DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 8515

De inhoud daarvan had hem niet gerustgesteld

Gerechtshof Amsterdam, 12 januari 2010, zaaknr. 200007.894/01, IJswater films B.V. tegen Tommy Wieringa (met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Hoger beroep tegen Rechtbank Amsterdam, 19 maart 2008, IEF 5867. Hof Amsterdam bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Eiser IJswater heeft naar oordeel van het hof geen optie verkregen voor de verfilming van de roman Joe Speedboot van Tommy Wieringa: er is geen overeenkomst tot stand gekomen.

Het in het geding gebrachte faxbericht van De Bezige Bij was niet bedoeld om de optieovereenkomst te sluiten, maar op verzoek van IJswater opgesteld en verzonden ten einde IJswater in de gelegenheid te stellen tegenover het Nederlandse Fonds voor de Film te laten blijken dat IJswater de beoogde filmproducent van de roman was en aldus voor de verfilming van de roman bij genoemd fonds subsidie aan te vragen. “Aldus is niet komen vast te staan dat Wieringa mondeling, dan wel schriftelijk dan wel anderszins bij IJswater het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij instemde met de optieovereenkomst.”

2.4 Geen van de stellingen van partij en bevat toereikende grond om te aanvaarden dat Wieringa heeft ingestemd met de optieovereenkomst.. Het gaat erom te onderzoeken of Wieringa door zijn gedrag en zijn uitlatingen bij IJswater het vertrouwen heeft gewekt dat hij met de optieovereenkomst instemde. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat dit het geval is geweest. Zij heeft in het bijzonder overwogen dat De Bezige Bij over de optieovereenkomst in contact stond met Wieringa en daarover, berichten zond aan IJswater. Daaraan heeft de rechtbank ontleend dat IJswater mocht menen dat tussen De Bezige Bij, Wieringa en haar de optieovereenkomst was totstandgekomen. Terecht hebben Wieringa en De Bezige Bij in hoger beroep aangevoerd dat hetgeen tussen De Bezige Bij en IJswater is voorgevallen niet zonder meer toereikende grond oplevert om te aanvaarden dat IJswater op instemming van Wieringa met de optieovereenkomst mocht vertrouwen. Dat geldt ook, als Wieringa pas in een laat stadium zou hebben laten weten dat hij niet met de optieovereenkomst instemde.

2.5 (…) Vanaf medio juli 2006 moet het IJswater zonder meer duidelijk zijn geweest dat Wieringa niet instemde met de optieovereenkomst. Wieringa beschikte toentertijd over het eerste deel van het scenario. De inhoud daarvan had hem niet gerustgesteld, met als gevolg dat hij zich niet wilde binden aan een mogelijke verfilming van zijn roman door IJswater. Aldus is niet komen vast te staan dat Wieringa mondeling, dan wel schriftelijk dan wel anderszins bij IJswater het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij instemde met de optieovereenkomst. De conclusie is dan ook dat het ervoor moet worden gehouden dat er geen optieovereenkomst tot stand is gekomen.

(…)

2.6 Voor zover IJswater zich erop beroept dat de optieovereenkomst ook met Wieringa reeds op 8 november 2005 is gesloten, en wel door het hiervoor deels geciteerde faxbericht van die datum van De Bezige Bij aan IJswater, kan het hof IJswater daarin niet volgen. Weliswaar staat in dit faxbericht dat De Bezige Bij "namens Wieringa" de optie tot verfilming van de roman aan IJswater verleent, maar uit het vervolg van het faxbericht blijkt dat partijen hebben afgesproken dat “[e] en ander" moet worden "uitgewerkt in een optieovereenkomst". Dit vormt een sterke aanwijzing dat het niet de bedoeling van De Bezige Bij was om door middel van dit faxbericht de optieovereenkomst met IJswater reeds te sluiten. Deze aanwijzing wordt ondersteund door het feit dat partijen het erover eens zijn dat dit faxbericht op verzoek van IJswater door De Bezige Bij was opgesteld en verzonden ten einde IJswater in de gelegenheid te stellen tegenover het Nederlandse Fonds voor de Film te laten blijken dat IJswater de beoogde filmproducent van de roman was en aldus voor de verfilming van de roman bij genoemd fonds subsidie aan te vragen.

Lees het arrest hier.

