DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 13176

Gerecht EU week 43

Gemeenschapsmerk. Gemeenschapsmodel. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar tussen KLASSIKLOTTERIE en NKL-KLASSIKLOTTERIE
B) Verwarringsgevaar tussen AQUA FLOW en VAQUA FLOW
C) Geen nietigheid BABY BAMBOLINA door ouder ongeregistreerd beeldmerk
D) Geen verwarringsgevaar tussen het merk bevattende STERILINA en STERILLIUM / BODE STERILLIUM
E) Nietigverklaring model servies, decoratie was auteursrechtelijk beschermd

A) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-155/12 (Schulze tegen OHMI - GKL (Klassiklotterie)) - dossier
Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „KLASSIKLOTTERIE” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 600/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de door de houder van het woordmerk „NKL-Klassiklotterie” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 ingestelde oppositie. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar tussen 'KLASSIKLOTTERIE' en 'NKL-KLASSIKLOTTERIE'.

49 Die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr impliziert eine gewisse Wechselbeziehung der berücksichtigten Faktoren, insbesondere zwischen der Ähnlichkeit der Marken und der Ähnlichkeit der mit den Marken gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen hohen Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen u. a.], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

50 Im vorliegenden Fall wurde festgestellt, dass die fraglichen Dienstleistungen teilweise identisch und teilweise ähnlich sind. Weiter wurde festgestellt, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen, selbst wenn innerhalb der älteren Marke dem Element „NKL“ aufgrund der vom Kläger behaupteten hohen Kennzeichnungskraft ein größeres Gewicht zukäme, eine durchschnittliche begriffliche und phonetische Ähnlichkeit sowie eine gewisse begriffliche Ähnlichkeit aufweisen.

51 Wie die Beschwerdekammer in Randnr. 23 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, ist aufgrund der Übereinstimmung beider Zeichen im kennzeichnungskräftigen Element „Klassiklotterie“ für die fraglichen Dienstleistungen eine Verwechslungsgefahr zu bejahen. Wie oben dargelegt, handelt es sich bei dem Element „Klassiklotterie“ um einen nicht vernachlässigbaren Bestandteil für den von der älteren Marke hervorgerufenen Gesamteindruck; dies gilt selbst dann, wenn dem Element „NKL“ innerhalb der älteren Marke ein größeres Gewicht als dem anderen Element zukäme. Es besteht die Gefahr, dass die Verbraucher annehmen, die fraglichen Dienstleistungen stammten aus demselben Unternehmen oder gegebenenfalls aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen, wenn sie einmal unter der älteren und einmal unter der angemeldeten Marke angeboten werden.

52 Nach alledem ist der einzige Klagegrund des Klägers zurückzuweisen und damit die Klage insgesamt abzuweisen.

B) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-417/12 SFC Jardibric tegen OHMI - Aqua Center Europa (AQUA FLOW) - dossier    
Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat de woordelementen „AQUA FLOW” bevat voor waren van de klassen 6, 7, 9, 11, 17, 19 en 21 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2230/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 juli 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de toewijzing door de nietigheidsafdeling van de vordering tot nietigverklaring ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk dat de woordelementen „VAQUA FLOW” bevat voor waren van klasse 11. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringgevaar tussen AQUA FLOW en VAQUA FLOW. Op de MARQUES-blog.

74 A global assessment of the likelihood of confusion implies some interdependence between the factors taken into account, and in particular between the similarity of the trade marks and the similarity of the goods or services concerned. Accordingly, a low degree of similarity between those goods or services may be offset by a high degree of similarity between the marks, and vice versa (Case C‑39/97 Canon [1998] ECR I‑5507, paragraph 17, and Joined Cases T‑81/03, T‑82/03 and T‑103/03 Mast-Jägermeister v OHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO with frame and Others) [2006] ECR II‑5409, paragraph 74).

75 In the present case, in so far as (i) the goods designated by the marks at issue are identical or similar and (ii) the signs at issue are visually and conceptually similar to an average degree and phonetically highly similar, the Board of Appeal was right to find that there is a likelihood of confusion on the part of the relevant public.

76 In that regard, the applicant argues unsuccessfully that the contested Community trade mark cannot be declared invalid in respect of the goods in Classes 6 and 21 that it designates on the ground that the earlier mark was never registered in respect of those goods in Spain.

77 First, the applicant cannot rely on the fact that the goods in question are in different classes since, as is clear from Rule 2(4) of Commission Regulation (EC) No 2868/95 of 13 December 1995 implementing Council Regulation (EC) No 40/94 (OJ 1995 L 303, p. 1), the classification of goods and services is to serve exclusively administrative purposes and, therefore, goods and services may not be regarded as being dissimilar from each other on the ground that they appear in different classes under the Nice Classification (ARTIS, paragraph 57 above, paragraph 36).

78 Moreover, as is clear from paragraphs 55 to 59 above, the Board of Appeal was entitled to take the view, without committing any error, that the goods designated by the contested Community trade mark in Class 11 are identical to the product designated by the earlier mark and that there is an average degree of similarity between that product and the goods designated by the contested Community trade mark in Classes 6 and 21.

79 Consequently, the second plea in law must be rejected, as must, therefore, the action as a whole.

C) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-581/11 Dimian tegen OHMI - (Bayer Design Fritz Bayer (Baby Bambolina) - dossier
Beroep ingesteld tegen beslissing R 1822/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 augustus 2011 en strekkende tot vernietiging daarvan, waarbij dit heeft verworpen het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring dat door verzoekster is ingediend ter zake van het gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „BABY BAMBOLINA” voor waren van klasse 28. Het beroep wordt afgewezen. Applicant heeft niet bewijs geleverd dat hij het teken eerder heeft gebruikt op de Spaanse markt.

71 It follows that the applicant has not submitted any evidence pertaining to the use of the earlier mark on Spanish territory in relation to the period after January 2009. There is a period of more than five months between the expiry date of the last catalogue pertaining to the Spanish market of which certain pages were provided by the applicant and the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

72 In those circumstances, the evidence relating to the Spanish market cannot be considered sufficient to prove sufficiently significant use of the earlier mark in 2008 and 2009 up to the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

73 It follows from all of the foregoing that, in relation to all the relevant territories, the Board of Appeal correctly found that the applicant had not proved use in the course of trade of a sign of more than mere local significance up to the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

74 It follows that the single plea in law put forward by the applicant must be dismissed and, in consequence, the action must be dismissed in its entirety.

D) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-114/12 (Bode Chemie tegen OHMI - Laros (sterilina)) - dossier
Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk en het gemeenschapsbeeldmerk in blauw en wit met de woordelementen „STERILLIUM” en „BODE STERILLIUM” voor waren van klasse 5 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2423/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in wit en rood dat het woordelement „sterilina” bevat voor waren van de klassen 3 en 5. Het beroep wordt afgewezen. Er is geen sprake van verwarringsgevaar.

34 Compte tenu de l’ensemble de ces éléments et dans le cadre d’une appréciation globale, il y a lieu de considérer que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les signes en conflit pour le public pertinent, et ce quand bien même il existe une similitude ou une identité entre les produits concernés.

35 Par ailleurs, comme l’a relevé à juste titre la chambre de recours, cette conclusion trouve également à s’appliquer, a fortiori, s’agissant de la marque figurative antérieure qui comporte des éléments verbaux et figuratifs supplémentaires et qui n’est enregistrée que pour les « désinfectants ».

36 Pour l’ensemble de ces motifs, il y a lieu de rejeter le moyen unique soulevé par la requérante et, partant, le recours dans son intégralité.

E) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-566/11 (Viejo Valle tegen OHMI - Établissements Coquet (Tasse en sous-tasse avec des stries)) - dossier
Beroep tot vernietiging ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 384.912-0001 (geribbeld koffieservies) tegen beslissing R 1054/2010-3 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 juli 2011 waarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij de door Etablissements Coquet SA ingestelde vordering tot nietigverklaring is toegewezen. Het beroep wordt afgewezen.

98 De uitkomst van het onderhavige geding moet dus niet worden bepaald op basis van een globale vergelijking van twee modellen waarbij een beperkte mate van vrijheid van de ontwerper als gevolg van, overigens in casu niet aangetoonde, technische of wettelijke beperkingen, de geïnformeerde gebruiker aandachtiger kan maken voor details en het kunnen vergemakkelijken om het eigen karakter van het betwiste model te erkennen (zie in dit verband arrest Verwarmingsradiatoren, punt 35 supra, punten 43 tot en met 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

99 De uitkomst van het onderhavige geding hangt enkel ervan af of in het litigieuze model „zonder toestemming [wordt] gebruikgemaakt” van het werk dat in de betrokken lidstaat auteursrechtelijk is beschermd.

100 De kamer van beroep heeft dus terecht geoordeeld dat om de nietigheidsgrond te beoordelen, niet de conflicterende modellen in hun geheel moesten worden vergeleken, maar enkel moest worden bepaald of het auteursrechtelijk beschermde werk was gebruikt in de jongere modellen, dit wil zeggen dat moest worden bepaald, of kon worden vastgesteld dat dit werk in deze modellen aanwezig was, waardoor de door verzoekster aangevoerde verschillen, zoals de vorm van het kopje of het oor ervan, of de vorm van de bol van het diepe bord, in deze context niet relevant waren.

101 In de tweede plaats, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, kan niet worden ontkend dat de decoratie van de litigieuze modellen sterk lijkt op die van interveniëntes serviesstukken, zowel met betrekking tot het feit dat de decoratie op dezelfde oppervlakken is aangebracht, als met betrekking tot het feit dat de groeven concentrisch, regelmatig en fijn zijn. De bredere en opvallendere groeven waarop verzoekster zich beroept, volstaan niet om deze gelijkenis teniet te doen.

102 Uit één en ander blijkt dat verzoekster voor het Gerecht niet aantoont dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door op basis van de elementen waarover zij beschikte te oordelen dat de decoratie van de serviesstukken waarop interveniënte zich ter ondersteuning van haar vorderingen tot nietigverklaring beroept, beschermd was door de Franse wetgeving inzake auteursrecht, en dat deze decoratie zonder toestemming was gebruikt in de litigieuze modellen.

103 Bijgevolg moet het onderhavige middel worden afgewezen.

 

IEF 13174

De merken ´Popstars´ en ´Popstars the Rivals´ zijn niet ingeburgerd in de Benelux

Rechtbank Den Haag 23 oktober 2013, HA ZA 12-1360 (Screentime en Five Divas tegen SBS en Talpa)

Ingezonden door Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.
Zie eerder IEF 12008. Merkenrecht. Beschrijvend merk. Inburgering. Algemeen bekend merk. Screentime vordert dat SBS wordt bevolen de inbreuk op haar merken "Popstars" en "Popstars the Rivals" te staken, in het bijzonder door het gebruik van het teken "The Next Popstar" in de Benelux en het gebruik van de domeinnaam popstars.nl te staken. Screentime beroept zich op artikel 2.20 lid 1 sub b, c en d BVIE. De merken van Screentime zijn beschrijvend en voor geldige merken moet sprake zijn van inburgering.

Volgens de voorzieningenrechter waren de merken ingeburgerd, maar de rechtbank is het daar niet mee eens. De merken moeten in de gehele Benelux zijn ingeburgerd bij een aanzienlijk deel van het relevante publiek, de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma's die op prime time worden uitgezonden. De beoordeling moet ex nunc geschieden voor zover de vorderingen gaan om toekomstige inbreuken. Volgens de rechtbank zijn de merken niet in België ingeburgerd. Het programma Popstars is slechts één seizoen uitgezonden op de Vlaamse televisie. Popstars the Rivals is nooit uitgezonden in België. De rechtbank hoeft niet meer te kijken naar inburgering in de rest van de Benelux.

Screentime beroept zich ook op 6bis Unieverdrag van Parijs (UvP) voor algemeen bekende merken. Het gaat hierbij om de bekendheid in Nederland. Voor een beschrijvend merk is voor algemene bekendheid een relatief grote intensiteit en duurzaamheid van het gebruik nodig. Nu in 2013, twee jaar na het stoppen van het gebruik van het merk, is 'Popstars' geen algemeen bekend merk meer. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad door SBS. Het merk van SBS wordt ook niet nietig verklaard. De rechtbank wijst de vorderingen af.

Beoordeling
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het Popstars merk en het Popstars - the Rivals merk van huis uit beschrijvend zijn in de gehele Benelux, in de zin dat zij kenmerken beschrijven van diensten die bestaan uit het samenstellen, produceren, regisseren en uitvoeren van televisie-‚ audiovisuele, muziek- en amusementsprogramma's. Screentime voert echter aan dat de merken door inburgering onderscheidend vermogen hebben verkregen, zodat wel sprake is van geldige merken.

4.9. Daarbij is in de eerste plaats van belang welk publiek in dit geval het relevante publiek is. Gelet op het feit dat de Screentime merken zijn gebruikt voor een televisieprogramma dat op prime time werd uitgezonden, bestaat het relevante publiek uit de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma´s die op prime time worden uitgezonden. Met SBS c.s. is de rechtbank van oordeel dat dat publiek niet beperkt is tot televisiekijkers die specifiek geïnteresseerd zijn in talentenjachten, maar tevens bestaat uit televisiekijken die meer in het algemeen naar amusementsprogramma's kijken. Het feit dat het programma Popstars op prime time in het weekend werd uitgezonden, derhalve op een tijdstip waarop SBS relatief dure reclamezendtijd aanbiedt, duidt er ook op dat beoogd werd een breed publiek te bereiken met het programma.

4.10. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beoordeling van de inburgering ex nunc dient te geschieden, voor zover de vorderingen van Screentime zien op voorkoming van toekomstige merkinbreuken. Naast de verbodsvorderingen heeft Screentime ook de vernietiging van het SBS merk gevorderd. In dat verband beroept Screentime zich onder meer op oudere merkinschrijvingen. Omdat alleen het Popstars - the Rivals merk eerder is ingeschreven dan het SBS merk, dient de beoordeling van de inburgering van het Popstars — the Rivals merk tevens plaats te vinden ten tijde van de aanvrage van het SBS merk, dat is aangevraagd op 28 maart 2007.

4.12. Op grond van de in r.o. 4.8 tot en met 4.1 l opgesomde toetsingscriteria komt de rechtbank tot het oordeel dat Screentime onvoldoende heeft onderbouwd dat de Screentime merken anno 2013 (ex nunc) en anno 2007 in België zijn ingeburgerd bij het relevante publiek, waardoor aan een beoordeling van inburgering in de rest van de Benelux niet wordt toegekomen. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. In België is het programma Popstars slechts gedurende één seizoen uitgezonden op de Vlaamse televisie, te weten in 2001. Screentime heeft gesteld dat een serie uitzendingen doorgaans bestaat uit 10 afleveringen, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het programma Popstars in België slechts tien keer is uitgezonden gericht op het Vlaamse publiek en nooit op een Belgische zender die zich richt op het Franstalige kijkerspubliek. Daarnaast is het Popstars — the Rivals merk nooit gebruikt voor een televisieprogramma gericht op het Belgische publiek.

