Octrooirecht  

IEF 1487

Afneembaar ondoorzichtig laagje

Hoge Raad, 13 januari 2006, Nr. C04/252HR, LJN: AU3256, Eiser / Prepaid Cards Bvba (België) tegen Gnanam Telecom Center B.V. c.s.

Eiser is houder van een EP voor een werkwijze voor het bewerken van vooruit betaalde telefoonoproepen. In de woorden van AHG Huydecoper: “Op gevaar af, dat mij met recht wordt verweten dat ik de zaken te eenvoudig weergeef: het gaat er bij dit octrooi om, dat men kan telefoneren door een persoonlijk toegangsnummer te "draaien". Het systeem controleert dan of dat nummer geldig is en of daar een beltegoed voor is opgeslagen. Daarna kan het nummer van de persoon die men wil opbellen worden verwerkt (dat nummer kan, afhankelijk van het gekozen systeem, tegelijk met het toegangsnummer worden gedraaid, of nadat de verificatie heeft plaatsgehad), en wordt de verbinding gemaakt. De verbinding wordt afgebroken als het beltegoed verbruikt is. Gegadigden krijgen hun toegangsnummers (die van tevoren in een centrale zijn opgeslagen) door een telefoonkaart te kopen waarop het (vertrouwelijke) nummer achter een afneembaar ondoorzichtig laagje, bijvoorbeeld een "kraslaag", is voorgedrukt.”

Gedaagden Gnanam c.s., zijn als "groep van bedrijven" - iedere vennootschap in de eigen rol - betrokken bij het op de relevante Europese markten brengen van prepaid telefoonkaarten.

De vorderingen van eiser c.s. zijn in de eerste aanleg afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de door Gnanam c.s. toegepaste maatregelen niet beantwoordden aan de in het octrooi beschermde uitvinding. In het namens eiser c.s. ingestelde appel heeft het hof deze beslissing bekrachtigd. Hoge Raad verwerp het beroep.

Daarbij heeft het hof zich vooral laten leiden door de vaststelling dat Gnanam c.s. maatregelen zouden toepassen die beantwoordden aan een Amerikaans octrooi van welk octrooi de uitvinding uit het eiser-octrooi in het laatstgenoemde octrooi wordt "afgebakend". Als belangrijkste verschil tussen de vindingen volgens het Amerikaanse octrooi en het eiser-octrooi heeft het hof aangemerkt, dat volgens het Amerikaanse octrooi het publiek eerst contact moet zoeken met (dat wil zeggen: moet bellen naar) een externe organisatie, en pas dan de (geheime) toegangscode en het nummer van de andere partij met wie men wil bellen kan ingeven; terwijl volgens het eiser-octrooi met de twee laatste stappen kan worden volstaan, en de eerste stap - het leggen van contact met een externe organisatie - dus overbodig is. In het door Gnanam c.s. toegepaste systeem zou de bedoelde ("extra") stap wèl noodzakelijk zijn. Daarom beantwoordde het systeem van Gnanam c.s. wel aan het Amerikaanse octrooi, en (dus) niet aan het eiser-octrooi.

Het cassatiemiddel bestrijdt vooral de voor zijn beslissing door het hof gebezigde motivering, al worden op enkele punten ook rechtsklachten aangevoerd.

