DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 15303

Bij herhaling online beschuldigen van strafbare feiten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 oktober 2015, IEF 15303, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250 (de regen tegenhouden)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser was in de periode 2003-2010 bestuurder van Stichting OCIJ, nu: Eduvier, een overkoepelend orgaan waaronder een aantal speciaal onderwijs scholen vallen, waaronder school De Rede te Lelystad. Op website deregentegenhouden.nl wordt de naam van [eiser sub 1] zo’n 400 keer genoemd en zijn er diverse artikelen/mededelingen over en foto’s van eisers geplaatst. Bij herhaling worden eisers beschuldigd van (betrokkenheid bij) strafbare feiten zoals het doen van valse aangiftes, het plegen van fraude, graaigedrag, diefstal en het voeren van Gestapo en nazi-achtige praktijken. [eisers] heeft gesteld dat het [gedaagde] vrij staat om zich op negatieve wijze uit te laten, maar dat de uitlatingen te ver gaan. De rechtbank acht de gevraagde maatregel toewijsbaar voor meerdere uitingen.

4.42. Wel acht de voorzieningenrechter de gevraagde maatregel toewijsbaar voor zover dit wordt beperkt tot het doen van uitlatingen en beweringen:
- dat [eiser sub 1] gefraudeerd heeft;
- dat [eiser sub 1] één of meerdere valselijke aangiftes van kindermishandeling (AMK-melding) gedaan heeft;
- dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, oplichting en/of valsheid in geschrifte;
- dat [eiser sub 1] een persoon met een kwaadaardig karakter is;
- dat [eiser sub 1] klautert over de ruggen van anderen;
- dat [eiser sub 1] leerlingen schopt;
- dat [eiser sub 1] een bedrijf, een school, een stichting of een privépersoon over de rand van de afgrond zal voeren.
Dit op grond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de onrechtmatigheid van deze uitlatingen, te meer nu de door [gedaagde] gestelde aanleiding tot het doen van dergelijke (onrechtmatige) uitlatingen met name is ontstaan in de periode 2006-2008.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden de op de website voorkomende content als weergegeven:
- in 2.13 onder i. alinea (a);
- in 2.13 onder ii. alinea (b) en het deel van alinea (f) beginnende met “Hoe meer etiketten (…)” t/m “(…) van zijn poppen”;
- in 2.13 onder iii. alinea’s (a) t/m (c), alinea (e) en het deel van alinea (f) beginnende met “Wij van ‘ [naam webside gedaagde] ’ (…)” t/m “(…) Als jij maar droog zit”;
- in 2.13 onder iv. alinea (d), alinea (h), alinea (i) en alinea’s (o) t/m (r)’
- in 2.13 onder v. alinea’s (a) t/m (o);
- in 2.14, voor wat betreft de foto’s waarop [eiseres sub 2] staat afgebeeld alsmede de onderschriften die gaan over [eiseres sub 2] ;
- in 2.15;
- in 2.16;
- in 2.17, het gehele weergegeven eerste kopje;
- onder 2.17, het tweede kopje, voor zover dit de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft;
- onder 2.17, het derde kopje voor zover het de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft alsmede de zinsnede “als zwerver (hobo)”;
- onder 2.17, het gehele vierde kopje.

5.2. verbiedt [gedaagde] zich in het openbaar uit te laten over [eiser sub 1] in bewoordingen als omschreven in 4.42, of in bewoordingen van gelijke strekking,
IEF 15302

Google moet persoonsgegevens verkoper illegale e-books afstaan aan BREIN

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015, IEF 15302; ECLI:NL:RBDHA:2015:11408 (Stichting BREIN tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Uit het persbericht: Google moet aan stichting BREIN de persoonsgegevens leveren van iemand die illegale e-books verkocht via Google Play. Dat heeft de Haagse kortgedingrechter bepaald in een kort geding dat BREIN had aangespannen tegen het bedrijf. De stichting die voor haar leden opkomt tegen piraterij op internet heeft volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat er inderdaad sprake is van inbreuk op auteursrechten door de verkoop van e-books van onder meer Harry Mulisch, John Grisham en Tommy Wieringa tegen een prijs van 2,21 euro.

