DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14881

Juistheid van het gepubliceerde hoeft niet "min of meer onomstotelijk" vast komen te staan

Hof Amsterdam 21 april 2015, IEF 14881 (Vara tegen Pretium)
Uitspraak ingezonden door Laura Broer, Le Poole & Bekema. Mediarecht. Vara besteedt in Kassa aandacht aan klachten omtrent de dienstverlening van Pretium aan vaak oudere klanten. De rechtbank heeft op 20 november 2013 één onderdeel van de uitzending onrechtmatig bevonden. Vara is tegen dit oordeel van de rechtbank in appel gegaan. Pretium heeft daarnaast incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis. Pretium beroept zich op het argument van hoor en wederhoor en de reikwijdte van het feitenonderzoek dat Vara had moeten behoren te verrichten. Het hof oordeelt dat de grieven van Vara slagen en de grieven van Pretium moeten worden afgewezen.

 

Beoordeling

3.3 De rechtbank heeft - kort gezegd - Pretium, voor zover het de zaak van Glas betreft,  in het gelijk gesteld en de gevorderde verklaring voor recht op dat onderdeel toegewezen en daarbij - uitvoerbaar bij voorraad - Vara veroordeeld dat deel van de uitzending te verwijderen uit de diverse media.


3.11 [...] Gelet op de inhoud van de uitzending, zoals de rechtbank daarvan in het feitenrelaas onder 2.11 van het bestreden vonnis een weergave geeft, is de samenvatting daarvan onder 4.7. van het vonnis [...] een adequate en toereikende weergave van de strekking van die uitzending.

3.12 [...] De in de klachten van Pretium doorklinkende opvatting dat pas over feiten zou mogen worden gepubliceerd nadat - aan de hand van gedegen eigen feitelijk onderzoek - de juistheid van de feitelijke basis van hetgeen wordt gepubliceerd min of meer onomstotelijk is komen vast te staan, kan niet als juist worden aanvaard. Deze opvatting zou betekenen dat de nieuwsvoorziening en het commentaar op nieuws in de media voor een belangrijk deel onmogelijk zou worden.

3.13 Voorts is het hof van oordeel dat, anders dan Pretium doet voorkomen, het opzeggingstraject van de aansluiting van Glas wel degelijk een weg met hindernissen is geweest. [...]

3.16 [...] Kort gezegd komt dat er op neer dat zowel voorafgaand aan de uitzending (schriftelijk) als in de uitzending (mondeling) Nyks ampel in de gelegenheid is gesteld op de uitzending respectievelijk de daarin gepresenteerde klachten te reageren. Nyks heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Tot meer was Vara niet gehouden. Hetgeen in de grieven verder op dit punt nog wordt opgemerkt, maakt dat niet anders. [...]

3.17 De conclusie is dat Vara niet onrechtmatig jegens Pretium heeft gehandeld. De principale grieven 3 en 4 slagen daarmee ook, terwijl de incidentele grieven 3a tot en met 3c, 4,5a en 5b falen. Het vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van Pretium worden alsnog in hun geheel afgewezen. Zij moet worden veroordeeld aan Vara terug te betalen wat Vara ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar mocht hebben betaald. Pretium zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en van het principale en incidentele hoger beroep.

 

IEF 14872

Namen bankmedewerkers uit boek De Verpanding

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 april 2015, IEF 14872; ECLI:NL:RBDHA:2015:4096 (Rabobank tegen Stichting Restschuld Eerlijk Delen)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Het vermelden van de namen van bankmedewerkers in het boek "De Verpanding", over de handelswijze van die bank, is onrechtmatig. Rabobank wil geen algeheel verbod op het boek en is er niet op uit om haar criticasters het zwijgen op te leggen. Rabobank kan zich ook niet vinden in de overige inhoud van het boek, maar zij heeft zich met haar vorderingen daar niet tegen gericht. Het oordeel van de voorzieningenrechter gaat daarom uitsluitend over de rechtmatigheid van het vermelden van de persoonsgegevens van de medewerkers. Verspreiding van het boek in de huidige versie (met namen) moet worden gestaakt en in de reeds uitgegeven boeken moet de namen onherkenbaar / onleesbaar worden gemaakt, of die boeken moeten worden vernietigd.

3.3. De voorzieningenrechter merkt op dat Rabobank uitsluitend bezwaar heeft tegen de vermelding van persoonsgegevens van (oud-)medewerkers in het boek en op de website. Hoewel Rabobank zich ook niet kan de vinden in de overige inhoud van het boek, zijn geen van haar vorderingen daarop gericht en kan een oordeel van de voorzieningenrechter over de inhoud van het boek – voor zover niet noodzakelijk voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen – achterwege blijven.
3.8. Uit het voorstaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat Stichting RED en Boektotaal niet aannemelijk hebben gemaakt dat een gerechtvaardigd belang bestaat bij de vermelding van persoonsgegevens van (oud-)medewerkers van Rabobank in het boek en op de website. Het belang van die (oud-)medewerkers om hun persoonlijke levenssfeer te beschermen dient dan ook te prevaleren en daarmee is publicatie van de persoonsgegevens onrechtmatig. Dit geldt, volledigheidshalve, ook voor de publicatie van het telefoongesprek op de website, nu – zoals Rabobank terecht stelt – publicatie van een stem ook publicatie van een persoonsgegeven betreft. De omstandigheid dat Rabobank niet is ingegaan op verzoeken van de schrijfster om informatie te geven over de visie van Rabobank op de in het boek omschreven zaken maakt voorstaande niet anders. Nog daargelaten dat in het verzoek van de schrijfster niet reeds kenbaar is gemaakt dat persoonsgegevens in het boek zouden worden opgenomen en dat het verzoek om mee te werken niet gericht is geweest aan de genoemde (oud-)medewerkers, kan aan het niet willen meewerken van Rabobank aan het boek geen rechtvaardiging worden ontleend aan het opnemen van die persoonsgegevens. Ook de omstandigheid dat Rabobank zelf ook – volgens Stichting RED en Boektotaal: heimelijk – een telefoongesprek met [F] heeft opgenomen leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat Rabobank niet is overgegaan tot openbaarmaking van dat gesprek, behoudens in het kader van haar verweer in onderhavige procedure.