IEF 8475

De bedrijfsfilosofie is geld verdienen zonder te hoeven werken

Vzr.Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 oktober 2009, LJN: BK6373, Wemgola Bonaire N.V. tegen Four G Coaching Academy International B.V.

Auteursrecht. Geen inbreuk op bedrijfsconcept. Stukgelopen samenwerking in de training- en coaching branche. Wemgola’s  activiteiten zijn “gericht op het ontwikkelen van activiteiten teneinde balans in het leven te verkrijgen op de gebieden die worden aangeduid als “de 3 G’s”: gezondheid, gezin en geld. . Four G houdt zich bezig met training en coaching op het gebied van wat zij aanduidt als de 4 G’s van het leven: gezondheid, gezin, geld en geloof. De vorderingen worden. afgewezen. Een concept of idee als zodanig komt geen auteursrechtelijke bescherming toe. Strijd met geheimhoudingsplicht niet aannemelijk.

4.7. Ten aanzien van de derde vordering van eiseressen is aangevoerd dat gedaagden inbreuk maken op het bedrijfsconcept van eiseressen waarop auteursrecht berust. Ter zitting heeft [eiseres sub 1] desgevraagd aan de voorzieningenrechter uitgelegd dat het bedrijfsconcept door haar is bedacht en is gebaseerd op haar persoonlijke succesvolle overlevingsstrategie. WTCI heeft een uniek verdiensysteem ontwikkeld dat gericht is op de mogelijkheid om passieve inkomsten te genereren. Na het betalen van een entreesom wordt men deelnemer. Vervolgens kan een deelnemer, met een minimale belegging, in korte tijd duidenden euro’s genereren met het Wemgola verdiensysteem. Dit is mogelijk door nieuwe deelnemers aan te melden waardoor de aanmelder geld verdient. Tevens kan men bij het WTCI diverse cursussen via het internet of persoonlijk, workshops en seminars volgen waar geleerd kan worden een financieel onafhankelijk leven voor jezelf te creëren. De bedrijfsfilosofie van WTCI is geld verdienen zonder te hoeven werken, aldus [eiseres sub 1]. Gedaagden hebben gemotiveerd betwist zij een inbreuk op het bedrijfsconcept van eiseressen hebben gemaakt. Voorop staat dat aan een concept of idee als zodanig geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Zelfs als daar anders over gedacht zou worden heeft [eiseres sub 1] overigens onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat haar bedrijfsconcept over een eigen oorspronkelijk karakter beschikt.

 Een ondernemingsconcept waarbij deelnemers worden geworven die geld kunnen verdienen door op hun beurt nieuwe deelnemers aan te brengen is niet oorspronkelijk, ook niet als die verdiensten bedoeld zijn om, in samenhang met het verstrekken van informatie en cursusmateriaal – waarvan overigens geen documentatie is overgelegd – het persoonlijk leven van betrokkenen in balans te brengen. Niet valt naar voorlopig oordeel in te zien op grond waarvan het een ander niet zou zijn toegestaan een bedrijf te exploiteren dat op soortgelijke overtuigingen berust. Ook de derde vordering van eiseressen kan dan ook niet worden toegewezen.

Lees het vonnis hier

IEF 8435

Geen misbruik van auteursrecht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 december 2009, KG ZA 09-1288, X tegen De Staat der Nederlanden (Ministerie van verkeer en waterstaat). 

Eerst even voor jezelf lezen. Auteursrecht. Conflict tussen schrijver en opdrachtgever over uitgave publicatie. Opdrachtgever, het ministerie van VWS,  wil concepttekst van eiser X niet publiceren en publiceert vervolgens eigen versie. Eiser X wil de tekst nu in eigen beheer uitgeven maar ziet zich daarin gestuit door de overeenkomst van opdracht. Vorderingen afgewezen. Geen misbruik van auteursrecht.

