Auteursrecht  

IEF 12215

Strafbaarstelling dierenpornofilms is geen ontneming eigendom

Rechtbank Den Haag 9 januari 2013, LJN BY8017 (eiseres B.V. tegen De Staat der Nederlanden)

Dance of LoveIE als eigendomsrecht (Eerste Protocol bij EVRM). Auteursrecht op dierenpornofilms ontnomen door strafbaarstelling. Onrechtmatige overheidsdaad door strafbaar stellen van het plegen van ontuchtige handelingen met dieren en pornografie met dieren (Wet van 4 maart 2010, Stb. 2010, 111), zonder dat handelaren in en producenten van dierenporno financieel worden gecompenseerd of onder een overgangsregeling vallen.

Er is door eisers niet voldaan aan stelplicht en toelichting betreffende de buitensporige schade. Al zouden eiseressen wel aan hun stelplichten hebben voldaan, dan kunnen de bedoelde vervaardiging en verkoop van dierenporno niet kunnen worden gekwalificeerd als eigendom in de zin van artikel 1 EP (vgl. rechtbank ’s-Gravenhage 2 februari 2011, LJN BP4426). Het enkele feit dat dierenporno voorheen niet strafbaar was, rechtvaardigt de verwachting dat eiseressen ook na 1 juli 2010 inkomsten zouden kunnen (blijven) vergaren door vervaardiging en verkoop van dierenporno immers niet. De door de Staat aangevoerde – en door eiseressen op zichzelf niet bestreden – maatschappelijke ontwikkelingen van ruim vóór de inwerkingtreding van de Wet.

De gestelde feiten leveren aldus geen schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De Staat heeft jegens eiseressen dus niet onrechtmatig gehandeld.

3.2.  [eiseres 1] en [eiseres 2] leggen aan hun vorderingen samengevat het navolgende ten grondslag. De Staat handelt in strijd met de in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP) vastgelegde bescherming van eigendomsrechten. Door de invoering van de Wet is immers met onmiddellijke ingang de voorheen legale handel in beeldmateriaal van bestialiteiten onmogelijk gemaakt. [eiseres 1] en [eiseres 2] waren ten tijde van de invoering van de Wet al geruime tijd actief op de dierenpornomarkt. Hun legaal verkregen of verworven rechten op bezit van dierenporno en de handel in dierenporno, dan wel de door middel van het eigen productiebedrijf tot stand gebrachte rechten, die alle een economische waarde vertegenwoordigden en verhandelbaar waren dan wel economisch nut opleverden, zijn waardeloos geworden. [eiseres 1] heeft de auteursrechten van [eiser in het incident] geëxploiteerd door ongeveer zevenduizend dierenpornofilms te vervaardigen en te verkopen. [eiseres 2] heeft dierenpornofilms vervaardigd en verkocht waarvan zij zelf de auteursrechthebbende is. Zo’n 99% van de dierenpornofilms is ruimschoots vóór de indiening van het wetsvoorstel vervaardigd. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben voorts hun internetsites moeten sluiten, nu de door hen gebruikte servers zich op Nederlands grondgebied bevinden. Gezien het verloop van de parlementaire behandeling was niet te voorzien dat tot onmiddellijke inwerkingtreding zonder compensatieregeling zou worden besloten. Nu niet is voorzien in een compensatieregeling en aldus een “fair balance” ontbreekt, is de Staat gehouden de door [eiseres 1] en [eiseres 2] geleden, tijdens de parlementaire behandeling onderkende, schade te vergoeden.

4.4.  De vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn voor een belangrijk deel gegrond op de stelling dat [eiseres 1] en [eiseres 2] door de invoering van de Wet buitensporige schade hebben geleden, omdat hun bedrijfsvoering in belangrijke mate gericht was op de vervaardiging en verkoop van dierenporno. De Staat heeft aangevoerd dat deze stelling onvoldoende is toegelicht.

4.4.2. (...) Uit de processtukken kan niet kan worden afgeleid dat [eiser in het incident] formele betrokkenheid heeft (gehad) bij [eiseres 1]. Het had op haar weg gelegen hierover feitelijke informatie te verschaffen, maar dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank is dan ook, met de Staat, van oordeel dat de vorderingen van [eiseres 1] reeds op grond van schending van de op haar rustende stelplicht dienen te worden afgewezen. Hierbij weegt mee dat ook uit de omschrijving van het bedrijf van [eiseres 1] in het register van de Kamers van Koophandel en uit de door haar in het geding gebrachte financiële stukken niet blijkt van handelsactiviteiten met betrekking tot dierenporno of dierenseks. De rechtbank passeert dan ook het ter comparitie door [eiseres 1] op dit punt gedane bewijsaanbod.

4.4.3.  De rechtbank is voorts, met de Staat, van oordeel dat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet voldoende hebben toegelicht dat (een belangrijk deel van) de door hen gestelde schade is veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Wet.

4.5.  Maar ook als [eiseres 1] en [eiseres 2], anders dan in 4.4 is geoordeeld, wel aan hun daar bedoelde stelplichten zouden hebben voldaan, zouden hun vorderingen niet kunnen slagen. De hier bedoelde vervaardiging en verkoop van dierenporno kunnen niet worden gekwalificeerd als eigendom in de zin van artikel 1 EP (vgl. rechtbank ’s-Gravenhage 2 februari 2011, LJN BP4426). In dit verband is van belang dat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet, althans onvoldoende, hebben toegelicht dat en in welk opzicht de Staat de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij ook na 1 juli 2010 inkomsten zouden kunnen (blijven) vergaren door vervaardiging en verkoop van dierenporno. Het enkele feit dat dierenporno voorheen niet strafbaar was, rechtvaardigt een dergelijke verwachting immers niet. Hierbij komt mede betekenis toe aan de navolgende, door de Staat aangevoerde – en door [eiseres 1] en [eiseres 2] op zichzelf niet bestreden – maatschappelijke ontwikkelingen van ruim vóór de inwerkingtreding van de Wet. Reeds op 18 april 2007 is, zoals vermeld, het wetsvoorstel ingediend dat tot de Wet heeft geleid. In de toelichting op dit wetsvoorstel is aandacht gegeven aan een (straf)zaak uit 2004 die betrekking had op vrouwen die in een loods in Kraggenburg waren gedwongen tot het hebben van seks met dieren. Van belang is voorts de al genoemde weigering van creditcardmaatschappijen, ook al in 2004, om mee te werken aan betalingen voor dierenporno. De maatschappelijke opvatting dat seks met dieren en dierenporno in strijd zijn met de goede zeden, bestond bovendien reeds geruime tijd vóór 2004. De rechtbank grondt dit oordeel in het bijzonder hierop dat, zoals de Staat ook heeft betoogd, tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel geen discussie is gevoerd over de verwerpelijkheid van bestialiteiten en dat het destijds verbazing wekte dat er nog geen algemeen verbod op ontucht met dieren bestond.