4.20. subsidiair heeft Screentime gesteld dat het Popstars merk in Nederland bescherming geniet als algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis UVP. Daardoor kan zij in Nederland ook op grond van ongeregistreerde merkrechten optreden tegen het gebruik door SBS c.s. van het teken ‘The Next Popstar’, aldus Screentime. Daarbij is tussen partijen in geschil welke maatstaf aangelegd moet worden voor een algemeen bekend merk en of het Popstars merk de toepasselijke drempel haalt.

4.29. Zoals hiervoor overwogen is voor bescherming als algemeen bekend merk een grote mate van bekendheid bij het relevante publiek vereist. Gelet op die hoge maatstaf, mag van Screentime ook een uitgebreide motivering en onderbouwing van haar stelling worden gevergd. Gezien de beoordeling ex mmc vormen alleen de in 4.28 geschetste artikelen uit 2012 en 2013 een onderbouwing van de gestelde algemene bekendheid. Screentime heeft nagelaten om in deze procedure een onderbouwing door middel van marktonderzoek over te leggen, terwijl een dergelijke onderbouwing voor de hand zou liggen en partijen daarover reeds gedurende de kort geding zitting hebben gedebatteerd, zoals onbestreden door SBS c.s. is gesteld. Daarbij is van belang dat de titel ‘Popstars’, zoals hiervoor overwogen, van huis uit niet onderscheidend is, zodat voor algemene bekendheid een relatief grote intensiteit en duurzaamheid van het gebruik nodig zal zijn. Alles afwegend heeft Screentime de gestelde algemene bekendheid van het merk ‘Popstars’ twee jaar nadat zij zelf ieder gebruik heeft gestaakt, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het door Screentime aangeboden bewijs en komt tot de slotsom dat ‘Popstars’ anno 2013 geen algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis UvP is. De daarop gegronde verbodsvorderingen komen derhalve evenmin voor toewijzing in aanmerking.

Op andere blogs:
MARQUES (The Netherlands: POPSTARS and POPSTARS THE RIVALS held to be invalid trade marks)

IEF 13164

Moedwillige inbreuk op merkrechten UGG

Rechtbank Amsterdam 24 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013: 6880 (UGG)
Merkenrecht. Inbreuk. Counterfeit. Kwade trouw. Eiser is houdster van de woord- en beeldmerken UGG en UGG Australia. Er vinden testaankopen plaats, dit in het kader van het monitoren van het online aanbod van merkproducten die worden nagemaakt, ter bestrijding van piraterij. De testaankoper heeft van gedaagde een paar UGGs laarzen gekocht. De aangekochte UGGs zijn namaakproducten en eiser toont aan dat gedaagde gedurende een langere periode counterfeit UGGs heeft verkocht.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Gedaagde was te kwader trouw. Door het gegeven dat zij gedurende een langere periode een substantieel aantal namaakproducten heeft verkocht is immers de aanname gerechtvaardigd dat zij bekend was en/of behoorde te zijn met de inhoud van het merkenregister. Gedaagde heeft moedwillig inbreuk gemaakt. De rechtbank verbiedt gedaagde inbreuk te maken op de merkrechten van eiser. Gedaagde moet informatie leveren over haar achterman en de door haar genoten winst afdragen. Dit op straffe van een dwangsom. Verder moet gedaagde schadevergoeding betalen.

De beoordeling
4.2  Dit verweer slaagt niet. Door [bedrijf 1] zijn de bevindingen van [naam 3] in het geding gebracht (zie 2.4.). [naam 3] concludeert op grond van onderzoek van de door [gedaagde] verkochte UGGs dat deze UGGs counterfeit zijn. [naam 3] heeft de UGGs vergeleken met authentieke UGGs. Hij wijst in zijn rapport op een aantal afwijkingen van de onderzochte UGGs ten opzichte van authentieke UGGs, zoals met betrekking tot de doos waarin de UGGs verpakt zijn, het label dat in de laarzen is genaaid en het UGG logo op de zolen van de laarzen. Op de comparitie heeft de advocaat van [bedrijf 1], die de aangekochte UGGs alsmede een paar authentieke UGGs had meegenomen, een aantal van deze verschillen getoond aan de rechter en aan [gedaagde]. Daarnaast heeft hij nog gewezen op onder meer een verschil in de buigzaamheid van de zool van de aangekochte UGGs en de authentieke UGGs. [gedaagde] heeft op de zittting de onderzoeksbevindingen van [naam 3] noch de constateringen van de advocaat van [bedrijf 1] weersproken. [gedaagde] volstaat met de betwisting bij gebrek aan wetenschap dat de aangekochte UGGs namaakproducten zouden betreffen. Deze blote betwisting is onvoldoende tegenover de door [bedrijf 1] aangedragen onderbouwing van haar stelling dat de aangekochte UGGs namaakproducten zijn. Ook het gegeven dat de onderbouwing van [bedrijf 1] (voor een deel) stoelt op een onderzoek door een medewerker van [bedrijf 1], heeft niet tot gevolg dat daarvan niet zou kunnen worden uitgegaan. [gedaagde] draagt immers geen inhoudelijke argumenten aan om welke reden aan het onderzoek van [naam 3] zou moeten worden getwijfeld. Gezien het bovenstaande staat bij onvoldoende betwisting van de zijde van [gedaagde] vast dat de aangekochte UGGs namaakproducten zijn.

4.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] daarmee onvoldoende aangevoerd tegenover de onderbouwde stelling van [bedrijf 1]. Om die reden staat in voldoende mate vast dat de advertenties op [site] met hetzelfde User-ID door [gedaagde] zijn geplaatst en dat [gedaagde] eveneens gebruik maakt van de website [link]. [gedaagde] heeft dus gedurende een langere periode – vanaf september 2009 tot en met juni 2012 - UGGs heeft verkocht via [site]. De stelling van [bedrijf 1] dat deze UGGs - evenals de door de testaankoper gekochte UGGs - namaakproducten betreffen, staat bij gebrek aan gemotiveerde betwisting eveneens vast.

4.8. [gedaagde] heeft in haar e-mail aan de testaankoper expliciet en in hoofdletters verzocht om alleen de vermelding [naam 2][naam 2][naam 2] te gebruiken bij het overmaken van het bedrag op haar rekeningnummer. Dit duidt er op dat zij wilde vermijden dat de testaankoper het woord UGGs zou vermelden, hetgeen op zichzelf normaal gesproken in de lijn van de verwachting zou liggen aangezien dát het product was dat de testaankoper had aangekocht. Dit bezien in samenhang met het feit dat [gedaagde] gedurende bijna twee jaar namaakproducten heeft verkocht heeft tot gevolg dat het verweer van [gedaagde], dat zij zich niet heeft gerealiseerd dat de door haar verkochte UGGs namaakproducten betroffen, wordt verworpen. [gedaagde] is zich naar het oordeel van de rechtbank bewust geweest van het gegeven dat zij handelde in namaakproducten. Zelfs als [gedaagde] zou worden gevolgd in haar verweer dat zij zich daarvan niet bewust was, geldt dat dit haar niet kan baten. Door het gegeven dat zij gedurende een langere periode een substantieel aantal namaakproducten heeft verkocht is immers de aanname gerechtvaardigd dat zij bekend was en/of behoorde te zijn met de inhoud van het merkenregister. De inbreuk op de merkenrechten van [bedrijf 1] door [gedaagde] is daarom moedwillig geschied.