4.12. X geeft aan het optreden van RWS te zien als misbruik van auteursrecht. Dat wordt gepasseerd. Daargelaten of het optreden van RWS een schoonheidsprijs verdient, contractueel heeft X zich (tevoren en met oog voor eventuele consequenties) uit vrije wil aangemeten, wat hij achteraf als een te strak keurslijf ervaart. Achteraf kan dan niet gezegd worden dat het gebruik maken door RWS van de haar door overdracht toekomende auteursrechten juridisch niet door de beugel kan, indien bedoelde door X tevoren onder ogen geziene consequenties zich vervolgens ook voordoen in de vorm van hem onwelgevallige aanpassingen van de kant van RWS. Het beroep op journalistieke onderzoeksvrijheid door X is wat dat betreft juridisch niet adequaat, juist vanwege deze contractuele bepalingen. Een beroep van RWS op haar auteursrecht kwalificeert in dit geval niet als misbruik van recht. Hoe onbevredigend dit qua uitkomst wellicht – afhankelijk van het gezichtspunt – ook wordt gevoeld, pacta sunt servanda. Anders gezegd: Een kritisch onderzoeksjournalist, gepromoveerd his- toricus en schrijver van naam, die willens en wetens zijn auteurszeggenschap “wegcontracteert”, kan niet bij hem achteraf onwelgevallige uitoefening van die overgedragen zeggenschap door zijn wederpartij met succes aanvoeren dat dat misbruik van recht oplevert in een situatie als deze. Als dat tot gevolg heeft dat kritische noten onder het tapijt worden geveegd, zoals X stelt, dan is dat niet meer dan een gevolg van het sluiten van zo’n contract, waar hij ook van af had kunnen zien. Aan de vraag of deze gang van zaken maatschappelijk wenselijk is, nu het onderzoek van X met publiek geld is gefinancierd, zoals X aanvoert, wordt bij die contractuele gang van zaken – anders dan X betoogt – in dit kort geding niet toegekomen.

4.13. Terecht geeft RWS aan dat het X vrij staat om, zoals in art. 5.6 van de Overeenkomst is bepaald, de door zijn onderzoekswerkzaamheden verkregen gegevens te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek en dito publicaties, voor zover daarbij privacygevoelige gegevens worden ontzien. Van anders dan zijdens X bij wege van overeenkomst zelf aanvaarde beperkingen van vrijheid van onderzoek en publicatie is bij deze stand van zaken naar voorlopig oordeel geen sprake.

4.14. Nu RWS (uiteindelijk toch) zelf met een publicatie over de reorganisatie bij RWS komt, is de weigering van RWS om X toestemming te geven zijn oorspronkelijk manuscript te publiceren ook overigens niet te zien als misbruik van (auteurs)recht. Het belang van RWS dat er niet min of meer tegelijkertijd twee boeken over dit veranderproces verschijnen met een goeddeels overlappende, maar deels ook afwijkende tekst en inhoud – en gelet op de bedongen auteursrechtelijke zeggenschap van RWS en geheimhoudingsverplichting van de kant van X – is wat dat betreft voorshands voldoende zwaarwegend te achten. beperking uitingsvrijheid.

Lees het vonnis hier. Mediaberichtgeving hier.

IEF 8370

Geluk, liefde, verdriet, hoop, vrede e.d.

Rechtbank Groningen, sector kanton, 8 oktober 2009, zaaknr. 402262 (Duivenverhuur)

Auteursrecht.  Duivenverhuurbedrijf (duiven voor speciale gelegenheden) verzoekt feestwinkel om tekst en tekstpatronen die zijn van website heeft overgenomen te verwijderen. Teksten worden verwijderd, maar eiser stelt dat gedaagde wel de geleden schade (€2000,-) moet vergoeden. Geen auteursrechtelijk beschermde werken: “Dat daarbij woorden als geluk, liefde, verdriet, hoop, vrede e.d. worden gebruikt ligt voor de hand.” Ook anderszins komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking:

5. (…) Om voor vergoeding in aanmerking te komen is het criterium of het maken van die kosten redelijkerwijs verantwoord was. De kantonrechter verstaat onder redelijkerwijs ondermeer dat men aan de wederpartij duidelijk maakt wat men van haar verlangt en haar in de gelegenheid stelt daaraan te voldoen voordat men kosten gaat maken. Uit de gang van zaken blijkt dat [gedaagde] zich van het begin af aan bereid heeft verklaard om de teksten aan te passen, maar dat [eiser], nog voordat zij aan [gedaagde] had duidelijk gemaakt wat zij gewijzigd wilde zien de zaak ter behandeling aan [jurist] had overgedragen. Daar komt bij dat de eerste twee brieven van [jurist] wel dreigementen bevatten maar geen duidelijkheid gaven hoewel [gedaagde] daar uitdrukkelijk naar had gevraagd.

Lees het vonnis hier (origineel via Arnoud Engelfriet).

