Auteursrecht  

IEF 12419

Geschriftenjurisprudentie hitlijsten Nederlandse Top 40

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Hof Arnhem 17 september 1979, BIE 1980, nr. 9 (Stichting Nederlandse Top 40/Kluwer)

Top 40 heeft geen onderscheidende kracht als merk voor hitlijsten; gebruik door een licentiehouder handhaaft overigens het recht op een merk niet alleen ingeval de licentie is geregistreerd.

Art. 10, lid 1, aanhef en sub Ie Auteurswet. Hof: Van inbreuk op het aan de Stichting toekomende auteursrecht zou alleen sprake kunnen zijn ingeval van door ontlening aan de lijsten van de Stichting zelf overnemen van de inhoud daarvan. Dit geval doet zich hier evenwel niet voor, daar Kluwer — daargelaten of Kluwer de bedoelde nummers ontleent aan deze lijsten zelf dan welaan de Telegraaf of aan een Veronica uitzending — alleen de nummers die door haar op haar lijst opgevoerde platen op de lijst van de Stichting hebben — indien tenminste die platen ook op die lijst voorkomen — in de daarvoor bestemde kolom opneemt.

De Stichting verspreidt wekelijks een drukwerk onder grammofoonplaten-detaillisten ter gratis verspreiding door dezen onder het publiek, waarin onder meer opgenomen de Nederlandse Top 40, een lijst van de 40 in de aangegeven rangorde volgens de Stichting meest verkochte grammofoonplaten. Dit drukwerk verschijnt iedere woensdag. De Stichting is auteursrechthebbende met betrekking tot deze lijst, die behoort tot de categorie 'alle andere geschriften' als bedoeld in art. 10 sub 1° Auteurswet 1912. Op dinsdag wordt een soortgelijke lijst in andere opmaak en met minder uitvoerige gegevens betreffende iedere plaat gepubliceerd in het dagblad het Algemeen Dagblad waarbij is vermeld 'Publicatie in samenwerking met de Stichting Nederlandse Top 40', doch waarbij het auteursrecht met betrekkingtot deze publicatie niet uitdrukkelijk is voorbehouden. Op vrijdagavond wordt door de radioomroep Veronica met toestemming van de Stichting gebruik gemaakt van de op de lijst Nederlandse Top 40 voorkomende gegevens voor de samenstelling van een muziekprogramma getiteld Nederlandse Top 40

Kluwer geeft een weekblad uit onder de naam Billboard Benelux, dat op maandag wordt gedrukt. Zij is geabonneerd op ontvangst per telex van de gegevens betreffende de lijst van Nederlandse Top 40 voor de komende week, die op maandag wordt ontvangen.

Kluwer gebruikt de gegevens van deze telex, waarop is vermeld 'publicatie alleen met toestemming' voor het wekelijks door haar ingesteld onderzoek onder platenhandelaren teneinde te komen tot een door haar samengestelde lijst van de 50 best verkochte platen, die zij in Billboard Benelux afdrukt onder de benaming 'Hot 50 Holland'. Ter vergelijking worden achter de titels van" de platen, die op de door haar samengestelde lijst zijn vermeld, opgenomen de nummers van de rangorde waarin deze platen ook voorkomen op de lijsten van Tros Top 50 en Nationale Hitparade van dezelfde week en van Top Pop en de Stichting van de vorige week, dit laatste zonder dat de Stichting daartoe toestemming heeft gegeven. Boven de lijst van de nummers corresponderend met die van de Nederlandse Top 40 van de Stichting van de vorige week is vermeld 'Stichting Nederlandse Top 40', terwijl naast deze lijst is vermeld 'Nederlandse Top 40 op radio: vrijdag Hilversum III 19.02 - 0.00 uur'.

Het hof:
Overwegende dat de Stichting blijkens haar eerste grief van oordeel is dat Kluwer op die wijze inbreuk maakt op het haar toekomende auteursrecht op vorenbedoelde lijsten van de Stichting;

Overwegende dat de Stichting, ingevolge de artikelen 7 en 8 van de Auteurswet 1912, is te beschouwen als de maker van vorenbedoelde, door haar openbaar gemaakte, lijsten, aan wie krachtens artikel 10 het auteursrecht op die lijsten toekomt, vallende deze lijsten, ook volgens partijen, onder 'alle andere geschriften' als bedoeld in dat artikel; dat niet is gebleken dat deze lijsten zijn te beschouwen als iets anders dan geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter;
dat van inbreuk op vorenbedoeld auteursrecht alleen dan sprake zou kunnen zijn ingeval van door ontlening aan de lijsten van de Stichting zelf overnemen van de inhoud daarvan;
dat dit geval zich evenwel te dezen niet voordoet, daar Kluwer — daargelaten de vraag of Kluwer na te melden nummers ontleent aan deze lijst zelf dan wel aan de Telegraaf of aan een Veronica uitzending — alleen de nummers die door haar op haar lijst opgevoerde platen op de lijst van de Stichting hebben — indien tenminste de betreffende plaat ook op die lijst voorkomt — in de betreffende kolom opneemt;
dat de eerste grief dan ook geen doel treft;

IEF 12416

Portretrecht en het zelfbeschikkingsrecht van voetballer Johan Cruijff

Conclusie A-G HR 8 maart 2013, nr. 12/01825 (Johan Cruijff tegen Uitgeverij Tirion BV en Guus de Jong)

Conclusie is ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

In navolging van Hof IEF 10733 en Rb Amsterdam IEF 8761. Portretrecht. Publiek figuur voetballer Johan Cruijff. Privacy. artikel 8 en 10 EVRM. Procureur-generaal Verkade concludeert tot verwerping van het beroep.

Het gaat in deze zaak - zeer kort gezegd - over een rijk geïllustreerd aan voetballer Johan Cruijff gewijd fotoboek, dat is uitgegeven zonder zijn toestemming. Tirion heeft Cruijff wél een (aan de verkoop van het boek gerelateerde) vergoeding aangeboden.

