DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 15381

Rectificatie uitspreken in Papiaments radioprogramma

Gerecht in EA van Aruba 21 oktober 2015, IEF 15381; ECLI:NL:OGEAA:2015:442 (Noticiero 94)
Mediarecht. Rectificatie uitspreken in radioprogramma. Y heeft in het radioprogramma Noticiero 94 - Pueblo Ta Papia onder meer gezegd dat hij weet en dat er bewijs bestaat dat (1) X betrokken is bij de drugshandel en drugs gebruikt, (2) X een huurmoordenaar heeft ingehuurd moorden, en (3) dat eiser betrokken zou zijn bij een andere moord in Venezuela. De uitlatingen zijn in niet mis te verstane woorden en zijn zonder verificatoire feiten onderbouwd. Er is niet eens een begin van bewijs aangetoond. Y moet rectificeren door de ctieerde tekst uitspreken tijdens een radio-uitzending.

4.3 De hiervoor onder 2.2 vermelde uitlatingen van Y over en met betrekking tot X zijn allen niet mis te verstane verklaringen of uitlatingen van feitelijke aard, die geen betrekking hebben op een politiek debat of op openbare aangelegenheden en die de persoonlijke levenssfeer van X alsmede zijn positie als minister van het Land Aruba ernstig in negatieve zin raken. Hoewel dat op zijn weg had gelegen, heeft Y zijn verklaringen of uitlatingen op geen enkele wijze met voldoende verificatoire feiten onderbouwd. Y heeft naar het oordeel van het Gerecht niet eens een begin van bewijs kunnen aantonen. Al zijn verklaringen ter zake van betrokkenheid van X bij de moord op B en/of op C berusten op gissingen en vage conclusies. Hetzelfde geldt voor de door Y gestelde betrokkenheid van X bij de handel in verdovende middelen. De enkele (door X bestreden) stelling van Y dat hij (en geen ander) X drugs heeft zien gebruiken op het toilet van Hooiberg-Store heeft niet te gelden als (afdoende) bewijs.

4.4
Vorenstaande brengt mee dat in een eventuele bodemprocedure het oordeel valt te verwachten dat Y moet rectificeren zoals gevorderd door X. Hierbij wordt nog overwogen dat de aard en ernst van de aan het adres van X gerichte ongefundeerde beschuldigingen van Y met zich brengen dat ook van een politicus als X, van wie algemeen bekend is dat hij net als alle andere Arubaanse bewindslieden beschikt over een uitgebreide media-infrastructuur, in redelijkheid (anders dan al snel het geval is bij beschuldigingen van corruptie in het licht van door bewindslieden onbeantwoord gelaten vragen van Statenleden en/of de pers ter zake van hun politiek handelen) niet gevergd kan worden dat hij maar door en met gebruikmaking van die structuur die beschuldigingen van Y moet redresseren. Eén en ander betekent dat de thans door X verzochte voorziening zal worden toegewezen. Redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de termijn waarbinnen Y zal moeten rectificeren op 72 uur zal worden gesteld. Gesteld noch is gebleken dat het voor Y onmogelijk is om binnen die termijn tot de door het Gerecht te bevelen rectificatie over te gaan.

Dictum:
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-beveelt Y om binnen 72 uur na de betekening aan hem van dit vonnis in het radioprogramma Noticiero 94 - Pueblo ta Papia op radiostation Hit 94 FM de navolgende tekst zonder enig daaraan afdoend commentaar uit te spreken:
“Riba orden di juez según su veredicto di dia 21 di oktober 2015, ami Y ta declara lo siguiente. Entre otro riba dianan 24 y 28 di augustus 2015 y dia 1 di september 2015 mi a acusa minister X den e progamma di radio aki cu e lo a laga mata C na Venezuela y cu e lo a contrata un sikario pa mata e locutor B y cu e sikario aki lo ta señor A. Mi a bisa cu mi lo tin prueba di esaki.
Tambe mi a expresa cu mi lo tin prueba cu Ministro X lo ta envolví den traficación di droga y lo ta usa droga.
Pa medio di e comunicado obligatorio aki mi ta declara cu mi no tin ningún prueba cu Minister X lo ta envolví den morto di B ni di esun di C. Tampoco mi no tin ningún prueba cu Minister X lo ta envolví den narcotráfico y lo ta usa droga. Pesey pa medio di e comunicado aki mi ta rectifica y revoca e acusacionnan infunda aki cu mi a haci den direccion di Ministro X.”;
IEF 15373

HvJ EU: Video op krantensite kan onder AV-mediadienst vallen

HvJ EU 21 oktober 2015, IEF 15372; ECLI:EU:C:2015:709; zaak C-347/14 (Tiroler Tageszeitung Online; New Media Online) (persbericht)
Mediarecht. Op een subdomein van de elektronische krant Tiroler Tageszeitung Online worden korte filmpjes aangeboden. Het aanbod van korte video’s op de website van een krant kan onder de regeling voor audiovisuele mediadiensten vallen. Dat is het geval indien dit aanbod een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de journalistieke activiteit van de internetkrant. Het Hof verklaart voor recht:

1)      Het begrip „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten), moet aldus worden uitgelegd dat het de beschikbaarstelling omvat van videofilms van korte duur met korte fragmenten van lokale nieuwsbulletins, sport of amusement op een subdomein van de website van een krant.

