Auteursrechtdebat  

IEF 15870

Bastiaan van Ramshorst, Advocaat & Hoofd juridische zaken Stichting Brein.

Auteursrechtdebat: Reactie op “The Pirate Bay rechtspraak: long and winding road to nowhere?”

Thema: Blokkade. Lodder [1] vraagt zich in het kader van het auteursrechtdebat af of een blokkade een effectief middel is tegen auteursrechtinbreuken en stelt dat “advocaten en rechters falen aan te geven waar het precies van afhangt (of een blokkade effectief is) en vooral hoe de vraag naar effectiviteit op een adequate wijze beantwoord kan worden”. De auteur formuleert zelf geen oplossing. Dat is ook geen eenvoudige opgave.

Het antwoord ligt genuanceerd en zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Dit is niet bedoeld als dooddoener. Het is niet anders. Er spelen vele vaak grote belangen en er dient een rechtvaardig evenwicht tussen toepasselijke grondrechten te worden gezocht. Het HvJ EU [2] bepaalde dat van effectiviteit in absolute zin geen sprake hoeft te zijn maar dat de maatregelen internetgebruikers niet nodeloos rechtmatige toegang tot informatie ontzeggen en de maatregelen inbreuken moeten verhinderen of minstens bemoeilijken. Blokkering is geen panacee, maar dat hoeft ook niet om toch in voldoende mate effectief te zijn.

IEF 15827

Bijdrage ingezonden door Wijbrand Schaap, hoofdredacteur Coöperatief Cultureel Persbureau UA

Auteursrechtdebat: De revolutie komt zoals altijd uit onverwachte hoek

De schrik van iedereen die geld verdient met schrijven, fotograferen, musiceren of filmen is P2P. Het rechtstreeks, zonder tussenkomst van wie dan ook, uitwisselen van informatie tussen gebruikers van het wereldwijde web. Met peer-to-peer (P2P) verdween het belang van de middle man, en laat dat nou net de plek zijn waar het geld verdiend wordt dat we met zijn allen weer onder elkaar verdelen. Als het goed is.

Er wordt door de mensen die creatieve content een warm hart toedragen strijd geleverd tegen de uitwassen van deze technologie. Die strijd is keihard. Intern spreekt men erover in oorlogstermen. Aan beide kanten van het slagveld. De voorvechters van vrije informatie-uitwisseling beschrijven de handhavers van het auteursrecht als moderne digitale nazi's, terwijl de handhavers en gebruikers van het auteursrecht de P2P-gebruikers zien als piraten (als ze in een goede bui zijn), maar vaker nog als terroristen.

IEF 15821

Auteursrechtdebat: The Pirate Bay rechtspraak: long and winding road to nowhere?

Tijdschrift voor Internetrecht 2015/5-6, p. 182-189. Op maandag 30 november 2009 verzorgde Douwe Groenevelt, indertijd advocaat in de voorloper van de huidige BREIN/Ziggo-zaak,2 een lunchlezing op de Vrije Universiteit voor het vak Actualiteiten Internetrecht. Meer nog dan het bevel te stoppen met het bemiddelen tussen up- en downloaders, dat toen nog op het bordje van de beheerders van The Pirate Bay lag, was vooral de wijze waarop de beheerders gedagvaard waren interessant. De overtuiging dat de auteursrechtschendingen die The Pirate Bay faciliteerde juridische bestreden kon en diende te worden, werd versterkt door een Zweedse veroordeling tot gevangenisstraffen eerder dat jaar, op 17 april 2009, van de beheerders van The Pirate Bay: Fredrik Neij, Gottfrid Svartholm, Peter Sunde en Carl Lundström.3 In afwachting van het hoger beroep in deze strafzaak waren de beheerders mogelijk ondergedoken, in ieder geval hadden de advocaten van BREIN moeite de dagvaarding op de gebruikelijke wijze te betekenen dan wel anderszins kenbaar te maken aan de Zweedse gedaagden. Ze besloten sociale media in te zetten. Er werden berichten op Twitter geplaatst gericht aan accounts gelieerd aan The Pirate Bay, en de dagvaarding werd achtergelaten op de Pirate Bay Facebook-pagina. Nadat de advocaten van BREIN dat laatste gedaan hadden, volgde binnen enkele minuten een ‘ontvriending’ door de mensen achter The Pirate Bay maar niet zeker was of dit ook de gedaagden zelf betrof. Je zou hieruit kunnen afleiden dat ook de gedaagden inmiddels op de hoogte waren van de rechtszaak, in ieder geval vond de rechter een mededeling over het tegenovergestelde ongeloofwaardig. Op de vraag van een interviewer antwoordde een van de in het kort geding gedaagden met: ‘Having a court case in Amsterdam on July 21 does not ring a bell.’4

 

IEF 15793

Door: Martijn David, secretaris van de Groep Algemene Uitgevers.

Auteursrechtdebat: Auteursrecht, ook noodzaak voor uitgevers

In den beginne was er het woord, en later de auteursrechtelijke bescherming van het woord. Het gaat immers niet alleen om het woord als zodanig, maar ook om de vermenigvuldiging en verspreiding ervan.

Dat geschreven woord heeft inmiddels een hele evolutie doorgemaakt, van de handgeschreven papyrusrollen in het oude Egypte tot het digitale universum van heden. Ook de uitgeverij heeft een dergelijke evolutie meegemaakt: was die in de begindagen van de boekdrukkunst (die we in Europa, met uitzondering van Haarlem en omstreken, bij Gutenberg laten beginnen) de facto drukker, verkoper en uitgever tegelijk, spoedig zou de uitgever/boekverkoper het drukken overlaten aan gespecialiseerde drukkers. Tijdens de oprichting van de KVB, de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak, in 1815 waren uitgevers en boekverkopers nog verenigd in dezelfde personen. Het waren drie boekhandelaren die, omdat zij ‘diep bewogen (waren) met het diep verval van den boekhandel in ons land’ de ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels’ (later KVB) oprichtten. Vierentwintig boekhandelaren tekenden later dat jaar op 11 augustus 1815 in logement De Zwaan in Amsterdam de ‘Acte van Verbintenis van eenige Boekhandelaars in Nederland tot het tegengaan van het maken en verkoopen van Nadrukken’.

IEF 15691

Auteursrechtdebat - De krant blijft altijd bestaan

Door: Philippe Remarque, hoofdredacteur van de Volkskrant. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Internetrevolutie gaat tekeer als een wervelstorm. Nu het eerbiedwaardige bolwerk Vroom en Dreesmann wankelt, gaan mijn gedachten wel eens uit naar het filiaal in Haarlem, een trots gebouw dat het centrum domineert. Er was een geweldige machine waar je een dubbeltje in gooide en een wild dixieland-orkest met aapjes ging spelen. Die staan op het netvlies van ieder Haarlems kind van toen gebrand. Later, als scholier, deed ik in V&D niet alleen ervaring op met winkeldiefstal, ik ging er ook elke week de top-40 halen. Op een gedrukt blaadje, zodat ik kon zien of Paradise by the dashboardlight met stip was gestegen en of dat verschrikkelijke Bright Eyes van Art Garfunkel nu nog op 1 stond.