4.6.  Ook de overige feiten waarop [eiseres 1] en [eiseres 2] hun “eigendom” baseren, zijn onvoldoende toegelicht. Uit hun stellingen kan niet worden afgeleid dat – de Wet weggedacht – de exploitatierechten van [eiseres 1], die volgens hen in 99% van de gevallen van vóór 2007 dateren, en de gepretendeerde auteursrechten van [eiseres 2] op door haarzelf vervaardigde dierenpornofilms (nog) enige waarde vertegenwoordigden. Ook op dit punt ontbreekt elke toelichting. Dit is temeer relevant, nu in het eerder genoemde nieuwsbericht van 4 februari 2010 te lezen valt dat [eiseres 2] zelf geen dierenpornofilms maakt en slechts dierenpornofilms (via internet) verkoopt.

IEF 12211

(Beperkt) gefaseerde inwerkingtreding wet toezicht cbo's

Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Kamerstukken II, 2012/13, 31 766, nadere memorie van antwoord.

Over de brief van de Vereniging van Organisaties die intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (Voice), waarin wordt ingegaan op de problematiek van de one-stop-shop voor onderhandelingen, betalingen en klachten in met name de omroepsector. Bestuurlijke boete bestuurders, gedwongen samenwerking en de gefaseerde inwerkingtreding.

(...) mijn voornemen ([is] kenbaar gemaakt om de inwerkingtreding van de in artikel 2, vierde lid, van het wetsvoorstel opgenomen regeling voor beleggingen van collectieve beheersorganisaties aan te houden in afwachting van de nadere ontwikkelingen rond het richtlijnvoorstel. Op de overige onderdelen kan het wetsvoorstel na aanvaarding door Uw Kamer geheel in werking treden. Mijn voornemen berust op het feit dat het wetsvoorstel en de in het richtlijnvoorstel verankerde visie van de Europese Commissie nog ver uiteenlopen waar het gaat om de regels ten aanzien van beleggingen door cbo’s. (...)

Het wetsvoorstel gaat hierin verder door de mogelijkheid tot beleggen te beperken tot, samengevat, producten met een hoofdsomgarantie aan het einde van de looptijd, vastrentende waarden en van staatswege uitgegeven waardepapieren (artikel 2 lid 4). Om te voorkomen dat we nu op korte termijn een regeling in werking laten treden, die wellicht al gauw weer moet worden herzien als gevolg van Europese ontwikkelingen, lijkt het me goed die laatste eerst even af te wachten. Dat acht ik juist ook vanuit wetgevingsoptiek een valabele reden. Dit betekent overigens niet dat ik nu al bij voorbaat wil afzien van het in dit wetsvoorstel voorgestelde beleggingsregime. Wel meen ik dat er ruimte moet zijn voor een heroverweging als de uiteindelijke EU-richtlijn over collectief beheer daartoe aanleiding geeft. Daarbij zal uiteraard ook de praktische uitvoerbaarheid een punt van aandacht zijn.

IEF 12207

Logo zal in het najaar vervangen worden door een ander silhouet

Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:4045 (Lans tegen Monta Street GmbH)

Uitspraak ingezonden door Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten.

In navolging van kort geding-vonnis IEF 11403 en bodemvonnis IEF 9828. Auteursrecht op foto die is verwerkt tot logo. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van Lans c.s. dat het logo inbreuk maakt op het auteursrecht op de foto van Wasi gehonoreerd, doch de verbodsvordering niet toegewezen. Het zou namelijk niet aannemelijk zijn dat Lans geen toestemming zou hebben gegeven voor het gebruik van de foto ten behoeve van het logo.

De grieven falen. Monta c.s. hebben onweersproken gesteld dat diverse collecties waarop het gewraakte logo is aangebracht in voortschrijdende staat van voorbereiding zijn. Vanaf de zomer 2013 (de najaarscollectie) zal het logo vervangen worden door een silhouet van Edgar Davids. Het door Lans c.s. gevorderde verbod zal enerzijds zeer ingrijpende gevolgen hebben op het commerciële/financiële vlak voor Monta Street c.s. en anderszijds wordt het belang van Lans c.s. bij het door hen gevorderde verbod beperkt door het feit dat het door hen als inbreukmakend gekwalificeerde gebruik van het logo binnen afzienbare tijd zal eindigen.

Het hof bekrachtigt het kort gedingvonnis waarvan beroep en Lans c.s. worden in de kosten veroordeeld in het hoger beroep.
 

3.3.2. De hiertegen gerichte grieven falen reeds op grond van het volgende. Monta Street c.s. hebben onweersproken gesteld dat de kinderkledingcollectie voor het voorjaar 2013, waarop het door Lans c.s. gewraakte logo is aangebracht, reeds in (voortschrijdende staat van) voorbereiding is en dat zij aanzienlijke schade zouden lijden indien het op de markt brengen daarvan door een verbod zou worden getroffen. Zij hebben ter zitting nader toegelicht dat deze collectie tot juli 2013 in reguliere (sport)winkels verkrijgbaar zal zijn (en daarna nog enige tijd onder meer in genoemde outlet-winkels) en dat deze vanaf deze zomer 2013 vervangen zal worden door de najaarscollectie die niet meer voorzien is van het lititieuze logo maar van een logo met het silhouet van Edgar Davids. Laatstbedoelde stelling is door Monta Street c.s. door middel van producties gestaafd (...).