Afweging tussen eigendom, vrij ondernemerschap en privacy: De kortgedingrechter beveelt de afgifte van de persoons- en adresgegevens van de houder van het Google Play-account Flȃmanca Hollanda, die de e-books verkocht, op grond van de Auteurswet. Om tot deze beslissing te komen, heeft de rechter de grondrechten van de betrokken partijen tegen elkaar afgewogen. Dat zijn enerzijds het recht op bescherming van eigendom van (de auteurs die aangesloten zijn bij) de stichting BREIN en het tegengaan van inbreuken op rechten van intellectuele eigendom. Dat is anderzijds het recht van Google op vrij ondernemerschap en van de accounthouder van Flȃmanca Hollanda op vrije meningsuiting, waaronder het belang om anoniem te blijven en het recht op privacy/eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

BREIN heeft een reëel belang bij verkrijging van de identificerende gegevens, namelijk de effectieve handhaving van de auteursrechten van haar leden, waarop inbreuk wordt gemaakt. Zij kan die inbreuk stoppen door de persoon of personen achter Flȃmanca Hollanda daarop aan te spreken. Google is voor BREIN het enige aanknopingspunt om deze houder te achterhalen. De daartegenover staande belangen van de houder van Flȃmanca Hollanda leggen volgens de rechter weinig gewicht in de schaal. Google heeft niet duidelijk gemaakt welk zwaarwegend belang zij heeft waardoor de rechter tot een andere afweging zou moeten komen. De inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Google is minimaal: zij hoeft enkel de gegevens ter beschikking te stellen die zij op dit moment nog heeft.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15267

Samenvattend artikel over openbaar vonnis op Blogger is niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Den Haag 16 september 2015, IEF 15267 (Arthur van M tgegen Google)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof. Mediarecht. Verwijdering artikel/naam eiser. Recht om vergeten te worden. Peter R. de Vries heeft een USB-stick ontvangen met beelden die hij heeft gebruikt voor een uitzending over een huurmoord, waartoe eiser opdracht zou hebben gegeven. In kort geding [IEF 11195] werd een uitzendverbod gegeven, het hof [IEF 11332] vernietigt dat vonnis, de uitzending was rechtmatig. Via de blogdienst van google - blogger - wordt een artikel geplaatst met portretfoto over het kort gedingvonnis. Google Inc doet met succes een beroep op 6:196c lid 4 BW en 3:15d BW. De weblogdienst Blogger wordt aangemerkt als "informatiemaatschappij". Het artikel is in feite ook niet meer dan een samenvatting van het in het openbaar uitgesproken vonnis, twitterberichten en een persoonlijke reactie van de blogger. Niet valt in te zien dat die passages schadelijke gevolgen kunnen hebben voor eiser. Vorderingen worden afgewezen.

4.3. In het kader van haar primaire verweer heeft Google Inc een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6: 196c lid 4 van het Burgerlijk Wetboek ('BW). Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.4. Voor zover Google Inc de weblogdienst Blogger aanbiedt, moet zij worden aangemerkt als een "informatiemaatschappij" in de zin van artikel 3:15d BW. Voorts is van belang dat zij door middel van het aanbieden van Blogger diensten verricht zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel, ook wel 'hosting' genoemd. Onder (web)hosting wordt immers verstaan het 24 uur per dag aanbieden van ruimte voor het opslaan van informatie, afbeeldingen, of andere inhoud die toegankelijk is via een website, terwijl Google Inc door middel van Blogger ruimte aanbiedt aan derden ('bloggers'), waarop deze teksten c.q. artikelen, al dan niet vergezeld van één of meer afbeeldingen, ('blogs') kunnen publiceren via het internet. In het - op schrift gestelde en kennelijk voor iedereen toegankelijke - inhoudsbeleid inzake Blogger (prod. 2 van gedaagden) wordt de dienstverlening ook uitdrukkelijk aangeduid als 'hosting'.

