende procedure over de bepaling vergoeding voor freelance journalisten wegens auteursrechtinbreuk door opname van hun werk zonder hun toestemming in de Nederlands Pers Databank.

In de procedure zijn in 2002, 2004 en 2006 diverse tussenvonnissen gewezen en is een deskundige benoemd om de schadeloosstelling te bepalen. Partijen hebben op de rapportage van de deskundige gereageerd. De rechtbank neem het honorarium dat zou zijn bedongen, vermeerderd met een compensatie voor de aantasting van het recht, als uitgangspunt bij de vaststelling van de schade. De rechtbank komt uit op 2% van het honorarium met een opslag van 0.5 % als compensatie voor de geleden schade. Dit motiveert de rechtbank als volgt:

“Bij de vaststelling van de gevorderde schadeloosstelling heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat deze gerelateerd dient te worden aan het honorarium dat in geval van toestemming zou zijn bedongen, vermeerderd met een compensatie voor de aantasting van het recht. (..)

Bij de bepaling van de vergoeding zal worden uitgegaan van twee omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank daartoe thans nog de meest concrete en objectieve aanknopingspunten bieden.

Dit is in de eerste plaats het gegeven dat PCM al in 1999 voor de opname van werken in de NPD een vergoeding heeft aangeboden aan de freelance journalisten van 2% van het oorspronkelijk honorarium, welk aanbod door ongeveer 50% van de journalisten destijds is aanvaard. Zij ontvangen sindsdien deze vergoeding.

In de tweede plaats is dit het – door NVJ c.s. niet weersproken – gegeven dat nadien voor nieuwe licenties betreffende een verruimde externe exploitatie, waaronder ook door middel van internet, op ruime schaal met freelance journalisten een opslag van 2% van het honorarium is overeengekomen.

Deze twee omstandigheden maken dat aannemelijk is dat de vergoeding die de freelance journalisten destijds voor opname van hun werk in de NPD hadden kunnen bedingen indien hen vooraf om toestemming was verzocht, rekening houdende met wat PCM nog bereid zou zijn geweest daarvoor te betalen, niet veel minder maar ook niet veel meer dan 2% van het oorspronkelijk honorarium zou zijn geweest. Bij gebrek aan voldoende hanteerbare aanknopingspunten die voor afwijking van dit percentage in opwaartse of neerwaartse zin aanleiding kunnen zijn, zal de rechtbank de vergoeding voor alle door de NVJ vertegenwoordigde freelance journalisten dan ook vaststellen op 2% van het oorspronkelijk honorarium.

In het tussenvonnis van 18 september 2002 heeft de rechtbank overwogen dat de aldus vastgestelde vergoeding dient te worden vermeerderd met een opslag als compensatie voor overige door de auteursrechtinbreuk door de in deze procedure optredende freelancers geleden schade, omdat hen de mogelijkheid is ontnomen om over de exploitatie van hun werk vooraf te onderhandelen en omdat zij zich vervolgens tijd en kosten hebben moeten getroosten om staking van de inbreuk en betaling van de vergoeding te bewerkstelligen. Het staNPDunt van PCM dat het hier in feite een boetecomponent betreft waarvoor ons recht geen grondslag biedt, wordt verworpen, nu voor de eisers sub 2 tot en met 7 in elk geval sprake is van een vergoeding van reële schade, zoals door de rechtbank in genoemd tussenvonnis al tot uitdrukking is gebracht.

De rechtbank ziet thans geen aanleiding of mogelijkheid om op die beslissing terug te komen. De hier bedoelde opslag wordt in redelijkheid bepaald op 0,5% van het oorspronkelijk honorarium.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5904

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Middelburg, 25 maart 2008, KG ZA 08-41, V.D.V. Meubelen B.V. tegen Karel Mintjens N.V.(met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten). 

Executiegeschil naar aanleiding van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 21 juli 2007 (IEF 4291). Niet naleving stakingsgebod. De interne instructie bleek – volgens een aantal verklaringen van die medewerkers – pas veel later dan vereist te zijn verstrekt. Voldoende aannemelijk dat gedaagde in strijd met het gebod heeft gehandeld. Volledige proceskostenveroordeling, executie is verlengstuk van de handhaving.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Utrecht, 26 maart 2008, LJN: BC7661,  Nederlandse Vereniging Van Journalisten tegen PCM Interactieve Media B.V., voorheen genaamd Media Resultant B.V. & PCM Uitgevers N.V.