De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt [gedaagde] om met ingang van de datum van betekening van dit vonnis iedere handeling waardoor inbreuk wordt gemaakt op de aan [bedrijf 1] toekomende merkrechten te staken en gestaakt te houden;

5.2. beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de raadsman van Decker opgave te doen van:

-het aantal door [gedaagde] verhandelde namaakproducten, een en ander onder overlegging van facturen en/of andere deugdelijke bewijsstukken;

-de namen en adressen van personen en/of bedrijven van wie [gedaagde] deze namaakproducten heeft afgenomen, een en ander onder overlegging van facturen en/of andere deugdelijke bewijsstukken;

5.3. beveelt [gedaagde] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan de raadsman van [bedrijf 1] rekening en verantwoording af te leggen van de winst die [gedaagde] ten gevolge van de merkinbreuk heeft genoten, zulks onder overlegging van facturen en/of andere deugdelijke bewijsstukken, alsmede deze winst binnen dezelfde termijn af te dragen aan de raadsman van [bedrijf 1];

5.4. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij één van de onder 5.1 tot en met 5.3 genoemde bevelen overtreedt, voor wat betreft 5.3 uitsluitend met betrekking tot het afleggen van rekening en verantwoording, een dwangsom verbeurt van € 1.000,- met een maximum van € 50.000,-, ongeacht het aantal dagen dat [gedaagde] een overtreding zou begaan;

5.5. veroordeelt [gedaagde] om aan [bedrijf 1] te vergoeden alle schade die [bedrijf 1] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de merkinbreuk, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over het alsdan toe te wijzen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening en te verminderen met de eventueel afgedragen winst;

5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf 1] tot op heden begroot op € 7.651,47, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;

5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

IEF 13157

Verwarringsgevaar tussen PREVDENT en PRODENT ook als overeenstemming gering zou zijn

Beschikking Hof Den Haag 15 oktober 2013, zaaknr. 200.127.951/01 (Prevdent tegen Unilever)
Beschikking ingezonden door Michiel Odink, Baker & McKenzie.
In de oppositieprocedure tegen de registratie van het Benelux merk PREVDENT voor de klassen 3, 5 en 10 is aangenomen dat het merk verwarringwekkend overeenstemt met de PRODENT-merken. PREVDENT wordt slechts ingeschreven voor klasse 10 ("Tandheelkundige apparaten"). Het hof acht de bekendheid in Nederland van het merk PRODENT voldoende om uit te gaan van bekendheid van de merken in het Beneluxgebied. De visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de merken en de soortgelijkheid van de waren is voldoende om gevaar voor verwarring te kunnen veroorzaken. Dit geldt ook als de mate van overeenstemming als "gering" zou moeten worden gekwalificeerd, zoals het Bureau heeft gedaan. Het Hof bevestigt de beslissing van het BBIE.

18. Gelet op de visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het teken PREVDENT en de PRODENT-merken, de omstandigheid dat de waren waarvoor het teken in klassen 3 en 5 is gedeponeerd identiek, althans (in hoge mate) soortgelijk zijn aan de waren waarvoor de merken in die klassen zijn ingeschreven en de bekendheid van de merken, is het hof van oordeel dat het relevante publiek kan menen dat de waren en diensten van dezelfde of economische verbonden ondernemingen afkomstig zijn en dat sprake is van verwarringsgevaar. Het hof is van oordeel dat dit ook geldt als de mate van overenstemming als hiervoor in rechtsoverweging 13 weergegeven als "gering" zou moeten worden gekwalificeerd, zoals het Bureau heeft gedaan.
Het bovenstaande brengt mee dat de oppositie terecht in zoverre is toegewezen.

IEF 13155

Gerecht EU week 42

European Court of JusticeGemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar tussen elektrische fietsen en hometrainers
B) Geen verwarring tussen FREE STYLE en FREE YOUR STYLE.
C) Geen verwarring tussen Maxigesic en OXYGESIC
D) Verwarring tussen CORDIA en CORDIO voor (verschillende type) IT-diensten.
E & F) Afgewezen beroepen tegen gedeeltelijke weigering van merkinschrijving ZOO SPORTS

Gerecht EU 15 oktober 2013, zaak T-379/12 (Electric Bike World / OHMI - Brunswick (LIFECYCLE)) - dossier
A) Beroep door de aanvrager van het woordmerk LIFECYCLE voor waren van de klassen 12, 18 en 25 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2308/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 mei 2012 houdende gedeeltelijke vernietiging van de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk LIFECYCLE voor waren van klasse 28. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar tussen de tekens voor enerzijds elektrische fietsen en hometrainers.

51      In the present case, it is a matter of common knowledge that both regular bicycles and electric or motorised bicycles can be sold in sports shops that also market machines for physical exercises, such as exercise bikes. Accordingly, the Board of Appeal was entitled to mention that fact as a matter of common knowledge without providing other evidence to support it. It follows that the applicant’s argument must be rejected as unfounded.
52      In any event, even if that argument were well founded, it is not capable of affecting the assessment that electric or motorised bicycles and exercise bikes are at least slightly similar. The similarities between electric or motorised bicycles and exercise bikes, as set out in paragraphs 44 to 48 above, are sufficient to establish at least a slight similarity between those goods. Consequently, even if the Board of Appeal was wrong to find that those goods could be sold in the same sports shops, that circumstance would not be sufficient to call into question its assessment as to the existence of a similarity between those goods and would not, therefore, be sufficient, on its own, to warrant annulment of the contested decision (see, to that effect, Case T‑222/09 Ineos Healthcare v OHIM – Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN) [2011] ECR II‑183, paragraphs 33 and 35 and the case-law cited). Accordingly, the applicant’s argument must, in any event, be disregarded as ineffective.

53      Therefore, contrary to what the applicant claims, the Board of Appeal’s assessment that the electric or motorised bicycles covered by the trade mark applied for are slightly similar to the exercise bikes included in the goods ‘machines for physical exercises’ covered by the earlier trade mark is not vitiated by any error.

59      Consequently, the Board of Appeal did not err in concluding that there was a likelihood of confusion between the trade mark applied for and the earlier trade mark so far as concerns the goods ‘electric bicycles; motorised bicycles’ and the goods ‘machines for physical exercises’.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-282/12 (El Corte Inglés/OHMI - Sohawon (FREE YOUR STYLE.)) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de communautaire en nationale woordmerken „FREE STYLE” voor waren van de klassen 3, 18 en 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1825/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 17 april 2012 houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij verzoeksters oppositie tegen de aanvraag om inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „FREE YOUR STYLE.”  voor waren van de klassen 25, 35 en 41 is afgewezen. Het beroep wordt afgewezen. De overeenstemming tussen de waren en diensten en de tekens is niet sterk genoeg om een verwarringsgevaar te creëren.

44      S’agissant de la similitude des signes sur le plan conceptuel, la chambre de recours a distingué la compréhension des signes par la partie du public pertinent ayant de bonnes connaissances de l’anglais, celle ayant uniquement quelques notions d’anglais et celle n’ayant pas de connaissance de cette langue. Pour la partie du public ayant une bonne maîtrise de l’anglais, les signes en conflit seront différents, étant donné que le signe demandé fRee YOUR STYLe. est une expression signifiant « libère ton style » tandis que l’expression constituant le signe antérieur FREE STYLE se traduit comme « style libre ». Quant à la partie du public ayant uniquement des notions d’anglais, elle ne percevra pas la différence sémantique des deux signes. En conséquence, les signes seront similaires pour cette partie du public. Enfin, aucune comparaison conceptuelle des signes n’est possible en l’espèce en ce qui concerne la partie du public n’ayant pas de connaissance de l’anglais. Il y a lieu d’approuver ces considérations de la chambre de recours.