4.5. Het voorgaande betekent dat de (eventuele) aansprakelijkheid van Google Inc ter zake van de publicatie van het Artikel moet worden beoordeeld langs de lijn van het bepaalde in artikel 6:196c lid 4 BW. Ingevolge die - op artikel 14 van Europese Richtlijn nr. 2000/31/EG van 8 juni 2000 gebaseerde - bepaling is Google Ine niet aansprakelijk voor via Blogger geopenbaarde informatie indien zij (i) niet weet dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft en - voor zover sprake is van een schadevergoedingsvordering - redelijkerwijs niet behoort te weten van het onrechtmatige karakter van de infonnatie, dan wel (ii) prompt de infonnatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt, zodra zij weet of redelijkerwijs behoort te weten dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft . Blijkens de parlementaire geschiedenis bestaat de kennis bij een internetprovider als Google Inc omtrent. het onrechtmatige karakter van infonnatie indien in redelijkheid niet aan de juistheid van de kennisgeving daarover kan worden getwijfeld, of wanneer de infonnatie onmiskenbaar onrechtmatig is (Kamerstukken Il 2003/04, 28 197, nr. 15, p. 2). Verder volgt uit vaste jurisprudentie dat voor het aannemen van een onmiskenbaar onrechtmatig karakter van een publicatie een hoge drempel geldt (zie o.a. Hoge Raad 25 november 2005, NJ 2009, 550). Aan het beroep van eiser op het 'Delfi-arrest' (EHRM d.d. 1 oktober 2013) wordt voorbijgegaan. Die uitspraak heeft immers (slechts) betrekking op 'comments' op berichten op een nieuwswebsite, wat niet kan worden vergeleken met het plaatsen van een weblog.

Op andere blogs:
Media Report

IEF 15253

Uitlating advocaat valt niet onder verbod

Hof 's-Hertogenbosch 8 september 2015, IEF 15253; ECLI:NL:GHSHE:2015:3477 (cliënt tegen mr. X)
Mediarecht. Raadsman-cliëntverhouding. Staking dwangsommen. Bij een in 2010 gewezen kortgedingvonnis is het een advocaat op straffe van een dwangsom verboden om zich publiekelijk op diskwalificerende wijze uit te laten over een voormalige cliënt. De voormalige cliënt stelt zich op het standpunt dat de advocaat het verbod heeft overtreden en dwangsommen heeft verbeurd door in 2014 een boek te publiceren waarin passages voorkomen die op hem betrekking hebben [IEF 14640]. De advocaat vordert in kort geding staking van de executie van dwangsommen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter waarbij de vordering is toegewezen. Daarbij is rekening gehouden met een tuchtuitspraak van het Hof van Discipline waarin is geoordeeld dat van een normale relatie advocaat-cliënt geen sprake is geweest. Het in 2010 opgelegde verbod correspondeert thans niet meer met het doel dat daarmee was beoogd.

3.9. In laatstgenoemde uitspraak heeft het Hof van Discipline overwogen dat hetgeen in een normale relatie advocaat-cliënt als norm heeft te gelden niet zonder meer ook tussen partijen geldt, nu na eerdere tuchtrechtelijke uitspraken waarin is uitgegaan van een normale relatie advocaat-cliënt, is gebleken dat [appellant] [geïntimeerde] vanaf het begin heeft gewantrouwd en dat [appellant] campagne tegen [geïntimeerde] is gaan voeren door de pers te voeden met beschadigende informatie en door tuchtrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke initiatieven tegen [geïntimeerde] te gaan ontplooien, zoals dat onder meer is gebleken uit eerdergenoemd proces-verbaal. Ten aanzien van dat proces-verbaal (en een ander proces-verbaal) heeft het hof reeds in zijn arrest van 8 april 2014 overwogen dat daarin diskwalificerende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] zijn vermeld, in die zin dat [geïntimeerde] - ongefundeerd - wordt beschuldigd van betrokkenheid bij illegale praktijken in de onroerendgoedsector, hetgeen [geïntimeerde] diskwalificeert. Reacties daarop van [geïntimeerde] heeft het Hof van Discipline in zijn laatste uitspraak aangemerkt als het [appellant] met gelijke munt terugbetalen.
Deze nieuw gebleken omstandigheden brengen volgens het Hof van Discipline mee dat van een normale relatie advocaat-cliënt niet kan worden gesproken. Zoals ook de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft overwogen is het hof van oordeel dat deze laatste uitspraak van het Hof van Discipline, waarbij omstandigheden zijn meegewogen die niet in eerdere tuchtrechtelijke uitspraken, noch in het vonnis van 6 december 2010 of het vonnis van 2 april 2014, aan de orde zijn geweest, moet worden betrokken bij de boordeling van het onderhavige geschil.
3.10.
In het licht van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat de gewraakte passages in het boek niet onder het verbod van het vonnis van 6 december 2010 vallen. Thans is sprake van een andere context dan waarvan bij het opleggen van het verbod bij het kortgedingvonnis van 6 december 2010 is uitgegaan. Ook speelt hierbij de factor tijd naar het oordeel van het hof een rol. Niet kan worden aanvaard dat een eenmaal opgelegd verbod te allen tijde, ongeacht latere ontwikkelingen en ongeacht latere gedragingen van degene ten gunste van wie het verbod is gegeven, door middel van de opeising van dwangsommen afgedwongen kan blijven worden. In de onderhavige zaak moeten die ontwikkelingen en gedragingen tot de conclusie leiden dat het opgelegde verbod thans niet meer correspondeert met het doel dat daarmee was beoogd.
IEF 15237