3.9. De vorderingen van Rabobank zullen op na te melden wijze worden toegewezen. Daarbij zal ten aanzien van het gevorderde onder (c) in redelijkheid een termijn van twee weken worden gegund en ten aanzien van het gevorderde onder (d) een termijn van vierentwintig uur na betekening. De vorderingen zullen zowel ten aanzien van Stichting RED en Boektotaal worden toegewezen. Weliswaar staat Boektotaal niet als uitgever in de colofon van het boek vermeld, dat laat onverlet dat zij als uitgever aan de uitgave van het boek heeft meegewerkt, in elk geval door middel van het verstrekken van een ISBN-nummer. Tegen de stelling van Rabobank dat Stichting RED en Boektotaal beiden (eind)verantwoordelijk zijn voor de onrechtmatige uitingen in het boek en op de website is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
IEF 14849

Verwijdering uit zoekresultaten kan verzoend worden met vrijheid van meningsuiting

Rechtbank Amsterdam 11 maart 2015, IEF 14848; ECLI:NL:RBAMS:2015:1958 (eiser tegen Erdee Media)
Mediarecht. Vindbaarheid. Rechtbank oordeelt dat eventuele onrechtmatigheid van artikel 1 is weggenomen door publicatie van het latere artikel 4. Rechtbank ziet geen aanleiding de voortgezette publicatie op www.refdag.nl als onrechtmatig aan te merken. Publicatie van artikel 1 op www.digibron.nl is onrechtmatig zolang daarbij geen verwijzing naar artikel 4 is opgenomen. De normen van richtlijn 95/46 zijn ook van toepassing op de beheerder van een krantenarchief. Een bevel aan uitgever Erdee om aan google instructies te geven betreffende zoekresultaten bij een zoekopdracht met bepaalde zoektermen kan verzoend worden met de vrijheid van meningsuiting.

4.8 (...) Het is voor de beheerder van de website betrekkelijk eenvoudig, zoals door [eiser] is gesteld en door Erdee niet (gemotiveerd) is betwist, om aan google een instructie te geven waardoor de betreffende artikelen niet langer in de zoekresultaten voorkomen, bij een zoekopdracht met de zoektermen “[eiser]” en/of [gemachtigde]”.
Op de voet van artikel 9 van de richtlijn 95/46 moet worden beoordeeld of een bevel aan Erdee om een dergelijk verzoek aan de exploitant van de zoekmachine te doen, teneinde het recht op de persoonlijk levenssfeer beschermen, verzoend kan worden met de vrijheid van meningsuiting.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
Artikel I is in belangrijke mate negatief voor [eiser&gemachtigde]. Daar komt bij dat de wijze waarop de zoekresultaten worden weergegeven er toe leidt dat wel de negatieve connotatie van de kop wordt vermeld, maar niet, zonder dat wordt door geklikt naar het artikel, de verwijzing naar Artikel IV
De gegevens van Artikel I hebben betrekking op een ver verleden. De noodzaak om daarvan thans nog aan het publiek mededeling te doen is beperkt. Door het betreffende artikel in de zoekmachine op de bedoelde namen niet-traceerbaar te maken wordt slechts in beperkte mate de toegang tot het artikel beperkt. Bij zoeken op de site zelf blijft het artikel immers wel vindbaar.


De rechtbank
5.1. beveelt dat Erdee binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de publicatie van het artikel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005 via www.digibron.nl, zal staken en gestaakt zal houden, indien en voor zolang bij die publicatie niet, op de wijze als bij de publicatie op www.refdag.nl van dat artikel, verwezen wordt naar het artikel “Beschuldigingen tegen [eiser] ingetrokken”,
5.2. beveelt Erdee om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het er toe te leiden dat het artikel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005 zoals gepubliceerd op www.refdag.nl en/of www.digibron.nl niet langer in de zoekresultaten van Google.nl en/of Google.com wordt getoond bij gebruikmaking van de zoektermen “[eiser]” en/of “[gemachtigde]”,
IEF 14845

Verborgen camerabeelden toegestaan, noemen bioscoopfilm verboden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 maart 2015, IEF 14845; ECLI:NL:RBAMS:2015:2091 (X tegen SBS en Noordkaap)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Verborgen camera. 10 EVRM en 6:162 BW. Rechtspraak.nl: Item in Undercover in Nederland (SBS) over twee filmmakers mag worden uitgezonden. De naam van een inmiddels afgeronde film van hun hand mag daarin echter niet worden genoemd. Vordering tot verbod van uitzending van de beelden gemaakt met een verborgen camera afgewezen. Voldoende aannemelijk dat een verborgen camera moest worden ingezet om opheldering te verkrijgen over misstanden. Uitzending niet onrechtmatig; aan de belangen van de filmmakers is voldoende tegemoet gekomen door het onherkenbaar maken van hun gezichten en het niet noemen van namen.