51      À cet égard, il y a lieu de rappeler que, ainsi qu’il ressort de l’arrêt GIORGIO BEVERLY HILLS, précité, point 30, constitue un risque de confusion le risque que le public puisse croire que les produits ou les services en cause proviennent de la même entreprise ou d’entreprises liées économiquement. Or, en l’espèce, la similitude, d’une part, des produits et des services et, d’autre part, des signes en conflit n’est pas suffisamment forte pour créer un tel risque. C’est donc à bon droit que la chambre de recours a considéré qu’aucun risque de confusion n’existait entre les produits et les services en cause.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-328/12 (Mundipharma / OHMI - AFT Pharmaceuticals (Maxigesic)) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het woordmerk „OXYGESIC” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1788/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 mei 2012 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „Maxigesic” voor waren van klasse 5 in te schrijven, in het kader van de oppositie die door verzoekster is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen.

37      Diese Argumentation der Klägerin vermag nicht zu überzeugen. Zum einen ist zu bemerken, dass die deutschen Wörter „Analgesie“ und „analgetisch“, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 25 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, allgemein verständlich sind und der Klageschrift zu entnehmen ist, dass die Klägerin selbst das Wort „Analgesie“ und den Ausdruck „analgetische Wirkung“ als in Deutschland bekannt bezeichnet. Aus der Verfahrensakte des HABM geht im Übrigen hervor, dass die Klägerin diese Begriffe in ihren eigenen Informationsbroschüren über die von der älteren Marke erfassten Schmerzmittel verwendet. Zum anderen ist festzustellen, dass die Endung „gesic“ den Endungen „gesie“ und „getisch“ der deutschen Wörter „Analgesie“ und „analgetisch“ ähnelt, so dass sie vom deutschen Verbraucher auch ohne den Wortanfang „anal“ als Hinweis auf diese Wörter verstanden werden kann. Unter diesen Umständen ist der deutsche Verbraucher in der Lage, die Endung „gesic“ mit Arzneimitteln mit analgetischer Wirkung in Verbindung zu bringen. Folglich hat die Beschwerdekammer zu Recht angenommen, dass aus Sicht des maßgeblichen Publikums, insbesondere des deutschen Verbrauchers, die den einander gegenüberstehenden Zeichen gemeinsame Endung „gesic“ für solche Produkte beschreibend ist.

68      Nach alledem bieten unter Berücksichtigung des von den einander gegenüberstehenden Zeichen vermittelten Gesamteindrucks und des erhöhten Grades an Aufmerksamkeit des maßgeblichen Publikums die zwischen diesen Zeichen bestehenden Unterschiede trotz der vorliegenden Identität der in Rede stehenden Waren hinreichende Gründe dafür, die Gefahr von Verwechslungen bei diesem Publikum auszuschließen.

69      Die Beschwerdekammer hat daher eine Verwechslungsgefahr zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen im Sinne des Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 zu Recht verneint.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-388/12 (Singer / OHMI - Cordia Magyarország Ingatlanforgalmazó Zártkörüen Müködö (CORDIO)) - dossier
Gemeenschapsmerk - Door houder van woordmerk „CORDIO” voor diensten van klasse 42 ingesteld beroep tot vernietiging van beslissing R 1842/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 juli 2012, houdende afwijzing van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling, waarbij de inschrijving van dit merk in het kader van de oppositie van de houder van het woordmerk „CORDIA” voor de diensten van de klassen 36, 37 en 42 is geweigerd. Het beroep wordt afgewezen; de verschillende IT-diensten zijn toch eenzelfde soort diensten.

33      The applicant acknowledges the identical nature of the ‘creation of web pages’ services covered by the mark applied for and the ‘creating and maintaining websites for others’ services covered by the earlier mark, but claims that the Board of Appeal erred in finding that the services of ‘creating and maintaining websites for others’ includes the other services covered by the mark applied for. She submits that the other services covered by that mark are different. Moreover, she claims that the services covered by the marks at issue, including those which are identical, are provided in different sectors – in this case, the tourism sector and the real property sector.

34      However, the applicant’s arguments cannot succeed. First, as the Opposition Division, whose decision was upheld by the Board of Appeal, found, the services covered by the two marks are of the same nature in that they are information technology services, have the same purpose, which is to create certain products linked to computing, and are usually provided by the same companies. It follows from this that they are similar. Moreover, the services of ‘consultancy with regard to the design of homepages and Internet pages’, ‘homepage and web-page design’, ‘updating of web pages’, ‘updating of computer software’, ‘data management on servers’, ‘rental and maintenance of memory space for websites, for others (hosting)’, ‘rental of storage space on the Internet’, ‘rental of webservers’, ‘providing web space (web-hosting)’ and ‘providing memory space on the Internet’ covered by the mark applied for and the ‘creating and maintaining websites for others’ services covered by the earlier mark are at least highly similar inasmuch as they are closely linked to the creation and the maintenance of web pages.

37      It follows that the Board of Appeal was right to find that the services at issue are in part identical or at least highly similar and in part similar.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-453/12 en T-455/12 (Zoo Sport / OHMI - K-2 (ZOOSPORT)) - dossier T-453/12 en T-455/12

E&F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ZOOSPORT” en "ZOO SPORT" voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35 en strekkende tot vernietiging van beslissing van de kamer van beroep (BHIM) houdende gedeeltelijke verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de gemeenschapswoord en beeldmerken met de woordelementen „ZOOT” en „SPORTS ZOOT SPORTS” voor waren en diensten van de klassen 9, 25, 35, 36 en 41. In beiden zaken worden de beroepen afgewezen. Uit T-455/12:

42      It follows that it is not appropriate to find a high degree of attention of the average consumers throughout the European Union, whether the goods at issue are specifically directed at sports activities or not. Therefore, the Board of Appeal did not err in finding, at paragraph 35 of the contested decision, that those goods are aimed at the general public in the European Union and that the level of attention of the relevant consumer would be average and would not increase in accordance with price.

91      In the light of the foregoing, the Board of Appeal was correct to find that the signs at issue are visually and phonetically similar to an average degree and that, conceptually, a comparison of the signs does not reveal a significant difference between them.

99      In view of that conclusion, there is no need to consider whether there is a likelihood of confusion between the mark applied for and the earlier word mark.

100    It follows from all the foregoing that the action must be dismissed in its entirety.
IEF 13148

HvJ EU: Weigeringsgrond motiveren voor elk van de groepen in een klasse

HvJ EU 17 oktober 2013, zaak C-597/12P (Isdin/BHIM en Bial-Portela) - dossier
Merkenrecht. Motiveringsplicht. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 9 oktober 2012, waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de kamer van beroep houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ZEBENIX” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 42 tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „ZEBEXIR” voor waren van de klassen 3 en 5 is ingesteld. Het beroep wordt toegewezen.

Wanneer eenzelfde weigeringsgrond wordt ingebracht, mag de motivering globaal zijn en moeten de waren en diensten concreet verbonden zijn zodat de groep waren en diensten homogeen is. Het volstaat niet dat de waren of diensten tot dezelfde klasse behoren om dan direct van homogeniteit te spreken. Omdat het Gerecht zelf een onderscheid in eenzelfde klasse heeft gemaakt, dient zij de weigeringsgrond te motiveren voor elk van de groepen binnen de klasse; die motivering ontbreekt. Het Hof verwijst de zaak terug naar het Gerecht.

27      Deze mogelijkheid geldt evenwel enkel voor waren en diensten die zo rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van waren of diensten vormen die voldoende homogeen is. Het volstaat niet dat de betrokken waren of diensten tot dezelfde klasse in de zin van de Overeenkomst van Nice behoren, om van een dergelijke homogeniteit te kunnen spreken, aangezien deze klassen vaak een grote verscheidenheid van waren of diensten omvatten die niet noodzakelijk in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn (zie in die zin beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, Jurispr. blz. I‑2395, punt 40).