IEF 8352

De totstandkoming van het gedenkboek

Vzr. Rechtbank Middelburg, 30 oktober 2009, LJN: BK3337, Eisers tegen Stichting ‘De Kerk In Klooster’
 
Auteursrecht. Eisers zijn door Stichting De Kerk In Klooster gevraagd een gedenkboek te schrijven bij het 800 jarig bestaan van de kerk te Kloosterzande. Eisers leveren een dummy van het gedenkboek “Kerk en uithof van de Duinenabdij te Kloosterzande” aan, maar ontvangen vervolgens een drukproef waarin wijzigingen zijn aangebracht in de lay-out, fotogrootte en voor- en achterkant. Eisers maken hiertegen bezwaar op grond van het auteursrecht en zien hun vorderingen toegewezen.

“Niet gesteld of gebleken is dat eisers toestemming voor publicatie hebben gegeven. Integendeel, eisers hebben zich van meet af aan verzet tegen de door de drukkerij verstrekte drukproef. Desondanks voert gedaagde aan dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van eisers nu partijen in het kader van de totstandkoming van het gedenkboek zijn overeengekomen dat eisers verantwoordelijk zijn voor de tekst van het boek en gedaagde voor de productie -de uitgave- van het boek. Gedaagde zou slechts hebben gehandeld binnen de grenzen van de afspraken die partijen hebben gemaakt.

Mede in het licht van de betwisting door eisers, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk geworden dat, zoals gedaagde stelt, een duidelijke scheiding tussen schrijven en eindredactie tussen partijen is overeengekomen, op grond waarvan gedaagde gerechtigd is het gedenkboek zonder overleg met eisers te mogen publiceren. Een daaraan ten grondslag liggende uitgeefovereenkomst ontbreekt. Verder kan niet volgehouden worden dat de taak van eisers beperkt zou zijn geweest tot het aanleveren van de platte tekst. Dit strookt niet met de onweersproken gebleven stelling van eisers dat zij praktisch alle foto’s en illustraties voor het boekwerk hebben aangeleverd en evenmin met de overhandiging op 2 juni 2009 aan gedaagde van de dummy. Deze dummy, zoveel staat vast, bevatte de complete tekst en de afbeeldingen op basis waarvan een eindproduct gemaakt kon worden. Bovendien, zo al een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, kan het niet zo zijn dat met voorbijgaan aan de bezwaren van eisers, wordt overgegaan tot publicatie van het werk van eisers in een vorm die eisers uitdrukkelijk niet wensen. Dit is in strijd met de in artikel 25 van de Auteurswet neergelegde persoonlijkheidsrechten.

Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eisers een beroep toekomt op hun auteursrecht met betrekking tot het gedenkboek en dat gedaagde door het zonder toestemming van eisers uitbrengen van dit boek in strijd met dit auteursrecht handelt. In beginsel hebben eisers dan ook recht om staking van de publicatie te vorderen.

Een belangenafweging maakt dit niet anders. Ook nadat eisers uitdrukkelijk hebben aangegeven bezwaar te hebben tegen de uitgave zoals die er thans ligt, is gedaagde op de door haar ingeslagen weg voortgegaan. Het gedenkboek is, zo is ter zitting duidelijk geworden, inmiddels gedrukt. Dit heeft gedaagde, en daarmee ook eventuele schade die zou ontstaan als het gedenkboek niet kan worden verkocht, dan ook aan zichzelf te wijten en dat betekent dat haar belang bij het voortzetten van de publicatie niet opweegt tegen het belang van eisers bij honorering van hun auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 8334

In het kader van zakelijke informatieverschaffing

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 6 november 2009, LJN: BK2290, Eisers tegen gedaagde (Boek Herculesramp).

Auteursrecht. Toepassing Endstra-criterium op gesprekken: geen auteursrecht. Geen inbreuk persoonlijke levenssfeer.

GGD-verpleegkundige en GGD-chauffeur maken bezwaar tegen publicatie van boek van gedaagde over de Herculesramp. In het boek worden de namen van eisers en gedeelten van een door eisers met derden gevoerd gesprekken gepubliceerd. De vorderen van eisers worden afgewezen. Geen auteursrecht op de letterlijke weergave van hun verklaringen. “Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing.”