4.8. Dat X c.s. jonge onervaren actrices zaken voorspiegelen die niet reëel zijn en daarmee deze meisjes mogelijk verleiden om aan X c.s. substantiële bedragen te betalen, kan worden gekwalificeerd als een misstand die publiciteit behoeft. De vraag of Y wel of niet een joint heeft gerookt op de set en om die reden is weggestuurd alsook de vraag of Z zich aanvankelijk had aangemeld voor de functie als regieassistente dan wel als actrice - waarover partijen ieder een andere opvatting hebben, waarvan de juistheid niet kan worden vastgesteld zonder nader onderzoek naar de feiten waarvoor het kort geding zich niet leent - zijn in dit verband van ondergeschikt belang en behoeven daarom thans geen verdere bespreking.
4.6. Niettegenstaande het onder 4.5. weergegeven verweer, kan hetgeen Stegeman c.s. aan de kaak willen stellen worden aangemerkt als een misstand, die de samenleving raakt. Van belang is dat Stegeman c.s. is benaderd door diverse tipgeefsters waarbij Stegeman c.s. onweersproken heeft gesteld dat dit er naast Y en Z nog drie zijn geweest) die zich door de filmmakers om de tuin geleid voelden. Hetgeen de tipgeefsters naar voren hebben gebracht bevat voldoende concrete aanwijzingen dat X c.s. zich tegenover jonge meisjes met ambities op het acteervlak voordoen als zeer succesvolle filmmakers en dat zij deze meisjes werven voor films die naar hun zeggen in alle Pathé theaters worden vertoond, alsook dat zij (enkele van) deze meisjes laten betalen om een rol in hun films te krijgen. De heimelijk opnamen vormen daarvan naderhand een indringende illustratie. Daarin zeggen X c.s. onder meer dat zij in India al een aantal actrices schatrijk hebben gemaakt, wordt de term Bollywood genoemd en wordt zonder enig voorbehoud gezegd dat de film(s) op korte termijn, in 2013 en 2014, in alle Pathé bioscopen te zien zal (zullen) zijn. X c.s. hebben echter niet weersproken dat hun films tot op heden in geen enkele bioscoop zijn vertoond en voorshands evenmin aannemelijk gemaakt dat deze aan (distributeurs ten behoeve van) Pathé bioscopen zelfs maar zijn aangeboden. Dit werkt een heel ander licht op hun werkwijze dan zij zelf (aanvankelijk) hebben verklaard en ondersteunt de verklaringen van de tipgeefsters. Verder komt in de beelden uitgebreid ter sprake dat een filmrol kan worden 'gekocht' (€1000,- voor iedere minuut dat de betrokken persoon in beeld in) en dat dit in de filmwereld ook heel gebruikelijk is, waarbij als voorbeeld Doutzen Kroes in de film Nova Zembla wordt genoemd (hetgeen overigens, naar Stegeman c.s. onweersproken heeft gesteld, volgens het management van Doutzen Kroes volledige uit de lucht is gegrepen). Ook in de opgenomen telefoongesprekken spreken X c.s. over het tegen betaling kunnen verkrijgen van een filmrol.
4.9. Uit het onder 4.6 en 4.7 overwogene vloeit tevens voort dat de in de uitzending gebezigde uitlatingen voldoende steun vinden in het beschikbare feiten materiaal.
4.10. X c.s. hebben verder gesteld dat Stegeman c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door een verborgen camera te hanteren, terwijl er geen redelijke verdenking bestond dat X. c.s. zich schuldig maakten aan bedrog. Anders dan mogelijk in een strafrechtelijke context het geval is, is dit voor de beoordeling van een aanspraak uit onrechtmatige daad een te strenge maatstaf. Wel dient tot uitgangspunt dat bij het hanteren van een verborgen camera terughoudendheid past, aangezien het heimelijk maken van opnamen een ernstige) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gefilmde perso(o)n(en) vormt. Dit betekent dat gebruik maken van een verborgen camera in beginsel slechts gerechtvaardigd kan zijn, indien daarmee een ernstige misstand kan worden aangetoond, die zonder hantering van deze methode niet blootgelegd had kunnen worden.

4.11 Op grond van de binnengekomen tips, weergegeven in 4.6. mochten Stegeman c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter menen dat mogelijk sprake was van ernstige misstanden waarbij andere middelen dan het inzetten van de verborgen camera voor het verkrijgen van ophelderingen daarover niet voorhanden waren. Naderhand is dat bevestigd doordat X.c.s. uitlatingen die zijn volgens de tipgeefster hebben gedaan (zoals met betrekking tot de vertoning van de films in alle Pathé bioscopen) tegenover Stegeman en ook in de correspondentie aanvankelijk hebben ontkend (zie bij 2.14), terwijl uit de beelden blijkt dat die ontkenning niet juist is. In de gegeven omstandigheden is de inzet van de verborgen camera daarom niet onrechtmatig, ook niet nu vooralsnog geen harde bewijzen voorhanden zijn dat daadwerkelijk betalingen aan X c.s. zijn verricht voor het spelen in films die vervolgens niet (althans niet in reguliere bioscopen) worden vertoond.