28      In casu heeft het Gerecht zelf een onderscheid gemaakt tussen de waren van eenzelfde klasse van de Overeenkomst van Nice, op basis van de omstandigheden waaronder deze in de handel worden gebracht. Bijgevolg moest het zijn beslissing motiveren voor elk van de groepen waren die het binnen deze klasse heeft gevormd.

29      Aangezien een dergelijke motivering ontbreekt voor de andere dan de in punt 40 van het bestreden arrest genoemde waren van klasse 5, namelijk voedingsmiddelen voor baby’s, verbandmiddelen, ontsmettingsmiddelen, middelen ter verdelging van ongedierte, schimmeldodende en onkruidverdelgende middelen, kunnen de belanghebbenden op grond van dat arrest niet de redenen kennen waarop het Gerecht dienaangaande zijn vernietiging van de litigieuze beslissing baseert, en beschikt het Hof niet over voldoende elementen om zijn toezicht in het kader van de onderhavige hogere voorziening uit te oefenen.
IEF 13144

Gelijkenis wordt versterkt door de Engelstalige slogan

Hof van Beroep te Luik 3 oktober 2013, 2012/RG/412 (Siecom en Newtel tegen Sietel)
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, Baker & McKenzie.
Merkenrecht. Er is sprake van een conceptuele, visuele en auditieve gelijkenis die wordt versterkt door het gebruik van een Engelstalige slogan (SIETEL - SIEtel Think your communication en SieCom - solid telecom solutions; it's all about people). Het Hof van Beroep concludeert bijgevolg tot merkinbreuk en een met de marktpraktijken strijdige daad. SIETEL wordt bevolen iedere vorm van gebruik als vennootschaps-, handels-, merk- en domeinnaam te staken voor dezelfde of soortgelijke producten, op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per dag. SIETEL wordt ook bevolen haar SIETEL Beneluxmerkinschrijving en domeinnaam (www.sietel.be) te schrappen.

p. 4: D'emblée, il saute aux yeux que la dénomination sociale et la marque verbale SIETEL ont été construites en combinant des éléments constitutifs des marques figuratives de SIECOM et NEWTEL:
a) la première syllabe (SIE) est la même que celle de SIECOM;
b) la seconde syllabe (TEL) est identique à celle de NEWTEL;
c) à l'instar de SIECOM et NEWTEL, SIETEL a, pour construire sa marque verbale, ajouté sous sa dénonimation sociale SIEtel trois mots anglais pour lesquels, elle utilise - sur les piéces auxquelles la cour peut avoir égard - des caractéres plus petits, tout comme le font les appelantes dans leurs marques figuratives.

p. 11: Constate qu'en faisant usage du Signe SIEtel en tant que dénomination sociale, nom commercial, enseigne, marque et nom de domaine pour des produits identiques ou similaires á ceux des appelantes, SIETEL viole les droit de SIECOM sur les marques figurative BENELUX enregistrées sous les numéros 0715581 et 0863602, en vertu de l'article 2.20 (1), b., de la Convention Benelux en matière de Propriété Intellectuelle, et ce faisant, commet un acte contraire aux pratique honnêtes du marché au sens de l'article 95 de la loi du 6 avril 2010 relative aux pratique du marché et á la protection du consommateur.
IEF 13142

Tijdelijk sprake van co-existentie van BoerenBondwinkels

Rechtbank Gelderland 14 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4258 (Agri Retail B.V. tegen BoerenBond Retail B.V.)
Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert, Hoogenraad & Haak .
Merkenrecht. Franchise. Co-existentie. BoerenBond was franchisenemer van Agri Retail en exploiteert 73 BoerenBondwinkels. Daarnaast wordener nog 25 BoerenBondwinkels geëxploiteerd door andere franchisenemers. Partijen zijn in geschil over de afwikkeling van de franchiseovereenkomst, welke op 26 augustus 2013 is beëindigd. BoerenBond Retail gebruikt nog steeds de handelsnaam en het merk 'BoerenBond', terwijl Agri Retail stelt dat zij de rechthebbende daarop is en dat BoerenBond Retail dit merk alleen mocht gebruiken gedurende de periode dat de franchiseovereenkomst van kracht was. Volgens laatstgenoemde vormt de overeenkomst niet de grondslag voor het gebruik van het merk en de handelsnaam, omdat BoerenBond Retail al vóór de aanvang van de franchiserelatie winkels onder de naam BoerenBond exploiteerde.

Er dient een belangenafweging plaats te vinden. Agri Retail is merkhouder van het BoerenBond merk maar kan gezien de onevenredige schade die een verbod zou opleveren aan de zijde van BoerenBond Retail, haar merkrechten niet inroepen tegen de voormalig franchisenemer. Dit zal ertoe leiden dat er tijdelijk, gedurende een zekere tijd, en in afwachting van de uitkomst van de ontvlechtingsonderhandelingen twee ketens onder dezelfde naam en hetzelfde merk zullen bestaan. Als tijdelijke oplossing zal er sprake zijn van co-existentie. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in conventie af. In reconventie beveelt zij Agri Retail de shared services overeenkomst onverkort voort te zetten onder last van een dwangsom.

5.8. Indien BoerenBond Retail voor de 73 onder haar geëxploiteerde winkels de handelsnaam en het merk 'BoerenBond' niet langer mag gebruiken, zal dat leiden tot onevenredig veel schade. De merk- en handelsnaam, die bekendheid geniet bij het publiek zal in dat geval immers gewijzigd dienen te worden. Dit betekent onder meer dat het logo vele reclame-uitingen in en rondom de winkels veranderd moeten worden, waar veel kosten mee gemoeid zullen zijn. Daarnaast zal dit betekenen dat de goodwill van de winkels, die verbonden is aan de naamsbekendheid van BoerenBond, zal verminderen. Voldoende aannemelijk is dat het ontvlechtingsproces ertoe zou kunnen leiden dat BoerenBond Retail uiteindelijk toch de merk- en handelsnaam 'BoerenBond' kan/zal blijven voeren/gebruiken. Dit leidt er dan toe dat er zinloze schade aan de naam 'BoerenBond' en daarmee aan BoerenBond Retail wordt toegebracht. Een ander punt en belang is erin gelegen dat indien BoerenBond Retail niet langer het merk en de handelsnaam 'BoerenBond' mag gebruiken de onderhandelingen tussen de aandeelhouders van Agri Holding zullen worden getorpedeerd en dat het voor BoerenBond Retail niet meer aantrekkelijk zal zijn om indien zij haar naam eenmaal heeft gewijzigd deze opnieuw weer terug te veranderen in de naam 'BoerenBond'. Daarmee zal de waarde van de handelsnaam en het merk BoerenBond een aanmerkelijke waardevermindering ondergaan. Ook zal dat tot schade leiden bij de joint-venture Agri Retail en uiteindelijk ook bij BoerenBond Retail.

5.9. Hier staat tegenover het belang van Agri Retail om als enige verder te gaan met de naam en het merk 'BoerenBond'. Agri Retail is nog steeds franchisegever van 25 BoerenBondwinkels. Indien BoerenBond Retail ook de naam en het merk 'BoerenBond' zou mogen gebruiken, zullen er twee ketens met dezelfde naam/onder hetzelfde merk bestaan, waarvan er één keten niet meer tot de franchisenemers behoort. Aannemelijk is dat Agri Retail dan problemen zal krijgen met haar franchisenemers, nu deze franchisenemers reeds te kennen hebben gegeven dat zij vrezen dat het voortbestaan van twee ketens onder dezelfde naam afbreuk zal doen aan het imago en het merk 'BoerenBond' en dat zij schade zullen leiden ten gevolge van verwarring bij het winkelend publiek.