Dwangsommen FNV vanwege niet letterlijk overnemen rectificatie

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15237 (FNV tegen Plus Lunenborg)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Onrechtmatige publicatie. FNV moest berichtgeving over Lunenborg zoveel mogelijk herstellen als opgenomen in het vonnis [IEF 14893]. De FNV heeft noch op haar website noch in de Nieuwsbrief FNV Noord de rectificatie letterlijk overgenomen. Daarmee hebben zij afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Het betoog dat de afwijkingen het gevolg zouden zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, kan niet worden gevolgd. Beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt. FNV heeft de dwangsommen verbeurd.

4. De beoordeling
4.2. Bij die beoordeling is enerzijds van belang dat de in dat vonnis opgenomen veroordelingen ten doel hadden om de door de diffamerende berichtgeving van FNV beschadigde reputatie van Lunenborg zoveel mogelijk te herstellen. (...)

4.3. Desondanks heeft de FNV noch op haar website, noch in de Nieuwsbrief FNV Noord, de rectificatie letterlijk overgenomen. Op haar website heeft zij bovendien in de rectificatie een tussenkopje opgenomen dat luidt: 'Oordeel rechter: onvoldoende steun in beschikbare feitenmateriaal'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft FNV door de woordkeuze van het tussenkopje, mede in combinatie met het niet opnemen van de voorgeschreven ondertekening 'Het bestuur van FNV Handel', afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Daarmee heeft zij de rectificatie ontkracht en afbreuk gedaan aan het doel van de veroordeling. FNV heeft weliswaar betoogd dat deze afwijkingen het gevolg zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, en dat van enig opzet of welbewust handelen geen sprake is, maar dit betoog kan niet worden gevolgd. Aan zowel het toevoegen van dit specifieke tussenkopje als het weglaten van de ondertekening, ligt immers noodzakelijkerwijs een redactionele afweging ten grondslag.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt, zodat FNV de dwangsommen heeft verbeurd. Of de overige door Lunenborg geconstateerde overtredingen er eveneens toe leiden dat FNV dwangsommen heeft verbeurd, kan daarmee onbesproken blijven.



IEF 15216

Rectificatie naamsverwisseling hoeft niet op voorpagina

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 augustus 2015, IEF 15216 (advocaat tegen NRC Media)
Mediarecht. Rectificatie. Mediareport bericht: NRC had in een artikel over advocaat Korvinus een voormalig kantoorgenoot geciteerd. NRC had zich echter vergist in de voornaam van de kantoorgenoot. Daardoor was sprake van een naamsverwisseling met een andere advocaat met dezelfde achternaam. En deze advocaat, die met de hele zaak niets te maken had, was daarover not amused. NRC zette de fout de volgende dag recht in haar vaste rubriek “Correcties & aanvullingen” op de opiniepagina. Daarnaast werd in het online archief alsnog de juiste voornaam opgenomen en werd een naschrift toegevoegd waarin melding gemaakt werd van de fout. Maar dat vond de advocaat in kwestie onvoldoende. Naar zijn mening moest de fout worden rechtgezet op dezelfde plaats als waar hij was gemaakt: op de voorpagina.