2)      Artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het hoofddoel van een dienst die bestaat in de beschikbaarstelling van video’s in het kader van de elektronische versie van een krant moet worden onderzocht of die dienst als zodanig een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de journalistieke activiteit van de beheerder van de litigieuze website, en niet enkel een onlosmakelijke aanvulling op deze activiteit is, met name door de banden van het audiovisuele aanbod met de aangeboden teksten. Het staat aan de verwijzende rechter dit te beoordelen.

Gestelde vragen [IEF 14241]:

Moet artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2010/13/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?

Moet artikel 1, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15344

Rectificatie onjuist bericht cokeverslaving Wendy van Dijk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 oktober 2015, IEF 15344; ECLI:NL:RBAMS:2015:7167 (Wendy van Dijk tegen Quote)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Rectificatie. Op de website van Quote heeft een bericht gestaan waarin gemeld wordt dat de BN'er een cocaïneverslaving zou hebben gehad en daarvoor in behandeling is geweest in een afkickkliniek. Er ontbreekt onderbouwing met feitenmateriaal. Quote moet een rectificatie op haar website en in de eerstvolgende papieren en digitale editie van haar tijdschrift plaatsen: op haar openingspagina www.quotenet.nl op de plaats direct voorafgaand aan de reclameuiting van Blendle.

De voorzieningenrechter

5.1.
veroordeelt Quote binnen 6 uur na betekening van dit vonnis voor de duur van een kalendermaand op haar website www.quotenet.nl op de plaats direct voorafgaand aan de reclameuiting van Blendle als bedoeld in productie 2 van de dagvaarding, een rectificatie te plaatsen, in een lettertype en grootte gelijk aan de reclameuiting, zonder dat daaraan enig commentaar wordt toegevoegd, met de volgende inhoud:

“RECTIFICATIE [eiseres]
Op 13 februari 2015 hebben wij toegelaten dat op onze website het bericht is geplaatst onder de kop “NEUS POEDEREN”, waarin gemeld wordt dat [eiseres] een cocaïneverslaving heeft gehad en dat zij inmiddels clean is, na een behandeling in een afkickkliniek voorafgaand aan haar huwelijk met de heer [echtgenoot] . Wij hebben in het bericht verder onze twijfel uitgesproken of zij geen cocaïne zou gebruiken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft voorshands geoordeeld dat wij deze mededelingen niet voldoende met feiten hebben kunnen onderbouwen en dat de publicatie onrechtmatig is.
[naam]
Hoofdredacteur”
5.2.
veroordeelt Quote in de eerstvolgende papieren en digitale editie van het tijdschrift Quote op de pagina waarin het eerste bericht in de rubriek ‘achterqlap’ is vermeld direct aan die rubriek voorafgaand een rectificatie te plaatsen, in een lettertype en grootte gelijk aan het in de papieren respectievelijk digitale versie van de Quote geplaatste bericht met de kop “NEUS POEDEREN” met de volgende inhoud:

“RECTIFICATIE [eiseres]
In de editie van Quote van november 2015 hebben wij het bericht geplaatst onder de kop “NEUS POEDEREN”, waarin gemeld wordt dat [eiseres] een cocaïneverslaving heeft gehad en dat zij inmiddels clean is, na een behandeling in een afkickkliniek voorafgaand aan haar huwelijk met de heer [echtgenoot] . Wij hebben in het bericht verder onze twijfel uitgesproken of zij geen cocaïne zou gebruiken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft voorshands geoordeeld dat wij deze mededelingen niet voldoende met feiten hebben kunnen onderbouwen en dat de publicatie onrechtmatig is.
[naam]
Hoofdredacteur”

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 15342

Ongeblurd in documentaire over religieuze bekering is privacyinbreuk

EHRM 13 oktober 2015, IEF 15342; Application No. 37428/06 (Bremner tegen Turkije) - persbericht
Onrechtmatige publicatie. Mediarecht. Privacy. In een televisie-uitzending wordt de heer Bremner met een verborgen camera gefilmd en niet geblurred getoond. De heer Bremner verkondigde het evangelische Christelijke geloof en werd omschreven als een buitenlandse 'pedlar of religion' die zich met geheime activiteiten in Turkije bezighoudt. Het Hof constateert dat het tonen van zijn gezicht, dus zonder 'blurring', niet kan bijdragen aan een debat van algemeen belang, ongeacht de mate van publieke belangstelling voor religieuze bekeringen.