In het licht van dit een en ander moet worden aangenomen enerzijds dat een verbod als door Lans c.s. gevorderd (zeer) ingrijpende gevolgen zal hebben op het commerciële/financiële vlak voor Monta Street c.s. en anderszijds dat het belang van Lans c.s. bij het door hen gevorderde verbod wordt beperkt door het feit dat het door hen als inbreukmakend gekwalificeerde gebruik van het logo binnen afzienbare tijd zal eindigen. Daarbij komt dat voorshands niet gebleken is dat Lans c.s. door dit gebruik van het logo de in artikel 25 Auteursrecht bedoelde persoonlijkheidsrechten van Lans als maker worden geschonden. Gevoegd bij het feit dat het desbetreffende silhouet van Wasi reeds begin 2010 op de website van Monta Street was te zien als herkenningsteken van de Monta juniors collecties (...) en Lans c.s. daarin toen geen aanleiding hebben gezien om (specifiek) tegen het gebruik van het silhouet/logo op te treden, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een zodanig (dringend/spoedeisend) belang van Lans c.s. dat dit, afgewogen tegen de betrokken belangen van Monta Street c.s., het door hen gevorderde verbod in kort geding rechtvaardigt.

3.3.3. Evenmin bestaat er bij de gevorderde voorziening strekkende tot het verschaffen van informatie omtrent het gebruik van het logo een zodanig (spoedeisend) belang dat dit een voorziening in kort geding rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft er terecht op gewezen dat de bodemprocedure reeds aanhangig is en dat ook de hierbedoelde vordering in die procedure (die inmiddels in de appelfase verkeert) aan de orde kan komen.

Lees de uitspraak hier
Rechtspraak.nl (link)

ECLI:NL:GHAMS:2012:4045 (pdf)
zaaknr. 200.109/942/01 KG

IEF 12206

Eerste deel van twee kleine juridische muziekrechtkronieken

Bjorn Schipper, Twee kleine juridische kronieken van het muziekrecht; Eerste deel: overzicht van spraakmakende rechtszaken uit 2011, Ntb: Muziekwereld 2012-4.

Een bijdrage van Bjorn Schipper, Bousie advocaten.

Na eerder voor Muziekwereld op willekeurige wijze kleine juridische kronieken gemaakt te hebben op het gebied van elektronische muziek (IEF 9468), jazzmuziek (IEF 9960) en het Nederlandse lied (Bousie.nl 18-04-12), is wat mij betreft de tijd rijp om eens in de zoveel jaar een kleine kroniek te maken van het algemene muziekrecht. Om een kleine inhaalslag te maken in deze bijdrage het jaar 2011. In Muziekwereld 2013/1 komt het jaar 2012 aan bod. In beide jaren is het nodige gebeurd. Het vakgebied staat nooit stil, hetgeen automatisch betekent dat dergelijke kronieken vanwege de beperkte speelruimte niet uitputtend kunnen zijn. Het gaat om kwesties die linksom of rechtsom mijn bijzondere aandacht hebben getrokken.

Om dicht bij de muziekpraktijk te blijven behandel ik enkele spraakmakende rechtszaken zonder al teveel aandacht te besteden aan de meer abstracte uitspraken van de hoogste Europese rechter die vanwege harmonisatie van wetgeving steeds meer invloed blijkt uit te oefenen op de inhoud en uitleg van ons nationale auteursrecht en naburige recht. In deze kronieken van het muziekrecht dan ook geen Thuiskopie en zingende tandartsen. Omdat BREIN het afgelopen jaar ook al genoeg aandacht heeft gekregen6 laat ik het juridische gevecht tegen de illegale (muziek) bestandsuitwisseling
op internet in deze kronieken voor wat het is. Ik benadruk nog maar eens dat, omdat vele kwesties achter de schermen minnelijk geregeld zijn, de uitspraken van de Vaste Commissie Plagiaat (VCP) van Buma/Stemra niet gepubliceerd worden, en lang niet alle zaken externe aandacht hebben gekregen, het kan voorkomen dat kwesties waarvan de lezer denkt dat deze op zijn minst in deze kronieken thuishoren, niet in deze overzichten behandeld worden.

Lees deel 1 van deze kleine juridische kroniek hier.

IEF 12205

Talpa is niet gecharmeerd van de Stem van Hollands Kroon

Een bijdrage van Corina Wolfert, Merkenbureau Abcor.

Merkenrecht. Tv-formatbescherming. Talpa wil stappen ondernemen om de gemeente Hollands Kroon te verbieden om nog langer gebruikt te maken van het logo met de hand waarin een microfoon zit met daaronder de tekstwolk “de STEM van HOLLANDS KROON”. De gehele layout lijkt namelijk wel erg veel op het Talpa’s logo van The Voice of Holland. De gemeente gebruikt het logo om nieuwe medewerkers op een ludieke manier te werven. Zij liet Talpa weten gewoon door te gaan met de wervingscampagne, omdat zij vinden dat het hier om een andere formule gaat. Talpa raadde de gemeente aan om een merkenadviseur in de arm te nemen. Wij [red. Abcor] beamen dit advies, want dan zou deze gemeente hebben geweten dat er spelregels verbonden zijn aan het gebruik van iemands anders merkregistratie en/of auteursrecht.