De inzet van het principieel getoonzette cassatiemiddel is dat zo'n boek aan toestemming is onderworpen. Aan Cruijff zou (op basis van het privacyrecht van art. 8 EVRM) een 'zelfbeschikkingsrecht' over publicatie van foto's van hem en over gebruik van zijn naam in publicaties als onderhavige toekomen. Daaraan zou het informatievrijheidsrecht van art. 10 EVRM niet kunnen afdoen.

Cruijffs 'grensverleggende' opstelling is volgens de Procureur-Generaal Verkade niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het 'portretrecht'-artikel 21 Auteurswet (Aw) en evenmin in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. Het EHRM kent geen voorrang toe aan art. 8 EVRM boven art. 10 EVRM of omgekeerd en gaat uit van de noodzaak van afweging van belangen.

Leeswijzer:
1. Inleiding
2. Feiten
3. Procesverloop
4. Inleidende beschouwingen
4.A. Portretrecht
4.B. Beoordelingskader in cassatie
5. Bespreking van het cassatiemiddel
- foto's gemaakt in de openbare sfeer hebben geen betrekking op de persoonlijke levenssfeer

Terzijde wijst Verkade nog op de regeling recht op de naam in artikel 1:8 BW, waar geen uitspraken of commentaren bekend zijn waarin de Nederlandse vormgeving van het naamrecht in strijd met artikel 8 EVRM geoordeeld is.

5.1.1. (...) Onderdeel 1.a. is gericht tegen 's hofs oordeel in rov 3.4, dat publicatie van foto's van Johan Cruijff, gemaakt in de openbare sfeer, althans betrekking hebbende op zijn functioneren als voetballer met, althans niet in relevante mate, zijn persoonlijke levenssfeer betreft en geen situatie betreft waarmee het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privéleven is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de door art. 10 EVRII gewaarborgde uitingsvrijheid. ^

5.1.2. Volgens de rechtsklacht zou het hof hiermee miskennen dat he, begrip 'private life' (...) van iemands persoonlijke identiteit, waaronder diens naam of portret, en dat daarvan evenzeer sprake is als (…) belangen, alsmede dat een dergelijke bescherming „ook toekomt aan een 'publiek' figuur. Het onderdeel verwijst hiertoe naar diverse arresten van het EHRM.^^

5.6.1. Onderdeel 2.a gaat uit van een lezing van rov. 3.4 dat daarin het oordeel besloten ligt dat de omstandigheid dat (een deel van) de foto's uit het boek ooit zijn gemaakt in het kader van de vrije nieuwsgaring meebrengt dat deze foto's thans - vele jaren later - zonder toestemming van de geportretteerde (opnieuw) mogen worden gepubliceerd. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat - kort samengevat - een (nieuwe) open-barmaking van een portret opnieuw dient te worden beoordeeld in de context van een (nieuwe) belangenafweging op het moment van de (nieuwe) publicatie.

5.6 2. Hoewel de klacht uitgaat van een juiste rechtsopvatting, kan zij niet tot cassatie leiden omdat het hof geen blijk geeft van miskenning van deze rechtsopvatting.

5.7.1. Onderdeel 2.b begint met de rechtsklacht dat het hof in rov. 3.4 en 3.5 miskend zou hebben dat de bescherming die onder artikel 10 EVRM aan een historische (biografische) publicatie toekomt, van een andere rangorde is dan de bescherming van nieuwsfeiten. Het onderdeel verwijst naar EHRM 10 maart 2009, nr. 23676/03, NJ 2010, 109 (Times/UK).

5.7.3. De klacht faalt omdat
(i) zij niet aangeeft dat en waar in de feitelijke instanties een beroep gedaan is op toepasselijkheid van (een uit) het arrest Times/UK (voortvloeiende regel) en waarom (die regel uit) dat arrest geschonden zou zijn;
(ii) de omstandigheid dat aan lidstaten een ruimer beoordelingsvrijheid toekomt ten aanzien van regels m verband met opneming in een archief toekomt dan ten aanzien van opneming in het oorspronkelijke medium zelf, niet meebrengt dat de lidstaten ten deze ook strenger zouden woe^e« zijn.

5.10.2. Cruijff heeft-zie hierboven m-. 5.9.5 - het door hem bedoelde 'zelfbeschikkingsrecht' gedefinieerd als (voor zover hier van belang, en met door mij toegevoegde cursivering): een 'beslissingsmacht [...] [waarmee] hij de publicatie van zijn portret [ ] [kan] verbieden, indien een afweging van de betrokken (botsende) belangen daartoe aanleiding geeft.

In dezelfde zin luidt het slot van het onderdeel, zie hierboven nr. 5.9.7. Daar luidt de omschrijving (voor zover hier van belang, met door mij toegevoegde cursivering) dat 'een zonder opdracht geportretteerde zich (eveneens) op grond van art. 8 EVRM kan verzetten tegen het zonder toestemming openbaar maken van zijn portret als hij daar in de gegeven omstandigheden van het geval (een door het privacyrecht bepaald) redelijk belang bij heeft\

5.10.3. Overigens bleek bij de bespreking van onderdeel 1 al dat art. 8 lid 2 EVRM - en het met art. 8 'concurrerende' art. 10 EVRM - grenzen stellen aan het in art. 8 lid 1 EVRM bedoelde recht.

5.11. Op basis van het bovenstaande meen ik dat onderdeel 3.a faalt. Het door Cruijff bedoel de 'zelfbeschikkingsrecht' kent - door Cioiijff zelf onderkende, in de cursiveringen hierboven geaccentueerde - grenzen die bepaald worden door belangenafweging.

5.19.1. Volgens onderdeel S.a, naar de kem weergegeven, heeft het hof verzuimd Cruijffs commerciële belang mee te nemen in de beoordeling van de vraag of een redelijk belang van Cruijff in de zin van art. 21 Aw zich tegen openbaarmaking van diens portret verzet. Volgens de klacht beoordeeld het hof slechts of Cruijff zich tegen publicatie van het boek kan verzetten op basis van schending van zijn persoonlijke levenssfeer in (te) enge zin, en betrekt het daarbij niet Cruijffs commerciële belang in verband met diens verzilverbare populariteit.