4.3 (...) NRC heeft de (schadelijke) gevolgen van het artikel voor [de advocaat] [door de reeds genomen maatregelen] in belangrijke mate beperkt. (...) Verder is van belang dat [de advocaat], althans de voormalig kantoorgenoot van mr. Korvinus, niet het onderwerp van het artikel is en daarin expliciet noch impliciet van (betrokkenheid bij) enig onoorbaar feit wordt beschuldigd. Daarmee is niet aannemelijk dat zijn naam bij het algemene lezerspubliek van het NRC Handelsblad zal blijven hangen. Dat hij door kennissen op de verschijning van zijn naam in het artikel is aangesproken maakt dat niet anders. Het effect van een rectificatie zal daardoor naar verwachting beperkt zijn. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de mogelijke (schadelijke) gevolgen van de onterechte vermelding van de naam van [de advocaat] in het artikel bij de huidige stand van zaken niet rechtvaardigen dat NRC alsnog op de voorpagina een rectificatie plaatst.

 

Het staat dus niet in steen gehouwen dat een fout op dezelfde plaats moet worden gerectificeerd als waar de oorspronkelijke publicatie is verschenen. De omstandigheden van het geval zijn bepalend voor óf en hóe moet worden gerectificeerd.

Op andere blogs:
Advocatie

IEF 15212

Pers mag artikel plaatsen vanwege boodschappersfunctie

Rechtbank Zeeland-West Brabant 2 september 2015, IEF 15212; ECLI:NL:RBZWB:2015:5850 (eiser tegen Koninklijke Wegener NV)
De vordering van eiser dat er sprake is van onrechtmatige publicatie wordt afgewezen. Het gaat om een afweging van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer versus recht op vrije meningsuiting. Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de publicatie in de krant over zijn persoon in privé en over zijn persoon in de hoedanigheid van directeur van de school onrechtmatig is in de zin van art. 6:162 BW. Een van de functies van de pers is de boodschappersfunctie, waarbij de pers uitlatingen van derden weergeeft. De beschuldigingen in het artikel zijn terug te vinden in de geuite klachten en er is voldoende gelegenheid gegeven voor een weerwoord. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af.

3.5. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de publicatie in de krant over zijn persoon in privé (‘opvliegend karakter’) en over zijn persoon in de hoedanigheid van directeur van de school (diverse beschuldigingen) onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW.
3.6. Door het publiceren van foutieve en misleidende informatie en door het artikel via de website van de krant toegankelijk te houden – en tevens door een snelle rectificatie te weigeren en geen adequaat journalistiek vervolg te geven aan het onderwerp nadat meer informatie beschikbaar was gekomen bij de krant – heeft Wegener onrechtmatig gehandeld jegens hem. [eiser] stelt dat hij door de onrechtmatige handelwijze van Wegener schade heeft geleden en nog zal lijden.
 
3.8. Eén van de functies van de pers is de boodschappersfunctie, waarbij de pers uitlatingen van derden weergeeft. In die functie heeft BN DeStem klachten van ouders en oud-medewerkers in het artikel van 5 april 2014 weergegeven. Dat het gaat om de klachten/meningen van deze ouders en oud-medewerkers en niet om vaststaande feiten blijkt duidelijk uit de artikelen. In het artikel worden aanhalingstekens gebruikt en worden aanduidingen gebruikt als “volgens ouders en oud-medewerkers”, “sommige klagers reppen” en “de betrokkenen spreken”. Ook de uitlatingen ‘opvliegend karakter’ en ‘frauduleuze administratie’ worden duidelijk toegeschreven aan de klagers.

De rechtbank: 4.1.wijst de vorderingen af (...)

Op andere blogs:
Media Report

IEF 15208

Onvoldragen debat over geplaatste schotelantenne door huurder

Hof Amsterdam 18 augustus 2015, IEF 15208; ECLI:NL:GHAMS:2015:3374 (appellant tegen Stichting Stadgenoot)
Vrijheid van meningsuiting. Het gaat om een vordering van huurder tot verwijdering van een schotelantenne, die in strijd met de huurovereenkomst aan het gehuurde is aangebracht. Is dit een inbreuk op art. 10 EVRM: vrijheid van meningsuiting? Onvoldragen debat. Zaak wordt verwezen naar de rol. Stadgenoot zal daarop vervolgens bij akte kunnen reageren.