Sinds 2011 zijn de gemeentes Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer gefuseerd tot een nieuwe gemeente Hollands Kroon (wikipedia). De gemeente wil nu zes nieuwe medewerkers werven die zij een traineeprogramma aanbieden. Gemeente Hollands Kroon wil geen saai imago dus hadden zij bedacht om de nieuwe medewerkers volgens de Talpa methode te werven. Hierbij zitten drie directieleden van de gemeente op een rode draaistoel met de rug naar de kandidaat toe. De kandidaten krijgen twee minuten de tijd om zich te presenteren. De kandidaat gaat door naar de volgende selectieronde wanneer een directielid op een rode knop drukt en de stoel omdraait. Bij deze selectie is net als bij de Voice of Holland publiek aanwezig. In totaal is er ruimte voor 48 kandidaten die mee mogen doen aan een bootcamp. Tijdens de bootcamp moeten er twee opdrachten uitgevoerd worden. De beste twaalf kandidaten gaan naar de finale waar uiteindelijk 6 kandidaten worden uitgekozen die een traineeprogramma gaan doen. Het gehele programma begint 14 januari en eindigt eind februari van dit jaar. De campagne vooraf aan de werving is een groot succes want inmiddels hebben al 200 kandidaten zich aangemeld.

Talpa heeft echter ook lucht gekregen van deze wervingsactie en deelt dit enthousiasme niet. Talpa brengt namelijk al drieseizoenen het televisie programma The Voice of Holland en twee seizoenen The Voice Kids op de buis. Het symbool van het programma is een microfoon die in een vuist wordt vastgehouden waarbij twee vingers worden opgestoken in de vorm van een V. Onder deze vuist is een tekstballon waarin staat “The VOICE of HOLLAND” of “The VOICE KIDS”. Talpa heeft hiervan verschillende merken geregistreerd. The Voice of Holland is erg populair. In 2011 keken er meer dan 3.6 miljoen mensen naar dit programma. Ook afgelopen jaar was het programma een kijkcijferkanon. De Voice Kids is nu wekelijks te zien op RTL4. The Voice of Holland heeft inmiddels ook aftrek gevonden in het buitenland. Onomstreden staat vast dat The VOICE of HOLLAND een bekend merk is. En bekende merken genieten nu eenmaal een bredere beschermingsomvang. Zo kunnen bekende merken ook optreden tegen gelijkende logo’s of woorden die gebruikt worden voor waren of diensten die anders zijn dan die van het bekende merk. Leggen we het logo van De Stem van Hollands Kroon naast het logo van The Voice of Holland dan lijken de deze logo’s wel erg op elkaar. Ondanks dat de werving van de kandidaten door de gemeente een ander doel heeft, namelijk een geschikte ambtenaar vinden in plaats van een zangtalent, kan Talpa op basis van zijn merkrecht actie ondernemen.

De bedoeling van een juridische actie tegen het oneigenlijk gebruik van je beeldmerk is om verwatering van je merk tegen te gaan. Hierdoor blijft de goodwill in je merk gehandhaafd. Daarnaast liggen op de format van de Voice of Holland auteursrechten. Onder een format verstaan we de vaste elementen die in elk programma terugkeren en die het programma ook origineel maken. In de selectieronde van de Voice of Holland is dit onder andere de combinatie van: de rode draaiende stoelen (blinde auditie), de knop waarop gedrukt wordt, de 1 1/2 minuten die een kandidaat krijgt om zijn liedje ten gehore te brengen. De vraag is of de gemeente inbreuk maakt op deze format zoals zij dit gaat gebruiken. Vindt Talpa dit bezwaarlijk genoeg om hiertegen juridische stappen te ondernemen of kunnen zij hiervan de humor inzien?

Corina Wolfert

IEF 12204

Drie stappen van het Nederland.fm-vonnis: interventie, ander publiek en winstoogmerk

Een bijdrage van Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan.

De Rechtbank 's-Gravenhage [IEF 12159] heeft zich eind december uitgesproken over de vraag of het embedden van radiostreams op de websites Nederland.fm en Op.fm inbreuk maakt op de rechten die Buma/Stemra behartigt. De sites worden gerund door Jim Souren (hierna: “Souren”). In het vonnis gaat de rechter in op het openbaarmakingsbegrip in het auteursrecht en concludeert dat Souren verantwoordelijk is voor de openbaarmaking van de beschermde werken in de radiostreams.

Daarmee heeft de rechter een belangrijke stap gezet in het debat over de vraag of, en zo ja welke vormen van hyperlinks auteursrechtinbreuk opleveren. Hieronder zal ik kort ingaan op hyperlinks en auteursrechtinbreuk en daarna het oordeel van de rechter bespreken.

Drie soorten links

Er zijn verschillende soorten links. Hier volgen de drie belangrijkste voor de auteursrechtdiscussie.

Ten eerste kan je op je site verwijzen naar een andere site waar legale content op staat. Door het volgen van de link word je doorgeleid naar een andere site waar je toegang hebt tot deze content. Deze vorm van linken is in principe auteursrechtelijk geoorloofd.

Een tweede vorm van linken is het plaatsen van een link op je site naar inbreukmakende content. Als je op de link klinkt word je doorgeleid naar een andere site waar je toegang hebt tot de inbreukmakende content. Normaliter wordt zo’n hyperlink ook niet gezien als auteursrechtinbreuk. Echter, onder bepaalde omstandigheden kan de rechter oordelen dat door het plaatsen van de hyperlink tóch sprake is van auteursrechtinbreuk. Zo oordeelde recent de rechtbank Amsterdam dat GeenStijl auteursrechtinbreuk pleegde door een link naar de nog niet (elders) gepubliceerde Playboy-fotoreportage van Britt Dekker te plaatsen (zie ook MR 12671 [red. IEF 11743). Op deze uitspraak zijn verschillende kritische commentaren verschenen en er is inmiddels hoger beroep ingesteld.