5.19.2. Onderdeel 5.a mist feitelijke grondslag.

5.22.1. Onderdeel 6.a gaat uit van de lezing van rov. 3.7 dat het hof daarin oordeel dat het portretrecht geen aanspraak geeft op een exclusief exploitatierecht, maar moet worden gezien als een beperking van de uh het auteursrecht voorvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op de redelijke belangen van de geportretteerde, 's Hofs oordeel komt erop neer dat aan een geportretteerde geen verbodsrecht toekomt ter zake de openbaarmaking van zijn portet, maar slechts een vergoedingsaanspraak, zo vervolgt het onderdeel

Volgens het onderdeel miskent het hof hiermee dat art. 21 Aw een verbodsrecht bevat althans kan bevatten, inhoudende dat de zonder opdracht geportretteerde zich op grond van een redelijk belang, althans na belangenafweging, kan verzetten tegen publicatie van zijn portret.

5.22.2. Voor zover het onderdeel (in de eerste volzin) uitgaat van een 'exclusief exploitatierecht' dat op basis van art. 21 Aw aan de geportretteerde zou toekomen, en dat vergelijkbaar zou Zljn met een (intellectueel) eigendomsrecht of een in beginsel absoluut verbodsrecht gaat het - zoals uit de bespreking van andere onderdelen van het cassatiemiddel al bleek - uit van een onjuiste rechtsopvatting.

5.25.1. Onderdeel 5.gaat uh van een lezing van rov. 3.6 en 3.7 waarin het hof zou hebben bedoeld dat Cruijff in casu geen verbodsrecht toekomt, maar slechts een vergoedingsaanspraak, aangezien hij enkel een commercieel belang heeft bij zijn verzet tegen de openbaarmaking van zijn portretten in het boek. Volgens het onderdeel is zo'n oordeel onjuist, omdat een onderscheid naar de aard van het redelijk belang dat door art. 21 Aw wordt beschermd geen steun vindt in het recht.

5.25.2. Ook dh onderdeel gaat uh van een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Ik kan volstaan met een verwijzing naar m-s. 5.17.2 en 5.22.4; het onderdeel behoeft voor het overige geen bespreking.^^

5.29. Onderdeel 9 geeft 's hofs oordeel in rov. 3.8 als volgt verkort weer: 'dat indien sprake IS van verzilverbare populariteit, het redelijk belang van een geportretteerde zich er tegen kan verzetten dat tot publicatie van foto's wordt overgegaan zonder dat hem een passende vergoeding wordt aangeboden.'

IEF 12413

Consequenties voor huidige praktijk beperkt

De invloed van College van Toezicht, Geschillencommissie en nadere regelgeving ongewis.

 Een redactionele bijdrage ingezonden door Michel Frequin, Directeur VOI©E.

Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering (het CBO-Keurmerk) reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht, de Geschillencommissie en nadere regelgeving is ongewis.

VOI©E-leden hebben meeste al geregeld in keurmerk
Nieuw: ex ante toezicht door het College
Transparantie algemene en financiële beleid reeds gerealiseerd
Financiering en sanctiemogelijkheden van het College
Normering topinkomens
Geschillencommissie gaat over billijkheid van tarieven oordelen
Nadere regelgeving mogelijk
Volledig overzicht

VOI©E-leden hebben meeste al geregeld in keurmerk
De wet toezicht van 6 maart 2003 structureerde het tot dan toe versnipperde toezicht op de organisaties met een wettelijke monopoliepositie: Buma, Sena, Reprorecht, Thuiskopie en Leenrecht. Na de wetswijziging van 1 juli 2013 vallen ook de collectieve beheersorganisaties (cbo’s) zonder aan de wet ontleend mandaat (de zogenaamde ‘vrijwillige cbo’s) onder het toezicht van het College. Welke dat zijn, hangt af van de wettelijke aanwijzing bij AMvB die op advies van het College van Toezicht tot stand komt. Voor de aanwijzing geldt een drempel van een incassoniveau van 1 miljoen euro, over twee opeenvolgende jaren gemeten. De twaalf vrijwillige cbo’s die lid zijn van VOI©E voldoen – evenals de vijf ‘monopolisten’ – als gevolg van het CBO-Keurmerk reeds aan alle eisen met betrekking tot transparantie en governance, keren binnen drie jaar uit, geven sinds 2011 vier keer per jaar alle door het College verlangde financiële informatie en hebben de richtlijnen voor integer bestuur, die ook onder toezicht van het College staan, geïmplementeerd. Ook voor deze twaalf cbo’s is de invloed van de wetswijziging op de huidige praktijk beperkt.

Nieuw: ex ante toezicht door het College
De aangewezen vrijwillige cbo’s zullen er voortaan aan moeten denken besluiten tot statutenwijzigingen of nieuwe of gewijzigde reglementen voor rechthebbenden voor de invoering eerst schriftelijk te laten goedkeuren door het College. De vijf reeds onder toezicht staande organisaties zijn hier al aan gewend.

Nieuw voor alle cbo’s die in de markt incasseren, is dat voortaan ook voor model(licentie)overeenkomsten voorafgaand aan de invoering schriftelijke toestemming van het College is vereist. Dat geldt ook voor besluiten tot eenzijdige tariefsverhoging (verhoging boven de bij AMvB vastgestelde indexering die niet is overeengekomen met een representatieve organisatie van betalingsplichtigen) die niet zijn gebaseerd op toegenomen gebruik. Die eenzijdige tariefsverhogingen worden door het College getoetst op buitensporigheid.

Het College krijgt acht weken de tijd om over de voornoemde toestemmingsverzoeken advies uit te brengen, gebeurt dat niet (op tijd) dan wordt het betreffende besluit geacht te zijn goedgekeurd. Welke invloed dit verbrede ex ante toezicht op de praktijk gaat krijgen, is nog ongewis. Het College heeft hierbij een grote beleidsvrijheid en zal hier ongetwijfeld prudent en verstandig mee omgaan. VOI©E heeft veel vertrouwen in het College.