3.4.1. [appellant] heeft in appel aangevoerd dat in het Arabische pakket van UPC vier Arabische zenders zitten, te weten Al Arabiya, TVM Europe, MBC en Al Jazeera. Dit zijn volgens [appellant] echter zogeheten “Pan-Arabische”-zenders, dat wil zeggen zenders met een focus op de gehele Arabische wereld. Actualiteiten en programma’s uit Egypte komen daarbij niet of nauwelijks aan bod. Specifiek Egyptisch nieuws, waaraan [appellant] behoefte heeft om voeling te houden met zijn land van herkomst, kan in belangrijke mate worden verkregen door middel van zes Egyptische televisiezenders, te weten (naar het hof hem begrijpt) Egypt Radio Television Union (ERTU), Dream TV, Al-Mihwar, Al-Nahar, Al-Hayat en CBC. Deze zenders zijn echter slechts via de satelliet te verkrijgen. Om die reden is er, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, geen reëel alternatief om zonder de door hem geplaatste antenne aan zijn behoefte aan nieuws uit Egypte te voorzien. Aldus [appellant] .

3.4.2. In haar memorie van antwoord betwist Stadgenoot dat de door [appellant] bedoelde zenders uitsluitend via de satelliet zijn te ontvangen. Volgens haar zijn de meeste van deze Egyptische zenders via hun website real time te bekijken en zijn er bovendien mogelijkheden de Egyptische zenders te ontvangen via IPTV, bijvoorbeeld met Zaaptv.

3.4.3. Alvorens verder te beslissen, wenst het hof, dat het debat op dit punt onvoldragen acht, de reactie van [appellant] op de zojuist (onder 3.4.2) weergegeven stellingen van Stadgenoot te vernemen. Om die reden zal de zaak voor een door [appellant] te nemen akte naar de rol worden verwezen. Stadgenoot zal daarop vervolgens bij akte kunnen reageren.

IEF 15179

Niet achter gesloten deuren en geen afgifte ontlastend ruw materiaal

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 augustus 2015, IEF 15179; ECLI:NL:RBMNE:2015:6002 (eiser tegen Endemol en Peter R. de Vries)
Mediarecht. Geen afgifte ruw materiaal. Voorzieningenrechter heeft ex artikel 27 Rv op voorhand het verzoek voor het houden van een zitting in kort geding achter gesloten deuren en geanonimiseerd procederen, afgewezen. Gedaagde is misdaadverslaggever en maakt tv-uitzendingen. Het onrechtmatige karakter van de tv-uitzending is er volgens eiser - veroordeeld tot gevangenisstraf van zes jaar - omdat ontlastend ruw beeld- en geluidsmateriaal niet wordt getoond in de tv-uitzending; ten onrechte wordt hij als opdrachtgever tot huurmoord neergezet. Eiser stelt dat hij minutenlang herkenbaar en volledig in beeld is. De rechtbank Amsterdam oordeelde: ‘dat eiser met grote achteloosheid en buitengewoon kil en zakelijk spreekt over de wijze waarop de moord zou moeten worden gepleegd.’ De beschuldiging in het programma is dus niet lichtvaardig geweest. De vorderingen worden afgewezen.

.

4.6. [eiser] stelt voorts dat het feit dat hij minutenlang herkenbaar en volledig in beeld is, jegens hem onrechtmatig is. Uitgangspunt is echter dat het tonen van herkenbare beelden rechtmatig is. Dit kan in uitzonderlijke gevallen anders zijn indien bijvoorbeeld iemands recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in het gedrang komt. Het is in beginsel aan - in dit geval - [gedaagde sub 4] om de vorm van zijn programma te bepalen. Zijn redactie heeft ervoor gekozen om [eiser] herkenbaar te tonen in de tv-uitzending. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 4] gebruik had mogen maken van de heimelijk opgenomen beelden zonder dat [eiser] onherkenbaar werd gemaakt (bijvoorbeeld door middel van ‘blurren’ of ‘wipen’) dient een afweging gemaakt te worden tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en anderzijds de vrijheid van meningsuiting van Endemol c.s. De misstand die in de tv-uitzending naar voren wordt gebracht, is echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter van zodanige ernst dat gesproken kan worden van een ‘matter of public interest’. [gedaagde sub 4] heeft in zijn hoedanigheid van misdaadverslaggever de taak om deze misstand ter kennis van het publiek te brengen. Hij mag, gelet op zijn hoedanigheid van misdaadjournalist, in grote mate zelf bepalen op welke wijze hij de verkregen beelden in zijn programma wil gebruiken. Hij dient daarbij echter wel de belangen van - in dit geval - [eiser] in het oog te houden. Het tonen van de lichaamstaal van [eiser] (onder meer het op het oog ontspannen eten van een boterham terwijl hij praat over het plegen van een moord, het maken van een schietgebaar, het hebben van een zakelijke ‘er valt niet met mij te spotten’ houding) en derhalve [eiser] tonen in herkenbare vorm is voor de berichtgeving van deze misstand aan het publiek van belang. Ook de rechtbank heeft uit de lichaamstaal van [eiser] (mede) afgeleid welke bedoeling [eiser] zou hebben gehad en heeft hem voor het ten laste gelegde feit ook veroordeeld. Het is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig om [eiser] volledig herkenbaar in beeld te laten komen.