Zonder dat blaadje, of de radio-uitzending later, wist je niet wie er op 1 stond. Onvoorstelbaar voor mijn kinderen, die ieder mogelijk nieuws binnen een seconde op hun smartphone zien, daar ook het oude apenorkest van hun vaders V&D op YouTube kunnen vinden - en er is er een te koop op Marktplaats pap, 3500 euro.

Op diezelfde telefoon miljoenen filmpjes van echte apen of andere dieren, liedjes die je meteen kunt horen, zien en doorsturen naar vrienden. Ze zouden zelfs binnen een seconde Bright Eyes van Art Garfunkel kunnen afspelen, als het van hun vader mocht. V&D kennen ze slechts vaag, en ze laten er geen traan om. Als je op CoolBlue uit honderden modellen je favoriete koptelefoon kiest en voor 22 uur bestelt, wordt die de volgende dag bezorgd. Dat is wat telt.

Verschrikkelijk natuurlijk. Ook de Volkskrant wijdt pagina's aan de teloorgang van de winkelstraat en, een nog zorgelijker kwestie, hoe het verder moet nu de banen van de middenlaag verdwijnen. Maar laatst beschreef mijn zoon het feestelijke gevoel als je zo'n internetbestelling hebt geplaatst. 'Het wachten op het pakje alleen al. Het is net of je een cadeautje krijgt.' En CoolBlue neemt mensen aan, opent zelfs een soort winkels.

Creative destruction
Ik wil maar zeggen. Internet is de grote verstoorder van de bestaande orde. Daarbij zijn verliezers en winnaars, gevallen van jammer en gevoelens van wow. Maar het leven wordt er over het algemeen makkelijker en beter van. Het is een typisch geval van creative destruction, het begrip dat de Oostenrijks-Amerikaanse econoom Joseph Schumpeter lanceerde, in 1942. Die woorden hoef je slechts in te tikken - weer zoiets fijns - of je krijgt de essentie ervan uitgelegd: 'Generations of economists have adopted it as a shorthand description of the free market's messy way of delivering progress', schrijft een economische bibliotheek op internet.

Messy, omdat dingen kapot gaan als er nieuwe worden gecreëerd. De 238 duizend hoefsmeden die de Verenigde Staten rijk waren in 1910 hadden spoedig geen emplooi meer. Iets recenter staken honderdduizenden mensen in telefooncentrales pluggen in een switchboard. Die banen zijn er niet meer. Wie van u is het laatste jaar in een bankfiliaal geweest? Nou, die gaan dus dicht, en dat is heel jammer van de verloren banen. Maar het is wel fantastisch hoe we tegenwoordig in een paar seconden onze bankzaken doen op onze telefoon.

Dat is de paradox van Schumpeters begrip. De verwoesting is naar en de creatie is mooi, net als het weer naar en mooi kan zijn. Het is een proces dat altijd maar voortgaat. Je kunt er weinig aan doen. En het stuwt ons op de keper beschouwd vooruit, als de geschiedenis een gids is voor de toekomst: technologische vooruitgang heeft onze levensstandaard drastisch verhoogd.

Ik sta hier omdat ik leiding geef aan de Volkskrant, de grootste kwaliteitskrant van Nederland. In mijn wereld, de wereld van media en entertainment - nieuws, muziek, film, televisie - gaat de internetrevolutie de laatste decennia tekeer als een wervelstorm. Technische mogelijkheden veranderen razendsnel en gewoontes van gebruikers vormen zich opnieuw. Wie van u kijkt wel eens een serie of televisieuitzending buiten het moment dat die wordt uitgezonden, bijvoorbeeld op Netflix, HBO of Uitzending Gemist? Had ik deze vraag zes jaar geleden gesteld, dan was het een enkeling geweest. Ik woonde toen in Amerika en kreeg van hetzelfde Netflix per post DVD-schijfjes opgestuurd.

Gewoontes veranderen, en we weten niet precies hoe. Laatst zag ik cijfers waaruit bleek dat langere stukken en multimediale producties van de Volkskrant op de smartphone langduriger worden bekeken dan op de desktop. What the fuck, dachten wij, want zo druk je tegenwoordig je verbazing uit. Misschien komt dat door al die mensen die onderweg een verloren moment hebben, en dus de tijd om zich ergens in te verdiepen. We moeten het nog onderzoeken.

Grote transformatie
Wat dit voorbeeld laat zien, is dat aannames en voorspellingen riskant terrein zijn. Je zou denken dat die telefoon vluchtigheid in de hand werkt - maar dat hoeft dus niet zo te zijn. Toen halverwege de jaren negentig internet een serieuze verspreider van nieuws werd, voorspelde menigeen dat de krant over een jaar of vijf dood zou zijn. Dat soort kreten klinkt wel goed, maar ze zijn zelden waar.

Ja, we verloren door internet tussen een kwart en een derde van onze oplage tussen 1998 en 2008, net als de meeste kranten. Mijn eigen vrouw feliciteerde me toen ik hoofdredacteur werd met de constatering dat ik bij de krant 'het licht uit mag doen'. Welk een voldoening schenkt het mij om haar en alle andere ondergangsprofeten de cijfers van de afgelopen jaren onder de neus te wrijven: de Volkskrant heeft eerst de daling tot stilstand gebracht en is het afgelopen jaar gegroeid in oplage, zelfs op papier.

Maar wist u dat wij tegenwoordig een flink deel van onze artikelen gratis verspreiden, zodat Volkskrantjournalistiek opduikt in de timelines van de online-generatie? Een deel van die mensen valt te verleiden tot een abonnement, overwegend digitaal. De groep die de krant alleen nog maar op de tablet of telefoon leest, wordt groter. We zitten dus midden in een grote transformatie.

Altijd als ik in onze drukkerij aan de zuidelijke ring van Amsterdam ben, vervult dat machtige industriële proces me met trots. De banen papier draaien op hoge snelheid door de drukpers en worden gesneden en gevouwen, een eindeloze stoet Volkskranten aan knijpertjes loopt door de grote hal naar de verpakkingsmachines en de vrachtwagens die klaar staan om de nacht in te rijden. Zoveel kranten die allemaal naar een huis ergens in Nederland gaan, dan voel ik opeens even voor hoeveel mensen we die pagina's eigenlijk maken. Het is de fysieke trots van de 19de-eeuwse fabrieksdirecteur.

Gaat de hoofdredacteur over 20 jaar dat nog zo ervaren? Ik weet het niet. Een internetgoeroe beschreef het drukken en distribueren van kranten eens als een prachtige high-tech oplossing voor een probleem - namelijk in een heleboel huishoudens tegelijkertijd het nieuws afleveren - dat niet meer bestaat. En zo is het. Internet is natuurlijk veel handiger dan deze logistiek ingewikkelde operatie. Remember Schumpeter. Het ligt voor de hand dat de papieren krant als massacommunicatiemiddel ooit wordt vervangen.

Maar het gaat veel langzamer dan mensen dachten. Een papieren krant heeft nu nog kwaliteiten die het voor velen een superieure manier maken om het nieuws en de achtergronden tot zich te nemen. Heerlijk om die pagina's op de keukentafel uit te spreiden, overzicht te hebben zonder afleiding, in een oogwenk te navigeren en de krant ook weer uit te krijgen. Ik lees hem zelf ook nog op papier, al pak ik 's ochtends eerst de iPad naast mijn bed, en lees ik ook steeds meer op de telefoon.