Het noemen van de namen van eisers, alsmede hun verklaringen, geschiedt enkel in relatie tot hun functie als hulpverlener, een geringe inbreuk op hun privéleven en persoonlijke levensfeer die onvermijdelijk het gevolg is van het hebben vervuld van een dergelijke openbare functie. Geen 1019h proceskosten: Het auteursrechtelijk aspect is van te ondergeschikt belang.

Auteursrecht: 4.4. Subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat er een auteursrecht rust op de door hen tijdens het gesprek met Taal en Jonkers [onderzoekers Ministerie van Binnenlandse Zaken – IEF] afgelegde verklaringen. Ook op deze grondslag falen hun vorderingen.

4.4.1. Anders dan [eisers] stellen heeft de Hoge Raad in het zogenoemde Endstra-tapes arrest (NJ 2008, 556) niet uitgemaakt dat de op de achterbank van een taxi opgenomen gesprekken van Endstra auteursrecht rust, maar heeft de Hoge Raad slechts overwogen dat het Hof een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij zijn oordeel dat zulks niet het geval was, namelijk door bij de beoordeling of sprake is van een “werk” in de zin van de Auteurswet de eis te stellen dat een maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt.

4.4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van het gesprek van [eisers] met Taal en Jonkers niet worden gezegd dat de woorden waarin zij de gebeurtenissen weergeven, een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en hun persoonlijk stempel dragen. Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing. Die ant-woorden betreffen openbare feiten en hun beleving van die feiten. Vanzelfsprekend zullen [eisers] zich beijverd hebben om die feiten zo objectief mogelijk weer te geven en hun beleving daarvan te plaatsen in hun professionele context, maar de keuzes die zij daartoe in hun woordgebruik maakten, zijn geen creatieve keuzes. De vormgeving van hun uitingen, te weten: in een interview met rapporteurs, is gebruikelijk en hun woordgebruik is zakelijk en gewoon (om in deze gevoelig liggende zaak het door de Hoge Raad in de Endstra-zaak gebezigde en gemakkelijk verkeerd te begrijpen woord ”banaal” te vermijden). Niet valt in te zien welke de eigen, subjectieve keuzes van [eisers] bij hun streven naar objectieve beantwoording van de aan hen gestelde vragen zijn geweest: dat waren geobjectiveerde keuzes. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat [eisers] een auteursrecht kunnen doen gelden op de letterlijke weergave van hun verklaringen.

4.4.3. In dit verband wordt mede overwogen dat in ’s Hogen Raads genoemde arrest geen afbakening wordt gegeven tussen het auteursrecht en de informatievrijheid. Eisers tot cassatie (de erven Endstra) hebben daaromtrent in hun middelen tot cassatie begrijpelijkerwijs niets aangevoerd; niet blijkt of verweerders in cassatie daarvoor aandacht hebben gevraagd.
Naar het oordeel van de rechter zou in de onderhavige zaak een beroep van [eisers] op hun auteursrecht, zo zij dat met vrucht hadden kunnen doen, in strijd komen met het recht op informatievrijheid dat onlosmakelijk is verbonden met het recht van vrijheid van meningsuiting.

4.5. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Het auteursrechtelijk aspect is daarbij zozeer van ondergeschikt belang dat voor een volledige kostenveroordeling (art. 1019h Rv.) geen grond is, nog daargelaten dat niet duidelijk is of [gedaagde] die bedoeld heeft te vorderen.
 
Lees het vonnis hier

IEF 8329

De auteursrechten van de liefdesgedichten

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 30 september 2009, HA ZA 07-315, Smits tegen Hooijer. (met dank aan Jan Willem van Dijk, Benvalor).

Auteursrecht. Bodemprocedure, zie ook: Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 23 juni 2006, IEF 2250. Erfgenaam van de in 2005 overleden dichteres Nel Benschop maakt op grond van het aan hem toekomende auteursrecht bezwaar tegen uitgave door gedaagde Hooijer van liefdesgedichten van Nel Bensschop. De bewuste gedichten zijn door Nel Benschop aan Hooijer meegegeven met de schriftelijke de aantekening: “t.b.v. een te maken cd”. De rechtbank concludeert echter dat tussen Hooijer en Benschop geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen:

1.1.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aantekening van Benschop op de aan H. ter hand gestelde map met liefdesgedichten, ook indien de overige door H. gestelde gedragingen van Benschop (welke deels zijn betwist door S.) zouden komen vast te staan, niet de conclusie worden getrokken dat een licentieovereenkomst tot stand is gekomen met de door H. gestelde inhoud, namelijk dat Benschop aan H. toestemming heeft verleend om:

1. een CD te maken (produceren); én
2. deze vervaardigde CD vervolgens uit te geven, dat wil zeggen verveelvoudigen en openbaren.