76. En ce qui concerne la méthode utilisée pour réaliser le reportage, la Cour considère que l’usage d’une technique aussi intrusive et aussi attentatoire à la vie privée que celle de la caméra cachée doit en principe être restreint. Néanmoins, la Cour n’ignore pas l’importance des moyens d’investigation secrets pour l’élaboration de certains types de reportage. En effet, dans certains cas, l’usage de la caméra cachée peut s’avérer nécessaire pour le journaliste, par exemple lorsque les informations sont difficiles à obtenir par un autre moyen (comparer avec l’affaire De La Flor Cabrera, précitée, § 40, qui portait sur la réalisation d’un enregistrement vidéo sans le consentement de la personne filmée à des fins d’administration de la preuve dans un débat judiciaire). Toutefois, cet outil de dernier ressort doit être utilisé dans le respect des règles déontologiques et en faisant preuve de retenue.
77. Quant à la balance des droits en jeu, la Cour réitère les critères mentionnés au paragraphe 69 plus haut, dont notamment la contribution à un débat d’intérêt général, la notoriété de la personne visée, l’objet du reportage ainsi que la forme et les répercussions de la publication.
81. Dans ces conditions, la diffusion de l’image du requérant sans précaution ne saurait être regardée comme une contribution à un quelconque débat d’intérêt général pour la société, quel que soit le degré d’intérêt de celle-ci envers la question du prosélytisme religieux
82. À cet égard, la Cour rappelle que dans l’affaire Haldimann, précitée, qui concernait les sanctions infligées à des journalistes en raison de la diffusion de l’enregistrement, réalisé en caméra caché, d’une prétendue négociation entre un courtier en assurance et un journaliste, la Cour avait conclu à la violation du droit à la liberté d’expression des requérants. Pour ce faire, elle avait considéré comme déterminante la circonstance que les requérants avait pixélisé le visage du courtier et modifié sa voie (voir le paragraphe 65 de l’arrêt en question).
83. De surcroît, la Cour note qu’aucune des juridictions internes ne semble avoir procédé à une évaluation de ce dernier point, celui de la contribution au débat d’intérêt général de la diffusion de l’image du requérant sans floutage.
IEF 15341

Rectificatie artikel over serviceflats in hoger beroep vernietigd

Hof Amsterdam 1 september 2015, IEF 15341; ECLI:NL:GHAMS:2015:3609 (Trouw tegen geïntimeerde)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie, toch rechtmatig. In kort geding werd onvoldoende steun gevonden in feiten voor het artikel de beschuldigingen voor de belangenverstrengeling en het tegen bodemprijzen ver onder de taxatiewaarde aankopen van serviceflats, waarmee ten koste van bejaarde bewoners miljoenen werden verdiend. In hoger beroep wordt de publicatie van artikelen niet onrechtmatig geoordeeld. De daarin opgenomen uitlatingen vinden toch voldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Ten aanzien van betrokkene kan worden gezegd dat hij een publiek persoon was en om die reden meer kritiek op zijn functioneren had te dulden. Vonnis van de voorzieningenrechter strekkende tot rectificatie vernietigd.

3.10.
Voor de zinsnede “ver onder de taxatiewaarde” heeft Trouw verwezen naar het rapport van beleggingsanalist [G] die de conclusie dat vastgoed is aangekocht ver onder de taxatiewaarde mede baseert op het prospectus van het WVGH Seniorenfonds IV (zie hiervoor onder 3.1 sub (x en xi)). Van een lichtvaardige verdachtmaking waar het de uiting “ver onder de taxatiewaarde” betreft kan dan ook niet gesproken worden; de publicatie op dit punt vindt steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hetzelfde geldt ten aanzien van de zinsnede “waarbij het voordeel van de investeerders per seniorencomplex in de miljoenen kan lopen”. Ook hier heeft Trouw immers verwezen naar het prospectus van het WVGH Seniorenfonds IV en het verschil in koopprijs en taxatiewaarde terwijl het door Trouw genoemde voorbeeld met betrekking tot de serviceflat Hoog Soestdijk laat zien dat het WVGH Seniorenfonds IV – waarvan [geïntimeerde] beheerder is en [E] bewaarder – met aan –en verkoop van seniorenwoningen een opbrengst heeft behaald van ongeveer twee miljoen euro. Het door Trouw genoemde voorbeeld met betrekking tot de waardeontwikkeling in Sparrenhof geeft eveneens voldoende blijk van een voordeel voor de investeerder Sparrenhof CV ( [geïntimeerde] en [E] ), te weten van ongeveer 9 ton euro. Dat de aankoop van appartementen in Cronestein tegen lage prijzen is geschied, volgt voldoende uit de bieding die is gedaan op de woning Plantijnstraat 38 (zie hiervoor onder 3.1. sub (xix)) door [X] B.V., welke vennootschap op verzoek van [geïntimeerde] appartementen aankocht om die vervolgens in verhuurde staat weer aan [geïntimeerde] door te leveren. In dat verband wordt verwezen naar de hiervoor onder 3.1. sub (xiii) genoemde brief van het bestuur van woonvereniging Cronestein van 16 november 2010 waarin staat dat [geïntimeerde] via een andere CV een bieding zal uitbrengen aan de erven voor leegstaande appartementen. [geïntimeerde] heeft onvoldoende betwist de stelling van Trouw dat die latere CV de vennootschap [X] B.V. is. Ook de biedingen die door [geïntimeerde] zijn gedaan op de woningen [adres] (zie hiervoor onder 3.1. sub (xiv)) en 70 (zie hiervoor onder 3.1. sub (xx)) te Leiden waren beduidend lager dan de taxatiewaarde.