4.13. De nadelige gevolgen voor X c.s. zijn dan ook te overzien. Wel worden in de uitzending de namen genoemd van de door X c.s. te produceren (of reeds geproduceerde) films. Weliswaar zijn ook deze films nog nergens te zien, maar ten aanzien van de film XXX hebben X c.s. vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat deze met de nodige investeringen van hun kant daadwerkelijk tot stand is gekomen. Niet valt uit te sluiten dat deze film op termijn alsnog zal worden aangeboden aan distributeurs ten behoeve van vertoning in bioscopen in Nederland en elders. Aan X c.s. zal in dit opzicht het voordeel van de twijfel worden gegund. Aannemelijk is dat in dat geval het noemen van de naam XXX in de in de door Stegeman c.s. in beeld gebrachte context, waarbij op zijn minst (ook) de suggestie wordt gewekt dat dit geen reële filmproductie is, een succesvolle exploitatie van deze film voorgoed onmogelijk maakt. Voor zover de suggestie onjuist is, wat op dit moment dus niet valt uit te sluiten, moet het noemen van de naam van de film om die reden onrechtmatig worden geacht.

Op andere blogs:
Mediareport
.


X produceert films en belooft aan acteurs een Bollywood-carrière in een film. Undercover in Nederland neemt heimelijk gesprekken op en confronteert X. Omdat zij in de uitzending worden afgeschilderd als malafide filmmakers die zich schuldig maken aan oplichting en bedrog en de film al klaar voor distributie, vorderen zij verbod op noemen van de naam van de film.

Stegeman c.s. is benaderd door diverse tipgeefsters die door filmmakers om de tuin geleid voelden [r.o. 4.6 en 4.7]; er zijn verborgen camerabeelden gemaakt. Naderhand is dat bevestigd doordat X.c.s. uitlatingen die zijn volgens de tipgeefster hebben gedaan (zoals met betrekking tot de vertoning van de films in alle Pathé bioscopen) tegenover Stegeman en ook in de correspondentie aanvankelijk hebben ontkend (zie bij 2.14), terwijl uit de beelden blijkt dat die ontkenning niet juist is. In de gegeven omstandigheden is de inzet van de verborgen camera daarom niet onrechtmatig.

Aan X c.s. wordt het voordeel van de twijfel worden gegund. Met het noemen van de naam zal op zijn minst (ook) de suggestie wordt gewekt dat dit geen reële filmproductie is, en wordt succesvolle exploitatie van deze film voorgoed onmogelijk gemaakt. Geen enkele bioscoop zou de film nog willen afnemen. De voorzieningenrechter verbiedt slechts om in de voorgenomen tv-uitzending die gaat over de bedrijven en filmactiviteit van X de naam van de film te noemen.

IEF 14837

Parlementslid Sint Maarten verliest rechtszaak over negatieve uitlating VVD-Kamerlid

Vzr. Rechtbank Den Haag 3 april 2015, IEF 14837; ECLI:NL:RBDHA:2015:3776 (Parlementslid St. Maarten)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: In een kort geding tussen parlementslid op Sint Maarten en Tweede Kamerlid heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de uitlating van het kamerlid [in september 2014] over mogelijke omkoping weliswaar onrechtmatig is, maar dat hij deze uitlating niet meer hoeft te rectificeren. De uitlating is inmiddels te lang geleden en het parlementslid van Sint Maarten heeft thans geen belang meer bij rectificatie. Ook de gevorderde schadevergoeding is afgewezen.

Uitlating wel onrechtmatig
In haar vonnis heeft de kortgedingrechter overwogen dat een publicatie waarin een politicus in verband wordt gebracht met omkoping zeer nadelig is en dat een dergelijke beschuldiging alleen publiekelijk behoort te worden gedaan indien deze voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Naar het oordeel van de rechter was dat bij de uitlating van het Tweede Kamerlid niet het geval. Bij dit oordeel heeft de rechter er rekening mee gehouden dat de uitlatingen van het Tweede Kamerlid op Sint Maarten serieus worden genomen.

Geen rectificatie
Hoewel de uitlating als onrechtmatig wordt beoordeeld, acht de rechter door het tijdsverloop na de uitlating, die in september 2014 is gedaan, rectificatie niet meer passend, omdat deze uitlatingen sindsdien niet meer in de pers zijn herhaald. Volgens de rechter heeft het parlementslid van Sint Maarten daarom nu geen belang meer bij die rectificatie.

Geen schadevergoeding
Ook de door hem gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen, omdat naar het oordeel van de rechter in kort geding niet kan worden vastgesteld dat er een verband bestaat tussen de uitlating en de gestelde schade.