5.10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit concrete geval het belang van Agri Retail dient te wijken voor het belang van BoerenBond Retail. Weliswaar zal dit er - hoe ongelukkig ook - toe leiden dat er tijdelijk gedurende zekere tijd en in afwachting van de uitkomst van de ontvlechtingsonderhandelingen twee ketens onder dezelfde naam en hetzelfde merk 'BoerenBond' zullen bestaan, maar dit acht de voorzieningenrechter minder schadelijk en onaanvaardbaar dan dat BoerenBond Retail het gebruik van de handelsnaam en het merk 'BoerenBond' thans dient te stoppen met een gerede kans dat zij die vervolgens weer mag gaan voeren/gebruiken. Dit zou het onderhandelingsproces over de ontvlechting ook overigens doorkruisen op een wijze die, mede gelet op de historie van de samenwerking, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans niet aanvaardbaar is.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)

KG ZA 13-493 (pdf)

IEF 13136

The Clash of the Coverbands niet overgedragen

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 14 oktober 2013,  ECLI:NL:RBOBR:2013:5692 (Van den Borne en ARTISTS & BANDS B.V. tegen Van de Water)
Overname IE-rechten uit faillissement. Schriftelijkheidsvereisten. Te ruime uitleg van "gedurende de arbeidstijden of daarbuiten". Rechtspraak.nl: Kern van dit kort geding is de vraag wie rechthebbende is van het woord- en beeldmerk The Clash of the Coverbands.

Uitgangspunt is dat Van den Borne als houder als oorspronkelijk rechthebbende moet worden aangemerkt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Van den Borne de merken op enig moment heeft overgedragen aan een inmiddels gefailleerde stichting. In dat geval moet worden aangenomen dat Van de Water rechthebbende is geworden uit hoofde van de met de curator gesloten koopovereenkomst waarbij deze merken zijn verkocht.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het enkele feit dat Van den Borne de exploitatie van de merken heeft ondergebracht in de stichting niet kan worden afgeleid dat daarmee ook de merken aan de stichting zijn overgedragen. Artikel 2.31 lid 2 sub a BVIE bepaalt namelijk dat de overdracht van een merk, op straffe van nietigheid, schriftelijk moet worden vastgelegd. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat met artikel 14 uit de arbeidsovereenkomst is beoogd alle intellectuele eigendomsrechten van Van den Borne over te dragen aan de stichting, dus ook rechten ontstaan vóór aanvang van het dienstverband. Aannemelijker is dat de zinsnede “gedurende de arbeidstijden of daarbuiten” slechts betrekking heeft op prestaties en verrichtingen van de werknemer tijdens het dienstverband, dus na 1 februari 2011, zowel tijdens de gebruikelijke werkuren als daarbuiten.

Vast staat dat het woordmerk The Clash of the Coverbands en het bijbehorende beeldmerk tot stand zijn gekomen in 2004 respectievelijk 2009, dus ruimschoots vóór aanvang van het dienstverband. Daarmee vallen die merken naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onder de strekking van artikel 14 en kan dat artikel dus niet worden aangemerkt als een schriftelijke vastlegging van de overdracht van die merken door Van den Borne aan de stichting. (...) Dat betekent dat moet worden aangenomen dat Van den Borne ten tijde van het faillissement van de stichting nog steeds rechthebbende was van de merken en dus niet in de boedel van de stichting vielen. De curator kon die merken dan ook niet overdragen aan Van de Water, zodat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat Van de Water als rechthebbende moet worden aangemerkt.

Van de Water heeft voor de door hem gestelde overdracht van de merken twee gronden aangevoerd. Ten eerste zou de overdracht blijken uit het feit dat de stichting sinds haar oprichting de merken heeft geëxploiteerd door het onder deze naam verzorgen van de bandcompetitie. Ten tweede zou tussen de stichting en Van den Borne met ingang van 1 februari 2011 een arbeidsovereenkomst zijn gesloten, waarin is bepaald alle prestaties en verrichtingen van de werknemer gedurende de arbeidstijden of daarbuiten die kunnen leiden tot vestiging van intellectuele eigendomsrechten aan de werkgever toebehoren.

Dat geldt echter ook voor Van den Borne zelf. Gelet op de koopovereenkomst van 26 juli 2013 tussen Van den Borne en Artists & Bands is voldoende aannemelijk dat Van den Borne zijn intellectuele eigendomsrechten aangaande The Clash of the Coverbands heeft overgedragen aan Artists & Bands. Dat betekent dat Van den Borne zich niet (meer) met een beroep op die intellectuele eigendomsrechten kan verzetten tegen inbreuken daarop. Van den Borne zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen. Vorderingen van Artists & Bands worden grotendeels toegewezen; vorderingen van Van de Water in reconventie worden afgewezen.

5.6. Dat betekent dat moet worden aangenomen dat [verzoeker]ten tijde van het faillissement van de Stichting nog steeds rechthebbende was van de merken en de merken dus niet in de boedel van de Stichting vielen. De curator kon die merken dan ook niet overdragen aan Van de Water, zodat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat [verweerder]als rechthebbende moet worden aangemerkt. Dat geldt echter ook voor [verzoeker]zelf. Gelet op de koopovereenkomst van 26 juli 2013 tussen [verzoeker]en Artists & Bands is voldoende aannemelijk dat [verzoeker]zijn intellectuele eigendomsrechten aangaande The Clash of the Coverbands heeft overgedragen aan Artists & Brands. Dat betekent dat [verzoeker]zich niet (meer) met een beroep op die intellectuele eigendomsrechten kan verzetten tegen inbreuken daarop. [verzoeker]zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.

5.7. Resteren de vorderingen voor zover die door Artists & Bands zijn ingesteld. De eerste vordering die strekt tot het staken en gestaakt houden van met The Clash of the Coverbands overeenstemmende tekens is toewijsbaar. De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van [verweerder]dat geen verwarringsgevaar te duchten is tussen (de totaalindrukken van) The Clash of the Coverbands en The Clash of the Coverbands The Only Road To Paradiso. Immers [verzoeker]c.s. hebben onbetwist gesteld dat de toevoeging “The Only Road To Paradiso” slechts als subtitel moet worden gezien en van ondergeschikt belang is. Daarbij hebben [verzoeker]c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat met gebruikmaking van verschillende vennootschappen en stichtingen gedurende een lange periode onder de naam “The Clash of the Coverbands” jaarlijks bandcompetities zijn georganiseerd.
Voor zover [verweerder]dat teken nog niet zou hebben gebruikt in het economisch verkeer, dan bestaat gelet op haar stellingen in dit kort geding – namelijk dat zij rechthebbende is - voldoende concrete dreiging om aan te nemen dat zij dit wel zal gaan doen. De vordering zal daarom op grond van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE worden toegewezen als na te melden. Voorts is voldoende aannemelijk dat [verweerder]met het gebruik van de facebookpagia facebook.com/theclashoftecoverbands eveneens inbreuk maakt op het merkrecht zodat ook dat gebruik zal worden verboden op grond van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE.

5.8. Dat geldt ook voor de tweede vordering. Niet in geschil is dat The Clash of te Coverbands en The Clash of the Coverbands The Only Road To Paradiso door [verzoeker]c.s. als handelsnamen zijn gebruikt. Op grond van artikel 5a Hnw is het [verweerder]verboden die handelsnamen te voeren.

