HR 22 december 2022, IEF21156; (Sporttrading tegen Converse c.s.) Converse heeft in deze zaak verklaring voor recht gevorderd dat Sporttrading inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Converse. Het hof oordeelde, in tegenstelling tot de rechtbank, dat de bewijslast met betrekking tot de gestelde uitputting van het merkrecht op de curator van Sporttrading rust [IEF 19395], [IEF 13012] en [IEF 17820]. De curator van Sporttrading beweert in het principale beroep dat van een reëel gevaar van afscherming van nationale markten al sprake is in situaties waarin de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, en dat de curator de voorwaarden voor uitputting niet zelf hoeft te bewijzen. De Hoge Raad oordeelt dat geen sprake is van omkering van de bewijslast en dat deze bewijslast dus wel ligt bij de curator.
Het incidentele beroep van Converse richt zich tegen de afwijzing van de gevorderde hoofdelijkheid van de veroordeling van Sporttrading, Sport Concept en Brandustry in de kosten van het geding. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof het uitgangspunt miskend dat de veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten hoofdelijk is. Daarnaast heeft het hof zijn oordeel dat in dit geval grond bestaat voor afwijking van dit uitgangspunt onvoldoende gemotiveerd. Deze onderdelen van het incidentele beroep slagen en de Hoge Raad zet dit zelf recht.