IEF 14835

Beroep op citaatrecht en uitingsvrijheid slagen in Britt Dekker-arrest, en vragen van uitleg

HR 3 april 2015, IEF 14835; ECLI:NL:HR:2015:841 (GS Media tegen Sanoma c.s.)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, Remy Chavannes, Brinkhof  Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Grondrechten. vrijheid van meningsuiting. Beroep citaatrecht slaagt. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op Geenstijl.nl voorafgaand aan publicatie in Playboy. Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede.

In elk geval heeft het hof met zijn oordeel dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aanvaard dat de vrijheid van meningsuiting een auteursrechtinbreuk rechtvaardigt een onjuiste maatstaf aangelegd, omdat het auteursrecht en de uitingsvrijheid twee gelijkwaardige grondrechten zijn. Prejudiciële vragen over hyperlink naar een door derde beheerde website. Gestelde vragen:

1.a Is sprake van een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende door middel van een hyperlink op een door hem beheerde website verwijst naar een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijke website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende beschikbaar is gesteld?
1.b Maakt het daarbij verschil of het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

1.c Is van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming van de rechthebbende voor de plaatsing van het werk op de bij 1.a genoemde website van de derde en, in voorkomend geval, van de omstandigheid dat het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

2.a Indien het antwoord op vraag 1.a ontkennend luidt: is in dat geval wél sprake van een mededeling aan het publiek, of kan daarvan sprake zijn, indien de website waarnaar de hyperlink verwijst, en daarmee het werk, voor het algemene internetpubliek weliswaar vindbaar is, maar niet eenvoudig, zodat het plaatsen van de hyperlink het vinden van het werk in hoge mate faciliteert?

2.b Is bij de beantwoording van vraag 2.a van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van de omstandigheid dat de website waarnaar de hyperlink verwijst voor het algemene internetpubliek niet eenvoudig vindbaar is?

3. Zijn er andere omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij beantwoording van de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek indien door middel van een hyperlink toegang wordt verschaft tot een werk dat niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

Rechtspraak.nl:

Auteursrecht. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op website (Geenstijl.nl) voorafgaand aan publicatie in Playboy. Inbreuk op auteursrecht? Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede. Beroep op uitingsvrijheid (art. 10 EVRM) tegenover handhaving intellectuele eigendomsrechten (art. 1 Eerste Protocol, art. 17 EU-Handvest), maatstaf voor belangenafweging (HvJEU 27 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien); EHRM 10 januari 2013, ECLI:NL:XX:2013:BZ9845 (Ashby Donald)). Is plaatsing hyperlinks een ‘mededeling aan publiek’ (art. 12 Aw, art. 3 Auteursrechtrichtlijn)? HvJEU 13 februari 2014, ECLI:EU:C:2014:24 (Svensson). Wordt met interventie een nieuw publiek bereikt? HvJEU 21 oktober 2014, ECLI:EU:C:2014:2315 (BestWater). Zijn bestanden ‘volmaakt privé’ gebleven? Motiveringsklacht. Bewijslastverdeling. Faciliteren van anderszins niet eenvoudig vindbare foto’s door plaatsing van hyperlinks, omzeiling beperkingsmaatregelen website waar beschermd werk zich bevindt of interventie waardoor foto’s nieuw publiek bereiken? Prejudiciële vragen aan HvJEU.

Minbuza:

In oktober 2011 maakt een fotograaf in opdracht van Sanoma, verweerster en uitgever van Playboy (verweerster 2), een fotoreportage van Britt Dekker (verweerster 3), een zogenaamde ‘BN-er’ die geregeld op een NL commerciële tv-zender te zien is. Dekker heeft verweerster exclusief toestemming gegeven de foto’s in Playboy te publiceren en gedeeltelijk op de website van het blad. Verzoekster is exploitant van de website Geenstijl.nl. Zij ontvangt op 26 oktober 2011 een anonieme linktip naar een bestand op de site ‘Filefactory’ waarin de betreffende fotoreportage is opgeslagen. In het tv-programma Pownews van die dag wordt van het uitlekken van de foto’s melding gemaakt en er worden enkele foto’s getoond. Verweerster heeft nog dezelfde dag de Telegraaf (moederbedrijf van verzoekster) verzocht te voorkomen dat de foto’s worden gepubliceerd. Op 27-10-2011 staat op de site GeenStijl het bericht dat de foto’s zijn uitgelekt, een uitsnede van één van de foto’s, en een link naar de site waarop het zip-bestand met alle foto’s was opgeslagen. Sanoma sommeert verzoekster de hyperlink te verwijderen, waarop verzoekster niet reageert. Filefactory verwijdert de bestanden op verzoek van verweerster wel. Verzoekster trekt zich niets van dreigementen van verweerster aan, en publiceert op 07-11-2015 het bericht dat ‘blote Dekker’ GeenStijl gaat aanklagen. Daarbij wordt wederom een link naar de foto’s geplaatst, nu op een nieuwe website ‘imageshack’. Ook laatstgenoemde verwijdert de bestanden na verzoek van verweerster. Op 17-11-2011 wordt een nieuwe hyperlink op de site van GeenStijl geplaatst en er worden door derden op het forum van GS nieuwe links geplaatst naar andere websites waarop de foto’s te zien zouden zijn. De foto’s zijn ten slotte in het decembernummer van Playboy geplaatst.
Verweersters stellen dat verzoekster door het plaatsen van hyperlinks inbreuk heeft gemaakt op auteursrecht Sanoma en portretrecht Dekker, en onrechtmatig heeft jegens hen heeft gehandeld. Bij de RbAms worden de vorderingen grotendeels toegewezen, maar het HofAms vernietigt het vonnis omdat de foto’s door plaatsing op Filefactory al eerder openbaar waren gemaakt. Het Hof achtte onrechtmatig handelen wel bewezen: GS faciliteerde het bekijken van de foto’s door plaatsing van de links, en met het plaatsen van een uitsnede van één van de foto’s is wel inbreuk op auteursrecht gemaakt (niet op portretrecht Dekker want haar gelaat stond niet op de foto).Het HofAms oordeelt dat schending auteursrecht ook mogelijk is door publiceren van slechts een uitsnede (‘een citaat’) van een foto, waarvoor in de NL Auteurswet voorwaarden zijn gesteld om niet als inbreuk te worden beschouwd. GS gaat in cassatie wegens vermeende schending van haar vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in EVRM artikel 10. Sanoma stelt incidenteel cassatieberoep in wegens het oordeel van het HofAms dat plaatsen hyperlinks niet als openbaarmaking in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt.
De verwijzende NL rechter (HR) concludeert uit vaste rechtspraak van het HvJEU dat een mededeling alleen als ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van RL 2001/29 wordt beschouwd wanneer sprake is van een ‘nieuw publiek’. Het gaat hier om dezelfde doelgroep en dan zou geen toestemming van de houders van het auteursrecht vereist zijn, maar er is wel sprake van hulp bij het omzeilen van verweersters beperkingsmaatregelen aangezien alleen abonnees van Playboy vrij toegang hadden. De vraag of in deze zaak sprake is van ‘mededeling aan het publiek’ kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden. Ook de vraag of sprake is van ‘nieuw publiek’ doordat GS heeft doorgelinkt naar een site die geen toestemming had de foto’s te openbaren kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden.