Een baken van inzicht
Bioscopen bestaan nog steeds. Hun overbodigheid werd geconstateerd bij de opkomst van de televisie, van de videorecorder, van de grote flatscreens en van de streamingdiensten. Maar die zalen blijven vol zitten, omdat mensen er kennelijk een extra ervaring beleven. Traditionele en nieuwe vormen kunnen dus heel goed naast elkaar bestaan.

En hier heb ik het alleen nog over de vorm. De inhoud van wat een krant doet, daar blijft altijd behoefte aan bestaan. Internet heeft die behoefte paradoxaal genoeg groter gemaakt. Ja, je kunt werkelijk alles te zien en te lezen krijgen wat je wilt. En iedereen is nu verslaggever, met de smartphone als instrument en Facebook, Instagram en Snapchat als publicatieplatform. Iedereen kan een blog beginnen of rijk en beroemd worden met filmpjes op YouTube. Maar kun je er als burger ook chocola van maken? Begrijp je de wereld beter, heb je het gevoel op de hoogte te zijn, te weten hoe het echt zit? Die hele rijkdom is een bos waardoor je soms de bomen niet meer ziet.

In mijn werkkamer heb ik een uitgescheurde advertentie van The Guardian opgehangen waarop een expressionistisch geschilderde zee staat met woeste golven in verschillende kleuren blauw. Erbovenuit steekt een vuurtoren met in het geruststellende schijnsel de tekst: 'a beacon of insight in an ocean of information'.

Dat is wat een krant voor mensen kan zijn. In de eerste plaats omdat bij ons een redactie van een paar honderd specialisten voor de lezer probeert te doorgronden wat er allemaal aan de hand is. Probeert te gidsen, op interessante zaken te wijzen en uit te leggen hoe het echt zit. Te selecteren, zodat je niet verdrinkt in de ocean of information. En te onderzoeken wat je ergens van zou kunnen vinden.

Een redactie die dat goed doet, met gezag en smaak, die bindt een publiek aan zich, ook in het digitale tijdperk. Juist in het digitale tijdperk, omdat mensen temidden van de lopende vuurtjes en strobrandjes van vandaag houvast zoeken in betrouwbare journalistiek, die is gemaakt volgens strenge journalistieke normen. Wij scheppen er geen speciaal genoegen in onszelf wekelijks te kastijden met de strenge artikelen van de Ombudsvrouw. Maar we doen het wel, omdat het belangrijk is je eigen fouten te onderzoeken en de standaard hoog te houden.

Eigenzinnigheid is belangrijk, onafhankelijkheid van denken. Bij ons lees je de mening van Arnon Grunberg èn Martin Sommer. De Volkskrant wil pluriform zijn. Geen oogkleppen op hebben. Niet volstaan met het eigen gelijk. Die zoektocht verleent een redactie ook gezag.

Sterke merken
Op Blendle staan alle kranten en tijdschriften van Nederland, je kunt er artikelen per stuk lezen. De knuffelbare internetgoeroes die het hebben opgericht, geweldige innovatoren, hebben uiteraard een state of the art sociaal systeem opgezet waarin gebruikers elkaar volgen en de populairste artikelen verder worden verspreid. Maar wat blijkt? De ochtend e-mail van Blendle, waarvoor een redactie vroeg opstaat en de tien interessantste stukken selecteert, is de grootste generator van clicks. En in die mail moeten ook absoluut de logo's van de kranten en tijdschriften staan. Want het draait ook hier nog steeds om het gezag van de afzender. Het internet-tijdperk heeft veel nieuwe spelers gebracht, maar klinkende namen als The Economist en de Financial Times blijven het goed doen. De sterkste merken blijven over.

Een opsteker voor ons, die Blendle-mail: die functie van selecteren en waarde verlenen aan iets, die kan dus niet volledig worden overgenomen door de wisdom of the crowds en algoritmes. Er is een redactie nodig.

Kunnen we dan achterover leunen? Integendeel. De krant zoals hij op zijn hoogtepunt eind jaren negentig was, verdwijnt snel. Toen kregen we er elk jaar automatisch abonnees bij en moesten we de adverteerders vaak nee verkopen als ze te laat belden voor een advertentie. Het was de tijd dat je, als je een baan zocht, die dikke zaterdagse Volkskrant moest kopen, op zijn toppunt 164 pagina's broadsheet. Tientallen miljoenen euro's die toen binnenstroomden, gaan vandaag naar Google, Facebook en banensites. Toen haalden we 50 procent van onze inkomsten uit advertenties. Nu is dat nog maar 18 procent. Een ongekende ineenstorting.

Maar we leven nog. We zijn financieel kerngezond. En we hebben een grote en sterke redactie, die de afgelopen jaren elk jaar iets meer geld mag uitgeven van de uitgever. Dat is het goede nieuws: ten eerste de 82 procent van de inkomsten die nu door lezers wordt opgebracht, een teken dat de krant nodig is voor lezers. En de enorme kostenefficiëntie die onze uitgever heeft bereikt door schaalvergroting en samenwerking. Vroeger hoorde ik de brievenbus twee keer rammelen: om half zeven de Telegraaf en tien minuten later de Volkskrant. Nu zitten die kranten samen met alle andere ochtendbladen in één krantentas.

Overal in krantenland, waar de oplage gemiddeld daalt met zes procent, vindt consolidatie plaats. De schaduwzijde is dat er nu minder vaste banen voor journalisten in Nederland zijn, en ook minder versies van de werkelijkheid. Regionale kranten als de Gelderlander en het Brabants Dagblad betrokken vroeger hun landelijke en internationale kopij van de GPD, daarna was er de Persdienst. Nu krijgen ze die artikelen van de AD-redactie. Dat is, zo u wilt, een verlies aan pluriformiteit. Maar er staat tegenover dat die kranten nu weer in solide uitgevershanden zijn, dikker en aantrekkelijker worden en meer aandacht en mankracht kunnen vrijmaken voor de regionale verslaggeving die ze geliefd maakt. En doordat ook zij nu de kosten met ons delen, heeft het hele krantenbedrijf een langere adem.

Kwaliteitsjournalistiek
Dat is nodig, want er is nog geen gouden oplossing gevonden voor het online-tijdperk. Ik heb mijn dochter eindelijk enigszins aan de Volkskrant gekregen doordat we een fijne app op de telefoon hebben. Maar krijgt de Volkskrant haar ooit aan het betalen? Dat is een zoektocht, die over de hele wereld plaatsvindt.

Er doemen wel nieuwe kansen op. Geld vragen op internet werd door de goeroes jarenlang als onmogelijk betiteld. Maar ook hier kregen de doemprofeten ongelijk. De mobiele revolutie heeft betalen voor onlinediensten inmiddels vanzelfsprekend gemaakt. Je moet het alleen wel makkelijk en aantrekkelijk maken. Misschien moeten we voor de nieuwe generatie uiteindelijk wel alle kwaliteitsjournalistiek samenbrengen en voor een lagere prijs dan nu verkopen. Zoiets zal de bedrijfsvoering anders maken. De verdienmodellen zullen blijven veranderen.