Nieuw voor de vrijwillige cbo’s is nog dat ook zij bezoek van het College kunnen krijgen als het gaat om leden-, aangeslotenen- of bestuursvergaderingen of gewoon bezoek op kantoor en dat ook zij het College schriftelijk moeten informeren over substantiële investeringen (gebeurt ook al sinds 2011) en het (mede) oprichten van of deelnemen in een andere rechtspersoon. Dat laatste moest overigens ook al aan het Keurmerkinstituut worden gemeld, omdat dit consequenties kan hebben voor het verleende keurmerk.

Transparantie algemene en financiële beleid reeds gerealiseerd
Zoals gezegd voldoen alle VOI©E-leden al aan de uitgebreide eisen met betrekking tot het financiële en algemene beleid die staan opgenomen in artikel 2 van de wet.

Deze eisen zijn sinds 2011 onderdeel van de CBO-Keurmerkcriteria en worden jaarlijks getoetst door een onafhankelijke auditor van het Keurmerkinstituut. Als een cbo niet aan een van deze eisen voldoet, wordt geen CBO-Keurmerk verleend. In 2011 en 2012 hebben alle VOI©E-leden het keurmerkcertificaat verdiend.

De verplichting om een jaarrekening op te stellen overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal consequenties hebben voor de opstelling van jaarrekeningen die nu “gelijkwaardig” aan Titel 9 zijn opgesteld. Na overleg met het College heeft VOI©E daartoe reeds in 2012 een project harmonisering financiële verslaglegging opgezet, zodat alle jaarrekeningen vanaf het verslagjaar 2013 aan deze wettelijk eis voldoen en dan ook nog op een zo eenduidig mogelijke wijze.

Financiering en sanctiemogelijkheden van het College
Het College van Toezicht werd voor het grootste deel gefinancierd door de vijf onder toezicht staande cbo’s. Met ingang van 1 juli 2013 worden de kosten van het College volledig door het ministerie van Veiligheid en Justitie vergoed.

Het College krijgt echter vanaf 1 juli de sanctiemogelijkheid om een forse boete aan een cbo op te leggen, waarvan de opbrengst kan worden aangewend ter financiering van de kosten van het College.

Naar verwachting zal dat niet zo’n vaart lopen, omdat het College eerst informeel overlegt, vaak ook met VOI©E als het advies meer cbo’s aangaat, daarna een advies geeft en pas als dat advies niet wordt opgevolgd tot een aanwijzing overgaat. Aan die aanwijzing kan een dwangsom worden verbonden en als dat ook niet helpt, kan een boete worden opgelegd. De ervaring met de adviesbevoegdheid van het College sinds 2003 is, dat alle adviezen in goed overleg zijn opgevolgd en dat het nooit tot sancties hoefde te komen.

Normering topinkomens
De Wet Normering Topinkomens wordt per 1 juli 2013 analoog van toepassing verklaard op de bezoldiging van “de leden van de uitvoerende, adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die is of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie.”

Voor topfunctionarissen geldt in 2013 een maximale bezoldiging van 228.599 euro per jaar (gebaseerd op 130 procent van het brutosalaris van een minister, vermeerderd met componenten voor onkostenvergoeding en het werkgeversdeel van het pensioen).

Voor “leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende organen van een rechtspersoon geldt een bezoldiging van maximaal 5% van de maximale bezoldiging voor de leden (11.430 euro per jaar) en 7,5% (17.145 euro per jaar) voor de voorzitter.

Er geldt een overgangsregeling voor bestaande afspraken over de bezoldiging voor de duur van vier jaar; in de daaropvolgende drie jaren moet de hogere bezoldiging worden afgebouwd in een bij wet aangegeven tempo, zodat het maximum in werking treedt per 1 januari of 1 juli 2020. De overgangsregeling geldt niet voor wijzigingen van de bezoldiging die op of na 18 januari 2012 (de datum waarop dit voorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend) zijn afgesproken.

De normering zal slechts op enkele personen betrekking hebben.

Geschillencommissie gaat over billijkheid van tarieven oordelen
Per 1 juli zal een geschillencommissie worden aangewezen voor de beslechting van geschillen over de billijkheid van de hoogte van door cbo’s in rekening gebrachte vergoedingen. Dit zal ongetwijfeld de Geschillencommissie Auteursrechten worden die sinds 1 oktober 2011 door VOI©E en VNO-NCW / MKB Nederland bij de stichting Geschillencommissies is ondergebracht voor de beslechting van geschillen over de toepassing van tarieven. De projectkosten voor de start van deze geschillencommissie zijn al door het ministerie van Veiligheid & Justitie als opdrachtgever gefinancierd.

Over het aantal geschillen en de impact die uitspraken zullen hebben op de praktijk tasten alle betrokkenen nog in het duister.

De staatssecretaris moet bij de aanwijzing nog een beslissing nemen over de financiële bijdrage van betrokken partijen aan de zogenaamde zaaksgerelateerde kosten van de geschillen.

Nadere regelgeving mogelijk
De Wet toezicht bevat een aantal zogenaamde delegatiebepalingen volgens welke nadere regels kunnen worden getroffen bij algemene maatregel van bestuur. AMvB’s zijn mogelijk over het brede scala van regels voor het algemene en financiële beleid, indexering, en de eerder genoemde aanwijzing van cbo’s en aanwijzing van de Geschillencommissie.

Wat dit voor de praktijk gaat betekenen valt dus niet met zekerheid te zeggen. VOI©E rekent erop dat de staatssecretaris bij reeds noodzakelijk geachte AMvB’s nauw aansluit op wat reeds via zelfregulering tot stand is gekomen en voor het overige de bereikte resultaten van zelfregulering eerst evalueert over drie jaar, voordat extra eisen worden gesteld.

Volledig overzicht
Voor een overzicht van alle wetswijzigingen, waarin ook de aanpassingen gedurende het vijfjarige wetgevingstraject zijn gemarkeerd, hierbij een ongeautoriseerde geconsolideerde versie van de Wet Toezicht tot en met de aanvaarding door de Eerste Kamer op 5 maart jongstleden.