In citaten:

Citaatrecht
5.1.7 In het hiervoor in 5.1.2 aangehaalde oordeel van het hof ligt besloten dat in de uitsnede die het heeft beoordeeld de auteursrechtelijke trekken van het werk herkenbaar zijn. De klacht dat het hof heeft verzuimd daarover een oordeel te geven is dan ook ongegrond. Of dat oordeel in het licht van de stellingen van GS Media voldoende begrijpelijk is kan in het midden blijven, nu onderdeel I.5 terecht aanvoert dat het hof niet de juiste uitsnede heeft beoordeeld. Gelet op de stellingen van partijen zoals weergeven in het onderdeel en de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1.4, volgt dat alleen de uitsnede zonder kleding afkomstig is uit een van de foto’s waarop de berichtgeving op GeenStijl betrekking had en ten aanzien waarvan Sanoma c.s. zich op het auteursrecht van [betrokkene] hebben beroepen. Na verwijzing zal dan ook, met inachtneming van hetgeen hiervoor in 5.1.5 en 5.1.6 is overwogen, alsnog moeten worden beoordeeld of in die uitsnede de auteursrechtelijk beschermde trekken van de foto waaruit de uitsnede afkomstig is herkenbaar zijn.

5.2.1 Onderdeel II is gericht tegen de verwerping door het hof van het betoog van GS Media dat de in art. 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid in de weg staat aan de handhaving van het beroep op het auteursrecht ten aanzien van de uitsnede.

5.2.6 Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het hof het voorgaande niet miskend. Het laat immers de mogelijkheid open dat de aan GS Media toekomende uitingsvrijheid aan de handhaving van het auteursrecht met betrekking tot de uitsnede in de weg staat. Onderdeel II.7 klaagt evenwel terecht dat het hof met zijn oordeel dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Of de uitingsvrijheid in een concreet geval behoort te prevaleren, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uiting. In verband met dit laatste is van belang dat, wanneer het gaat om een commerciële uiting, het belang van degene die deze uiting doet in beginsel minder zwaar weegt dan wanneer het een publicatie van algemeen maatschappelijk belang betreft (vgl. de hiervoor in 5.2.5 genoemde uitspraak in de zaak Ashby Donald e.a./Frankrijk).

Eerdere voorspelling van de te beantwoorden vragen door Dirk Visser: IEF 14537

Op andere blogs:
Cassatieblog
MediaReport

IEF 14834

Omroep Max krijgt boete voor Heel Holland Bakt gelicentieerde producten

CvdM 17 maart 2015, IEF 14834 (Omroep Max - Heel Holland Bakt)
Mediarecht. Rechtenlicentie. Merkenrecht. Boete Omroep MAX voor overtreding van het dienstbaarheidsverbod ten aanzien van de Heel Holland Bakt producten. Door het Commissariaat voor de Media is in het kader van zijn toezichthoudende taak op grond van de Mediawet 2008, onderzoek verricht naar een mogelijke overtreding door Omroep MAX van het dienstbaarheidsverbod van artikel 2.141 van de Mediawet 2008. Aanleiding voor het onderzoek waren de Heel Holland Bakt producten die te koop zijn (geweest) via de winkels van Albert Heijn, ah.nl en Bol.com, alle eigendom van Ahold. Merkdepots zijn verricht door Omroep Max als houder.

