IEF 22281
8 oktober 2024
Artikel

SONT Besluit tarieven en voorwerpen thuiskopievergoeding 2025

 
IEF 22280
8 oktober 2024
Uitspraak

Royement bij zaak over afspelen muziek in café zonder licentie

 
IEF 22279
7 oktober 2024
Uitspraak

Gebruik van een portretfoto bij een podcast zonder toestemming van de maker

 
IEF 10211

Met twee hoornen

Gerecht EU 22 september 2011, zaak T-174/10 (Ara AG tegen OHIM/Allrounder SARL)

In't kort: Merkenrecht. Oppositieprocedure in het gemeenschapsmerkenrecht. Op grond van beeldmerk A met twee hoornen en nationaal woordmerk A wordt internationale aanvrage voor een gemeenschapsmerk geweigerd. Er is sprake van een relatieve weigeringsgrond: geen verwarringsgevaar. Oppositie geweigerd.

Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het woordmerk „A”, voor waren van de klassen 18 en 25, strekkende tot vernietiging van beslissing R 481/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 januari 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het beeldmerk dat bestaat in de afbeelding van de letter A met twee hoornen, voor waren van de klassen 18 en 25. 

38      Par conséquent, dans la mesure où les signes en conflit présentent des différences importantes et où la marque antérieure n’est pourvue que d’un caractère distinctif faible, c’est à juste titre que la chambre de recours a conclu à une absence de risque de confusion entre les marques en conflit, nonobstant la circonstance que les produits en cause sont en partie identiques et en partie similaires.

39      Cette conclusion n’est pas infirmée par l’argumentation de la requérante tirée de ce que les juridictions allemandes auraient conclu à l’existence d’un risque de confusion dans des circonstances analogues. En effet, si la jurisprudence des juridictions des États membres peut être prise en considération, la légalité des décisions des chambres de recours s’apprécie uniquement sur la base du règlement n° 207/2009 [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 8 septembre 2010, Icebreaker/OHMI – Gilmar (ICEBREAKER), T‑112/09, non publié au Recueil, point 51, et la jurisprudence citée].

40      Il en est de même de la référence par la requérante à des décisions des chambres de recours ayant conclu à l’existence d’un risque confusion entre la marque antérieure et certaines marques constituées par la représentation de la lettre « a » .

41      Il suffit, à cet égard, de relever que les décisions que les chambres de recours de l’OHMI sont amenées à prendre, en vertu du règlement n° 207/2009, relèvent de l’exercice d’une compétence liée et non pas d’un pouvoir discrétionnaire. Dès lors, la légalité desdites décisions doit être appréciée uniquement sur le fondement de ce règlement et non sur la base d’une pratique décisionnelle antérieure à celles-ci (arrêts de la Cour du 15 septembre 2005, BioID/OHMI, C‑37/03 P, Rec. p. I‑7975, point 47, et du 12 janvier 2006, Deutsche SiSi-Werke/OHMI, C‑173/04 P, Rec. p. I‑551, point 48).

IEF 10210

Niet systematisch verworpen

Gerecht EU 22 september 2011, zaak T-250/09 (Cesea Group tegen OHIM/Mangini & C. (MANGIAMI))

Merkenrecht. Gemeenschapsbeeldmerk Mangiami. Nietigheidsprocedure. Toelaatbaarheid van nieuw bewijsmateriaal. Er is hier sprake van complementair bewijs inzake gebruik en er is, gezien de jurisprudentie, geen sprake van een systematische verwerping van dit type bewijsvoering. Beslissing OHIM vernietigd.

Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 982/2008-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 april 2009, waarbij de beslissing van de nietigheidsafdeling is vernietigd en het beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „mangiami” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 gedeeltelijk nietig is verklaard in het kader van de door Mangini & C. Srl ingestelde vordering tot nietigverklaring

31 D’autre part, l’OHMI ne saurait prétendre que l’article 76, paragraphe 2, du règlement n° 207/2009 ne serait jamais applicable si les preuves complémentaires de l’usage, du fait de leur production tardive, étaient systématiquement rejetées. En effet, il ressort de la jurisprudence citée au point 22 supra que les preuves complémentaires tardives de l’usage ne sont pas systématiquement rejetées étant donné qu’elles sont admises s’il existe des éléments nouveaux.

32 Il ressort de ce qui précède qu’il y a lieu d’accueillir le moyen unique de la requérante au soutien de son chef de conclusions formulé à titre principal et d’annuler la décision attaquée sans qu’il soit nécessaire d’examiner le chef de conclusions formulé à titre subsidiaire par la requérante.

IEF 10209

Adverse effect

HvJ EU 22 september 2011, zaak C-323/09 ( Interflora c.s tegen Marks & Spencer c.s) - persbericht

In navolging van conclusie A-G Jääskinen IEF 9494. 

Merkenrrecht. Adwords. Selectie van de adverteerder die overeenstemt met merk van een concurrent. Schade aan onderscheidend karakter van een bekend merk (‘dilution’) – Oneerlijke voordeel trekken uit het onderscheidend karakter of bekendheid van een merkrecht (free-riding).

Prejudiciële vragen High Court of Justice of England and Wales: 
1.       Het gemeenschapsmerk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden:
a)      dat gelijk is aan het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;
b)      dat gelijk is aan of overeenstemt met het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring omvat het gevaar van associatie met het merk;
c)      dat gelijk is aan of overeenstemt met het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het gemeenschapsmerk ingeschreven is, indien het een in de Gemeenschap bekend merk betreft en indien door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

2.      Met name kan krachtens lid 1 worden verboden:(...)
b)      het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;(...)
d)       het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties.”

Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

1.      Article 5(1)(a) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks and Article 9(1)(a) of Council Regulation (EC) No 40/94 of 20 December 1993 on the Community trade mark must be interpreted as meaning that the proprietor of a trade mark is entitled to prevent a competitor from advertising – on the basis of a keyword which is identical with the trade mark and which has been selected in an internet referencing service by the competitor without the proprietor’s consent – goods or services identical with those for which that mark is registered, where that use is liable to have an adverse effect on one of the functions of the trade mark. Such use:

–      adversely affects the trade mark’s function of indicating origin where the advertising displayed on the basis of that keyword does not enable reasonably well-informed and reasonably observant internet users, or enables them only with difficulty, to ascertain whether the goods or services concerned by the advertisement originate from the proprietor of the trade mark or an undertaking economically linked to that proprietor or, on the contrary, originate from a third party;
–      does not adversely affect, in the context of an internet referencing service having the characteristics of the service at issue in the main proceedings, the trade mark’s advertising function; and
–      adversely affects the trade mark’s investment function if it substantially interferes with the proprietor’s use of its trade mark to acquire or preserve a reputation capable of attracting consumers and retaining their loyalty.

2.      Article 5(2) of Directive 89/104 and Article 9(1)(c) of Regulation No 40/94 must be interpreted as meaning that the proprietor of a trade mark with a reputation is entitled to prevent a competitor from advertising on the basis of a keyword corresponding to that trade mark, which the competitor has, without the proprietor’s consent, selected in an internet referencing service, where the competitor thereby takes unfair advantage of the distinctive character or repute of the trade mark (free-riding) or where the advertising is detrimental to that distinctive character (dilution) or to that repute (tarnishment).

Advertising on the basis of such a keyword is detrimental to the distinctive character of a trade mark with a reputation (dilution) if, for example, it contributes to turning that trade mark into a generic term.

By contrast, the proprietor of a trade mark with a reputation is not entitled to prevent, inter alia, advertisements displayed by competitors on the basis of keywords corresponding to that trade mark, which put forward – without offering a mere imitation of the goods or services of the proprietor of that trade mark, without causing dilution or tarnishment and without, moreover, adversely affecting the functions of the trade mark with a reputation – an alternative to the goods or services of the proprietor of that mark.