Wat ik echt bemoedigend vind, is dat de belangstelling niet minder wordt. Wij hoefden de krant maar iets urgenter, slimmer en leuker te maken, of de daling van de oplage kwam tot stilstand. Wij hoeven onze stukken maar online te brengen, of we worden breder gelezen en de abonneeaantallen gaan omhoog. Een handvol journalisten hoeft maar een website te beginnen en handig in de markt te zetten - de Correspondent - of de abonnees voor 60 euro per jaar stromen toe.

Dat zijn goede tekens. Dat de kwaliteitsjournalistiek zal blijven bestaan. Dat geschreven tekst een superieure manier blijft om razendsnel wijzer te worden. De creative destruction van Schumpeter vindt plaats bij kranten en tijdschriften - Vrij Nederland verschijnt binnenkort niet meer wekelijks, een heel verlies vind ik. Maar de journalistiek gaat er niet bij verloren.

Net als de filmkunst ook bij een streamingdienst als Netflix in goede handen blijkt te zijn. En net als de muziek blijft leven: de muziekindustrie is weliswaar niet meer die idiote geldmachine die het was toen de platenmaatschappijen iedereen te dure cd's door de strot duwde, maar er wordt nog steeds interessante muziek gemaakt - met meer ruimte voor experiment dankzij internet.

De krant als het enige geschreven nieuwsmedium - en neem er eens een Volkskrant van 1985 bij, dat is een opvallend lange reeks nieuwsberichten met slechts hier en daar een smaakmaker - die krant is voorbij. Maar de krant als redactie met gezag, als gids in een ingewikkelde wereld, als huisvriend die je op leuke en interessante dingen wijst, die hebben mensen nodig.

De nieuwe generatie kan papier ouderwets vinden, ze is niet dommer of minder geïnteresseerd in de wereld dan de vorige generatie. Dus dat waar een redactie goed in is, blijft in trek. De vorm zal veranderen en divers zijn, van geanimeerde filmpjes op Facebook tot een weldadig pak papier op de zaterdagochtend. Maar uiteindelijk gaat het daar niet om. Het gaat om wat goede journalistiek betekent voor mensen. Vandaar mijn optimisme en vandaar de titel van mijn lezing: de krant blijft altijd bestaan. Dit artikel is eerder verschenen op 10 februari 2016 in de Volkskrant

IEF 15687

Auteursrechtdebat: Uitgeverij 4.0

Door: Lotte Anemaet, hoofdredacteur Auteursrechtdebat/ VU Amsterdam/ Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Hoe ziet de nieuwe uitgever er over pakweg vijf jaar uit? Bestaat de uitgeverij eigenlijk dan nog wel? Iedereen kan tegenwoordig zich voordoen als uitgever. Met de komst van het internet is de klassieke uitgever niet meer nodig als tussenpersoon om een miljoenenpubliek te bereiken. Eén klik op de knop is voldoende om een actiefoto de wereld over te laten gaan, zo verkondigde NUV-voorzitter Loek Hermans tijdens de Openbare Jaarvergadering van het Nederlands Uitgeversverbond op donderdag 28 januari 2016. Ook bij Derk Haank (CEO Spinger Nature) was naast de vele grappen en grollen die van nature aan hem lijken te kleven, een diepere laag voelbaar. Het zijn zware tijden voor de huidige uitgeefbranche. Er moet echt iets veranderen: ‘Ik denk dat we met z’n allen in een Titanic zitten. De uitgeefbranche zoals we die kennen is natuurlijk toch een eindige zaak.’ Het thema van die bijeenkomst was dan ook ‘verbinden met de toekomst’. Het is zaak om te innoveren, innovatief ondernemerschap is het credo voor de nieuwe noodzakelijke verdienmodellen, begon Ruud Schets, interim-directeur bij het NUV, zijn speech. Maar hoe past het auteursrecht daarin? Moeten we vooral vasthouden aan bestaande principes of toch vooral meegaan met de huidige technologische ontwikkelingen en zoeken naar een nieuw, moderner auteursrecht? Of moeten we het toch vooral van andere beschermingsregimes hebben?

De toekomst van de uitgeefbranche heeft alles te maken met de dynamische concentratietheorie. De kern van Derk Haanks betoog draaide om een welbepaalde grafiek – met trots werd deze grafiek getoond aan het publiek voorzien van eigengemaakte aantekeningen uit zijn studententijd – die bij nul begint en bij nul eindigt en in het midden een hoge bult vertoont. Of bedrijven samengaan, erbij komen of uit elkaar gaan, hangt af van de ontwikkelingsfase waarin een bedrijfstak zit. Het antwoord hierop is eigenlijk heel simpel; dit hangt af van slechts twee principes: ‘Niks is er altijd geweest en niks zal eeuwig blijven.’ Het kan een paar maanden duren of zelfs een paar eeuwen, maar niets is eeuwig. Ieder bedrijf begint met een monopolist die van nature het rijk even voor zichzelf alleen heeft, maar uiteindelijk is er ook altijd maar één monopolist die het licht uitdoet.
De grote vraag is alleen wanneer en door wie? En waar staat de uitgeefbranche? Die goeie ouwe tijd waarin een tijdschrift in de brievenbus kletterde, is vervluchtigd tot een sentimenteel verleden. Voor de opiniebladen en de weekbladen ziet het er niet best uit. De wetenschappelijke uitgeverij zit echter volgens Haank nog veilig bovenaan de curve. Ook het algemene boek groeit als nooit tevoren. Dit betreft een productvorm die zo superieur is aan de e-versie, dat het niet vreemd is dat de opmars van het e-book is gestopt. Maar waarom de klant een keuze moet maken tussen een e-book of een printboek, vindt Haank onbegrijpelijk. Zo’n klant raakt alleen maar in de stress als hij moet kiezen met als gevolg dat hij niets koopt.
Over Blendle is Derk Haank wat voorzichtiger. ‘Ik heb grote bewondering voor hoe die club dat in de markt heeft gezet. De marketing is zo goed dat het misschien toch nog wat gaat worden. Maar het oorspronkelijk businessmodel kan niet werken waarin mensen heel kleine bedragjes betalen per artikel.’ Het is veel beter om in de vorm van abonnementen te werken, zoals Spotify dat doet. Het oude businessmodel gaat in ieder geval niet werken. Mogelijk had het NUV het voortouw hierin kunnen nemen. Zo zou het veel slimmer zijn om de abonneehouder een Blendle aan te bieden waarmee hij nog tien andere artikelen uit verschillende kranten kan lezen. Voor de consument is immers dan de drempel om het abonnement op te zeggen veel groter geworden, omdat hij dan ook z’n Blendle kwijtraakt.
De boodschap van Haank is duidelijk: hoe een bedrijfstak functioneert, hangt af van de ontwikkelingsfase waarin een bedrijf zit. Uitgeverijen zullen er in de toekomst harder aan moeten trekken wil het bestaansrecht behouden. De uitgeverijbranche zou zich bijvoorbeeld kunnen omvormen tot een mediavereniging. Daarnaast moeten we beseffen hoe waardevol we als uitgeefbranche zijn. Bestaande klanten maken niet voor niets ieder jaar die paar honderd euro over. Die abonneebestanden moeten gekoesterd worden. Het advies van Haank was dan ook om die waarde met beide handen te beschermen: ‘Zolang je nog abonneehouders hebt, zet die dan zo goed mogelijk in om dingen naar jezelf toe te harken, daarmee je product te verbeteren en hopelijk die curve zolang mogelijk uit te zingen.’  
Maar dan is natuurlijk de vraag: hoe gaan we die nieuwe uitgeefconcepten beschermen? Dat de uitgeverij zich echt moet richten op de toekomst en moet gaan innoveren, is namelijk wel duidelijk geworden na deze Openbare Jaarvergadering. In deze informatiemaatschappij waarin consumenten overspoeld worden met informatie, wordt het steeds belangrijker het kaf van het koren te scheiden. Welk nieuwsfeit is nu echt waar en waar kan ik als lezer terecht voor de allerbeste informatie? Hoe kan ik daarnaast als uitgever mijn klant daarin het beste bedienen? Daarnaast hebben ondernemingen meer verantwoordelijkheden gekregen vanwege een terugtrekkende overheid en zelfregulering in de samenleving. Loek Hermans verwees daarbij naar de discussie over Funda waarin de rechter op een gegeven moment zei over de kwestie dat er gegevens van Funda weggehaald werden door een concurrerende partij: ‘Nou dan had u ze maar beter moeten beschermen. U bent degene die daarvoor verantwoordelijk is, u moet ze maar gewoon beschermen.’ [IE-Forum.nl] Wat denkt u? Welke rol ziet u weggelegd voor de uitgever 4.0 en is het auteursrecht in dit nieuwe uitgeefconcept nog relevant?