Bepaling vergoeding voor freelance journalisten wegens auteursrechtinbreuk door opname van hun werk zonder hun toestemming in de Nederlands Pers Databank.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5867

Het voorgelegde scenario

Rechtbank Amsterdam, 19 maart 2008, HA ZA 07-1427, IJswater Films B.V. tegen Uitgeverij De Bezige Bij & Tommy Wieringa (met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Filmrechten, Eiser IJswater eist te verklaren voor recht dat zij het recht heeft verworven het boek Joe Speedboot van Tommy Wieringa te verfilmen. Wieringa heeft niet ingestemd met het voorgelegde scenario (Tommy Wieringa is van mening dat zijn verhaal wordt gebanaliseerd en wordt teruggebracht tot een actiefilm waarin de fijnzinnigheid, de gelaagdheid en de psychologische ontwikkeling die kenmerkend zijn voor het boek ontbreken”) en Wieringa en De Bezige Bij weerspreken de vordering van IJswater met succes. 

 (…) “4.5 Immers in de optieovereenkomst wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat er geen overeenstemming over een definitieve licentieovereenkomst zou worden bereikt, in welk geval de licentie geacht werd niet te zijn verleend. Ook IJswater Films was zich er kennelijk van bewust dat over een definitieve licentieovereenkomst nog onderhandeld moest worden, blijkens haar e-mail van 10 februari 2006. Daarin verzoekt zij om aanpassing van de (nog niet ondertekende) optieovereenkomst omdat enige punten volgens haar meer in de licentieovereenkomst dan in de optieovereenkomst thuishoorden Dat het bij de licentieovereenkomst nog slechts zou gaan om bijkomende zaken en geen essentialia, zoals IJswater Films stelt maar door DBB en Wieringa wordt betwist, kan uit de stukken niet worden afgeleid. Nu er geen licentieovereenkomst is tot stand gekomen, is de primaire vordering niet toewijsbaar.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5691

Beschermde titel (HB)

rudolph.bmpGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 26 februari 2008, HD103.004.245. Get Nosed B.V. tegen St. Nicholas Music Inc.(met dank aan Anne Marie Verschuur, Nauta Dutilh)

Auteursrecht, makerschap, Hoger beroep van de bekende Rudolph zaak (zie IEF 2624). Vernietiging en afwijzing vorderingen.

De Voorzieningenrechter Maastricht was van mening dat het Rudolph logo inbreuk maakte op de auteursrechten van St. Nicholas. In hoger beroep betwist Get Nosed dat St. Nicholas auteursrechthebbende is. Het Hof vindt niet dat Get Nosed ondubbelzinning van dit verweer afstand heeft gedaan, zoals St. Nicholas met een beroep op art. 348 Rv. heeft betoogd.

R.o. 4.5 geeft de korte ontstaansgeschiedenis van het verhaal en liedje weer. R.L. May heeft het personage en verhaal in 1939 bedacht en het auteursrecht in zou in 1946 de auteursrechten van zijn werkgever hebben overgedragen gekregen. In 1949 schreef Marks tekst en melodie van het bekende liedje. St. Nicholas zou thans ‘publisher’ zijn. St. Nicholas stelt dat het voldoende is dat zij zelfstandig de auteursrechten kan uitoefenen.
Auteursrecht. “4.9.(…) St. Nicholas baseert haar vorderingen tegen Get Nosed op de stelling dat zij exclusief rechthebbende is met betrekking tot het auteursrecht op de tekst van het liedje ‘Rudolph the red-nosed reindeer’en op de titel ‘Rudolp the red-nosed reindeer’ (punt 1 inl.dagv.). Door Get Nosed is zowel het één als het ander thans in hoger beroep gemotiveerd betwist. De vraag is derhalve aan de orde in hoeverre St. Nicholas tegenover die gemotiveerde betwisting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij auteursrechthebbende is op (de tekst van) het liedje en/of de titel ervan, kortom op ‘Rudolph the red-nosed reindeer’. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft St. Nicholas dit niet voldoende aannemelijk gemaakt.”

St. Nicholas heeft de oorsprong van het verhaal en liedje niet gemotiveerd betwist. St. Nicholas heeft onvoldoende onderbouwd hoe zij rechtsopvolger van Marks is geworden. Binnen het bestek van dit kort geding kan voorshands niet worden aangenomen dat St. Nicholas auteursrechthebbende is op ‘Rudolph the red nosed reindeer’. Grief 1 slaagt en het Hof vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen alsnog af. Volledige proceskosten veroordeling, maar doordat er te weinig is gesteld over betaling van de proceskosten in eerste aanleg, wordt de vordering tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg niet toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5688

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, HA ZA 07-2409. Hoff tegen Rooijakkers c.s.