IEF 10208

Lijkt een niet bestaande onderneming

Rechtbank 's-Gravenhage 21 september 2011, HA ZA 11-1637 (Converse INc tegen Alpi international forwarders B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

Vrijwaringsincident. Stelling niet-bestaande onderneming wordt afgewezen. Titel volgt uit r.o. 3.2, In citaten:

4.2. Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Converse dat Alpi inbreuk maakt op haar merken door het – kortgezegd – vervoeren en opslaan van counterfeit Converse-schoenen alsmede door het gebruik van de merken in stukken voor zakelijk gebruik en dat Alpi onrechtmatig handelt door het faciliteren van de verhandeling van counterfeit Converse-schoenen en het meewerken aan het opstellen van vervalste CMR-documenten met betrekking tot vervoer van (counterfeit) Converse-schoenen.

4.3. Of Baccarat een bestaande onderneming is of niet, kan blijken in de procedure in vrijwaring. De voortgang van de hoofdzaak wordt niet belemmerd indien mocht blijken dat dit niet het geval is. Voorts bestaat geen onduidelijkheid over de vraag welke partijen Alpi in vrijwaring wil oproepen en is ook niet in te zien waarom onduidelijkheid de procedure in de hoofdzaak zou belemmeren. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

IEF 10207

De mondelinge toezegging

Rechtbank ´s-Gravenhage 21 september 2011, HA ZA 10-4052 (Bacardi and Company Ltd tegen Torijn B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

Incident. Procesrecht. Oproeping derde in vrijwaring en zekerheidsstelling.

Vrijwaring en geheel of gedeeltelijk verhaal op Van Caem toegewezen. Bacardi stelt, beroepende op haar Gemeenschapsmerken, dat Torijn merkinbreuk maakt en onrechtmatig handelt door ongeautoriseerde parallelimport en door de handel in Bacardi producten waarvan de productcodes zijn verwijderd.

Ex 224 Rv dient buitenlandgevestigde zekerheid te stellen vor de proceskosten. Geen uitzondering ex 224 lid 2 sub Rv. Mondelinge toezegging dat hij zal instaan voor de voldoening van proceskosten is niet afdoende. Proceskostenveroordeling 1019h Rv aan de kant van Bacardi.

Vrijwaring
4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Torijn heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk
verhaal heeft op Van Caem. De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring zal bijgevolg worden toegewezen.

Zekerheidsstelling proceskosten omdat Bacardi is gevestigd te Liechtenstein
4.5. Terecht heeft Torijn echter weerlegd dat de Beneluxmerkrechten van Bacardi een reële verhaalsmogelijkheid bieden. Torijn heeft er daarbij onder meer op gewezen dat bij het executoriaal veilen van de Beneluxmerkrechten zou kunnen blijken dat er geen koper voor de merken te vinden is. Te verwachten is namelijk dat de koper zal worden geconfronteerd met tal van conflicten tussen de Beneluxmerkrechten en de door Bacardi behouden
Gemeenschaps- en internationale merkrechten. Weliswaar heeft Bacardi gesteld dat de Gemeenschapsmerken waarvan zij houdster is jonger zijn dan de Beneluxmerken, zodat de eventuele koper op grond daarvan geen procedures hoeft te vrezen, dit neemt niet weg dat de eventuele koper toch zeer beperkt is in de mogelijkheden tot ongestoorde exploitatie van de Beneluxmerken. Kopers zullen daardoor mogelijk worden afgeschrikt met als gevolg dat de Beneluxmerkrechten onverkoopbaar blijken te zijn. Volgens artikel 6: 51 lid 2 B.W. moet de aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Gezien het voorgaande is dat niet te verwachten.