IEF 15666

Auteursrechtdebat - Behoud het duurzame auteursrecht!

Door: Robbert Baruch, Manager Public Affairs bij Buma/Stemra. Hij schreef onderstaande reactie op persoonlijke titel. Thema: Auteursrechtrichtlijn reloaded. In juni 2015 leverden Désirée Geerts, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering, Paul van Gurp en Wout van Wijngaarden een bijdrage op Auteursrechtdebat binnen het thema ‘Auteursrechtrichtlijn reloaded’ (IEF 15596). Zij beschrijven vier spanningen en vragen de lezers om hun zienswijze. Deze spanningen zijn volgens hen:
1) de toekomstbestendigheid van het verdienmodel voor traditionele auteurs,
2) de illegale verspreiding en het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken,
3) territoriale versnippering van auteursrechten en
4) een explosieve toename van het aantal auteurs dat tegenwoordig werken maakt en verspreidt.

Toekomstbestendigheid Volgens de auteurs is een veel geuite zorg dat door het digitale aanbod van werken een minder aantrekkelijk verdienmodel voor auteurs en distributeurs is ontstaan. Volgens hen is nu te zien dat deze zorg door de tijd achterhaald is geraakt, omdat er inventieve modellen (zoals Spotify, Netflix) door de markt zijn uitgedacht waarbij zowel een redelijke vergoeding voor de auteurs als een breed digitaal aanbod is gekomen. Het klopt dat er nauwelijks muziek is die niet ook legaal te verkrijgen is. Het klopt ook dat er verdienmodellen zijn waarbij de makers een gedeelte van de opbrengsten krijgen. Maar de opbrengsten daarvan zijn vaak relatief laag en hebben bij lange na niet het verlies aan inkomsten gecompenseerd dat is ontstaan doordat de verkoop van muziek op cd’s en platen sterk teruggelopen is. Een van de redenen is dat zij moeten concurreren met platforms waarbij ook gebruikers content uploaden (user generated content (UGC)), zoals Facebook, Bandcamp, Break, Vimeo, Daily Motion en Metacafe. Deze sites verdienen daar geld mee. Immers: 

deze sites zijn juist aantrekkelijk, omdat er veel creatieve content op staat, maar dragen (vaak) geen cent af aan vergoedingen voor het gebruikte auteursrecht. De consument ervaart deze sites als “gratis”, omdat die er niet direct voor hoeft te betalen. Maar: wie niet hoeft te betalen voor een product, is zelf het product. Volgens onderzoek van Roland Berger is de waarde van deze platforms in Europa 22 miljard Euro, waarvan 5 miljard rechtstreeks wordt toegevoegd door culturele content. De platforms voelen zich gesteund door Europese regelgeving en Europese rechtspraak, waarin bepaalde aanbieders van content op internet worden gevrijwaard van het moeten verkrijgen van toestemming en het afdragen van een vergoeding voor de door hen geüploade content. Nu is het niet zo dat er dankzij UGC uitsluitend schade ontstaat: het is vaak ook een uitstekend promotiemiddel. De muziekconsumptie blijft toenemen. Consumenten gebruiken computers, smartphones en tablets veelal om culturele of creatieve content te bekijken of te beluisteren [EY], en het is logisch dat partijen die daar geld aan verdienen mee-investeren in de bron van al dat moois door een gedeelte van hun inkomsten af te staan aan de makers ervan. De waarde van deze platforms dankzij culturele content neemt toe, zonder dat de makers daar direct van profiteren. Een onaanvaardbare en onhoudbare situatie.

Illegale verspreiding
Dan moeten legale diensten ook nog eens concurreren met gratis, door piratenplatforms geleverde content. De auteurs signaleren terecht de zorg dat het eenvoudiger is geworden om kopieën te maken en deze illegaal te distribueren of te gebruiken. Het leidt niet alleen tot een verlies van inkomsten op korte termijn, maar het maakt het ook voor legale verdienmodellen erg moeilijk om tot bloei te komen. Immers: er zijn mensen die in het afwezig zijn van liedjes of films op de legale manier een excuus zien om er dan maar via een niet-gelicentieerde bron aan te komen. Daarnaast is het moreel onjuist. Vergoelijking van dit gedrag door politici en opiniemakers is onbegrijpelijk.

Territoriale versnippering

De derde spanning die de schrijvers signaleren is die van de territoriale versnippering van rechten. Deze vormt volgens de auteurs voor online aanbieders die internationaal opereren een belemmering. Het gevolg van de territoriale opsplitsing van rechten is dat aanbieders bij grensoverschrijdende exploitatie voor elk afzonderlijk territorium waarin auteursrechtelijk beschermde werken worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, een aparte licentie moeten verkrijgen. Voor muziek is dit niet echt een probleem meer: verreweg de meeste muziek is via diensten als Spotify overal te verkrijgen. Met de invoering van de Richtlijn collectief beheer is de multiterritoriale licentie geïntroduceerd. Alleen Collectieve Beheersorganisaties (CBO’s) die aan bepaalde voorwaarden voldoen, mogen ingevolge deze richtlijn nog internationaal de aan hen toevertrouwde muziekwerken licentieren en CBO’s die dat niet mogen, zullen naar samenwerking moeten zoeken. Of het verminderen van territoriaal beperkte licenties wenselijk is, is nog de vraag. Nu kunnen nog bepaalde markten los van elkaar ontwikkeld worden; als alle territoriale beperkingen weggenomen worden, wordt dat onmogelijk. De Europese Commissie beoogt ermee de versnippering tegen te gaan die ze zelf gecreëerd hebben in 2005: vanaf dat moment konden CBO’s immers niet meer, zoals dat in de offline-wereld wel gebeurt, licenties afsluiten waarmee toestemming wordt gegeven om alle muziek te gebruiken.