3.11.
Uit het voorgaande volgt voldoende dat SDS de bewoners essentiële informatie heeft onthouden waardoor zij de waarde van hun woning ten onrechte niet hoger inschatten (de waardesprong na omzetting en de 1,3 miljoen in onderhoudskas) en door [geïntimeerde] lage biedingen uitgebracht op woningen welke biedingen door SDS werden aangeprezen als “realistisch” onder verwijzing naar de oude situatie van slechte verkoopbaarheid toen nog sprake was van woonrechten en hoge servicekosten. Tegen deze achtergrond zijn de woorden “te goedkoop”, “ver onder de taxatiewaarde” of “tegen bodemprijzen” zoals in de artikelen gebruikt niet lichtvaardig geuit.

3.12.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat [geïntimeerde] door SDS wordt gepresenteerd als een toevallige investeerder en niet - zoals hiervoor onder 3.8 reeds is overwogen - als een langdurige zakelijke relatie van SDS waarbij ook sprake is van vermenging van zakelijke belangen. Gebleken is dat SDS behalve advisering van het bestuur van de VVE en het uitvoeren van dienstverlenende taken van de VVE zich ook bezighoudt met de verhuur van het vastgoed voor [geïntimeerde] , zowel wat betreft de werving als de uitvoering, voor welke werkzaamheden zij wordt betaald. Dat door de verwevenheid van belangen [geïntimeerde] in staat is geweest woningen voor lagere prijzen – onder de taxatiewaarden – te bemachtigen, vindt aldus voldoende steun in de feiten. Doordat SDS en [geïntimeerde] onvoldoende openheid en transparantie hebben betracht richting de bewoners zijn er vragen gerezen over de handelwijze van SDS en [geïntimeerde] en heeft Trouw voldoende aanleiding gezien hierover te berichten hetgeen haar vrijstond.

3.13.
De aard van de verweten uitlatingen is, ook als rekening wordt gehouden met de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor [geïntimeerde] , tegen de achtergrond van het feitenmateriaal waarover Trouw ten tijde van de gewraakte publicaties beschikte, te billijken. De wijze waarop Trouw zich heeft uitgelaten - de publicaties bevatten negatieve kwalificaties - wordt gerechtvaardigd door de ernst van de vermeende misstand die de gewraakte artikelen aan de kaak beogen te stellen en het daarmee gemoeide algemeen maatschappelijk belang, alsmede door de mate waarin de bedoelde uitlatingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. Ten slotte is in dit verband van belang dat [geïntimeerde] , gelet op zijn functie van politicus en zijn optreden in het publieke domein, een publiek persoon was en om die reden meer kritiek op zijn functioneren had te dulden.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15331

Tijdschrift Mediaforum beschikbaar bij Legal Intelligence en Rechtsorde

Het tijdschrift Mediaforum is nu ook beschikbaar bij Legal Intelligence en Rechtsorde. Het maandblad wordt sinds deze zomer uitgegeven door uitgeverij deLex. Mediaforum maakt deel uit van Praktijkgebied IE, dé IE databank met o.a. de tijdschriften AMI, BMM Bulletin en Berichten IE.

Naast IE-Forum.nl en ITenRecht.nl zijn in 2015 ook de webblogs IE-Forum.be, Reclameboek.nl en LSenR.nl toegevoegd aan Praktijkgebied IE. Met de tijdschriften, blogs en boeken van deLex beschikt u over de meest complete verzameling IE-bronnen. Praktijkgebied IE is beschikbaar via Legal Intelligence en Rechtsorde.