Meer lezen hierover? Fundamenteel debat in de Eerste Kamer: een beschouwing

IEF 12409

HvJ EU ITV: wederdoorgifte via internet onder omstandigheden ´mededeling aan het publiek´

HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-607/11 (ITV Broadcasting tegen TV Catch Up Ltd) - dossier - persbericht

Prejudiciële vragen gesteld door de High Court of Justice, Chancery Division, Verenigd Koninkrijk.

Over 'communication to the public', free-to-air en derde partijen die achter een inlog werken aanbieden.

Enkel nog uit 't persbericht (update volgt snel): Television broadcasters may prohibit the retransmission of their programmes by another company via the internet. That retransmission constitutes, under certain conditions, ‘a communication to the public’ of works which must be authorised by their author. (...)

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1) Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een wederdoorgifte van de werken die zijn opgenomen in een via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending
– door een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie,
– door middel van een internetstream die ter beschikking wordt gesteld van de abonnees van deze organisatie, die deze wederdoorgifte kunnen ontvangen door op de server van deze organisatie in te loggen,
– hoewel deze abonnees zich in het ontvangstgebied van deze via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending bevinden en gerechtigd zijn om deze uitzending op een televisieontvanger te ontvangen.
2) Voor het antwoord op de eerste vraag is het niet van belang dat een wederdoorgifte als in het hoofdgeding door reclame wordt gefinancierd en dus een winstoogmerk heeft.
3) Voor het antwoord op de eerste vraag is het niet van belang dat een wederdoorgifte als in het hoofdgeding gebeurt door een organisatie die rechtstreeks concurreert met de oorspronkelijke omroeporganisatie.

Verder uit het persbericht:

The Court points out that the cumulative effect of making the works available to potential recipients should be taken into account and that, in that connection, it is in particular relevant to ascertain the number of persons who have access to the same work at the same time and successively.

The Court finds that, in the present case, the retransmission of the works over the internet is aimed at all persons resident in the United Kingdom who have an internet connection and who claim to hold a television licence in that State. Those persons may access the protected works at the same time, in the context of the ‘live streaming’ of television programmes over the internet. Thus, that retransmission is aimed at an indeterminate number of potential recipients and implies a large number of persons. Consequently, the Court holds that, by the retransmission in question, the protected works are indeed communicated to a public within the meaning of Directive 2001/29.

Accordingly, the Court answers that the concept of ‘communication to the public’, within the meaning of Directive 2001/29, must be interpreted as covering a retransmission of the works included in a terrestrial television broadcast, where the retransmission is made by an organisation other than the original broadcaster, by means of an internet stream made available to the subscribers of that other organisation who may receive that retransmission by logging on to its server, even though those subscribers are within the area of reception of that terrestrial television broadcast and may lawfully receive the broadcast on a television receiver.

Gestelde vragen:

1. Is het in artikel 3, lid 1, van de richtlijn bedoelde recht om de "mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos" toe te staan of te verbieden ook van toepassing op een geval waarin:
(i) auteurs toestaan dat hun werken worden opgenomen in een televisie-uitzending die via zendmasten op de grond wordt uitgezonden, vrij te ontvangen is en bedoeld is om op het gehele grondgebied van een lidstaat, dan wel in een deel daarvan te worden ontvangen;
(ii) een derde (dat wil zeggen een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie) een dienst aanbiedt waarbij individuele abonnees die zich in het bedoelde ontvangstgebied van de uitzending bevinden en gerechtigd zijn om de uitzending thuis op een televisieontvanger te ontvangen, op de server van de derde kunnen inloggen en de inhoud van de uitzending door middel van een internetstream kunnen ontvangen?
Maakt het voor de beantwoording van deze vraag verschil of:
(a) de server van de derde voor elke abonnee slechts een "een-op-een"-verbinding toestaat, waarbij elke individuele abonnee zijn eigen internetverbinding met de server maakt en elk gegevenspakket dat door de server via het internet wordt verzonden aan slechts één individuele abonnee is gericht?
(b) de dienst van de derde wordt gefinancierd door middel van reclame die "pre-roll" (dat wil zeggen nadat de abonnee heeft ingelogd, maar voordat hij de inhoud van de uitzending begint te ontvangen) of "in-skin" (dat wil zeggen binnen het venster van de viewing-software waarin het ontvangen programma wordt getoond op het toestel waarmee de abonnee kijkt, maar buiten het beeld van het programma zelf) wordt getoond, maar de abonnee de oorspronkelijke reclameboodschappen uit de uitzending wel te zien krijgt op het punt waarop zij door de omroeporganisatie in het programma waren ingelast?
(c) de tussenkomende organisatie:
(i) een dienst aanbiedt die een alternatief vormt voor de dienst van de oorspronkelijke omroeporganisatie en dus met deze omroeporganisatie rechtstreeks wedijvert om kijkers; of
(ii) met de oorspronkelijke omroeporganisatie rechtstreeks wedijvert om reclame-inkomsten?

Op andere blogs:
1709blog (TV Catchup: landmark or mere technicality? Either way, we have a ruling)
IPKat (Playing Catchup - CJEU clarifies that streaming is "communication to the public")
OutLaw (Online retransmission of TV programmes protected by copyright, rules CJEU)
SOLV (HvJ wijst fundamenteel arrest over openbaarmaking via internet)
Vlaamse Nieuwsmedia (Hof van Justitie: streaming televisiezenders behoeft toestemming)

IEF 12408

Conclusie Amazon: billijke vergoeding thuiskopie, mits aantoonbaar gebruikt voor andere handeling

Conclusie A-G HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com tegen Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH) - dossier

Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.

In steekwoorden: billijke vergoeding. Een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht. Passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers verhandeld. Recht niet afhankelijk van (tussen)handelaren en type (privé- / niet-privé-) gebruik. Recht op terugbetaling van de vergoeding tegenover de collectieve beheersorganisatie.

Van een billijke vergoeding is sprake indien de CBO representatief is en de nationale regeling voorziet in een vrijstellingsregeling van de betalingsplicht als duidelijk is dat de drager tot andere doelen wordt gebruikt dan waartoe een betalingsplicht is. De algemene mogelijkheid kent om de billijke compensatie achteraf terug te vorderen in alle gevallen waarin wordt aangetoond dat het gebruik van de drager de auteur geen nadeel heeft kunnen berokkenen.