Toename aantal auteurs
De auteurs stellen dat door de komst van internet het aantal auteurs explosief is toegenomen, omdat bijna iedereen wel eens auteursrechtelijk beschermde werken creëert, en verwijzen naar de fair-use-bepalingen in de Verenigde Staten waarin open normen zijn opgenomen voor hergebruik van creatief werk. ‘Fair use’ klinkt prachtig. Wie kan er nu tegen ‘fair’ zijn? Helaas is de werkelijkheid wat minder ‘fair’ voor makers; de enigen die echt geprofiteerd hebben van de fair-use-regelgeving, zijn de advocaten die eindeloos rechtszaken hebben gevoerd om iedere keer weer bevestigd of ontkracht te krijgen dat bepaalde werken wel of niet onder die normen zouden moeten vallen. Bovendien: wat is het probleem nu eigenlijk? Welke bescherming die het auteursrecht nu biedt, levert daadwerkelijk en voor wie een probleem op? Met de excepties op het auteursrecht (bijvoorbeeld thuiskopie) is reeds tegemoet gekomen aan bepaalde problemen. Het blijft ook in die gevallen redelijk om de makers voor het gebruik van hun werken te vergoeden. Feit blijft dat het gebruik van content door en met internet enorm is toegenomen maar dat de vergoedingen die makers krijgen alleen maar dalen. Dat is dus niet in evenwicht en in plaats van aandacht te besteden door wetenschappers aan waar er nog een uitzondering kan komen, zou men ook kunnen kijken hoe makers een redelijke vergoeding kunnen krijgen voor al dat gebruik, waar anderen wel aan verdienen maar zij niet.

Marx
De auteurs hebben er veel aan gedaan om de huidige situatie te beschrijven. Maar zoals Marx schreef in de stellingen over Feuerbach: het gaat er niet om de wereld te beschrijven, maar om haar te veranderen. Hierbij een aantal zaken die belangrijk zijn om naar een duurzaam systeem van auteursrecht te gaan.

1.    Verduidelijk de voorwaarden op grond waarvan platforms succesvol een beroep kunnen doen op de ‘Safe Harbour' in de E-Commercerichtlijn. Deze vrijstelling voor dienstenleveranciers is uitgevonden om internetgebruik te stimuleren en doorgevers van diensten die geen inhoudelijke betrokkenheid hebben bij die diensten, vrij te spreken van verantwoordelijkheid hiervoor. Daar zijn twee kanttekeningen bij te maken. (UGC-)platforms verdienen aan het ordenen, doorzoekbaar maken en/of aanbieden van content en vallen nu ten onrechte onder de ‘Safe Harbour’-uitzondering. Het zou correct zijn als zij namens hun gebruikers een licentie afsluiten voor het werk dat gebruikt wordt. Dat is praktisch makkelijk uit te voeren en vergroot het draagvlak van deze platforms.
2.    Politici en bestuurders moeten zich sterker uitspreken tegen illegale verdienmodellen. Niet alleen verdienen de aanbieders van deze modellen (soms heel veel) geld zonder een cent af te dragen aan de makers; ze beroven makers van de mogelijkheid zelf eigendomsrechten op het door hen gecreëerde uit te oefenen. Ten slotte zijn het concurrenten van diensten die legaal en duurzaam met de sector samen willen werken. Illegale torrent- en streamingwebsites moeten op dezelfde manier behandeld worden als andere vormen van internetcriminaliteit. Van politici mag verwacht worden dat ze het opnemen voor makers, niet voor de beheerders van de sites die met hun materiaal geld verdienen zonder een gedeelte van hun inkomsten af te staan aan de makers, artiesten, of zelfs maar de belasting…
3.    Met de Richtlijn Collectief Beheer beoogt de Europese Commissie dat territoriale versnippering van muziekauteursrechten voor een groot gedeelte zal verdwijnen. Alleen Collectieve Beheersorganisaties op het gebied van muziekauteursrecht die aan een aantal strikte voorwaarden voldoen, mogen straks nog multiterritoriaal licentiëren; De Europese Commissie hoopt dat dit zal leiden tot samenwerking tussen CBO’s en andere vertegenwoordigers van rechthebbenden waardoor nog maar een handvol licenties nodig zal zijn voor heel Europa.

De verwijzing naar Marx is niet toevallig. De strijd voor het auteursrecht in het moderne tijdvak was onderdeel van de strijd die tijdens de industriële revolutie ook op andere terreinen uitbrak. Om werknemers niet afhankelijk te laten zijn van de luimen van opdrachtgevers moet voor hun rechten opgekomen worden; voor het zekerstellen van inkomsten is collectieve actie nodig. Voor een duurzaam model en het voorkomen van het opdrogen van de bron is investeren in de toekomst noodzakelijk. Uiteindelijk gaat het erom dat ons culturele erfgoed bewaard wordt en zich verder kan ontwikkelen.

De auteur dankt Anja Kroeze, Birre Buller, Max Nederkoorn en Michiel Laan voor hun commentaar.

IEF 15596

Auteursrechtdebat: Eindrapport ‘Hebben en delen. Diplomatie om te komen tot modernisering van het auteursrecht’

Eindrapport ‘Hebben en delen. Diplomatie om te komen tot modernisering van het auteursrecht’ (5MB!)
Door: Désirée Geerts, Paul van Gurp, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering en Wout van Wijngaarden
Thema: De Auteursrechtrichtlijn reloaded.
Een aantal maanden geleden deed de onderzoeksgroep Désirée Geerts, Paul van Gurp, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering en Wout van Wijngaarden een oproep op IE-Forum (IEF 14993) om verschillende meningen en invalshoeken te vergaren over het auteursrecht in internationale context. Zij onderzochten de vraag hoe diplomatie optimaal kan worden ingezet om het auteursrecht in het belang van Nederland te moderniseren. Literatuur, rapporten, Kamerbrieven, rapporten werden de afgelopen maanden geraadpleegd en natuurlijk vele interviews met een dertigtal stakeholders uit zowel het publieke als het private domein zijn gehouden om achter het antwoord op deze onderzoeksvraag te komen.

 ‘Hoewel het auteursrecht dus ook onderwerp is in mondiale settings als de WIPO en binnen het kader van de WTO, is Nederland zelf geen prominente speler in deze mondiale arena. Veel zaken zijn geharmoniseerd, waarbij het voortouw voor de inbreng in dergelijke mondiale arena’s bij de EU ligt. Voor Nederland is van doorslaggevend belang om er voor te zorgen dat, ook binnen de mondiale discussies, Europa een sterke speler is met een eenduidig Europees geluid en koers. Dit is niet alleen onze eigen overtuiging; ook door een groot aantal geïnterviewden en literatuurbronnen wordt het belang van de EU als de voor Nederland meest dominante en daarmee belangrijkste arena voor samenwerking onderschreven.’