Daarbij is het navolgende van belang.

1.1.2. S. heeft - onder overlegging van een groot aantal contracten waarbij Benschop de auteursrechten heeft overgedragen aan Uitgever Kok (productie 11 van S.) -  naar voren gebracht dat de gebruikelijke werkwijze tussen Benschop en Uitgever Kok inhield dat Benschop gedichten schreef en dat zij de op deze gedichten rustende auteursrechten integraal overdroeg aan Uitgever Kok tegen een bepaald (in voornoemde contracten vastgelegd) honorarium. Deze werkwijze is door H. niet weersproken. Evenmin is door H. weersproken dat hij - gelet op deze, bij Uitgever Kok rustende auteursrechten -, voorafgaand aan de productie van de eerdere CD’s aan Uitgever Kok altijd toestemming heeft gevraagd en ook moest vragen voor het gebruik van die gedichten.
Voor zover Benschop toestemming heeft verleend aan H. ten aanzien van de eerdere CD’s kan die toestemming dan ook niet hebben gezien op het verlenen van een licentie om gedichten van haar te openbaren en/of te verveelvoudigen; die licentie verkreeg hij immers niet van haar maar van Uitgever Kok. Uit de eerdere gebruikelijke werkwijze kan dan ook niet worden afgeleid dat Benschop ten aanzien van de liefdesgedichten heeft gewild dat H. (en niet een andere (rechts)persoon) de CD zou uitgeven, dat wil zeggen dus niet dat zij een licentie aan H. gaf om de CD te verveelvoudigen en te openbaren.

1.1.3. Evenmin kan uit de tekst van de aantekening, bezien in samenhang met de door H. gestelde gedragingen, worden afgeleid dat wilsovereenstemming is ontstaan tussen H. en Benschop ter zake een licentierecht voor H. om de CD met liefdesgedichten te verveelvoudigen en te openbaren.
Uit die aantekening, mede in samenhang met de door H. gestelde feitelijke gedragingen - indien deze zouden komen vast te staan en er (voorts) van zou moeten worden uitgegaan dat Benschop ten tijde van die aantekening en die gedragingen nog compos mentis was -, wil de rechtbank nog wel afleiden dat het de bedoeling c.q. wens van Benschop was om op enigerlei wijze in samenwerking met H. deze CD met liefdesgedichten op de markt te brengen en dat daar dus wilsovereenstemming over heeft bestaan. Maar die aantekening geeft - ook bezien in samenhang met genoemde feitelijke gedragingen - in het geheel geen aanwijzing over de wijze waarop zij dat in auteursrechtelijke zin gestalte heeft willen geven. Het heeft er alle schijn van dat zij zich in het geheel niet bewust is geweest van auteursrechtelijke vragen omtrent de uitgave van de CD, juist omdat bij de eerders CD’s die vragen zich in het geheel niet voordeden. Zij liet dat immers over aan Uitgever Kok, aan wie de auteursrechten waren overgedragen. H. heeft, ermee bekend zijnde dat de auteursrechten met betrekking tot de gedichten op de eerdere CD’s aan Uitgever Kok toebehoorden, uit de aantekening en / of de gestelde gedragingen dan ook niet redelijkerwijs kunnen of mogen afleiden dat Benschop de wil had om een licentierecht met de door H. gestelde inhoud aan H. te verschaffen. In dit verband is van belang dat (ook) de hoge leeftijd (Benschop was ten tijde van de aantekening en de beweerdelijke gedragingen reeds ouder dan 80 jaar) H. had moeten nopen tot extra behoedzaamheid.

1.1.4. Partijen hebben (voorts) nog uitgebreid gedebatteerd over de vraag of sprake was van een voor H. kenbaar wilsgebrek aan de zijde van Benschop. Gelet op hetgeen onder 4.3.3 en 4.3.4 is overwogen zal het antwoord op deze vraag evenwel worden daargelaten.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

 

IEF 8317

Antwoorden

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 30 oktober 2009, Noordhoff Uitgevers B.V. tegen Van A. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff.