Merchandise en het dienstbaarheidsverbod 61. Merchandise is het commercieel exploiteren van rechten op karakters/figuren, namen en (beeld)merken door het op de markt brengen van producten en diensten. Het op de markt brengen van merchandise rondom programma’s van publieke media-instellingen is in beginsel niet verboden, mits de publieke media-instellingen zich houden aan de reclameen sponsorregels, het dienstbaarheidsverbod en toestemming van het Commissariaat krijgen voor het uitvoeren van deze nevenactiviteit. Het Commissariaat merkt hierbij duidelijkheidshalve op dat in het onderhavige geval geen sprake is van een nevenactiviteit van een publieke media-instelling. Merchandise is dus mogelijk, maar mag er niet toe leiden dat commerciële partijen daar meer dan normaal van profiteren. Het dienstbaarheidsverbod betreft immers alle activiteiten van publieke media-instellingen

62. Zoals gezegd is merchandise rondom programma’s in beginsel niet verboden, mits er wordt voldaan aan een aantal vereisten zoals naleving van het dienstbaarheidsverbod. De exclusiviteit van de verkoop van de Heel Holland Bakt merchandise door Ahold in combinatie met het grote aantal producten, hebben tot de vraag geleid of een commerciële derde (Ahold) daarmee een meer dan normale winst of andere concurrentievoordelen heeft kunnen behalen.

67. Omroep MAX had zich tijdens het ondertekenen van het contract met de BBCW bewust moeten zijn van het dienstbaarheidsverbod door het uit handen geven van de merchandiserechten. Dat deze dienstbaarheid zich in de praktijk realiseerde door het op de markt brengen van een Heel Holland Bakt productlijn door Ahold was daarbij voor Omroep MAX te voorzien nu al voordat Omroep MAX de licentieovereenkomst sloot, in andere landen waar een soortgelijke licentie voor een lokale versie van The Great British Bake Off was verleend, eveneens een productlijn met het lokale woordbeeldmerk op de markt is gebracht. Omroep MAX was zich bewust of had zich bewust moeten zijn van het feit dat er merchandise rondom het programma op de markt zou kunnen worden gebracht. Het Commissariaat acht daartoe mede van belang dat Omroep MAX, in overeenstemming met de bepalingen in de licentieovereenkomst, het woordbeeldmerk van Heel Holland Bakt deponeerde en vervolgens overdroeg aan BBCW (zie hierover verder randnummer 75). Ook hierdoor had Omroep MAX er extra alert op moeten zijn dat in de met BBCW afgesloten overeenkomsten voldoende waarborgen werden ingebouwd om overtreding van het dienstbaarheidsverbod te voorkomen.

Merkrechten uit handen gegeven 74. Zoals Omroep MAX ter hoorzitting heeft bevestigd, was zij op grond van haar contract met BBCW verplicht haar merkrechten over te dragen aan BBCW. Het Commissariaat stelt vast dat uit artikel 8.2 van de Key terms in de Format rights license agreement inderdaad volgt dat Omroep MAX Heel Holland Bakt als merk diende te deponeren en op verzoek van BBCW over moest dragen aan BBCW.

IEF 14823

Googles autocomplete-toevoeging ‘Peter R de Vries’ zonder opzettelijke beschadiging

Hof Amsterdam 31 maart 2015, IEF 14823; ECLI:NL:GHAMS:2015:1123 (X tegen Google)
Mediarecht. Recht om vergeten te worden. Vordering tot verwijdering van verwijzingen in zoekmachine. Invullen volledige naam levert verwijzingen op naar websites met initialen van verdachte van misdrijf. Vooralsnog moet daarom worden aangenomen dat de publicaties die daarvan, zoals gebruikelijk, het gevolg zijn geweest en de publieke belangstelling daarvoor, aan het eigen gedrag van [appellant] te wijten zijn. Belang publiek. Manipuleren van zoekgegevens niet aannemelijk gemaakt. Van opzettelijke beschadiging door autocomplete-toevoeging 'Peter R de Vries' is niet gebleken. Bekrachtiging van vonnis waarbij gevorderde voorzieningen zijn afgewezen.

3.12. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat Google de zoekresultaten handmatig heeft gemanipuleerd met geen ander doel dan hem te schaden. Google heeft ter zitting voldoende toegelicht dat een bepaald zoekresultaat kan ontstaan door een verband met een deel van de zoekterm, bijvoorbeeld zijn voornaam, en dat dit zoekresultaat hoger op de lijst van resultaten kan komen doordat gebruikers de webpagina vaak aanklikken. Bovendien wordt met de verwijzing, zoals reeds overwogen, voor het publiek geen zeker verband gelegd met de persoon van [appellant] maar slechts verwezen naar het boek van Engelbertink of naar een website met zijn initiaal. Een en ander betekent dat niet wordt toegekomen aan een verbod om naar aanleiding van het intypen van de volledige naam webpagina’s te tonen waarin (thans) slechts initialen voorkomen, zoals [appellant] kennelijk met zijn vordering sub II beoogt. Evenmin kan op grond van de feiten en omstandigheden worden volgehouden dat Google door haar werkwijze de content van journalistieke publicaties aanvult (met de volledige naam van [appellant]) en daarmee, wat daarvan verder zij, volgens [appellant] de in de media toegepaste initialenregel passeert. Voor het overige is de vordering sub II te ruim en weinig concreet geformuleerd en daarom al niet toewijsbaar. Grief 2, strekkende tot toewijzing van dit onderdeel van de vordering, faalt eveneens.