Alle klachten falen en de Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Wellicht nog het vermelden waard is r.o. 3.4.3: De rechtsklacht van dit onderdeel houdt in dat het hof ten onrechte zijn oordeel over de uitleg van het Amerikaanse octrooi heeft gebaseerd op de beschrijving van dat octrooi, in plaats van op de conclusies, verstaan in het licht van die beschrijving, althans in zijn beoordeling die beschrijving zwaarder heeft laten wegen dan de conclusies. Deze klacht mist feitelijke grondslag en kan reeds daarom niet tot cassatie leiden. Het hof heeft geoordeeld dat de conclusies van het Amerikaanse-octrooi, waarvan het in rov. 12 de eerste met zoveel woorden heeft besproken, geen dwingende chronologische volgorde voorschrijven van de beschreven handelingen en heeft zich, overeenkomstig hetgeen art. 69 EOV en art. 53 lid 2 ROW 1995 voor de bepaling van de beschermingsomvang voorschrijven, vervolgens georiënteerd op de beschrijving van dat octrooi, waarin het evenmin een dwingende volgorde van de handelingen heeft gelezen.” (AG Huydecoper stelt hierover in zijn conclusie: Het verschil dat ik bedoel wordt misschien het best geïllustreerd wanneer men zich voorstelt dat niet een octrooi, maar een tijdschriftpublicatie als onderdeel van de "bekende stand van de techniek" had moeten worden beoordeeld. Tijdschriftpublicaties hebben geen conclusies (althans: niet in de daarvoor in de octrooipraktijk gebruikelijke betekenis), en voor tijdschriftpublicaties bevat de octrooirechtelijke regelgeving ook geen regels van uitleg.  Bij beoordeling van een octrooi als onderdeel van de bekende stand van de techniek, moet dat niet anders worden uitgelegd dan een tijdschriftpublicatie: als bron van informatie, ongeacht de met het oog op de beschermingsomvang gekozen opbouw of redactie.”) Lees het arrest hier.

IEF 1478

Dichtheidsgradient

Rechtbank Den Haag, 11 januari 2006, Grodan BV tegen Isover Saint-Gobain. Isover is houdster van Europees octrooi met betrekking tot een "Substraat voor aardevrije cultuur met over zijn dikte geregeld watergehalte".

Het octrooi beschrijft, kort gezegd, matten die in plaats van aarde worden gebruikt voor het opkweken van planten. Deze matten zijn gemaakt van mineraal vezelmateriaal, zoals glas- of steenwol. De matten zijn tijdens het kweken bevochtigd met een waterige oplossing die voedingsstoffen bevat. Het nadeel van bekende substraten was dat zij onderin de substraatlaag veelal te nat zijn, en bovenin te droog. Dat leidt ertoe dat onderin de substraatlaag wortelrot kan optreden en dat bovenin de laag geen wortels kunnen groeien. Het doel van het octrooi is nu het watervasthoudend vermogen bovenin de substraatlaag te vergroten en onderin de substraatlaag te verlagen. Volgens de conclusies 1, 2 en 3 van het octrooi wordt dit bereikt door in het substraat over de gehele hoogte van de mat een gradiënt in de dichtheid en/of de vezeldiameter aan te leggen, zodanig dat de dichtheid en/of vezeldiameter bovenin het substraat hoger respectievelijk kleiner is dan onderin het substraat.

Tegen het octrooi is door Grodan oppositie ingesteld. Het octrooi is door de Oppositie Afdeling van het Europees Octrooibureau (EOB) in gewijzigde vorm in stand gelaten, welk oordeel door de Technische Kamer van Beroep is bevestigd.

Grodan verhandelt een steenwolmat ten behoeve van de kweek van planten onder de naam Grodan Master die volgens de productomschrijving onder meer de volgende voordelen voor de tuinder biedt: “Optimale verdeling van water over de hoogte van de mat (“droogste mat onderin”)” en “Volledige doorworteling tot bovenin, wortels minder kwetsbaar”.

Grodan vordert de nietigheid van het octrooi omdat het octrooi nieuwheid en/of inventiviteit ontbeert in het licht van een aantal voorpublicaties en voorts dat zij de uitvinding van het octrooi (openbaar) heeft voorgebruikt alsmede dat het octrooi niet nawerkbaar is.

Nieuwheid

ten aanzien van het vorogebruik oordeelt de rechtbank dat dit niet nieuwheidsschadelijk is  omdat de uitvinding niet openbaar toegankelijk is gemaakt. Vaststaat dat de matten zich bij deze proeven hebben bevonden op de privé terreinen van voornoemde kwekers, zodat niet is aan te nemen dat de vakman daarvan voldoende vrijelijk kennis heeft kunnen nemen om hem de uitvinding te openbaren. De door Grodan aangevoerde publicaties zijn niet nieuwheidschadelijk omdat kenmerk 1 van de conclusie  - vezels met dezelfde gemiddelde diameter  - er niet duidelijk uit blijkt.