2.2. Naar voorlopig oordeel komen de in het verzoekschrift omschreven (oefen) opgaven en antwoordboeken in aanmerking om als werk in de zin van de Auteurswet te worden beschouwd en is Noordhoff auteursrechthebbende met betrekking tot die werken. Gelet op de in het verzoekschrift geschetste voorgeschiedenis moet voorshands worden aangenomen dat Van A. niet alleen een website beheert met hyperlinks naar (op afzonderlijke servers opgeslagen) auteursrechtelijk beschermde werken, maar die werken tevens op de servers plaatst en beheert of doet plaatsen en beheren, zodat sprake is van inbreuk door Van Amerongen op het auteursrecht van Noordhoff. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummers 37 tot en met 40 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat het voortduren van de inbreuk onherstelbare en omvangrijke schade voor verzoekster zal veroorzaken.

2.3. Aangezien het verzoek reeds zal worden toegewezen op grond van zelfstandige openbaarmakingshandelingen van Van Amerongen, behoeft het (subsidiaire) gevoerde betoog dat als uitgangspunt neemt dat Van Amerongen is te beschouwen als een tussenpersoon tegen wie een verbod kan worden gevorderd geen afzonderlijke behandeling meer.

2.4. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen toewijsbaar zijn op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees de beschikking hier of hieronder:

 

IEF 8231

Het verzamelwerkauteursrecht

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 september 2009, KG ZA 09-622, Uitgeverij 010 tegen Pale Pink Publishers (met dank aan  Matthijs Kaaks, Boekx).

Auteursrecht. Interessant en uitgebreid vonnis dat de lezers een aantal keer op het verkeerde been zet en daardoor tot het einde spannend blijft. Eiser 010, uitgever van een serie van drie boeken (Boeken I, II en III) over de architect Wim Quist, wil de uitgave van een tweetal oeuvreboeken (Verzamelwerken I en II) over diezelfde architect tegenhouden.

De voorzieningenrechter stelt allereerst dat 010, samen met de vormgever, gerechtigd is tot het verzamelaarsauteursrecht m.b.t. tot de drie afzonderlijke werken uit de serie, maar dat op het concept van de serie geen auteursrecht rust. 010 kan zich wel op de haar toekomende geschriftenbescherming m.b.t. de drie boeken beroepen en de rechten op de gebruikte vertalingen berusten bij de vertaler. De verzamelwerken I en II maken derhalve inbreuk op het verzamelauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming van 010 en het auteursrecht van de vertaler, wiens vertalingen in beide reeksen zijn gebruikt.

Gedaagde kan zich echter wel succesvol beroepen op rechtsverwerking. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat 010 haar rechten niet meer geldend zou maken en zich in elk geval niet actief tegen een dergelijke uitgave zou verzetten. De vorderingen gebaseerd op het verzamelaarsauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming worden daarom afgewezen.

Maar de uiteindelijke winnaar, als je dat zo mag noemen, is de op last en volmachtprocederende vertaler. De rechtverwerking kan aan hem niet worden tegengeworpen en gedaagde had geen goede reden om aan te nemen dat zij gerechtigd was om de vertalingen te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst zijn vordering toe en suggereert dat partijen er wel eens samen uit zouden kunnen komen:

5.20 (…) De voorzieningenrechter zal daarom de vordering ten dele toewijzen als na te melden. Het wordt, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid voldoende geacht de 415 (van de 500) exemplaren van Verzamelwerk 11, die bij PPP zijn aangetroffen en beslagen, te laten afgeven, zodat de overige marktpartijen daarmee niet worden lastiggevallen, terwijl toch de overgrote meerderheid van de exemplaren wordt bestreken. Een betaling als hiervoor bedoeld zal PPP wellicht alsnog kunnen doen, waarna (010 namens) John Kirkpatrick en PPP afspraken over het alsnog op de markt brengen van de boeken kunnen maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8173

Infopaq in Utrecht aan land gekomen

Rechtbank Utrecht, 9 september 2009, LJN: BJ7300, DMO Marketing B.V. tegen Fa-Med B.V

Auteursrecht. Eerste toepassing van het  Infopaq werk-criterium in Nederlandse rechtspraak. Stukgelopen samenwerking. Geen auteursrechtelijke bescherming aangenomen op aanduidingen ‘Factotaal’ en ‘Faktotaal’. 
 