Kwekersrecht. “4.2. De onder I en II gevorderde verklaringen voor recht kunnen worden toegewezen. Rooijakkers c.s. betwist niet (langer) dat vermeerdering en of verhandeling van Double Price en/of Double Pleasure inbreuk maakt op het voor Miss Lucy verleende communautaire kwekersrecht en dat dergelijk handelen een onrechtmatige daad oplevert jegens Hoff. (…)”.

Lees het vonnis hier

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, HA ZA 06-3244. Acco Brands USA LLC tegen Noble Enterprise LTD. c.s.

Octrooirecht. Bevoegheidsincident. “4.2. Een op artikel 6, aanhef en onder e Rv gebaseerde bevoegdheid is volgens vaste rechtspraak niet grensoverschrijdend van aard, zodat de rechtbank niet bevoegd is van vorderingen van Acco kennis te nemen voor zover deze zien op andere door het Europees octrooi gedesigneerde landen dan Nederland. (…)”.

Lees het vonnis hier

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, HA ZA 05-3152. Lactona Corporation T/A Lactona USA tegen Diamond White Nederland B.V. c.s.(met dank aan Thomas Berendsen, Banning)

Merkenrecht. “4.7. (…) Zelfs indien het oudere merk LACTONA enkel bescherming zou genieten voor de waren in de klassen 8 en 21, is derhalve vanwege de nauw verwante bestemming van de betrokken waren en het complementaire karakter daarvan, sprake van soortgelijke waren. Dat de mate van soortgelijkheid wellicht beperkt is, is voor de beoordeling van het verwarringsgevaar niet doorslaggevend. Omdat sprake is van identieke tekens en het oudere merk van Lactona een algemeen bekend merk is, volstaat een geringe mate van soortgelijkheid van de waren om verwarringsgevaar te doen ontstaan. Daarvan is in het onderhavige geval dan ook sprake.”

Lees het vonnis hier

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 26 februari 2008, HD103.004.245. Get Nosed B.V. tegen St. Nicholas Music Inc.(met dank aan Anne Marie Verschuur, Nauta Dutilh)

Auteursrecht. “4.9.(…) St. Nicholas baseert haar vorderingen tegen Get Nosed op de stelling dat zij exclusief rechthebbende is met betrekking tot het auteursrecht op de tekst van het liedje ‘Rudolph the red-nosed reindeer’en op de titel ‘Rudolp the red-nosed reindeer’ (punt 1 inl.dagv.). Door Get Nosed is zowel het één als het ander thans in hoger beroep gemotiveerd betwist. De vraag is derhalve aan de orde in hoeverre St. Nicholas tegenover die gemotiveerde betwisting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij auteursrechthebbende is op (de tekst van) het liedje en/of de titel ervan, kortom op ‘Rudolph the red-nosed reindeer’. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft St. Nicholas dit niet voldoende aannemelijk gemaakt.”

Lees het arrest hier

Beschikking Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 26 februari 2008,  EX RK 07-155. Realchemie Nederland B.V. tegen Bayer Cropscience A.G.(met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof)

Beschikking in een procedure ex artikel 43 EEX-Verordening over de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een Duitse beslissing (ex parte; “einstweilige Verfügung”) ter zake van octrooi-inbreuk.

Lees de beschikking hier

Rechtbank Haarlem, 22 februari 2008, KG ZA 08-39. Datatronix Zegers Holding B.V. tegen S.I.SV.EL. S.P.A.(met dank aan Frank Eijsvogels, Howrey)

Beslissing op vordering tot opheffing beslag op partij MP3 spelers die onder de beschermingomvang vallen van octrooien op MP3 technologie. “4.10. Zolang niet vast staat of sprake is van inbreuk op de octrooirechten, doordat de goederen zonder licentie zijn vervaardigd, kan – gezien de gerede twijfel daaromtrent – van vrijgeven van de partij MP3 spelers op voorhand geen sprake zijn. (…)”.

Lees het vonnis hier

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 februari 2008, KG ZA 07-1448. Mennen c.s. tegen W.A. Benecke Beheer B.V. c.s.(met dank aan Hester Overbeek, Van Diepen Van der Kroef)

Octrooirecht, drijfblokken. “4.10. Wat er evenwel verder zij van de goederenrechtelijke en licentieverhoudingen, in dit kort geding is onvoldoende komen vast te staan dat octrooiinbreuk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt door Homan Mylos. Laatstgenoemde heeft erkend dat zij Arhimedes drijfblokken op de Nederlandse markt brengt, maar uitdrukkelijk betwist dat deze vallen onder beschermingsomvang van het octrooi – en zulks bij gebrek aan wetenschap, omdat eisers terzake niet aan hun stelplicht hebben voldaan.”