Conclusie A-G:

1) Er is sprake van een billijke compensatie in de zin van richtlijn 2001/29 indien:
(a) de rechthebbenden in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29 zonder onderscheid recht hebben op een billijke vergoeding, welk recht uitsluitend kan worden uitgeoefend door een auteursrechtenorganisatie die de verschillende rechthebbenden vertegenwoordigt, jegens degene die als eerste dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt, en
(b) de nationale regeling enerzijds de mogelijkheid biedt vooraf vrijstelling te verlenen van de betaling van de billijke compensatie aan natuurlijke en rechtspersonen die op grond van objectieve gegevens, ook al betreft het slechts aanwijzingen, redelijkerwijs kunnen worden geacht de dragers te verkrijgen voor duidelijk andere doeleinden dan die waarvoor de billijke compensatie moet worden betaald, en anderzijds de algemene mogelijkheid kent om de billijke compensatie achteraf terug te vorderen in alle gevallen waarin wordt aangetoond dat het gebruik van de drager de auteur geen nadeel heeft kunnen berokkenen.

2) Gezien het antwoord op de eerste vraag is het mijns inziens niet nodig om de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden. Indien de vraag volgens het Hof wel moet worden beantwoord, geef ik in overweging om als volgt te antwoorden:

2.1) er is sprake van een „billijke compensatie” in de zin van richtlijn 2001/29 wanneer het recht op een billijke vergoeding uitsluitend bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privégebruik, en

2.2) bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen moet, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat zij de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privégebruik. De mogelijkheid dient te bestaan om voor een eventuele vrijstelling vooraf van de betaling van de billijke compensatie of een eventuele terugvordering daarvan, aan te tonen dat de natuurlijke persoon de drager heeft aangeschaft voor duidelijk andere doeleinden dan het maken van kopieën voor privégebruik of voor gebruik voor andere doeleinden waarvoor de billijke compensatie moet worden betaald.

3) Uit richtlijn 2001/29 kan niet worden afgeleid dat het recht op een billijke compensatie niet bestaat indien een nationale regeling bepaalt dat alle opbrengsten uit de betaling daarvan bestemd zijn voor uitkering aan de auteurs, en wel voor de helft in de vorm van een rechtstreekse compensatie en voor de andere helft in de vorm van een indirecte compensatie. De verwijzende rechter dient evenwel te beoordelen of en in hoeverre de toepassing van de nationale regeling in concreto vormen van indirecte compensatie inhoudt en niet discrimineert tussen de verschillende categorieën auteurs.

4) Indien het te vergoeden nadeel is ontstaan op het grondgebied van een lidstaat, dan staan de bepalingen van richtlijn 2001/29 niet in de weg aan het recht op een billijke compensatie in deze lidstaat, indien in een andere lidstaat reeds een vergelijkbare vergoeding is betaald voor het in het verkeer brengen van de dragers. De lidstaat waarin de niet-verschuldigde betaling is gedaan, dient evenwel degenen die de billijke compensatie hebben betaald zonder verplichting daartoe, een passende mogelijkheid te garanderen om terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die onverschuldigd als billijke compensatie zijn betaald, zonodig door het instellen van een vordering bij de nationale rechter.

Gestelde vragen:

1. Is er sprake van een "billijke compensatie" in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer:
de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht hebben op een passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
dit recht niet afhankelijk is van de vraag of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privé-gebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privé-gebruik,
echter degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of vóór vervreemding aan eindverbruikers wederuitvoert, wel een recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de collectieve beheersorganisatie?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
2.1.    Is dan sprake van een "billijke compensatie" in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer het in vraag 1 (a) beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privé-gebruik?
2.2.    Indien vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privé-gebruik?

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG of andere bepalingen van Unierecht, dat het door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie niet bestaat wanneer de collectieve beheersorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbende uit te keren, maar dient te besteden aan sociale en culturele organisaties?

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, of een andere bepaling van Unierecht, in de weg aan een door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie, wanneer reeds in een andere lidstaat - zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag - een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?

 

IEF 12405

Eerste Kamer neemt toezicht collectief beheer zonder stemmen aan

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Kamerstukken I, 2011/12, 31 766, A. - dossier

De Eerste Kamer heeft het voorstel Toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten op 5 maart 2013 zonder stemming aangenomen. Het voorstel (EK 31.766, A) werd eerder op 13 maart 2012 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

Het toezicht kan als volgt worden samengevat:

- ook Buma komt onder het preventieve toezicht te vallen,
- ook organisaties van vrijwillig collectief beheer gaan onder het toezicht vallen,
- collectieve beheersorganisaties moeten voldoen aan eisen ten aanzien van transparantie en beheerskosten,
- informatieplicht, op grond waarvan in Nederland gevestigde derden waarmee de onder het toezicht vallende organisaties bij de inning of verdeling van gelden samenwerken het College van Toezicht de gevraagde inlichtingen moeten verschaffen,
- het toezicht op de tariefontwikkeling loopt via de vereiste instemming vooraf van het College bij eenzijdig voorgenomen verhogingen van de standaardtarieven en
- het College van Toezicht krijgt de bevoegdheid om bestuurlijke boeten en een last onder dwangsom op te leggen.

IEF 12404

Een nieuwe visie op gemeenschappelijk auteursrecht?

R.J.F. Wigman, Een nieuwe visie op gemeenschappelijk auteursrecht?, www.ie-forum.nl, IEF 12404.

Music Sheet

Een bijdrage van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.

Inmiddels is het wetsvoorstel tot implementatie van Richtlijn 2011/77/EU (verlenging beschermingstermijn uitvoerende kunstenaars) al weer enige tijd terug bij de Tweede Kamer ingediend. Tot mijn grote verbazing heeft het wetsvoorstel kennelijk de zegen van de Commissie Auteursrecht en heeft de Memorie van Toelichting niet tot reuring onder de beoefenaars en liefhebbers van het auteursrecht geleid.