Eiser ontwikkelt een nieuwe labelnaam alsmede een nieuw(e) logo/huisstijl ten behoeve van gedaagde Fa-Med . Hierbij is gesproken over de aanduidingen Factotaal en Faktotaal. Fa-Med maakt hier geen gebruik van en de samenwerking wordt beëindigd. DMO stelt i.c. dat Fa-Med, met de door Fa-Med al voor de beëindiging van de samenwerking verrichte domeinnaam- en merkregistraties m.b.t. tot Factotaal en Faktotaal, inbreuk maakt op het auteursrecht van DMO op de aanduidingen Factotaal en Faktotaal. De rechtbank Utrecht ziet dat anders: 

4.3.  De rechtbank zal eerst beoordelen of de aanduidingen “Factotaal” en “Faktotaal” werken zijn in de zin van de Aw en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 juncto artikel 10 Aw komen voor auteursrechtelijke bescherming die werken in aanmerking die voldoende oorspronkelijk zijn en een eigen karakter hebben en bovendien het persoonlijk stempel van de maker dragen. Dat het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten, houdt in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan het werk van een ander. Om te voldoen aan de eis dat het werk het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, zal sprake moeten zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengselen zijn van de menselijke geest (Hoge Raad, 30 mei 2008, LJN BC2158). Recentelijk heeft het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) voorts bepaald dat het auteursrecht slechts kan gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan (HvJ EG 16 juli 2009, C-5/08 Infopac).

4.4.  DMO Marketing heeft gesteld dat het woord “Factotaal” een nieuw woord betreft dat het resultaat is van een samentrekking van de woorden “factoring” en “totaal” en het gevolg is van creatieve arbeid van de heer [A.], werkzaam bij DMO Marketing. De rechtbank heeft de stellingen van DMO Marketing aldus begrepen dat deze tevens zien op het woord “Faktotaal”. DMO Marketing heeft niet nader gemotiveerd waarom deze aanduidingen een eigen, persoonlijk karakter bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dragen, of meer in het bijzonder gemotiveerd welke creatieve keuzes aan de totstandkoming van de aanduidingen ten grondslag liggen (of op welke wijze de auteur uitdrukking heeft gegeven aan zijn creatieve geest). Anders dan DMO Marketing stelt, leveren de aanduidingen “Factotaal” en “Faktotaal” naar het oordeel van de rechtbank - zonder nadere motivering die ontbreekt - niet een zodanig creatieve prestatie op dat zij kunnen worden aangemerkt als een eigen intellectuele schepping en derhalve als oorspronkelijk. Weliswaar is juist dat - zoals DMO Marketing stelt - in de literatuur wordt aangenomen dat erkenning van het auteursrecht op een enkel woord niet ondenkbaar is, maar dan zal het moeten gaan om woorden die in se uitdrukking geven aan een eigen intellectuele schepping van de auteur. Te denken valt hierbij aan een origineel neologisme of een originele spellingswijze (vgl. Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht p. 3.36). Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Het betreft hier een samentrekking van twee gangbare woorden uit de Engelse/Nederlandse taal die - gelet op de activiteiten van Fa-Med waarvoor deze aanduiding bedoeld was, te weten een labelnaam voor alle ondernemingen van Fa-Med die zich bezig houden met factoring - voor de hand ligt en daardoor oorspronkelijkheid mist. Dat er geen sprake is van de vereiste oorspronkelijkheid valt overigens ook af te leiden uit de door Fa-Med in het geding gebrachte uitdraai van een website van een Chileens bedrijf dat - en wellicht al eerder, hetgeen niet door DMO Marketing is betwist - gebruik maakt van de naam “Factotal”. DMO Marketing heeft gesteld dat dit gebruik in de onderhavige kwestie niet van belang is omdat het een andere taal betreft, maar de rechtbank kan DMO Marketing in dit verweer niet volgen. Uit deze uitdraai blijkt immers dat de term “factoring” ook in Chili wordt gebruik als aanduiding van een dienst terwijl voorts het woord “total” het Spaanse equivalent van het Nederlandse woord “totaal“ is en gesteld noch gebleken is dat het hier niet om een soortgelijke samentrekking van bestaande woorden gaat.

4.5.  Het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat DMO Marketing niet als auteursrechthebbende op de aanduidingen “Factotaal”en “Faktotaal” kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de overige verweren van Fa-Med geen bespreking meer behoeven en de vorderingen van DMO Marketing zullen worden afgewezen.

Lees het vonnis hier