Lees het vonnis hier

IEF 5653

Bacardi/Anker, Jugiaans/De Jager, Excell / Brakel, Luba/Hannay, X/De Staat

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008, HA ZA 07-180, Bacardi and Company Ltd. Tegene Anker Dranker B.V.(met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Drank & uitputting. “4.16 De omstandigheid dat, zoals Anker heeft aangevoerd, aan sommige etiketten op Bacardi-producten niet te zien is dat ze bestemd zijn voor de markt buiten de EER, betekent niet dan Anker hieruit mag concluderen dat Bacardi c.s. toestemming heeft gegeven voor verhandeling binnen de EER. Ook de aanwezigheid van het flessenbak-logo rechtvaardigt, zoals Bacardi c.s. terecht heeft gesteld, niet de conclusie dat Bacardi c.s. toestemming zou hebben verleend voor verhandeling binnen de EER.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Alkmaar, 14 februari 2008, KG ZA 07-411, Holding Jungiaans Instituut B.V. tegen De Jager (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Auteursrecht. “4.4. Ten aanzien van het CADT-spel is voldoende aannemelijk dat, zoals De Jager c.s. betoogt, de elementen van het spel zich in beginsel lenen voor afzonderlijke auteursrechtelijke beoordeling. Zo kunnen de kaarten en het bord afzonderlijk van elkaar worden getoetst. Ook kunnen de verschillende onderdelen van het bord zelf van elkaar worden gescheiden, in die zin dat zij afzonderlijk beoordeeld zouden kunnen worden op hun auteursrechtelijke merites. Zo valt niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld de afbeeldingen van mensfiguren afzonderlijk voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen. Dit laatste kan ook gelden voor de layout en de teksten. Omdat elementen van elkaar te scheiden zijn, is niet voldaan aan het vereiste voor het kunnen aannemen van een gemeenschappelijk werk.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, HA ZA 07-2133, BRS Excell Glass B.V. tegen Portal S.A. & Brakel/Atmos B.V.

Octrooirecht. “4.22. De vakman waar het hier om gaat is een persoon die een ruime ervaring heeft met het beglazen van bouwwerken. Deze persoon is bekend met de noodzaak van het vastzetten van beglazingen in bouwwerken en de wijze waarop dat kan geschieden. Hij begrijpt dat een naar de stand van de techniek koud gebogen glasruit eenvoudig in die gebogen stand kan worden gehouden door toepassing van de onder alle omstandigheden (ook bij vlakke beglazingen) noodzakelijke vasthoudmiddelen en dat het gebogen kozijn het gebogen vlak biedt waarover de ruit kan worden gebogen. De techniek van het koud buigen en vastklemmen van thermisch gehard (niet-gelaagd) glas is de vakman bekend uit EP 468.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, KG ZA 07-1518, Luba Groep B.V. c.s. tegen El Hannay.

“4.12. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het ontbreken van verwarringsgevaar tussen het woordmerk LUBA en het woord/beeldmerk Luba Uitzend Buro enerzijds en het teken Lunajob anderzijds, heeft te gelden dat bij het publiek evenmin verwarring is te duchten tussen de genoemde merkenrechten en de handelsnamen Luba Uitzend Buro BV en Luba Uitzenddiensten BV enerzijds en de handelsnaam Lubajob anderzijds. El Hannay heeft met de handelsnaam Lunajob voldoende afstand genomen van de merkenrechten en de handelsnamen van Luba. De vorderingen van Luba dienen daarom ook in zoverre te worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, HA ZA 07-1310, X. tegen De Staat der Nederlanden (Binnenlandse Zaken)

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. “4.7. Deze auteursrechtelijke claim van X moet falen. Het auteursrecht op de ontwerpen voor de ten processe bedoelde applicaties berust, als gezegd, ingevolge art. 7 Aw bij de Staat als toenmalige werkgever van X. Dat de applicaties grotendeels in vrije tijd en thuis zouden zijn ontwikkeld, zoals X ten slotte nog stelt, maar de Staat betwist, is bovendien – zo al relevant, gelet op de vaststaande (incidentele) opdracht – onvoldoende aannemelijk gemaakt door X. Voor zover nog bewijsbaar na te gaan, is het betreffende werk in ieder geval ook en wel in substantiële mate verricht op de werkplek van X bij CAS.”

Lees het vonnis hier.