Inventiviteit

Het octrooi EP 426 wat als stand van de techniek geldt,zal naar het oordeel van de rechtbank een vakman er niet toe brengen een dichtheidsgradient toe te passen. Hierbij is van belang dat de vakman nu kennelijk ook juist andere oplossingen heeft gevonden om de waterretentie in het bovenste deel van de mat te verbeteren, te weten door de mat te voorzien van een laag met zuurstofcapsules zoals in EP 0.209.958 (EP 958, zie nader hierna) of van absorberende vlokken zoals in EP 338. De Russische octrooiaanvrage SU-A- 1.161.426 leert ten slotte juist het tegengestelde van het octrooi te doen: een laag van lagere dichtheid (60-90 kg/m3) onderin en grotere dichtheid (100-130 kg/m3) onderin.

Nawerkbaarheid

De rechtbank acht voorts het betoog van Grodan dat een vakman na lezing van het octrooi niet een mat zou kunnen maken die de gewenste dichtheids- of diametergradiënt vertoont onvoldoende onderbouwd. Grodan heeft geen verklaringen van deskundigen overgelegd die haar standpunt zouden kunnen ondersteunen.

Niet-openbaar voorgebruik

Grodan kan zich naar het oordeel van de rechtbank niet bereopen op een recht van niet openbaar voorgebruik omdat  het voor een honering van dit recht  noodzakelijk is dat  het begin van uitvoering ook een vervolg heeft gekregen. Met andere woorden, er dient binnen een redelijke termijn een zekere commercialisering van de ten tijde van de prioriteitsdatum nog in een ontwikkelingsstadium verkerende F-mat plaats te hebben gevonden, wil van een recht van voorgebruik sprake zijn.

Inbreukverbod

Het door Isover gevorderde inbreukverbod ten slotte wordt toegewezen. Grodan voert aan dat haar haar product uit twee lagen bestaat, waarvan de bovenste laag een hogere dichtheid heeft dan de onderste laag. Volgens Grodan is derhalve geen sprake van een “gradiënt” in de dichtheid van de vezels maar van een (plotselinge) overgang.De rechtbank kan de juistheid van dit standpunt van Isover in het midden laten, omdat Grodan desgevraagd (zulks in verband met de hierboven genoemde argumentatie terzake de inherente openbaring) heeft aangegeven dat ook binnen die lagen een geleidelijke afname van de dichtheid van de vezels richting de zwaartekracht kan worden waargenomen. Bij deze stand van zaken dient te worden aangenomen dat van een dichtheidsgradiënt
in de zin van het octrooi sprake is (in ieder geval bij elke afzonderlijke laag), zodat dit kenmerk van conclusie 1 vervuld is te achten.

Lees von het vonnis hier

IEF 1473

Rode klaver in de overgang (2)

Vznr. Den Haag, 11 januari 2005, zaaknr. 254608. Novogen tegen Care for Women. Rode klaver brengt Novogen geen succes. De zaak is een vervolg op eerder Volkskrant bericht (hier), waarin een nietigheidsvordering van Women for Care tegen Novogens octrooi op isoflavone fyto-oestrogenen werd aangekondigd.

Voorafgaand aan de nietigheidsprocedure start Novogen kort geding tegen Care for Women, waarin zij een inbreukverbod vordert.  Het kort geding vonnis levert echter een voor Novogen negatieve inleiding tot de bodemprocedure op.

Het eerste deel van het vonnis is een ook voor niet biochemici interessante algemene inleiding over de positieve hormonale werking van fyto-oestrogenen bij met name vrouwen en de uitleg waarom de Westerse vrouw te weinig fyto-oestrogenen binnen krijgt. Het octrooi van Novogen heeft betrekking op het idee om de werkzame stoffen (isoflavone fyto-oestrogenen) uit de plant te concentreren, zodat de gebruiker niet meer grote hoeveelheden plantendelen tot zich behoeft te nemen, maar zich kan beperken tot de dagelijkse inname van bijvoorbeeld een tablet of capsule.