(...)
6.1. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat onvoldoende aannemelijk is dat [verweerder]rechthebbende is van de woordmerken The Clash of the Coverbands, The Clash of the Coverbands The Only Road To Paradiso, het bijbehorende beeldmerk en de handelsnaam The Clash of the Coverbands. Dat betekent dat [verweerder]zich niet kan verzetten tegen gebruik daarvan door [verzoeker]c.s. De vorderingen van Van de Water
Zullen daarom worden afgewezen.

De voorzieningenrechter, in conventie,.
7.1. veroordeelt [verweerder]jegens Artists & Bands om met onmiddellijke ingang van betekening van dit vonnis iedere gebruik van het teken The Clash of the Coverbands, The Clash of the Coverbands The Only Road To Paradiso of daarmee overeenstemmende tekens, te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het staken en gestaakt houden van het gebruik van de facebookpagina facebook.com/theclashofthecoverbands;

7.2. veroordeelt [verweerder]jegens Artists & Bands om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden het gebruik van de handelsnaam The Clash of the Coverbands en The Clash of the Coverbands The Only Road To Paradiso;

7.3. veroordeelt [verweerder]jegens Artists & Bands om te staken en gestaakt te houden het aanbieden en in het verkeer brengen van producten en diensten onder gebruikmaking van tekens en aanduidingen waarin de lettercombinatie “The Clash of the Coverbands” of daarmee overeenstemmende lettercombinaties voorkomen,

7.4. veroordeelt [verweerder]om aan Artists & Bands een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 7.1., 7.2. of 7.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

IEF 13135

Verwarringsgevaar tussen aanbieders na opzegging licentieovereenkomst

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 oktober 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:4715 (Pacific Island TraVEL B.V. tegen Bushman B.V.)
PIT houdt zich bezig met het aanbieden van, bemiddelen bij en organiseren van reizen naar onder meer Afrika en de Indische oceaan onder de handels- en merknaam 'Impala Tours' en gebruikt de domeinnaam www.impalatours.nl. Tussen PIT en Bushman is een licentieovereenkomst gesloten waarmee Bushman het recht op het gebruik en eigendom van de handels- en merknaam 'Impala Tours' krijgt voor de indirecte verkoop van reizen, er is een rapportageverplichting en een non-concurrentiebeding in opgenomen. Verder mag Bushman geen gebruik maken van de domeinnaam, het beeldmerk of de telefoonnummers van Impala Tours. Bij strijd met de overeenkomst verbeurt Bushman boetes en mag PIT de overeenkomst opzeggen. Nu Bushman een logo hanteert dat erg lijkt op dat van PIT, verscheidene domeinnamen met 'Impala Reizen' gebruikt en niet voldoet aan de overige bedingen, trekt PIT de licentie in.

De voorzieningenrechter oordeelt dat PIT de licentie rechtsgeldig mocht intrekken. Nu er geen licentieovereenkomst meer is hoeft PIT het merkgebruik van Bushman niet te gedogen. Er is sprake van verwarringsgevaar nu beiden reizen aanbieden in Afrika en de Indische oceaan. Bushman moet stoppen met het gebruik van het merk- en de handelsnaam en de domeinnamen overdragen. Verder moet Bushman een overzicht van alle aangegane inkoop- en verkoopverplichtingen aan PIT verstrekken en het non-concurrentiebeding nakomen. Ook moet zij de contractueel verbeurde dwangsommen betalen.

De beoordeling
5.21 Het voorgaande betekent dat PIT rechtsgeldig tot opzegging van de licentieovereenkomst is overgegaan. Dit heeft tot gevolg dat Bushman met ingang van 9 juli 2013 zich moest houden aan het non-concurrentiebeding van artikel 5.1 van de activa-overeenkomst, en dus met ingang van die datum niet betrokken mocht zijn bij het aanbieden en verkopen van reizen naar Afrika en de Indische oceaan, zowel voor de directe als de indirecte markt (behoudens de ‘timesharepunten-uitzondering’). Vaststaat dat Bushman niet tot staking van deze activiteiten is overgegaan, zodat de op staking daarvan gerichte vordering van PIT in beginsel toewijsbaar is. De voorzieningenrechter constateert wel dat door de opzegging de uitzondering op het non-concurrentiebeding met betrekking tot de timesharepunten niet is komen te vervallen, zodat dat onderdeel van het gevorderde bevel zal worden uitgezonderd.

5.23 De opzegging van de licentieovereenkomst betekent voorts dat Bushman met ingang van 9 juli 2013 geen gebruik meer mag maken van de handelsnaam “Impala Reizen”. Vast staat evenwel dat Bushman het gebruik van die handelsnaam heeft gecontinueerd. Daarmee heeft Bushman inbreuk gemaakt op het recht van PIT met betrekking tot de handelsnaam “Impala Tours”. De voorzieningenrechter volgt Bushman niet in haar stelling dat niet voldaan is aan het (door artikel 5 Handelsnaamwet gestelde) vereiste van gevaar voor verwarring, omdat partijen met de wijziging van de handelsnaam van “Impala Tours” in “Impala Reizen” dat gevaar voldoende zouden hebben ondervangen. De handelsnamen van partijen verschillen immers maar in geringe mate van elkaar. Het eerste (meest kenmerkende) deel “Impala” is hetzelfde, en het tweede deel is begripsmatig hetzelfde. Het publiek zal de Engelse term “Tours” niet anders begrijpen dan het Nederlandse woord “Reizen”. Aangezien beide partijen:
- de handelsnaam gebruiken voor het aanbieden van reizen naar dezelfde bestemmingen (Afrika en de Indische Oceaan),
- landelijk actief zijn en - via hun websites dezelfde markt bereiken (zowel reisbureaus als particulieren), acht de voorzieningenrechter het gevaar voor verwarring aannemelijk. Overigens wordt het bestaan van gevaar voor verwarring ook bevestigd door het feit dat Bushman regelmatig particulieren die geïnteresseerd waren in een reis die onder de naam “Impala Reizen” werd aangeboden, heeft verwezen naar PIT. Nu de licentieovereenkomst is geëindigd, hoeft PIT dit verwarringsgevaar niet meer voor lief te nemen. Het gevorderde bevel om gebruik van de handelsnaam “Impala Reizen” te staken en gestaakt te houden, zal dan ook worden toegewezen.

5.24. Ten aanzien van het beroep van PIT op haar merkrecht heeft Bushman alleen als verweer aangevoerd dat zij van PIT toestemming tot gebruik van het beeldmerk van PIT heeft verkregen in de zin van artikel 2.20 lid 1 BVIE. Door het einde van de licentieovereenkomst is deze toestemming evenwel komen te vervallen, zodat dit verweer faalt. Voor zover het gaat om het woordmerk IMPALA van PIT, is dit door PIT gedeponeerd na het einde van de licentieovereenkomst, zodat de toestemming van PIT nooit betrekking heeft kunnen hebben op dit merk. Het gevorderde bevel om inbreuk op de merkrechten van PIT te staken en gestaakt te houden is dan ook voor toewijzing vatbaar.

5.25. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bevel om de domeinnamen www.impalareizen.nl, www.impalareizen.org en www.impalareizen.info aan PIT over te dragen. Door het eindigen van de licentieovereenkomst handelt Bushman in strijd met de merk- en handelsnaamrechten van PIT en daarmee onrechtmatig door deze domeinnamen te blijven gebruiken. Tegenover het zwaarwegende belang van PIT tot handhaving van haar intellectueel eigendomsrecht staat geen rechtens te respecteren belang van Bushman bij het voortzetten van het gebruik van deze domeinnamen, zodat Bushman tot overdracht daarvan aan PIT moet overgaan.