Minstens zo controversieel (in de context van het auteursrechtendebat) is een derde vorm van hyperlinken, het ‘embedden’. Bij embedden verwijst de hyperlink op een site de gebruiker naar gegevens op de server van een derde. De gegevens blijven staan op deze server (en worden dus niet gekopieerd door de linkende site), maar worden binnen de context van de verwijzende site getoond of afgespeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het embedden van YouTube-filmpjes. De gegevens van de filmpjes zelf staan dan op een server van YouTube, maar het is mogelijk om het filmpje binnen de context van je eigen site af te laten spelen.

Zo zit het ook bij Nederland.fm en Op.fm. Als je op Nederland.fm een radiostation aanklikt, vraagt je browser de url van de radiostream op aan de server van het radiostation. De stream wordt vervolgens vanaf de server van het radiostation doorgegeven aan de gebruiker. De stream speelt dan af binnen het kader van de website Nederland.fm.

De rechter moest oordelen of dit auteursrechtinbreuk is (verveelvoudiging of openbaarmaking).

Embedden is geen verveelvoudiging
De rechter maakt meteen korte metten met de claims van Stemra (de organisatie die verveelvoudigingsrechten exploiteert en handhaaft). De auteursrechtelijk beschermde werken staan niet op de server van Nederland.fm en Nederland.fm heeft de werken niet verveelvoudigd. De claims van Stemra worden afgewezen en Stemra wordt veroordeeld in de volledige proceskosten van Nederland.fm.

Embedden is (in dit geval) wel openbaarmaking
Dat ligt anders met de claims van Buma (de organisatie die de openbaarmakingsrechten exploiteert en handhaaft). Voorop staat dat het laten horen van een radiostream openbaarmaking inhoudt van de auteursrechtelijk beschermde werken in die stream. De vraag is echter wie er verantwoordelijk is voor die openbaarmaking: de omroepen (die wel een licentievergoeding betalen) of Nederland.fm (dat geen licentievergoeding betaalt)? De rechter oordeelt: Nederland.fm. De reden: “omdat Souren zijn websites zo heeft ingericht dat de gelinkte radiostreams worden beluisterd in het kader van zijn websites.” Deze inrichting leidt tot een nieuwe openbaarmaking, en daarmee tot auteursrechtinbreuk.

Net als in de eerder genoemde GeenStijl/Playboy-zaak hanteert de rechter een Europeesrechtelijk kader om tot deze conclusie te komen (zie hierover ook MR 11737). De rechter noemt dit kader niet met zoveel woorden maar hanteert wel de begrippen die daaruit voortvloeien: interventie, ander publiek en winstoogmerk. Dit zijn begrippen die door het HvJ EU zijn geïntroduceerd om te beoordelen of er sprake is van een ‘mededeling van werken aan het publiek’ (art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn). In dit licht moet ook het Nederlandse begrip ‘openbaarmaking’ worden gezien. De auteursrechthebbende heeft in beginsel het exclusieve recht om dergelijke mededelingen aan het publiek te doen (naar Nederlandse begrippen: openbaar te maken) en kan derden verbieden dit te doen.

De uitspraken die aan dit kader ten grondslag liggen zijn recent en de rechtspraak is volop in beweging. Souren had de rechtbank verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU over het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Dit verzoek weigert de rechter. Ook wil de rechter niet wachten op het arrest van het EU Hof in een zaak waar de feiten vergelijkbaar zijn [red. IEF 12057] en wel prejudiciële vragen zijn gesteld. Buma/Stemra heeft ter comparitie, zo overweegt de rechter, ‘uitdrukkelijk verklaard’ dat niet te willen omdat ze een snelle uitspraak wil en dit belang dient voorrang te krijgen.

Drie stappen: interventie, ander publiek en winstoogmerk
In de Europese rechtspraak zijn alle feiten en omstandigheden relevant, maar met name de begrippen ‘ander publiek’, ‘interventie’ en ‘winstoogmerk’ zijn doorslaggevend bij de beoordeling of er een mededeling aan het publiek heeft plaatsgevonden.

Het criterium ‘ander publiek’ is ruim: het gaat daarbij volgens het HvJ EU om een publiek waar de auteurs van de beschermde werken geen rekening mee hielden binnen het kader van de toestemming die ze een andere partij hebben verleend. De rechter oordeelt dat het enkele feit dat Nederland.fm een andere site is dan de sites van de radiostations genoeg reden is om te spreken van een ‘ander publiek’. Buma/Stemra heeft, toen zij de radiostations toestemming verleende om de door haar beschermde werken uit te zenden via streams, geen toestemming gegeven voor het gebruik van deze streams op websites van derden. Deze bereiken een publiek dat Buma/Stemra niet voor ogen had bij het verlenen van toestemming aan de radiostations.

De rechtbank oordeelt verder dat er ook sprake is van een interventie. De interventie van Nederland.fm bestaat er volgens de rechter uit dat het de content in de radiostreams binnen een frame van haar homepage toont (en voor Op.fm dat er een popup wordt getoond met daarin de stream). Daardoor is gedurende het afspelen van de radiostream een groot deel van de site van Nederland.fm danwel Op.fm zichtbaar. De rechter concludeert:

“De betrokkenheid van Souren bij de openbaarmaking gaat daarmee verder dan de beschikbaarstelling van faciliteiten om een openbaarmaking mogelijk te maken”

Interessant is dat in de Europese rechtspraak over dit begrip er telkens sprake was van situaties waarin de ‘interventie’ van een derde het mogelijk maakt om beschermde werken te horen. Zonder deze interventie zou dat niet mogelijk zijn. Het gaat bijvoorbeeld om het tonen van voetbalwedstrijden in een café, muziek in de wachtkamer van de tandarts en radio- en tv-doorgifte naar hotelkamers. In de eerder genoemde GeenStijl/Playboy zaak zou volgens de rechter het zonder de interventie van GeenStijl ook niet mogelijk zijn geweest om bij het auteursrechtelijk beschermde bestand te komen waarnaar de link verwees. Bij Nederland.fm is dat echter anders. Zonder Nederland.fm is het ook mogelijk voor de internetgebruiker om de streams te horen – je kan gewoon naar de sites van de radiostations surfen. De vraag is dus of hier wel echt sprake is van een ‘interventie’.