‘Uit de vele interviews die we hebben gehouden komt een beeld naar voren dat binnen de EU Nederland bij zowel andere lidstaten als bij de Commissie en stakeholders nog steeds de reputatie heeft van een land dat investeert in inhoud en kwaliteit (al missen we dan blijkbaar weer het tactisch vernuft om tijdig met de juiste interventies te komen, getuige de Britse uitspraak over de Nederlandse diplomatie: “The Dutch are always right, but seldom relevant”). Ook Wepke Kingma, plaatsvervangend PVEU, benadrukt dat de invloed die Nederland heeft vooral afhankelijk is van inhoud en ideeën. Daarnaast worden we veelal gezien als een land met een stabiel functionerende overheid en het vermogen en de bereidheid om verbindende coalities te maken. In diverse dossiers, zo bevestigen ons de interviews, wordt Nederland ook nog steeds gezien als een land dat bereid is het voortouw te nemen om met bijvoorbeeld informele interventies (zoals een discussiedocument of het organiseren van een conferentie) een discussie op gang te trekken. De Commissie spreekt Nederland hier geregeld ook op aan. Daartegenover staat, aldus met name geïnterviewden vanuit coördinerende partijen als BZ, AZ en PVEU, als kwetsbare karaktertrek van het Nederlandse EU-optreden de neiging om elk dossier op de eigen merites te willen beoordelen en weinig geneigd of in staat te zijn om over de grenzen van dossiers heen tot package deals te komen. Ook heeft Nederland, aldus Wepke Kingma, vaak moeite zich tijdig in andermans positie te verplaatsen en zijn eigen overtuiging te vertalen in “what´s in it for them”. In de ‘grote politieke debatten’ lijkt Nederland, aldus EP´er Marietje Schaake, aan positie te verliezen. Schaake wijt dit enerzijds aan hoofdstuk vier Kaders diplomatie toegepast op dossier auteursrecht de uitbreiding van de EU met nieuwe geografische machtspolen, maar anderzijds ook aan de neiging van Nederland om zichzelf steeds minder een leiderschapsrol te willen toedichten, zich minder door humanitaire, culturele of andersoortige waarden te laten leiden en steeds meer thema’s en discussies in economische termen en kiezersgewin te willen wegen. 

‘Er lijkt in de afgelopen zeven jaar dus weinig veranderd. Kennelijk heeft Nederland geen prioriteit gegeven aan het dossier auteursrecht terwijl er wel degelijk een aantal belemmeringen is te constateren op dit terrein. Daarmee heeft Nederland echter wel gehandeld naar het (toen nog niet beschikbare) advies van de WRR. Deze stelt immers dat aan een dossier als het auteursrecht waarbij sprake is van niet-vitale, enge belangen weinig prioriteit moet worden gegeven. Er moeten immers keuzes worden gemaakt waar Nederland op inzet, focus in plaats van alles een beetje. Wij zijn echter van mening dat ook bij niet-vitale, enge belangen waaraan volgens de WRR weinig prioriteit moet worden gegeven toch de nodige winst is te behalen als het gaat om de effectiviteit van het Nederlands handelen. Dit hebben wij vertaald in onderstaande conclusies en aanbevelingen, onderverdeeld in drie categorieën, waarbij de nadruk is gelegd op de governance van het buitenland optreden van Nederland, gebaseerd op onze ervaringen met het auteursrechtdossier.’

Lees het gehele rapport hier (5 MB!).

IEF 15533

Auteursrechtdebat: De ontbindingsbevoegdheid van de maker bij non-usus op grond van artikel 25e Aw

Door: Thijs van Aerde, Houthoff Buruma. Thema: Wet Auteurscontractenrecht. Sinds de invoering van de Wet auteurscontractenrecht voorziet artikel 25e Aw in een ontbindingsbevoegdheid van de maker bij zgn. 'non-usus': onvoldoende exploitatie van het werk binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst. In de literatuur wordt gevreesd dat deze voor de maker een achteruitgang zou zijn, omdat, anders dan onder het commune overeenkomstenrecht, de niet presterende exploitant telkenmale de kans zou krijgen om alsnog tot exploitatie over te gaan. De maker zou telkens een stilzittende exploitant moeten sommeren, terwijl deze exploitant iedere keer zijn inactiviteit zou kunnen goedmaken door alsnog in actie te komen (1).  Mijn inziens is deze vrees ongegrond. Interne rechtsvergelijking met het commune overeenkomstenrecht brengt juist met zich dat in beginsel makers een exploitatieovereenkomst direct kunnen ontbinden indien de wederpartij tekortschiet in de nakoming van een voortdurend exploitatieverbintenis.

Op grond van artikel 25e lid 1 Aw kan de maker de exploitatieovereenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien zijn wederpartij het auteursrecht op het werk niet tijdig of niet langer in voldoende mate exploiteert (ook wel 'non-usus' genoemd): "De maker kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de wederpartij het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende mate exploiteert of, na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen, het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert." Artikel 25e lid 3 Aw clausuleert deze ontbindingsbevoegdheid door daaraan de voorwaarde te verbinden dat, voor zover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is, de maker aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn gunt het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en exploitatie binnen deze termijn uitblijft.

De regeling van artikel 25e lid 1 en 3 doet onmiddellijk denken aan de ontbindingsregeling van artikel 6:265 lid 1 en 2 BW (2). Artikel 6:265 lid 1 BW regelt de ontbindingsbevoegdheid zelf: iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis geeft de wederpartij de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke ontbinding, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt. Artikel 6:265 lid 2 BW clausuleert deze ontbindingsbevoegdheid door daaraan de voorwaarde te verbinden dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de schuldenaar in verzuim dient te zijn.

De overeenkomsten tussen de ontbindingsregelingen van artikel 25e Aw en 6:265 BW zijn niet toevallig. In de parlementaire geschiedenis is herhaaldelijk toegelicht dat artikel 25e Aw is gemodelleerd naar artikel 6:265 e.v. BW.  Volgens de Staatssecretaris is artikel 25e Aw te beschouwen als een "inkleuring en precisering (…) van de algemene regeling van artikel 6:265 BW.(3)"  Het ligt daarom voor de hand dat de jurisprudentie over artikel 6:265 BW, ook geldt voor artikel 25e Aw. Dit is ook bevestigd door de Staatssecretaris: "De regeling in het auteurscontractenrecht bouwt voort op de regeling in het algemene overeenkomstenrecht. De jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht blijft dus recht overeind. Alles wat nu is opgebouwd blijft recht en daar voegen we dit aan toe." (4)

Tot die 'jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht' behoort ook de vaste recht-spraak volgens welke een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende verplichting de wederpartij in beginsel (5) de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk 'rauwelijks' te ontbinden. Indien een partij namelijk tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt. Wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk (als bedoeld in artikel 6:265 lid 2 BW), zodat verzuim (of een ingebrekestelling die verzuim doet intreden) voor het ontstaan van de ontbindingsbevoegdheid niet nodig is (6).

Artikel 25e lid 3 Aw kent, als gezegd, een soortgelijke regeling als 6:265 lid 2 BW: de maker dient aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn te gunnen het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren, voor zover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is. Toepassing van artikel 25e lid 3 Aw volgens bovenvermelde rechtspraak betekent dat bij een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis, exploitatie (in het verleden) blijvend onmogelijk is, zodat de ontbindingsbevoegdheid onmiddellijk ontstaat en niet pas na een aanmaning.