4.6. De mondelinge toezegging van de raadsman van Bacardi dat hij zal instaan voor de voldoening van de proceskosten is evenmin afdoende. Nog afgezien van de vraag of de raadsman voldoende verhaal zal bieden, geeft de enkele mondelinge toezegging, zoals Torijn terecht stelt, te weinig zekerheid. De rechtbank komt tot het oordeel dat Bacardi niet redelijkerwijs aannemelijk heeft gemaakt dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn.

4.7. In het onderhavige incident kan uiteraard niet worden voorzien hoe de hoofdzaak zich zal ontwikkelen en in het bijzonder of aanleiding zal bestaan af te wijken van de IE indicatietarieven.Voor de begroting van de te stellen zekerheid zal daarom worden aangesloten bij de categorie ‘overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi’ van de IE-indicatietarieven. Anders dan Torijn heeft gesteld, dient enkel rekening te worden
gehouden met de kosten van de onderhavige procedure. De kosten gemoeid met een eventueel hoger beroep kunnen buiten beschouwing blijven. Daarvoor kan Torijn in voorkomend geval aanvullende zekerheid vorderen.

Beslissing
5.1. staat toe dat de besloten vennootschap Van Caem International B.V., gevestigd te Leiden en kantoorhoudende te Leiden aan de Admiraal Banckertweg 12, door Torijn wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van woensdag 12 oktober 2011;

5.2. beveelt Bacardi uiterlijk op woensdag 12 oktober 2011 ten behoeve van Torijn zekerheid te stellen voor de proceskosten tot een bedrag van € 25.000,- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;

IEF 10206

Ziet op bodemprocedures

Hof 's-Gravenhage 19 juli 2011, LJN BS8740 (H&M Hennes & Mauritz Netherlands B.V. tegen G-Star Raw C.V. en Facton Ltd.)

In navolging van IEF 9280. In't kort: Incidentele vordering inzake merkenrecht: verzoek tot schorsing van de procedure ex artikel 104 lid 1, GMVo, omdat een nietigheidsprocedure bij OHIM aanhangig is. Echter is artikel 104 li 1 GMVo is niet van toepassing is op een kort geding, afgewezen. Proceskosten ex 1019h Rv. 

3. Het hof is, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat artikel 104, lid 1, GMVo niet van toepassing is op een kort geding. Die bepaling verplicht de rechter immers slechts te schorsen wanneer een in artikel 96 GMVo - welk artikel in beginsel ziet op bodemprocedures - bedoelde vordering is ingesteld. In artikel 104, lid 1, GMVo wordt niet verwezen naar artikel 103 GMVo betreffende voorlopige en beschermende maatregelen.
Voorts blijkt ook uit het in lid 3 van artikel 104 GMVo bepaalde:
“Indien de rechtbank voor het Gemeenschapmerk de procedure schorst, kan zij voorlopige en beschermende maatregelen bevelen voor de duur van de schorsing.”
dat de in lid 1 van artikel 104 GMVo neergelegde verplichting om de procedure te schorsen slechts geldt voor bodemprocedures. Het in lid 3 bepaalde is niet goed verenigbaar met een procedure die enkel strekt tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening, zoals een kort geding.

4. Het bovenstaande brengt mee dat de incidentele vordering tot schorsing moet worden afgewezen. H&M dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het incident. G-Star hebben vergoeding van de volledige kosten ex artikel 1019h Rv gevorderd. Daar zij echter geen opgave, laat staan een gespecificeerde opgave van hun kosten hebben gedaan, zal het hof de kosten begroten op basis van het algemene liquidatietarief.

Lees het arrest hier (LJN / opgeschoonde pdf)

IEF 10205

Weergegeven stelsel van rechtsbescherming

Rechtbank Breda 21 september 2011, LJN BT2231 (Peeters Landbouwmachines BV tegen AS Fors MW)

Met gelijktijdige dank aan Arvid van Oorschot en Hesther Lakerveld, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP.