Wilt u deze databank laten toevoegen aan uw Legal Intelligence of Rechtsorde-account of een offerte op maat? Stuur een e-mail naar dsterenborg@delex.nl of bel ons: 020 - 345 22 12.

IEF 15330

Geen verbod op uitlatingen op sociale media over zwanendriften

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 oktober 2015, IEF 15330; ECLI:NL:RBDHA:2015:11856 (Zwanendriften)
Sociale media. Vrijheid van meningsuiting. Zwanendriften is het recht om zwanen te houden, waarbij de zwanendrifter eigenaar is van de zwanen en de zwanenkoppels, die zijn gekenmerkt door een tatoeage op de snavel en een ring om de poot, en de daaruit voortkomende jonge zwanen. De zwanen mogen worden geleewiekt door een dierenarts, waarbij een middenhandsbeentje, met de slagpennen, van de vleugel wordt geamputeerd. Partijen verschillen van inzicht over het beroep van zwanendrifter. Er loopt inmiddels een strafrechtelijk onderzoek. Gedaagde plaatst op internet uitlatingen over het zwanendriften, waarvan eisers vinden dat hun goede naam wordt geschaad. De uitingen op sociale media zijn niet onjuist, onnodig grievend of onrechtmatig zijn, gezien het lopend strafrechtelijk onderzoek en de besluitvorming omtrent een algeheel verbod. De eer of goede naam van eisers is niet aangetast, omdat het veeleer gericht is op de werkgever. Ook de vergelijking met de leeuwenjacht, is niet ontoelaatbaar omdat de twee praktijken in de ogen van gedaagde als dierenleed moeten worden aangemerkt. 

4.7. (...) op grond van schending van de aan die ontheffing verbonden voorwaarden (bestaande uit het tatoeëren van nieuwe zwanen, het zich toeëigenen van uit het wild afkomstige zwanen, het houden van zwanen waarvoor geen ontheffing is afgegeven en het niet voeren van een administratie), de beslissing op bezwaar d.d. 14 juli 2015 van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de erkenning van de zijde van de staatssecretaris dat [gedaagde] een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het in kaart brengen van het zwanendriften en dat door een omissie jarenlang onvoldoende handhavend is opgetreden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [gedaagde] geplaatste berichten op zodanige wijze steun vinden in de feiten dat van onrechtmatigheid van die berichten naar voorlopig oordeel geen sprake is. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter dergelijke uitlatingen – ook hangende de strafrechtelijke procedure met betrekking tot het zwanendriften en de besluitvorming omtrent een algeheel verbod op zwanendriften – toelaatbaar en hoeft [gedaagde] zich daarvan niet te onthouden. Het bericht op Twitter van 14 juli 2015, waarin [gedaagde] vermeldt dat [eisers] de zwanendrift beoefent onder werktijd en met instemming van de werkgever, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de door [eisers] overgelegde producties kan worden afgeleid dat een door de werkgever ingesteld onderzoek geen overtredingen aan het licht heeft gebracht en dat dit door middel van een artikel in het [dagblad] van [datum 2] aan het publiek bekend is gemaakt, hetgeen door [gedaagde] overigens niet is weersproken. Hoewel de mededeling van [gedaagde] op Twitter gelet op het voorgaande feitelijk onjuist is gebleken, betekent dit echter niet zonder meer dat die uitlating onrechtmatig is geweest jegens [eisers] . De door [gedaagde] geuite beschuldiging is immers veeleer gericht tegen de werkgever, zodat naar voorlopig oordeel niet valt in te zien dat de eer of goede naam van [eisers] hierdoor wordt aangetast.

4.10. (...) Voorts vergelijkt [gedaagde] het zwanendriften in haar bericht op Facebook van 18 augustus 2015 met het levend villen en mishandelen van lammeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ook hier gaat om het vergelijken van twee praktijken die in de ogen van [gedaagde] als dierenleed moeten worden aangemerkt en die in beginsel toelaatbaar is. Bovendien wordt de naam van [eisers] in het betreffende bericht niet genoemd, zodat van een ongerechtvaardigde uitlating jegens hem geen sprake is. Voor zover [gedaagde] in deze berichten beschrijvingen geeft van het zwanendriften en dit zwanendriften in verband brengt met [eisers] , verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierover in rechtsoverweging 4.7. is overwogen. Samengevat heeft in dit verband te gelden dat de uitlatingen van [gedaagde] over het zwanendriften op zodanige wijze steun vinden in het door haar verzamelde beeldmateriaal, dat van onrechtmatigheid van die uitlatingen voorshands onvoldoende is gebleken.