Care for Women stelt dat het octrooi inventiviteit ontbeert, aangezien het extraheren van plantendelen, bijvoorbeeld van rode klaver of soja, in een waterige of organische vloeistof, en het concentreren daarvan om het in een tablet of capsule vorm (unit dosage form) te brengen, voor de vakman ten tijde van de prioriteitsdatum voor de hand liggend was en beroept zich op een aantal handboeken waarin e.e.a. reeds beschreven zou staan.

De rechter volgt het verweer van Care for Women:

4.17. Voorshands voeren deze kenbronnen tot de aanname dat het extraheren van plantendelen en het brengen van het extract in een unit dosage form tot de algemene stand van de farmaceutische techniek  behoorden. Indirect leren deze bronnen ook dat bij gebruik van deze technieken de werkzaamheid van de actieve stof gehandhaafd blijft. Het gebruik van deze technieken voor het extraheren van iso-flavone fyto-oestrogenen uit plantendelen van bijvoorbeeld rode klaver of soja ligt naar voorlopig oordeel zodoende voor de hand. Omdat in de unit dosage form de geëxtraheerde stoffen in geconcentreerde vorm aanwezig zijn,  is het geen verrassing dat het gewenste oestrogene effect zich ook in die toedieningsvorm voordoet. (…)

4.19. Dit alles leidt tot de slotsom dat voorshands kan worden uitgegaan van de aanmerkelijke kans dat het octrooi de opposities of een nietigheidsprocedure niet zal overleven wegens gebrek aan inventiviteit.

Care for Women’s vordering in reconventie, inhoudende een rectificatie, wordt eveneens door de rechter afgewezen. De houder van een onderzocht en verleend Europees Octrooi handelt niet onrechtmatig door zich ter handhaving van zijn recht op het octrooi te beroepen. Slechts een bijzondere omstandigheid doet dit anders zijn. Deze omstandigheid wordt niet aanwezig geacht.

Lees hier vonnis.
IEF 1470

Geen concreet inhoudelijk verweer

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 januari 2006, 04/2871, Jazo Zevenaar B.V tegen Willem Johan Pieter Pluijmen. Eén anker is soms te weinig.

Jazo is houdster van een NL octrooi voor een ventilatierooster, in het bijzonder voor een transformatorhuisje. Het ventilatorrooster kenmerkt zich door de onmogelijkheid om er iets in te steken. Jazo heeft geconstateerd dat in het bedrijf van Pluijmen een ventilatierooster voorhanden is ‘dat exact lijkt op het HS-42-rooster van Jazo’. Pluijmen vordert dat de rechtbank het octrooi zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat nader omschreven, door Pluijmen vervaardigde ventilatieroosters geen inbreuk maken op het octrooi.

“Zowel bij antwoord als bij dupliek heeft Jazo geen concreet inhoudelijk verweer tegen de nietigheidsvordering gevoerd, doch slechts betoogd dat Pluijmen in zijn vordering niet kan worden ontvangen, nu hij geen nietigheidsadvies als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Rijksoctrooiwet 1995 heeft overgelegd. Maar zoals Pluijmen (reeds bij conclusie van antwoord) met juistheid heeft aangevoerd is dat verweer ongegrond, nu het door Jazo ingeroepen artikel toepassing mist in een geval als het onderhavige, waar het gaat om een onder de Rijksoctrooiwet 1910 vooronderzocht octrooi.

Weliswaar heeft Jazo ten pleidooie bij monde van haar octrooigemachtigde Drs. B.T. voor het eerst inhoudelijk verweer tegen de nietigheidsvordering gevoerd, doch daaraan zal wegens strijd met de eisen van een behoorlijke procesvoering worden voorbijgegaan. Nog daargelaten dat Drs. B.T. het niet nodig heeft gevonden zijn betoog in de vorm van een pleitnotitie aan de wederpartij en de rechtbank te overhandigen, zijn de betreffende verweren tardief voorgesteld, enerzijds gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt, en anderzijds omdat Pluijmen en de rechtbank daarop ook niet bedacht behoefden te zijn.