Vermoedelijk heeft de wetgever zich niet gerealiseerd dat 'op grond van de algemene regeling' de maker reeds na een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis direct kan ontbinden. In de memorie van toelichting wordt namelijk slechts als voorbeeld van 'onmogelijke nakoming' gegeven, dat de exploitant ondubbelzinnig heeft aangegeven niet tot de exploitatie te zullen overgaan (7).

Ik realiseer mij dat het hier bereikte resultaat merkwaardig aandoet. Immers, een exploitatieovereenkomst zal de exploitant (vrijwel?) altijd verplichten tot het doen van voortdurende inspanningen (8),  zodat de schriftelijke termijnstelling in (vrijwel?) geen geval noodzakelijk zal zijn voor het ontstaan van de ontbindingsbevoegdheid. De aanmaanplicht van artikel 25e lid 3 Aw is dan een dode letter. Toch houd ik dit resultaat voor juist. De gedachte dat de aangehaalde rechtspraak over artikel 6:265 lid 2 BW ook relevant is voor toepassing van artikel 25e lid 3 Aw, is namelijk niet alleen wetsystematisch elegant, maar past bovendien uitstekend bij de doelstelling van artikel 25e Aw. Artikel 25e Aw heeft immers tot doel om de positie van de maker ten opzichte van de exploitant te versterken; en niet om af te doen aan diens (ontbindings)bevoegdheden. De Staatssecretaris verwoordt dit aldus: "Artikel 25e biedt de maker een aantal extra handvatten op grond waarvan het voor de maker eenvoudiger wordt een beroep te doen op de niet nakoming van de overeenkomst. (…) De bepaling heeft tot doel de maker een sterkere bescherming te geven dan hij op grond van de algemene regeling al heeft."(9)  Als de maker 'op grond van de algemene regeling' van artikel 6:265 BW rauwelijks mag ontbinden na een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis – en uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak volgt, dat hij dat mag – dan mag hij dat dus a fortiori onder de regeling van 25e Aw.

Dit artikel is een onderdeel van een groter artikel dat nog in het tijdschrift ORP zal verschijnen.

1. Annotatie P. Katz bij Rb. Amsterdam 9 mei 2012, AMI 2013/1, p. 37 (Nanada c.s./Kooymans c.s.). Van het arrest in hoger beroep in deze zaak (Hof Amsterdam 31 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201) is cassatieberoep ingesteld; schrijver dezes is als cassatieadvocaat betrokken. De in die zaak aan de orde zijnde vraag hoe de ontbindingsbevoegdheid zich verhoudt tot de klachtplicht van art. 6:89 BW, valt buiten het bestek van deze bijdrage.
2. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 18; Kamerstukken II 2012/13, 33 308, nr. 6, p. 8; Kamerstukken I 2014/15, 33 308, nr. C, p. 2, 9.
3. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 4, p. 13.
4. Handelingen II, 2014/15, nr. 52, item 24, 10 februari 2015, p. 11.
5. Behoudens in het geval dat de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
6. HR 11 januari 2002, NJ 2003/255 (Schwartz/Gnjatovic); HR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar v.o.f.) en HR 22 juni 2007, NJ 2007/343 (Fisser/Tycho).
7. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 19-20.
8. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 18: "Op de exploitant rust gedurende de duur van het auteursrecht een voortdurende inspanningsverplichting."
9. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 4, p. 13.

IEF 15431

Auteursrechtdebat: Naming and shaming

Door: Kees Schaepman, freelance journalist. Thema: Persoonlijkheidsrechten. Journalisten bedrijven de kunst van het onvoltooide, nieuws is al vervlogen voor het gepubliceerd wordt, een documentaire of reportage is nooit volledig, een interview nooit perfect, een analyse nooit compleet, een onthulling graaft nooit diep genoeg. Ik heb diep respect voor volhardende spitters zoals Huub Jaspers en de helaas overleden Gerard Legebeke, die zich vastbeten in de Srebrenica-affaire en dat jarenlang volhielden. 'De waarheid, niets dan de waarheid', was het motto van Legebeke. Maar ondanks zijn vasthoudende speurwerk bleken onder de gevonden waarheden steeds nieuwe waarheden schuil te gaan en blijven er nog altijd vragen over.

Onderzoeks)journalisten voeren een ongelijke strijd tegen deadlines, geldgebrek en instanties die graag de onderste steen onder houden. Daarbij worden onvermijdelijk fouten gemaakt. Ik denk soms met een gevoel van gêne terug aan artikelen die ik te snel publiceerde, onvoldoende uitzocht, of baseerde op gebrekkige (of, erger nog, onjuiste) informatie. Dat tempert mijn oordeel over blunderende collega's. Maar sommige zonden komen niet voor absolutie in aanmerking en daar gelden ook geen verzachtende omstandigheden voor. Fabuleren bijvoorbeeld, wat Perdiep Ramesar deed met artikelen over de Haagse Schilderswijk in Trouw. Of knippen, plakken en jatten, zoals stagiaire Geerlof de Mooij deed in de Volkskrant. Ruim drie jaar geleden ging Cees Banning, redacteur van NRC Handelsblad, in de fout. Banning was een gelouterd journalist, tot hij een artikel publiceerde onder de kop ‘Russisch concern Lukoil koopt tankstations’ dat deels zonder bronvermelding was overgeschreven uit de Volkskrant en Het Financieele Dagblad.

Er zijn helaas heel wat journalistieke kruimeldieven die ongestraft wegkomen. Uit eigen ervaring ken ik het déjà vue gevoel als ik in stukken van collega's alinea's tegenkwam die ik zelf eerder in  dezelfde bewoordingen gepubliceerd had. Zulk leen- en jatwerk valt gelukkig steeds vaker door de mand, dankzij digitale plagiaatdetectoren. Ik ben zo blij met die toegenomen kans op ontmaskering, omdat plagiaat en duimzuigerij kankers zijn die de geloofwaardigheid van de hele journalistiek aantasten. 'De stagiair van de Volkskrant werd keihard gestraft voor het overschrijven van teksten. Die vindt nooit meer werk als journalist. Dat is nogal wat voor de overtreding van een fatsoensregel die vage grenzen heeft,' schrijft Hendrik Gommer op Auteursrechtdebat [IEF 15391]. Juridisch mogen die grenzen vaag zijn, professioneel zijn ze wat mij betreft glashelder: gij zult niet overschrijven of fantaseren.

Over de veroordeling door vakgenoten van wetenschappers als René Diekstra of Diederik Stapel matig ik mij hier geen oordeel aan. Maar als het mijn eigen collega's betreft twijfel ik niet over de rechtvaardigheid van het hardst mogelijke vonnis. De Mooij werd weggestuurd als stagiaire. Ramesar vloog eruit bij Trouw. Banning werd na zijn misstap verbannen naar een niet-schrijvende functie. Wat mij betreft een milde straf. Maar wie Bannings naam googlet, stuit op de commotie over dat verdoemde stuk in NRC Handelsblad van april 2012 (gepubliceerd op vrijdag de dertiende!). Naming and shaming is onontkoombaar voor een betrapte plagiator. Wat mij betreft is het ook verdiend.

Kees Schaepman, vrijdag 13 november 2015