Merkenrecht. De verhouding tussen Benelux- en Gemeenschapsmerkenrecht. Het belang bij oordeel over kwader trouw deponering van Beneluxmerk nadat Beneluxmerk is doorgehaald, waarover nog een procedure aanhangig is bij het Europese Hof van Justitie (beroep na OHIM). Rechtbank ziet strijd met weergegeven stelsel van rechtsbescherming en wijst vordering af.

Peeters houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van landbouwmachines, sinds 1996 o.a. voermengmachines onder de naam BIGA, verkoop vindt plaats via geselecteerde wederverkopers. Peeters is houder Beneluxwoordmerk van BIGA (20 juli 2007).

Fors houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van kleine en middelgrote producten en machines voor de landbouw en houtvesterij, waaronder haakarmtrailers. In de jaren tachtig is deze laatste ontwikkeld en geïntroduceerd door Zweeds bedrijf dat is overgegaan Blidsberg Investment Group AB, afgekort BIGAB (Gemeenschapsmerk 31 maart 2005, Beneluxdeponering 4 november 2005).

3.9. Aan de orde nu is dan ook of een door de rechtbank te geven verklaring voor recht over het Benelux depot van Fors voor Peeters van praktisch belang kan zijn, in die zin dat het oordeel van de rechtbank van invloed kan zijn op het door het Gerecht te geven oordeel over de uitspraak van de Board of Appeal van het OHIM.

Het is niet de bedoeling van de Europese wetgever dat een oordeel van een nationale rechter van invloed is op een eenmaal ingezette beroepsprocedure bij het OHIM (r.o. 3.13). De rechtbank baseert dit op o.m. GvEA 16 juli 2006, zaak C-214/05 (Rossi), r.o. 50; considerans 16 en artikel 104 van Vo. 207/2009. Een oordeel van de rechtbank inzake de al dan niet te kwader trouw gedeponeerde merk zou in strijd komen met weergegeven stelsel van rechtsbescherming op het gebied van het Gemeenschapsmerk. De rechtbank wijst de vorderingen Peeter af. Proceskosten worden gecompenseerd, omdat Fors inschrijving heeft doorgehaald en de beoogde vordering is bereikt.

GvEA 16 juli 2006, zaak C-214/05 (Rossi), r.o. 50:

50 Volgens artikel 63 van verordening nr. 40/94 kan een beslissing van de kamers van beroep van het BHIM slechts worden vernietigd of herzien wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag, van verordening nr. 40/94 of van een uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid. Het toezicht dat de gemeenschapsrechter op deze beslissing uitoefent, gaat derhalve niet verder dan het toezicht op de rechtmatigheid ervan, en omvat dus geen nieuw onderzoek van de feiten die zijn beoordeeld door de instanties van het BHIM.

De considerans Vo. 207/2009, overweging 16:

(16) Het is strikt noodzakelijk, dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Gemeenschapsmerken rechtsgevolgen voor de gehele Gemeenschap hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het Gemeenschapsmerk te voorkomen. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [4] moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmerken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

En artikel 104 Vo. 207/2009 inzake verknochtheid:

Bijzondere bepalingen inzake verknochtheid 1. Indien bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk een in artikel 96 bedoelde vordering - anders dan een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk - is ingesteld en de geldigheid van het Gemeenschapsmerk al voor een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk bij een reconventionele vordering wordt betwist of bij het Bureau al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld, schorst die rechtbank ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.(…)

3.14. Uit het vorenstaande volgt dat een oordeel van de rechtbank omtrent de al dan niet aanwezige kwade trouw bij Fors ten tijde van het depot van het Benelux merk, allereerst niet van invloed zal zijn op de oordeelsvorming door het Gerecht en bovendien in strijd zou komen met het in 3.13. weergegeven stelsel van rechtsbescherming op het gebied van het Gemeenschapsmerk. De procedure bij het OHIM is immers eerder gestart dan de onderhavige. De rechtbank zou, ook als Peeters wel belang zou hebben bij haar vordering, deze procedure moeten schorsen in afwachting van het oordeel van het Hof. De rechtbank wijst erop dat het BBIE, in overeenstemming met het vorenstaande, de oppositieprocedure betreffende het Benelux depot ook heeft geschorst in afwachting van de uitkomst van de procedure bij het OHIM en thans het Gerecht.