Tot slot oordeelt de rechter dat ook aan het laatste criterium (winstoogmerk) is voldaan en motiveert dat als volgt:

“Dat X de radiostreams presenteert in het kader van zijn eigen websites is auteursrechtelijk relevant omdat hij op die manier de mogelijkheid schept om zelf profijt te trekken uit de radiostreams en de daarin opgenomen muziekwerken. In feite eigent X zich door zijn handelswijze de mogelijkheid toe om de muziekwerken te exploiteren. X maakt ook gebruik van die mogelijkheid. Op de homepage van zijn websites worden namelijk advertenties gepresenteerd.”

Daarmee is het plaatsen van radiostreams op Nederland.fm volgens de rechter een ‘mededeling aan het publiek’ en is Souren verantwoordelijk voor deze mededeling (ofwel de openbaarmaking). De rechter oordeelt dat hij binnen een maand de openbaarmaking van door Buma vertegenwoordigde muziekwerken moet staken en opgave moet doen van alle inkomsten die uit de inbreuk voortkomen.

Webwereld berichtte dat Souren overweegt in hoger beroep te gaan. Over embedden en auteursrecht is het laatste woord zeker nog niet gezegd.

Emiel Jurjens

IEF 12199

Overeengekomen vergoeding betalen, ook bij een niet vertoonde voetbalwedstrijd

Uitspraak van de Geschillencommissie Auteursrechten 28 december 2012, dossiernr. 70252 (betalingsplichtige tegen Stichting Videma)

Auteursrecht. Uitzending voetbalwedstrijd. Ondanks het niet tonen van de voetbalwedstrijd, moet de overeengekomen vergoeding betaald worden.

Samenvatting uit de VOI©E-Nieuwsbrief: Op de valreep van 2012 heeft de Geschillencommissie Auteursrechten haar eerste uitspraak gedaan over een klacht tegen Videma wegens het moeten betalen van een vergoeding voor een niet vertoonde voetbalwedstrijd. De Commissie achtte de klacht ongegrond: de overeengekomen vergoeding voor het recht op vertoning moet worden betaald.

De horeca-ondernemer had van Videma een licentie voor het op groot scherm in het openbaar vertonen van twee EK voetbal 2012 wedstrijden (Nederland – Duitsland en Portugal – Nederland). Door de tegenvallende resultaten van het Nederlands elftal en een daarmee gepaard gaand (verwacht) tegenvallend bezoekersaantal, heeft de ondernemer besloten de wedstrijd Portugal – Nederland niet te vertonen. De ondernemer heeft hiervoor echter vooraf geen contact gezocht met Videma en achteraf geweigerd de vergoeding voor de niet vertoonde wedstrijd te betalen. Op basis van algemene regels van het burgerlijk recht is het opzeggen van een licentieovereenkomst niet mogelijk zonder afspraak daarover tussen partijen en die afspraak is niet gemaakt.

“Anders dan de betalingsplichtige kennelijk meent, wordt deze vergoeding niet betaald voor het feitelijk vertonen van de desbetreffende tv-beelden, maar voor het recht deze te vertonen.” De beslissing om de wedstrijd niet te vertonen, is naar het oordeel van de Geschillencommissie een omstandigheid die voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt. Videma hoeft derhalve de factuur niet te herzien en de klacht wordt ongegrond verklaard. Wordt het geschil niet binnen drie maanden bij de rechter aanhangig gemaakt, wordt de uitspraak geacht te zijn overeengekomen tussen partijen in de vorm van een bindend advies.

De Geschillencommissie adviseert Videma om ten behoeve van de duidelijkheid in de algemene voorwaarden specifieke bepalingen op te nemen die betrekking hebben op eenmalige evenementen. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat echter geen belang.

IEF 12198

Subsidieregeling digitale literaire projecten respecteert auteursrecht

Regeling digitale literaire projecten 2013-2014 van De Stichting Nederlands Letterenfonds, Stscrt. 2013, nr. 152.

Als vrijdagmiddagbericht. Een subsidieregeling die het auteursrecht hoog in het vaandel houdt en waardoor het Letterfonds auteursrechtelijke vergoedingen niet verschuldigd is. Google Analytics wordt voorgeschreven om online bezoekcijfers bij te houden.

Met als doel het stimuleren van de ontwikkeling van projecten en online tijdschriften met een landelijk belang alsmede het verruimen van het publieksbereik van deze tijdschriften, kan een aanvraag worden ingediend voor een subsidie voor een project, online literiair tijdschrift. In de aanvraag dient een toelichting te worden gegeven inzake het respecteren van de auteursrechten en hoe auteursrechtelijk wordt omgegaan met de geproduceerde (open) content en (open source) software; (artikel 7 onder e). De aanvraag wordt inhoudelijk beoordeeld op onder meer goed ondernemerschap, waaronder omgang met auteursrecht (artikel 12 lid 1 sub f).

De ontvanger van een subsidie bewaart het resultaat van de gesubsidieerde activiteit en het vervaardigdep ubliciteitsmateriaal, zoals foto’s, publicaties, persinformatie, zo mogelijk ook in digitale vorm, ten minste zeven jaar. Het Letterenfonds kan het hiervoor genoemd materiaal aanwenden voor publicitaire doeleinden in eigen publicaties, bij eigen activiteiten en op de website van het Letterenfonds, zonder hiervoor een auteursrechtelijke vergoeding verschuldigd te zijn. De ontvanger vrijwaart het Letterenfonds voor aanspraken van derden op auteursrechtelijke vergoeding bij gebruik van genoemd materiaal. (Artikel 15 lid 3)

Bij internetprojecten houdt de ontvanger zijn bezoekcijfers bij via Google Analytics en bewaart deze gedurende ten minste zeven jaar na beëindiging van het project.