4.11 Gelet op het voorgaande is naar voorlopig oordeel onvoldoende gebleken dat de door [gedaagde] op Facebook en Twitter over [eisers] gedane uitlatingen onjuist, onnodig grievend of anderszins onrechtmatig jegens hem zijn. Derhalve valt niet in te zien waarom [gedaagde] zich van dergelijke uitlatingen zou dienen te onthouden. Tegen de achtergrond van het voorgaande prevaleert dan ook de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] boven het belang van [eisers] bij het beschermen van zijn eer en goede naam en van die van personen om hem heen. Voor zover [eisers] nog heeft betoogd dat hij en zijn naasten als gevolg van de uitlatingen van [gedaagde] worden door bedreigd, leidt dit niet tot een ander oordeel, met name gelet op de aannemelijkheid van de door [gedaagde] gestelde feiten zoals weergegeven onder 4.7, nu het vooral deze feiten zijn die tot reacties van derden hebben geleid.
IEF 15321

Inbreuk omdat in folders het script van webdesign zit

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 oktober 2015, IEF 15321; ECLI:NL:RBDHA:2015:11848 (Kingbee tegen Eenmanszaak)
Auteursrecht. Makerschap. Contractenrecht. Mediarecht. Kingbee is een internetmarketingbedrijf dat diverse websites in Nederland, België en Duitsland exploiteert waarop een verzameling van actuele reclamefolders, acties en kortingscodes gerubriceerd per categorie en winkel. Gedaagde eenmanszaak verricht programmeerwerkzaamheden voor eiser. Na opdrachtwijzigingen en onbetaald laten van facturen, stopt gedaagde de samenwerking. Via sitedeals en gegegevensbestand biedt hij de scripts te koop aan. Het script is een auteursrechtelijk beschermd werk ex 10 lid 1 onder 12 Aw, waarvan gedaagde de rechthebbende is op de back end. In de mailwisseling is paragraaf over Copyright geschrapt voor de werkzaamheden omdat “dit aanpassingen aan reeds beschreven code is”. Voor de latere opdrachten is dit auteursrecht voorbehouden, maar moet Kingbee door geven van instructies voor de front end, als maker worden aangemerkt.

Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, levert in gebruikneming onder een nieuwe domeinnaam een verveelvoudiging van het webdesign op. De Eenmanszaak moet scripts van de websites verwijderen en wordt verboden de opnieuw de scripts te koop aan te bieden of in licentie te geven. Kingbee wordt in reconventie verboden in het openbaar negatief uit te laten over de Eenmanszaak.

3.1. Kingbee vordert – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de eenmanszaak]:
(...)
(II) te gebieden om de scripts van Kingbee op de websites www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl onmiddellijk te verwijderen en verwijderd te houden,
(III) te verbieden om scripts van de websites van Kingbee aan derden te koop aan te bieden, aan derden in licentie te geven en/of te publiceren als zijnde de eigendom van [de eenmanszaak],
(...)

5.8. Het voorgaande overziend, heeft [de eenmanszaak] bij het maken van de initiële afspraken in 2011 dus duidelijk te kennen gegeven dat rechten ten aanzien van nieuwe code bij [de eenmanszaak] rusten, waarna [X] een versie van de algemene voorwaarden heeft ondertekend. Vervolgens heeft [X] in de periode waarin het vervaardigen en ontwerpen van nieuw materiaal tussen partijen aan de orde was, onbestreden aanspraak gemaakt op de rechten op het design van de nieuwe websites. De hieraan voorlopig te verbinden conclusie dat [de eenmanszaak] op basis van deze ‘afspraken’ auteursrechthebbende is op het script en Kingbee op het webdesign van de website, strookt ook met hetgeen Kingbee en [de eenmanszaak] intellectueel aan de website hebben bijgedragen en wie op basis van de Auteurswet voorlopig als maker van de te onderscheiden werken moet worden aangemerkt.

5.9. Zo staat vast dat Kingbee als opdrachtgever de in PSD (Photoshop) gemaakte ontwerpen van het uiterlijk van de website bij [de eenmanszaak] aanleverde en ook is uit verschillende emails af te leiden dat Kingbee instructies gaf welke aanpassingen aan de front end diende plaats te vinden. Zie bijvoorbeeld de emails van [X] van 10 maart 2014 en 13 april 2014 (rov 2.10) met lijstjes met aanwijzingen voor te verrichten aanpassingen. Verder is onbestreden dat Kingbee de plaatjes en teksten voor de website inbracht. Ten aanzien van het webdesign van de website rechtvaardigt dit de voorlopige conclusie dat het is tot stand gebracht naar het ontwerp van Kingbee en/of (ook) onder diens leiding en toezicht, zodat Kingbee als de maker van het webdesign van de website kan worden aangemerkt.