In de zich in het griffiedossier bevindende brief van de raadsman van Jazo, mr. J. van Rhijn, d.d. 18 juli 2005, waarin het verzoek om een pleidooi wordt toegelicht, valt immers, voor wat betreft het onderwerp van het pleidooi, uitsluitend het volgende te lezen:  ‘Cliënte zou graag in de gelegenheid worden gesteld om tezamen met haar octrooigemachtigde (die is ingeschreven bij de Nederlandse vereniging van Octrooigemachtigden) het woord te voeren en de door Pluijmen geëxploiteerde inrichting af te zetten tegen de conclusies van het octrooi. Datzelfde geldt voor de gewijzigde inrichtingen van Pluijmen. Het is de ervaring van Jazo dat een mondelinge behandeling in deze toegevoegde waarde heeft zodat over en weer vragen kunnen worden gesteld en opmerkingen kunnen worden geplaatst.’

Hieruit valt niet anders af te leiden dan dat van de zijde van Jazo het pleidooi slechts dienstbaar zou worden gemaakt aan het toelichten van de inbreukvordering en dat Jazo geen andere verweer tegen de nietigheidsvordering zou voeren dan haar beroep op artikel 76 lid 1 ROW 1995. Nu dat verweer, zoals reeds is overwogen, faalt, gelden de door Pluijmen aangevoerde nietigheidsgronden als onvoldoende weersproken.

Die gronden komen ook niet op voorhand onjuist voor, zodat de vordering tot vernietiging van het octrooi toewijsbaar is.  Bij die stand van zaken heeft Pluijmen bij de door hem gevraagde verklaring voor recht geen belang meer. De vordering zal worden afgewezen, nu inbreuk op een nietig octrooi niet mogelijk is. 

Lees het vonnis hier

IEF 1454

Geen vergelijk

Het ANP bericht dat Philips voormalige licentiemener Advanced Optical Disc Holland (AOD) uit Vianen voor de rechter heeft gedaagd. "Het elektronicaconcern eist dat het bedrijf de productie van dvd’s staakt, omdat het octrooien op dvd-technologie zou schenden. Philips probeert al meer dan een jaar tot een vergelijk met AOD te komen, zei een woordvoerster van het concern vrijdag. De producent van dvd’s en cd’s had in het verleden een licentie op de octrooien, maar kwam volgens Philips zijn betalingsverplichtingen niet na.

(...) Een Philipswoordvoerster zei dat concurrenten van AOD bij Philips hebben geklaagd over oneerlijke concurrentie, omdat zij wel een licentie op de technologie afnemen. Dinsdag dient in Den Haag een kort geding tussen beide partijen. Volgens Claassen staat het voortbestaan van het bedrijf op het spel als het de productie van dvd’s moet staken. Lees hier meer."

IEF 1446

Post verlaten

Verontwaardigd reageert Deutsche Post op de beslissing van het Deutsches Patent- und Markenamt op het schrappen van het gedeponeerde woord 'post' uit het merkenregister. Post is een gewoon woord dat niet als merk geregistreerd kan worden, vindt het Amt. Het in november 2003 geregistreerde merk post werd ten tijde van het depot wél gezien als een specifieke verwijzing naar een product van de firma Deutsche Post. Op grond hiervan heeft Deutsche Post talloze bedrijven aangeklaagd die gebruik maakten van het woord. „Wir wollen mit dem Schutz der Marke verhindern, daß Mitläufer auf den Zug aufspringen und sozusagen den Rahm im Postmarkt abschöpfen.”

Naast het woord 'post' heeft Deutsche Post zo'n 700 postgerelateerde woorden of woordcombinaties laten vastleggen, waaronder McPost, Postplus, Frankierservice, Same Day Service, Freecard, "Mit dem Frankier Service gewinnen Sie Zeit und Geld", Die gelbe, blaue, grüne, rote en schwarze Post.