Artikel 7. Aanvraag
De aanvraag dient te bevatten:
(...)
e. een toelichting inzake het respecteren van de auteursrechten en hoe auteursrechtelijk wordt omgegaan met de geproduceerde (open) content en (open source) software;
f. een toelichting op de vernieuwing of toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod;
g. een toelichting op samenwerkingsverbanden en partners;
h. de technologie en hoe die wordt ingezet voor de inhoud;
i. (audiovisueel) documentatiemateriaal;

Artikel 12. Inhoudelijke beoordeling
1. Alle aanvragen worden beoordeeld op de volgende factoren:
a. literaire en inhoudelijke kwaliteit (project) respectievelijk literaire, inhoudelijke en redactionele kwaliteit (online tijdschrift);
b. vernieuwing of toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod;
c. de benutting van de digitale omgeving;
d. strategie marketing en publieksbereik;
e. een realistische begroting, inclusief cofinanciering;
f. goed ondernemerschap, waaronder omgang met auteursrecht;
g. de technologie en hoe die ingezet wordt voor de inhoud;
h. andere relevante factoren.

Artikel 15. Verplichtingen voor de ontvanger van een subsidie
1. De ontvanger vermeldt in alle publieksuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten de naam, het logo en de website van het Letterenfonds.
2. De ontvanger geeft het Letterenfonds vanaf de aanvang van de gesubsidieerde activiteiten volledig toegang tot de digitale content, en stuurt eventuele producties direct na gereedkomen naar het Letterenfonds.
3. De ontvanger bewaart het resultaat van de gesubsidieerde activiteit en het vervaardigdep ubliciteitsmateriaal, zoals foto’s, publicaties, persinformatie, zo mogelijk ook in digitale vorm, ten minste zeven jaar. Het Letterenfonds kan het hiervoor genoemd materiaal aanwenden voor publicitaire doeleinden in eigen publicaties, bij eigen activiteiten en op de website van het Letterenfonds, zonder hiervoor een auteursrechtelijke vergoeding verschuldigd te zijn. De ontvanger vrijwaart het Letterenfonds voor aanspraken van derden op auteursrechtelijke vergoeding bij gebruik van genoemd materiaal.
4. Bij internetprojecten houdt de ontvanger zijn bezoekcijfers bij via Google Analytics en bewaart deze gedurende ten minste zeven jaar na beëindiging van het project.

IEF 12196

Exclusieve sublicentie voor 'Bollywood'-films

Rechtbank Den Haag 2 januari 2013, LJN BZ1931 (X hodn Dasoptical tegen Govinda Tours c.s.)

Auteursrecht op bollywoodfilms. Contractenrecht (handhaven op eigen naam). Bewijs van exploitatierechten. Schadevergoeding en/of winstafdracht.

Dasoptical exploiteert geluids- en beelddragers met name op het gebied van de zogenaamde 'Bollywood'-films. DVD's zijn aan Govinda Videocentre geleverd in 2006 en 2007. X heeft een exclusieve sublicentie voor Europa (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) om de auteursrechten te handhaven en in 2008 sommeert zij Govinda de verkoop van illegale DVD's te staken.

De rechtbank verwerpt het verweer dat [Y] uitsluitend in de hoedanigheid van vennoot van Govinda Tours is gedagvaard. [Y] is in persoon gedagvaard waarbij in de dagvaarding ter verduidelijking is vermeld dat hij vennoot is van Govinda Tours. Die vermelding heeft als zodanig geen rechtsgevolg.

Dat via de Berner Conventie het Nederlandse recht, waaronder 45d Aw, van toepassing is (vergelijk IEF 9335) en daarmee de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende is aan te merken, doet er niet aan af dat de overlegde documenten voldoende aantonen dat Dasoptical een rechtsgeldige licentie heeft en het recht heeft om op eigen naam de auteursrechten te handhaven. De rechtbank verwerpt het verweer van Govinda Tours c.s. dat uit deze akten niet zou blijken dat X gerechtigd is om op eigen naam schade te vorderen.

De rechtbank verwerpt het laatste verweer van Govinda dat zij de DVD's van Nuff Music in het Verenigd Koninkrijk heeft betrokken. Govinda kan dit echter niet onderbouwen met facturen, noch heeft zij onderbouwd dat Nuff Music over de exploitatierechten voor films in Nederland beschikt.

In het arrest van de Hoge Raad HBS/Danestyle ( LJN AA5519; IE-Klassieker) ligt besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden (art. 27a lid 2 Aw), zodat de veroordeling in het dictum in de “en/of-vorm” zal worden gezet. De vordering tegen Govinda Tours worden afgewezen, omdat de videotheek niet door Govinda Tours (voor reizen) is voorgezet, maar door zoon Y. De vorderingen tegenover zoon Y worden toegewezen.

4.12. De rechtbank stelt voorop dat de vraag wie als originaire auteursrechthebbende van een film moet worden aangemerkt, op grond van artikel 5 lid 1 jo artikel 14bis lid 2 sub a van de Berner Conventie wordt beheerst door de lex loci protectionis, in casu dus door Nederlands recht.1 Gelet op het bepaalde in artikel 45d Auteurswet (hierna: Aw) is de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende aan te merken.

4.24. De rechtbank verwerpt voorts het verweer van Govinda Tours c.s. dat geen sprake is van inbreuk omdat [Y] de Govinda DVD’s zou hebben betrokken van Nuff Music Ltd. (hierna: Nuff Music) in het Verenigd Koninkrijk. Ook indien dit juist zou zijn, hetgeen door [X] gemotiveerd is betwist omdat er geen logo van Nuff Music op de DVD’s staat en Govinda Tours c.s. geen facturen heeft overgelegd, kan die stelling Govinda Tours c.s. niet baten. Gelet op de door [X] overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn exclusieve rechten voor Nederland, had het op de weg van Govinda Tours c.s. gelegen onderbouwd te stellen dat en op welke grondslag Nuff Music beschikt over exploitatierechten ten aanzien van de films voor Nederland. De enkele stelling van Govinda Tours c.s. dat zij ervan uit ging dat Nuff Music de rechten had om de DVD’s te verkopen is hiervoor onvoldoende.