Volgens de betreffende richtlijn wordt richtlijn 2006/116/EG (betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten) gewijzigd in die zin dat in die richtlijn aan art. 1 een zevende lid wordt toegevoegd dat bepaalt dat de beschermingstermijn van een muziekwerk met tekst 70 jaar bedraagt na de dood van de langstlevende van de componist en tekstdichter, mits muziek en tekst specifiek zijn gecreëerd voor het muziekwerk met tekst. Ik zou bijna zeggen, met de woorden van art. 45a Aw.: "een daartoe bestemde bijdrage" zijn.

(...bijdrage is ingekort...)

Heb ik iets gemist? Sinds wanneer bestaat op een muziekwerk met tekst gemeenschappelijk auteursrecht wanneer de muziek is gecomponeerd door maker A en de tekst is geschreven door maker B? Het nog altijd geldende arrest van de Hoge Raad in deze is het arrest La belle et la bête. De Hoge Raad overweegt in dit arrest: "dat toch voor de vraag of er is een gemeenschappelijk auteursrecht als bedoeld in artikel 26 der Auteurswet, toekomende aan de gezamenlijke makers van eenzelfde werk, waarbij ieders auteursrecht slechts aandeel geeft in het auteursrecht op het geheel, niet doorslaggevend is of uit de samenwerking van twee of meer kunstenaars een zelfstandig kunstwerk is geboren, waarin hun bijdragen tot één aesthetische eenheid zijn geworden, maar beslissend is of dit werk is ontstaan door zodanige samenwerking der kunstenaars, dat ieders afzonderlijke bijdrage daarvan niet meer is te scheiden, zodat het buiten het verband van het geheel geen afzonderlijk voorwerp van artistieke beoordeling kan zijn."

Roland Wigman

IEF 12402

Memorie van Toelichting Kaderwet ZBO's

Memorie van Toelichting, Aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen, kamerstukken II, 2012/13, 33 554, nr. 3.

Collectief beheer. Het College van Toezicht auteursrechten (hierna: CvTA) geeft in zijn advies aan dat de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet op gespannen voet staan met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen die op afstand staat van de politiek [red. IEF 12400]. Met de inwerkingtreding van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten op 15 juli 2003 zijn de op grond van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten aangewezen collectieve beheersorganisaties (cbo’s), te weten Buma, Sena evenals de stichtingen De Thuiskopie, Leenrecht en Reprorecht, onder het toezicht geplaatst van het CvTA.

De keuze voor een gecentraliseerd toezicht door een zelfstandig bestuursorgaan is ingegeven door de wens de vereiste onafhankelijkheid en specialistische deskundigheid de volle nadruk te geven, in combinatie met de vanzelfsprekendheid om de bemoeienis van de overheid met deze bij uitstek privaat georganiseerde en cultureel georiënteerde sector tot het strikt noodzakelijke te beperken (Kamerstukken II 2000/01, 27775). De reductie van vijf voordien bestaande toezichthoudende organen tot een centraal orgaan ligt daarnaast voor de hand vanuit overwegingen van efficiency en transparantie. Dit laat uiteraard de politieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het stelsel onverlet. Het toezicht op het functioneren van collectieve beheersorganisaties, in het algemeen en in individuele gevallen, is echter een zaak van het CvTA en de rechter. Betalingsplichtigen, zowel burgers als bedrijven en koepel- of brancheorganisaties, kunnen zich tot beide gremia wenden met klachten over een collectieve beheersorganisatie.

Het CvTA oefent tegenwoordig zowel markttoezicht als kwalitatief sectortoezicht uit. Het eerste aspect komt met name tot uitdrukking in een preventief tarieventoezicht, het tweede facet door toezicht op de naleving van een concreet aantal wettelijke kwaliteitscriteria door cbo’s, zoals transparantie, verantwoording en good governance (artikelen 3 resp. 2 van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten). Gelet hierop is het CvTA op afstand van de overheid geplaatst en, bij de recente herziening van de instellingswet, gehouden. Vanwege de taken die het CvTA uitoefent is die afstand gepast en gewenst. Het zou de geloofwaardigheid van het College in de sector, zowel bij cbo’s als bij betalingsplichtigen, kunnen schaden als de indruk zou kunnen ontstaan dat het College een verlengde arm van de minister zou (kunnen) zijn. Hierbij passen niet de corrigerende bevoegdheden die de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekennen. De minister moet niet de inhoud en de wijze van uitvoering van de taken van het College kunnen bepalen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel II
De voorgestelde wetswijzigingen gaan uit van de tekst van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: de instellingswet), zoals deze komt te luiden indien wetsvoorstel 31766 tot wet is verheven en in werking is getreden.

B
Het toezicht op de collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten is opgedragen aan een centraal college, namelijk het CvTA. Het CvTA is op grond van de op 15 juli 2003 in werking getreden instellingswet belast met het toezicht op een aantal collectieve beheersorganisaties. Door de voorgestelde wijzigingen wordt de Kaderwet uitdrukkelijk van toepassing verklaard op het CvTA.

Via het voorgestelde artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de instellingswet wordt het CvTA onder de werking van de Kaderwet gebracht. De artikelen 21 en 22 van de Kaderwet worden buiten toepassing verklaard voor het CvTA.

Voor artikel 21 geldt dat de bevoegdheid van een minister om beleidsregels te stellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan zich niet verdraagt met de gewenste onafhankelijkheid van het CvTA, zoals die bij de instellingswet is voorzien.