De verontwaardiging is des te groter, aldus Deutsche Post, daar uit diverse onderzoeken (van onder meer Ipsos Deutschland en NFO) was gebleken dat circa 80% van de Duitsers het woord verbond met de voormalige monopolist.
Deutsche Post laat het er echter niet bij zitten. „Wir werden bis zum Bundespatentgericht und notfalls auch
weitergehen bis zum BGH”, aldus een woordvoerder. Lees hier iets meer.

IEF 1444

Verkapt appel

Rechtbank Haarlem, 6 december 2005 en 23 december 2005 (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)

MSD is registratiehouder van het geneesmiddel Fosamax, met als werkzame stof natrium alendronaat trihydraat. Op 6 juli 2005 heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen ("CBG") aan Pharmachemie een registratie verleend voor het generieke geneesmiddel alendroninezuur. Dit geneesmiddel heeft dezelfde werkzame stof als Fosamax. Het moederconcern van Pharmachemie, Teva, beschikte echter reeds over een registratie voor deze generieke versie van Fosamax in het Verenigd Koninkrijk. Op grond van Richtlijn 2001/83/EG en het Besluit Registratie Geneesmiddelen ("BRG") had Pharmachemie daarom geen nationale aanvraag voor het generiek alendroninezuur mogen indienen in Nederland, maar had zij de wederzijdse erkenningsprocedure dienen te volgen. Op 30 september 2005 heeft het CBG op verzoek van Pharmachemie haar registratie voor alendroninezuur doorgehaald.

In het vonnis van 6 december 2005 heeft de rechtbank Haarlem bepaald dat Pharmachemie ten onrechte een nationale registratieprocedure heeft gevolgd, en dat zij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens MSD. Alhoewel de Wet op de geneesmiddelenvoorziening (Wog) primair strekt tot bescherming van de volksgezondheid, is de rechtbank van mening dat op grond van de zogeheten ´correctie Langemeijer' MSD zich desondanks op de Wog kan beroepen. De rechtbank wijst de vordering van MSD tot een verbod aan Pharmachemie om haar product te bereiden, verkopen, af te leveren, in te voeren, te verhandelen en/of aan te bieden toe, zolang Pharmachemie daarvoor niet over een geldige registratie beschikt. De vordering van MSD tot rectificatie aan afnemers wordt echter afgewezen bij gebreke van een nadere motivering door MSD.

In de rectificatie was echter een verzoek opgenomen om de reeds geleverde producten te retourneren. De afwijzing van het verzoek om rectificatie had daarom tot gevolg dat Pharmachemie niet gehouden was een zogenaamde recall uit te voeren. Vervolgens heeft MSD een nieuw kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank Haarlem met het verzoek Pharmachemie te veroordelen alsnog een recall uit te voeren. In haar vonnis van 23 december 2005 heeft de rechtbank Haarlem alsnog de vordering van MSD toegewezen voor een recall van de reeds geleverde producten. Inmiddels was namelijk gebleken dat Pharmachemie een grote hoeveelheid van haar product alendroninezuur had verkocht aan afnemers vlak voor het vonnis van 6 december. Dit had tot gevolg dat de afnemers een voorraad hadden van tenminste 8 weken.

lees hier het vonnis van 6 december en hier het vonnis van 23 december
IEF 1440

IJskoud vonnis

Rechtbank 's-Gravenhage, 4 januari 2006, Darome tegen Orogel.

Darome is houdster van het Europees octrooi met betrekking tot een 'werkwijze en installatie voor de verwerking van diepvriesproducten'. Orogel heeft in Italië een octrooiaanvraag ingediend voor een 'procédé en middelen voor het aromatiseren van bevroren voedingsproducten en/of het bewaren van hun organoleptische eigenschappen met behandelingen die de koelketen niet doorbreken'. Darome vordert een inbreukverbod waartegen Orogel een nietigheidsverweer voert.

Ook in dit vonnis wordt ter inleiding op de beoordeling van (letterlijke) inbreuk gebruik gemaakt van HR Impro/Liko en HR Ciba Geigy/Oté Optics. Dan vervolgt de rechtbank: "[...] de achter de conclusies van het octrooi liggende uitvindingsgedachte is het voorkomen van samenklontering door bevriezing van het aanwezige water in/aan de kruiden/groenten met name bij onderbreking van de zogenaamde koudeketen, dat wil zeggen wanneer het product uit de vriezer wordt gehaald, enige tijd daarbuiten verblijft zodat het opwarmt en vervolgens weer wordt ingevroren."