4.7. Bovendien heeft [eiser] de gelegenheid gehad, middels zijn toenmalige advocaat in de strafzaak mr. Plasman, om de tv-uitzending voorafgaand aan de uitzending te bekijken en daarop middels het geven van een interview daarop een reactie te geven. Bovendien had [eiser] een kort geding aanhangig kunnen maken om de uitzending te voorkomen en dat heeft hij nagelaten. De verklaring van mr. Plasman, in reactie op het e-mailbericht van [gedaagde sub 4] van 20 juli 2015, geeft in die zin de doorslag dat daaruit kan worden afgeleid dat hij de uitzending heeft bekeken en dat hij heeft gezien dat [eiser] herkenbaar in beeld kwam. Anderszins is niet gebleken. De verklaring van [eiser] maakt dat oordeel niet anders. Endemol c.s. mocht ervan uitgaan dat de rechten van [eiser] met het tonen van de beelden aan zijn toenmalige advocaat, voldoende gewaarborgd waren.

4.8. Vorenstaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat Endemol c.s. door de wijze waarop de tv-uitzending is gemonteerd en deze uit te zenden, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld

Op andere blogs:
Media Report

IEF 15175

Powned mocht beelden Onno Hoes niet uitzenden

Rechtbank Amsterdam 12 augustus 2015, IEF 15175; ECLI:NL:RBAMS:2015:5070 (Onno Hoes tegen PowNed en Robbie H)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, LMO advocaten. Persbericht. Mediarecht. De uitzending van met een verborgen camera van eiser gemaakte beelden door Powned is onrechtmatig ten opzichte van Maastrichtse burgermeester Onno Hoes. Onthullingen over het privéleven van Onno Hoes hebben in 2013 geleid tot een publiek debat, zodat het privéleven ook in die zin relevant is geworden voor de Maastrichtse politiek. Dit betekent nog niet dat Onno Hoes zich hiermee vogelvrij heeft verklaard en bij elke privé-afspraak bedacht moet zijn op heimelijk maken van film- en geluidopnamen. Er is geen sprake was van een ernstige misstand die alleen kon worden blootgelegd met behulp van een verborgen camera. De inbreuk op het privéleven van Hoes was niet gerechtvaardigd.

Powned moet ervoor zorgen dat de onrechtmatige fragmenten niet meer via zoekmachines op internet te vinden zijn. Omdat de beelden deels gemanipuleerd zijn uitgezonden, moet Powned de originele beeld- en geluidsopnamen in kopie ex 843a Rv aan Hoes verstrekken, zodat Hoes dit verder kan onderzoeken.