De Commissie Gerritse heeft in het advies "ZBO's binnen kaders" als uitgangspunt genomen dat de minister de bevoegdheid moet hebben om beleidsregels vast te stellen. Zij acht echter uitzonderingen denkbaar als er redenen zijn om te garanderen dat de minister deze bevoegdheid niet kan gebruiken. De Commissie wijst daarbij onder meer op de aard van de betrokken taken, te weten semi-rechterlijke, en acht het voorts denkbaar dat wordt afgezien van de bevoegdheid om beleidsregels te stellen als deze mede de relatie met de overheid zouden kunnen regarderen (par. 3.3). In casu wordt het niet wenselijk geacht dat de minister zich via beleidsregels met de toezichthoudende taak van het CvTA op collectieve beheersorganisaties bezig kan houden. De instellingswet kent zelf de nodige delegatiegrondslagen waarmee het toetsingskader voor het CvTA bij algemene maatregel van bestuur nader ingekleurd kan worden. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van een beperking van de beheerskosten bij collectieve beheersorganisaties, good governance, het beheer en de aanwending van (onverdeelde) gelden alsmede de samenwerking tussen beheersorganisaties (artikelen 2, leden 2, 3 en 4, en 21 van de instellingswet). Overigens wordt een ingrijpen in de toezichthoudende taken van het CvTA onwenselijk geacht, juist vanwege het feit dat het toezicht door College in veel gevallen een semi-rechterlijke dimensie heeft. Burgers, bedrijven, koepel- en brancheorganisaties kunnen zich immers tot het CvTA wenden met klachten over een auteursrechtorganisatie, waarna het CvTA - behoudens die gevallen waarin een klacht niet-ontvankelijk wordt geacht - een uitspraak zal moeten doen over de (on)gegrondheid van de klacht. Bedacht moet verder worden dat ook de Staat een gebruiker is of kan zijn van beschermde werken, zoals film en muziek, waarover afspraken nodig zijn met collectieve beheersorganisaties. Het is niet bij voorbaat ondenkbaar dat de Staat zich met een klacht over zo’n beheersorganisatie tot het CvTA zal willen wenden. Daarbij past geen bevoegdheid van de minister om beleidsregels uit te vaardigen.

In het verlengde hiervan wordt ook het in artikel 22 van de Kaderwet voorziene vernietigingsrecht van de minister niet op het CvTA van toepassing verklaard. Zoals al is aangegeven, oefent het CvTA markttoezichthoudende en semi-rechterlijke taken uit in een sector die bij uitstek behoort tot de kunst en cultuursector. Ieder voor zich, en zeker in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen deze aspecten, zoals de Commissie Gerritse uitdrukkelijk heeft aangegeven, een uitzondering op artikel 22 van de Kaderwet (par. 3.3). De instellingswet schrijft voor dat bevoegdheden van de Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot benoeming, schorsing en ontslag van de leden van het CvTA en het treffen van voorzieningen bij taakverwaarlozing moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken. Het betreft hier bevoegdheden die de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekent en die dus niet meer in de instellingswet behoeven te worden geregeld. Uit het oogpunt van eenvoud en leesbaarheid wordt voorgesteld het overeenstemmingsvereiste in de hier bedoelde gevallen op te nemen in een algemene bepaling in artikel 2, eerste lid, van de instellingswet.

IEF 12401

Tweede deel: overzicht van spraakmakende rechtszaken uit 2012

Bjorn Schipper, Twee kleine juridische kronieken van het muziekrecht; Tweede deel: overzicht van spraakmakende rechtszaken uit 2012, Ntb: Muziekwereld 2013-1.

Een bijdrage van Bjorn Schipper, Bousie advocaten.

Als vervolg op mijn eerste kleine juridische kroniek van het muziekrecht over het jaar 2011 in deze Muziekwereld [red. IEF 12206] het tweede deel dat spraakmakende zaken uit het kalenderjaar 2012 bevat. Ook deze keer blijf ik weer op basis van dezelfde uitgangspunten in de buurt van de muziekpraktijk. Anders dan in de vorige kleine kroniek heb ik nu wel een gepubliceerde uitspraak van de Vaste Commissie Plagiaat (VCP) van Buma/ Stemra in het overzicht verwerkt. Deze VCP-uitspraken worden in toenemende mate wel gepubliceerd. Hoewel in 2012 ook de allereerste uitspraak van de fonkelnieuwe Geschillencommissie Auteursrechten is gewezen, is hiervoor in deze kroniek geen plaats omdat het geen muziekgebruik betrof.

Nanada c.s./Van Hemert: publishing [red IEF 10756]
Paperclip/NCRV Paperclip: geen omgekeerd verwarringsgevaar [red. IEF 10845]
Nederlands Symfonieorkest/ Nederlands Philharmonisch Orkest [red. IEF 11168]
Nanada cs./Golden Earring: publishing [red. IEF 11451]
VCP zaak 162: ‘Ochtendspits’ [red. IEF 12199]
Sena/Exploitatiemaatschappij W.: collectieve kortingsregeling [red. IEF 11505]
Dr. Media cs./Gers Pardoel: ik neem je (niet meer) mee [red. IEF 11668]
8ball Music/Lubix: hoofd(pijn)set [red. IEF 11892]
Screentime cs./SBS cs.: rivaliserende popstars [red. IEF 12008]
Nederland.FM: embedded radiostreams [red. IEF 12159]
Buma cs./Heinz: het hagelliedje [red. IEF 12181]

Lees deel 1 van deze kleine juridische kroniek, en deel 2 hier.

IEF 12400

CvTA: Kaderwet op gespannen voet met onafhankelijkheid toezichthouder

Advies van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties (CvTA), Kamerstukken II, 2012/13 bijlage bij Kamerstuk 33554 nr. 3.

Collectief beheer. Het College is van mening dat artikel 21 van de Kaderwet op gespannen voet staat met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen ten opzichte van de organisaties van collectief beheer. In dit verband wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de huidige wet toezicht (toelichting bij artikel 2).

Het College meent dat artikel 21 van de kaderwet ZBO's, dat erop neerkomt dat de Minister het beleid van de toezichthouder kan bepalen, zich niet verhoudt met de wens van de wetgever om een afhankelijk toezicht, dat op afstand van de overheid staat, in te stellen.

Hetzelfde geldt voor de in artikel 22 van de Kaderwet genoemde bevoegdheid om besluiten van het zelfstandig bestuursorgaan te vernietiggen. Daarmee wordt de Minister de beroepsinstantie voor de besluiten van het College van Toezicht. Zulks verhoudt zich in de ogen van het College evenmin met het voorgestane onafhankelijke toezicht.