3.14. [appellant] voert bij grief 4 aan dat Google met de autocomplete-toevoeging ‘Peter R de Vries’ kennelijk opzettelijk beoogt om hem zonder enig gerechtvaardigd doel of publiek belang opnieuw in de belangstelling te plaatsen en dat dit daarom onrechtmatig is. [appellant] heeft echter niet betwist dat de toevoeging automatisch wordt gegenereerd op grond van onder meer het aantal keren dat gebruikers op basis van een bepaalde zoektermen hebben gezocht. Van een opzettelijke beschadiging van [appellant] is dan ook niet gebleken. Voorts heeft te gelden dat, zoals reeds overwogen, het publiek een gerechtvaardigd belang heeft om geïnformeerd te worden over [appellant]. Tot slot weegt mee dat gebruikers die worden geconfronteerd met de aanvulling kennelijk reeds op de hoogte zijn van de volledige naam van [appellant] en dat de met de autocomplete-toevoeging gegenereerde zoekresultaten niet meer gegevens over [appellant] opleveren dan zonder die toevoeging worden verkregen. [appellant] heeft in elk geval niet aangevoerd dat de autocomplete-functie andere verwijzingen oplevert die schadelijk zijn voor hem. Ook de vordering sub IV is niet toewijsbaar, zodat grief 4 faalt.

Op andere blogs:
MediaReport
Hoogenraad & Haak

IEF 14818

Rectificatie artikel over voorkennis na uitgevoerde aanbesteding

Vzr. Rechtbank Rotterdam 27 maart 2015, IEF 14818; ECLI:NL:RBROT:2015:2397 (Zondag Ontwikkeling tegen AD Nieuwsmedia)
Uitspraak ingezonden door Laura Broers en Bas Le Poole, Le Poole Bekema. Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Zondag heeft als projectontwikkelaar van woningbouwprojecten meegedongen in aanbestedigingsprijsvragen van de Gemeente Bunnik. AD publiceert de artikelen 'Projectontwikkelaar kon bouwen in Odijk dankzij voorkennis', 'Bouwen met een luchtje'. De aanbestedingswedstrijd is niet volledig in overeenstemming met gangbare beginselen, een bepaling over nader onderhandelen is gegeven, betekent niet dat Zondag met voorkennis heeft deelgenomen. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet serieus genomen. De rectificatie op voorpagina regioversie Utrecht en website wordt bevolen. AD moet regionale kranten, die naar aanleiding van haar publicaties hebben geschreven , informeren over de rectificatie.

4.9. AD c.s. gheeft in de gewraakte publicatie bedenkingen geuit ten aanzien van zowel de gemeente Bunnik als Zondag. De Voorzieningenrechter heeft, op basis hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en de processtukken, de indruk gekregen dat de wijze waarop de aanbestedingswedstrijd vorm heeft gekregen niet volledig in overeenstemming is geweest met de gangbare beginselen van aanbestedingsrecht. Dit is naar voorlopig oordeel echter met name het gevolg van de handelwijze van de Gemeente Bunnik. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter is de wijze waarop de aanbestedingswedstrijd vorm heeft gekregen echter onvoldoende om jegens Zondat de verwijten te uiten die AD c.s. thans heeft geuit in de publicaties van 6,7, en 8 maart 2015.
Meer in bijzonder is in dit kader van belang dat de Zondag in oktober 2007 als winnaar van de wedstrijd (fase 4) is uitgeroepen. Artikel 10 van het "wedstrijdprogramma" bepaalt onder het kopje vervolgtraject het volgende: "een eventuele wijziging van de oorspronkelijke uitgangspunten zal leiden tot verrekening of aanpassing van het ontwerp. De opdracht (...)" Onder die omstandigheden is begrijpelijk dat Zondag gebruik heeft gemaakt van de haar in het wedstrijdprogramma geboden mogelijkheid om nader met de gemeente te onderhandelen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14814

Verwijderen van deel van filmpje over drugslab

Vzr. Rechtbank Limburg 26 maart 2015, IEF 14814; ECLI:NL:RBLIM:2015:2515  (L1)
Op 1 maart 2015 heeft in een loods in Brunssum door de politie een inval plaatsgevonden, waarbij een drugslaboratium is ontdekt. Van het politieonderzoek is door de lokale omroep cameraopnamen gemaakt, die op de website zijn geplaatst. Opname zijn verkocht aan regionale omroep, die het tot een filmpje heeft bewerkt en met eigen tekst op haar website plaatst. En in het regionale journaal is er aandacht aan besteed. Ten onrechte is de indruk gewekt dat eisers betrokken zijn (geweest) bij de inval en vondst van het drugslaboratorium alsmede de arrestaties. Die schijn dient te worden weggenomen, een deel van het filmpje moet worden verwijderd.

De voorzieningenrechter veroordeelt L1 om binnen drie dagen na dit vonnis de in rechtsoverweging 4.7. bedoelde aanpassing door te voeren in het bericht van 1 maart 2015, geplaatst op de website www.1limburg.nl, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of deel daarvan dat L1 niet aan het in dit vonnis bepaalde voldoet, met een maximum van € 20.000,00,