Toewijzing geldvordering bij voorraad onvoldoende aannemelijk

SGOA 27 mei 2019, IEF 19632, IT 3352 (Eiser tegen verweerder) Eiser houdt zich bezig met het technisch ontwerp en het uitvoeren van technische productinnovatie. Verweerder ontwikkelt, fabriceert en verkoopt hoogwaardige gordijnrailssystemen. Partijen hebben samengewerkt aan de ontwikkeling van een besturingssysteem voor gordijnrails. Hiervoor zijn partijen op 22 oktober 2015 een overeenkomst aangegaan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte weigert de openstaande facturen te betalen. Zij vordert betaling van deze facturen. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. Voor de vraag of er plaats is voor toewijzing hiervan is vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien het feit dat op 28 mei 2019 een faillissementsrekest wordt behandeld. Verweerder is echter de enige klant van eiser. Voor verweerder bestaat een reëel restitutierisico omdat eiser kennelijk niet zelf beschikt over financiële middelen om het faillissement af te wenden. Bij de belangenafweging zal de aannemelijkheid en opeisbaarheid van de vorderingen daarom een belangrijke rol spelen. Daarom worden alle openstaande facturen stuk voor stuk behandeld. Geoordeeld wordt dat eiser er niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat verweerder de aan haar vorderingen ten grondslag gelegde gefactureerde bedragen verschuldigd is, zodat de vordering moet worden afgewezen.