"Uit het voorgaande volgt dat de uitvindingsgedachte niet wordt toegepast bij het product en de werkwijze van Orogel omdat niet is voldaan aan de maatregelen uit de conclusie dat de omhulling “zodanig is gekozen, dat de omhullingssamenstelling bij een temperatuur lager dan ongeveer 0° C in vaste toestand is, een smelttemperatuur van de orde van de omgevingstemperatuur heeft” en dat deze evenmin “door verwarming in vloeibare toestand is gebracht” voor het versproeien. Gelet op voormelde uitvindingsgedachte, kan dit een en ander niet worden gerepareerd met een beroep op weginterpreteren, zoals door Darome nog bepleit. Die maatregelen zijn immers daarmee wezenlijk voor de uitvinding van het octrooi.

Voorzover in het licht van het voorgaande ook het beroep op equivalentie niet reeds heeft te stranden, wordt overwogen dat Orogel terecht heeft aangevoerd dat niet valt in te zien welke maatregel zij zou verrichten die equivalent is te achten aan de volgens de geoctrooieerde werkwijze vereiste verwarming van de vetstof voorafgaand aan het besprenkelen. De zonnebloemolie die Orogel voor omhulling gebruikt is reeds vloeibaar bij de temperatuur van het versproeien zodat verwarming in het geheel niet nodig is. Evenmin is zonnebloemolie equivalent te achten aan de vetstof als bedoeld in het octrooi zoals volgt uit rechtsoverweging 8. Hierbij komt nog dat ook uit het octrooi blijkt dat zonnebloemolie niet zozeer sec als wel in een mengsel met andere vetstoffen dient te worden toegepast. [...]

Van belang is dat palmolie een smelttemperatuur van 35° C kent, zodat door deze olie te mengen met zonnebloemolie (smelttemperatuur -17° C, zie hiervoor) de smelttemperatuur van het mengsel als geheel omhoog gaat totdat deze kennelijk in de orde van het octrooi komt te liggen (omgevingstemperatuur). Zo zal de vakman dit een en ander opvatten en derhalve concluderen dat juist niet zonnebloemolie in zuivere vorm dient te worden toegepast. Het betoog van Darome dat zonnebloemolie en een mengsel van palmolie met zonnebloemolie voor de vakman technisch equivalent zijn, kan wellicht in zijn algemeenheid opgeld doen, maar derhalve nu juist niet binnen het kader van het octrooi.

Van inbreuk is derhalve geen sprake. [...]"

Lees hier het vonnis.

IEF 1438

Schoepentoeter

Rechtbank 's-Gravenhage 4 januari 2006, Shell - CDS.

Shell is houder van het Europees octrooi, dat betrekking heeft op een  'Kolom voor het verwijderen van vloeistof uit een gas'. Het octrooi is verleend voor Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Italië en Nederland. Tevens is Shell houdster van het gelijkluidende Noorse octrooi. CDS is rechthebbende op het Europees octrooi met betrekking tot een 'Device for treating a gas/liquid mixture' (hierna: het Spiraflow-octrooi). Shell vordert een verbod op directe en indirecte inbreuk in de gedesigneerde landen alsmede op het Noorse octrooi. CDS vordert in reconventie de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi, wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit.

Bevoegdheid
Ten aanzien van de bevoegdheidsverweren, acht de rechtbank  zich internationaal en relatief bevoegd voor wat betreft Nederland en mogelijk grensoverschrijdend, doch hiervoor zal het eindoordeel worden aangehouden. Ook acht zij Shel in haar vorderingen op basis van het Noorse octrooi ontvankelijk.