5.10. Ditzelfde kan niet worden gezegd voor het tot stand brengen van het script. Indachtig het door Kingbee gewenste webdesign en de gewenste functionaliteiten, heeft [de eenmanszaak] immers de onderliggende technieken voor de website ontwikkeld en die samengebracht in het script. Bij het ontwikkelen van die technieken heeft enkel [de eenmanszaak] geestelijke arbeid verricht, oftewel in lijn met artikel 10 lid 2 Aw heeft [de eenmanszaak] de zelfstandig beschermde vertaling (verveelvoudiging in gewijzigde vorm) van het gewenste uiterlijk en de gewenste functionaliteiten van de website gemaakt. Dit rechtvaardigt ten aanzien van het script derhalve de voorlopige conclusie dat niet Kingbee maar [de eenmanszaak] als de maker moet worden aangewezen.

Inbreuk - te koop aanbieden en verkopen script(s)?
5.14. Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, brengt verkoop van het script voor gebruik onder een nieuwe domeinnaam naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mee dat het webdesign van de website wordt verveelvoudigd in de vorm waarin het ook in dat script is vertaald. In het verlengde daarvan en omdat het verveelvoudigen van het werk aan de auteursrechthebbende is voorbehouden, is met de verkoop van [de eenmanszaak] van het script zonder toestemming van Kingbee eveneens naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Kingbee op het webdesign van de website. Door het script blijvend te koop aan te bieden op www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl, dreigt bovendien een nieuwe inbreuk, zeker omdat [Gedaagde] in zijn brief van 23 juni 2015 aan de advocaat van Kingbee schrijft dat [de eenmanszaak] het script mag doorverkopen aan iedereen en dit ook zal blijven doen (productie 32 van de zijde van Kingbee). De vorderingen van Kingbee onder II) en III) zullen ten aanzien van de website dan ook worden toegewezen.

Slotsom
5.22. Voor wat betreft de in conventie gevorderde maatregelen is de slotsom dan ook dat de vorderingen onder II) en III) zullen worden toegewezen ten aanzien van de website en www.kortingscodez.nl. Daaraan zal als gevorderd een dwangsom worden verbonden. De vorderingen onder I) en IV) tot en met VII) zullen worden afgewezen.

Verbod tot het doen van negatieve uitlatingen
6.3. Het spoedeisend belang van [de eenmanszaak] bij het door hem gevorderde verbod vloeit voort uit de gestelde schadelijke negatieve uitlatingen van Kingbee en de vrees dat Kingbee dat andermaal zal doen. (...)

6.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de eenmanszaak] voor nu voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bericht van [Y], welk bericht niet is overgelegd maar waarin [Gedaagde] kennelijk – volgens de beheerder van www.sitedeals.nl – voor oplichter wordt uitgemaakt, te linken is aan Kingbee. Dat is al af te leiden uit het antwoord van deze [Y] op de mail van de beheerder en de reactie daarop van [Gedaagde] (rov 2.13), waarin hij schrijft over ‘zijn compagnon’ en ten aanzien van folderz.be spreekt over dat ‘we hebben besloten daar een ander naar te laten kijken’. Maar [X] maakt die verdenking compleet als hij de dag daarna aan [Gedaagde] schrijft dat (rov 2.14) hij slechte recensies over [Gedaagde] kan schrijven en dat ook de mensen met wie [X] heeft gewerkt staan te popelen om zulke recensies te schrijven. En als Kingbee al niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bericht van deze [Y], dan geeft zijn bericht van 14 maart 2015 in elk geval grond te vrezen dat hij negatieve uitlatingen over [de eenmanszaak] zal doen. Naast de mogelijkheid van het schrijven van slechte recensies, geeft hij immers te kennen dat hij contact heeft met een journalist van het programma Tros Opgelicht over ‘jouw oplichtingspraktijken’.
IEF 15303

Bij herhaling online beschuldigen van strafbare feiten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 oktober 2015, IEF 15303, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250 (de regen tegenhouden)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser was in de periode 2003-2010 bestuurder van Stichting OCIJ, nu: Eduvier, een overkoepelend orgaan waaronder een aantal speciaal onderwijs scholen vallen, waaronder school De Rede te Lelystad. Op website deregentegenhouden.nl wordt de naam van [eiser sub 1] zo’n 400 keer genoemd en zijn er diverse artikelen/mededelingen over en foto’s van eisers geplaatst. Bij herhaling worden eisers beschuldigd van (betrokkenheid bij) strafbare feiten zoals het doen van valse aangiftes, het plegen van fraude, graaigedrag, diefstal en het voeren van Gestapo en nazi-achtige praktijken. [eisers] heeft gesteld dat het [gedaagde] vrij staat om zich op negatieve wijze uit te laten, maar dat de uitlatingen te ver gaan. De rechtbank acht de gevraagde maatregel toewijsbaar voor meerdere uitingen.