4.29. In artikel 27a lid lid 2 Aw is weliswaar bepaald dat [X] als licentienemer die dit recht bedongen heeft (zie hiervoor in 4.14 t/m 4.16) naast de door hem geleden schade winstafdracht kan vorderen en rekening en verantwoording dienaangaande. In het arrest HBS Trading/Danestyle (HR 14 april 2000, LJN AA5519) ligt echter besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden, zodat de hierna te bespreken veroordeling in het dictum in “en/of-vorm” zal worden gezet.

Lees de uitspraak zaaknr. 421479 / HA ZA 12-744, LJN BZ1931.

IEF 12191

Thuiskopieheffing: Een weg naar de internetbelasting is onbegaanbaar

Auteursrechtbeleid; Brief regering; Reactie naar aanleiding van het verzoek van het lid Taverne met betrekking tot de thuiskopieheffingen (n.a.v. motie 29838, nr. 56), kamerstukken II 2012/13, 29 838, nr. 62.

Thuiskopieheffing. Licentiemodel op internet. Internetbelasting. De richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij schrijft voor dat lidstaten met een thuiskopie-uitzondering moeten zorgen voor een billijke compensatie van de rechthebbenden. Ik verwijs in dit verband naar mijn brief van 3 juli 2012 over het thuiskopiestelsel per 1 januari 2013 (Kamerstukken II 2011-12, 29 838 nr. 52). Tijdens het AO op 22 november jl. en het VAO op 11 december jl. heb ik aangegeven dat er ten aanzien van het auteursrecht op internet een duidelijke keuze gemaakt moet worden tussen een licentiemodel, waarin de rechthebbenden bepalen hoe zij hun werk exploiteren, en een collectief model, waarin de rechthebbenden wettelijk verplicht zijn bepaald gebruik toe te staan en daarvoor dan een vergoeding (“billijke compensatie”) ontvangen. Die vergoeding wordt opgebracht door heffingen.

Omdat rechthebbenden in het licentiemodel zelf kunnen bepalen hoe hun werk op internet wordt geëxploiteerd, biedt dat model mijns inziens verreweg de meeste kansen voor de ontwikkeling van nieuwe legale modellen. Een echt licentiemodel moet rechthebbenden ook de ruimte geven om zelf te bepalen of en welke thuiskopieen zij willen licentiëren. Om de licentiebevoegdheid geldend te kunnen maken, zullen de rechthebbenden moeten beschikken over voldoende mogelijkheden om op te treden tegen commerciële partijen die geld verdienen aan auteursrechtinbreuken.

Een collectief model neemt naar mijn oordeel de prikkel om nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen, weg, als rechthebbenden al betaald krijgen en gebruikers al betalen. Een collectief model heeft verder juridisch grenzen: de thuiskopie-uitzondering zoals thans verwoord in artikel 16c Auteurswet mag wel worden ingeperkt, maar niet verder opgerekt.

 

De thuiskopieheffingen die nu die billijke compensatie invullen, kunnen alleen worden afgeschaft, indien zij óf worden vervangen door een ander stelsel dat voor die billijke compensatie zorgt, óf de thuiskopie-uitzondering wordt ingeperkt.

 

In de Europese Unie hebben 22 van de 27 lidstaten een vorm van heffingen; de overige lidstaten kennen geen of een beperkte thuiskopie-uitzondering. Het enige andere bekende concept - viz. Noorwegen - is het reguleren van de opbrengst via belastingmaatregelen, bijvoorbeeld een internetbelasting. Een dergelijke weg acht ik evenwel onbegaanbaar. De reikwijdte van een dergelijke regeling zou elke internetgebruiker raken, ongeacht of en hoeveel thuiskopieën er worden gemaakt. Onduidelijk is voorts in hoeverre zo’n belasting verenigbaar zou zijn met het Europese recht. Een dergelijke belastingmaatregel snijdt immers de band tussen degene die gebruik maakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal en degene die de belasting betaalt, door. Dat staat haaks op het uitgangspunt van de hiervoor genoemde richtlijn, te weten dat de persoon die een thuiskopie maakt in beginsel het nadeel dient te vergoeden dat gepaard gaat met die reproductie, door het bekostigen van de billijke vergoeding, eventueel door afwenteling van de kosten van de vergoeding op de privegebruikers zoals in Nederland geschiedt (vgl. ook de uitspraak inzake Padawan, HvJ 21 oktober 2010, Padawan/SGAE, zaak C- 467-08, onder 45 en 50). Bij een ongedifferentieerde heffing op basis van een internetabonnement ontbreekt vermoedelijk een rechtvaardig evenwicht tussen de belangen van de auteursrechthebbenden en de gebruikers van beschermd materiaal (vgl. Padawan onder 43). Differentiatie naar privégebruik zou vereisen dat bij voortduring het internetgebruik van privépersonen wordt gevolgd, hetgeen volstrekt onwenselijk mag heten. Zakelijk gebruik van het internet zou moeten worden uitgesloten. Andere uitvoeringsproblemen, zoals de verscheidenheid aan gecombineerde internetabonnementen of de noodzaak voor de belastingdienst om informatie te verwerven én controleren over de internetaansluiting van belastingplichtigen, laat ik hier verder buiten beschouwing.

 

Met andere woorden: thuiskopieheffingen kunnen alleen worden afgeschaft, indien er ruimte wordt gelaten de thuiskopie-uitzondering in te perken. De motie Verhoeven-Oosenbrug (Kamerstukken II 2012-13, 29 838 nr. 56) verzoekt de regering af te zien van wetswijzigingen die het recht op het maken van een thuiskopie beperken. Indien deze motie door uw Kamer wordt aangenomen, zal net als voor 2013 ook voor de jaren daarna een thuiskopieheffingen op voorwerpen moeten worden geheven.