Geldigheid
CDS heeft aangevoerd dat het octrooi nieuwheid, althans inventiviteit ontbeert. "De rechtbank overweet ten eerste dat uit géén van de door CDS overgelegde documenten een verticale komom [...] valt af te leiden die een zogenaamde schoepentoeter [...], een mistmat en openeinde wervelbuizen bevat. De uitvinding is derhalve nieuw te achten". Tevens acht de rechtbank het octrooi inventief: "Weliswaar waren zowel de mistmat (coalescer of samenvloeiingsinrichting) als de schoepentoeter reeds afzonderlijk bekend, de gedachte om die te combineren met de wervelbuizen van EP '508 in de volgorde als neergelegd in het octrooi lag niet voor de hand".

Inbreuk
Voor degenen die het niet helemaal scherp meer hebben: "Bij de beoordeling of sprake is van (letterlijke) inbreuk wordt vooropgesteld dat bij de uitleg van de conclusies van een octrooischrift, mede in het licht van beschrijving en tekeningen, onder ogen dient te worden gezien wat volgens de gemiddelde vakman die daarvan kennis neemt, voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is – anders gezegd: wat de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte is – teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden. De tot uitleg van de conclusies van het octrooischrift geroepen rechter zal evenwel tevens moeten beoordelen of het resultaat van zijn onderzoek de rechtszekerheid voor derden voldoende tot haar recht laat komen. Dit laatste gezichtspunt zal een restrictieve, meer bij de bewoordingen van de conclusies aansluitende uitleg kunnen rechtvaardigen in dier voege dat gebrek aan duidelijkheid voor de gemiddelde vakman die de grenzen van de door het octrooi geboden bescherming wil vaststellen, in beginsel ten nadele van de octrooihouder werkt (vgl. HR 12 november 2004, NJ 2004, 674, Impro/Liko en HR 13 januari 1995, NJ 1995, 391 Ciba Geigy/Oté Optics)."

"De rechtbank verwerpt het standpunt van Shell dat sprake is van letterlijke inbreuk [...]. Aldus beschouwd valt de Spiraflow-installatie niet in letterlijke zin onder het octrooi. Voor zover gelet op het voorgaande niet evenzeer het doek is gevallen voor het betoog van Shell dat van inbreuk in equivalente zin sprake is, overweegt de rechtbank als volgt.
Bepleit wordt wel dat de gehele inbreukvraag (daaronder derhalve begrepen eventuele equivalentie) dient te worden beantwoord aan de hand van het hiervoor in r.o. 14 vooropgestelde criterium ten aanzien van het bepalen van de beschermingsomvang van een octrooi. Niettemin lijkt uit het Impro/Liko-arrest van de Hoge Raad te kunnen worden afgeleid dat de equivalentievraag afzonderlijke beantwoording behoeft."

Equivalentie
Als de functie-wijze-resultaat-toets wordt gehanteerd kan niet tot de conclusie worden gekomen dat van een equivalente kolom sprake is.

Nu het octrooi geldig is, wordt de in reconventie gevorderde vernietiging afgewezen.

Lees hier het vonnis. (En lees vooral ook rechtsoverweging 6)

IEF 1434

Tewerkstelling van gezinsleden

Niet-dossierstuk buza050423, 2e Kamer, 3 januari 2006. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken inzake drie verdragen, o.a inzake tewerkstelling gezinsleden.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen moge ik u hierbij het volgende ter kennis brengen: De op 6 april 2005 te Den Haag  totstandgekomen notawisseling houdende een Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie inzake de tewerkstelling van gezinsleden (Trb. 2005, 185).

(O.a: 1. The following persons shall be authorised to engage in gainful employment in the Netherlands:
a) the spouse of an employee of the Office or a registered partner of an employee of the Office;
b) children under the age of 18 of an employee of the Office;
c) children between 18 and 27 years of age of an employee, provided that they formed part of his or her household prior to their first entry into the Netherlands and still form part of this household, and that they are:
(i) unmarried,
(ii) financially dependent on the employee concerned, and
(iii) receiving an education in the Netherland)

Ingevolge artikel 7, onderdeel a, van genoemde Rijkswet behoeft dit verdrag niet de goedkeuring van de Staten-Generaal. De minister van Buitenlandse Zaken, B.R. Bot