4.5.
Om te beoordelen of deze vorderingen jegens Powned voor toewijzing in aanmerking komen, dient allereerst te worden vastgesteld of - naar het voorlopig oordeel van de rechtbank - de uitzending van 3 december 2014 onrechtmatig is jegens [eiser] . Daarbij gelden de volgende uitgangspunten. De vorderingen van [eiser] zouden - indien toegewezen - neerkomen op een beperking van het recht van Powned op vrije meningsuiting, dat is vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Zo'n beperking is alleen toegestaan als deze is voorzien bij de wet en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van bijvoorbeeld de goede naam of rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Er is sprake van een beperking die bij de wet is voorzien als de uitingen van Powned onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer waaronder het recht op bescherming van eer of goede naam - in het concrete geval zwaarder weegt, wordt gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen, en anderzijds gelet op het recht van het publiek om informatie en ideeën te ontvangen. Tevens speelt bij deze belangenafweging een rol dat, gelet op artikel 8 EVRM, een ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven, maar dat [eiser] , als burgemeester van Maastricht, een publiek figuur is die zich meer heeft te laten welgevallen dan een niet publiek figuur. In beginsel valt de reputatie van een persoon pas onder artikel 8 EVRM als er sprake is van een inbreuk die zo ernstig is dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op respect voor het privéleven, waarbij tevens in ogenschouw dient te worden genomen of de schending van het privéleven een voorzienbare consequentie is van de eigen acties van de betrokkene (zie ook EHRM 7 februari 2012, LJN BW0603, Axel Springer). Tenslotte dient in dit geval het middel voor de openbaarmaking en de wijze waarop dit is geschied (de verborgen camera) in de afweging te worden meegenomen. Ook volgens de eigen normen van de journalistieke beroepsgroep worden in beginsel de eisen van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is overschreden door het maken en openbaren van opnamen die zijn gemaakt met verborgen apparatuur en zonder toestemming of medeweten van de betrokkene. Een afwijking van die norm kan slechts toelaatbaar zijn wanneer zwaarwichtige redenen van algemeen belang dit rechtvaardigen. Daarvan is in het algemeen slechts sprake indien de journalist geen andere middelen ten dienste staan om het publiek voor te lichten over ernstige misstanden of ernstige rechtsschendingen, dan wel om andere informatie te verstrekken die wezenlijk is voor de publieke meningsvorming over zaken die het algemeen belang direct raken.

4.6. De rechtbank stelt vast dat [eiser] als burgemeester van Maastricht zijn privéleven tot op zekere hoogte onderwerp van publieke debat heeft gemaakt door de verklaring van 19 december 2013 (zie 2.9) waarin hij publiekelijk spijt heeft betuigd voor zijn handelen in de daaraan voorafgaande periode waaronder in het bijzonder zijn activiteiten op een datingsite. Daarnaast moet Powned worden toegegeven dat een burgemeester een voorbeeldfunctie dient. Niet voor niets staat in artikel 37 van het Rechtspositiebesluit: “De burgemeester onthoudt zich van gedragingen die de goede uitoefening of het aanzien van het ambt schaden of kunnen schaden”. Ook hebben de onthullingen over het privéleven van [eiser] , zoals Powned terecht stelt, in 2013 geleid tot een publiek debat waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen, zodat het privéleven van [eiser] ook in die zin relevant is geworden voor de politiek binnen zijn gemeente Maastricht. Dit betekent echter - in tegenstelling tot hetgeen door Powned is betoogd - nog niet dat [eiser] zich hiermee vogelvrij heeft verklaard en bij elke privé afspraak bedacht zou moeten zijn op het heimelijk maken van film- en geluidopnamen van die afspraak, ook niet indien het een afspraak betreft met iemand die hij heeft leren kennen via internet of de sociale media. De vraag die dan ook rijst, is of de omstandigheid dat [eiser] op deze manier contact heeft gelegd met een jongeman betekent dat sprake is van een zodanige misstand dat dit de inbreuk op zijn privéleven - waarbij een privégesprek wordt gefilmd met een verborgen camera en geluidsopnamen van een privégesprek worden gemaakt - rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is waarbij de volgende omstandigheden zijn gewogen.

De rechtbank
in het incident
5.1. beveelt Powned om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis te (doen) bewerkstelligen dat de fragmenten, zoals in de dagvaarding omschreven (dus inclusief beelden waarbij correspondentie tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] wordt getoond), worden verwijderd en verwijderd worden gehouden uit de zoekresultaten van Google en Yahoo, waarbij Powned dit dient te bewerkstelligen door het aanschrijven van de exploitanten van deze zoekmachines, met een direct afschrift van deze brieven aan de raadsman van eiser, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan indien Powned hiermee in gebreke blijft, met een maximum aan verbeurde dwangsommen van € 50.000,=;

5.2. beveelt Powned om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een kopie te vertrekken van alle audio en audiovisuele opnamen die zijn gemaakt op welke wijze dan ook van de tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] gevoerde gesprekken en deze af te geven aan de raadsman van [eiser] , zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan indien Powned geheel of ten dele in gebrek blijft om aan deze veroordeling te voldoen met een maximum aan verbeurde dwangsommen van € 100.000,=;