4.42. Wel acht de voorzieningenrechter de gevraagde maatregel toewijsbaar voor zover dit wordt beperkt tot het doen van uitlatingen en beweringen:
- dat [eiser sub 1] gefraudeerd heeft;
- dat [eiser sub 1] één of meerdere valselijke aangiftes van kindermishandeling (AMK-melding) gedaan heeft;
- dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, oplichting en/of valsheid in geschrifte;
- dat [eiser sub 1] een persoon met een kwaadaardig karakter is;
- dat [eiser sub 1] klautert over de ruggen van anderen;
- dat [eiser sub 1] leerlingen schopt;
- dat [eiser sub 1] een bedrijf, een school, een stichting of een privépersoon over de rand van de afgrond zal voeren.
Dit op grond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de onrechtmatigheid van deze uitlatingen, te meer nu de door [gedaagde] gestelde aanleiding tot het doen van dergelijke (onrechtmatige) uitlatingen met name is ontstaan in de periode 2006-2008.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden de op de website voorkomende content als weergegeven:
- in 2.13 onder i. alinea (a);
- in 2.13 onder ii. alinea (b) en het deel van alinea (f) beginnende met “Hoe meer etiketten (…)” t/m “(…) van zijn poppen”;
- in 2.13 onder iii. alinea’s (a) t/m (c), alinea (e) en het deel van alinea (f) beginnende met “Wij van ‘ [naam webside gedaagde] ’ (…)” t/m “(…) Als jij maar droog zit”;
- in 2.13 onder iv. alinea (d), alinea (h), alinea (i) en alinea’s (o) t/m (r)’
- in 2.13 onder v. alinea’s (a) t/m (o);
- in 2.14, voor wat betreft de foto’s waarop [eiseres sub 2] staat afgebeeld alsmede de onderschriften die gaan over [eiseres sub 2] ;
- in 2.15;
- in 2.16;
- in 2.17, het gehele weergegeven eerste kopje;
- onder 2.17, het tweede kopje, voor zover dit de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft;
- onder 2.17, het derde kopje voor zover het de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft alsmede de zinsnede “als zwerver (hobo)”;
- onder 2.17, het gehele vierde kopje.

5.2. verbiedt [gedaagde] zich in het openbaar uit te laten over [eiser sub 1] in bewoordingen als omschreven in 4.42, of in bewoordingen van gelijke strekking,
IEF 15302

Google moet persoonsgegevens verkoper illegale e-books afstaan aan BREIN

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015, IEF 15302; ECLI:NL:RBDHA:2015:11408 (Stichting BREIN tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Uit het persbericht: Google moet aan stichting BREIN de persoonsgegevens leveren van iemand die illegale e-books verkocht via Google Play. Dat heeft de Haagse kortgedingrechter bepaald in een kort geding dat BREIN had aangespannen tegen het bedrijf. De stichting die voor haar leden opkomt tegen piraterij op internet heeft volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat er inderdaad sprake is van inbreuk op auteursrechten door de verkoop van e-books van onder meer Harry Mulisch, John Grisham en Tommy Wieringa tegen een prijs van 2,21 euro.

Afweging tussen eigendom, vrij ondernemerschap en privacy: De kortgedingrechter beveelt de afgifte van de persoons- en adresgegevens van de houder van het Google Play-account Flȃmanca Hollanda, die de e-books verkocht, op grond van de Auteurswet. Om tot deze beslissing te komen, heeft de rechter de grondrechten van de betrokken partijen tegen elkaar afgewogen. Dat zijn enerzijds het recht op bescherming van eigendom van (de auteurs die aangesloten zijn bij) de stichting BREIN en het tegengaan van inbreuken op rechten van intellectuele eigendom. Dat is anderzijds het recht van Google op vrij ondernemerschap en van de accounthouder van Flȃmanca Hollanda op vrije meningsuiting, waaronder het belang om anoniem te blijven en het recht op privacy/eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

BREIN heeft een reëel belang bij verkrijging van de identificerende gegevens, namelijk de effectieve handhaving van de auteursrechten van haar leden, waarop inbreuk wordt gemaakt. Zij kan die inbreuk stoppen door de persoon of personen achter Flȃmanca Hollanda daarop aan te spreken. Google is voor BREIN het enige aanknopingspunt om deze houder te achterhalen. De daartegenover staande belangen van de houder van Flȃmanca Hollanda leggen volgens de rechter weinig gewicht in de schaal. Google heeft niet duidelijk gemaakt welk zwaarwegend belang zij heeft waardoor de rechter tot een andere afweging zou moeten komen. De inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Google is minimaal: zij hoeft enkel de gegevens ter beschikking te stellen die zij op dit moment nog heeft.

Op andere blogs:
MediaReport