3.15. Wanneer een beslissing van de rechtbank, dat Fors te kwader trouw was ten tijde van haar Benelux depot als een feit zou worden aangemerkt, geldt dat het Gerecht dit buiten beschouwing zou moeten laten. Uit het onder 3.10. overwogene volgt dat dan sprake zou zijn van een niet bij het OHIM aangevoerd feit dat het Gerecht bij zijn beoordeling buiten beschouwing moet laten.

Lees het vonnis hier (grosse / LJN / opgschoonde pdf)
Afbeelding: traktorpool

IEF 10204

Lustrumsymposium Internet Scriptieprijs

De eerste lustrumeditie van het Symposium georganiseerd rondom de Internet Scriptieprijs, vind dit jaar op 13 oktober 2011 plaats. Het thema: 

"Nieuws op internet, information wants to be free"  

Voor het vijfde jaar organiseren advocatenkantoor Brinkhof en internetserviceprovider XS4ALL de Internet Scriptieprijs. Met deze prijs willen Brinkhof en XS4ALL het denken over internetvraagstukken en de ontwikkeling van het internetrecht stimuleren. De prijs wordt daarom toegekend aan de student die de beste scriptie schrijft over een actueel onderwerp op het gebied van internet en recht. Uitreiking van de prijs zal plaatsvinden op het symposium 'Internet en Recht' op 13 oktober 2011.

 Voor de aankondiging, de programmering en het aanmelden.

IEF 10203

Som van de bestanddelen

Gerecht EU 21 september 2011, zaak T-201/09 (Rügen Fisch tegen OHIM/Schwaaner Fischwaren (SCOMBOR MIX)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond beschrijvend karakter scomber = makreel. Nietigheidsprocedure, beroep door de houder van het communautaire woordmerk „SCOMBER MIX” voor waren en diensten van klassen 29 en 35 ingesteld tegen beslissing R 230/2007-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 maart 2009, waarbij de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van het door Schwaaner Fischwaren GmbH ingediende verzoek tot nietigverklaring van dit merk wordt vernietigd. Beroep wordt afgewezen.

 9 Die Beschwerdekammer stellte im Wesentlichen fest, dass der Begriff „Scomber“ eindeutig beschreibend verwendet werde, da es sich dabei nicht nur um eine lateinische Bezeichnung, sondern auch um einen wissenschaftlichen Begriff zur Bezeichnung der Makrele handele. Es handele sich somit um einen Fachbegriff, der nach Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 schutzunfähig sei. Die konkrete Prüfung der Wahrnehmung der Endverbraucher sei entbehrlich, da diese und der „normale Sprachgebrauch“ des Begriffs sich bereits in Wörterbucheinträgen widerspiegelten, die schutzunfähig seien. Es reiche aus, wenn die von den Waren angesprochenen Fachkreise, d. h. die Hersteller, Händler und sonstigen in den Vermarktungsprozess der betroffenen Waren einbezogenen Personen, die beschreibende Bedeutung des Zeichens verstünden und es in diesem Sinne benutzten. Was den Bestandteil „Mix“ betreffe, so werde dieser als ein Begriff angesehen, der in den meisten Sprachen der Europäischen Union in der Bedeutung „Mischung“ unmittelbar verständlich sei.

10 Schließlich stellte die Beschwerdekammer fest, dass die Zusammenfügung der Begriffe „Scomber“ und „Mix“ grammatikalisch korrekt und eindeutig und nicht mehr als die Summe ihrer Bestandteile sei, so dass die Wortkombination als Ganze im Sinne von Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 beschreibend sei. Da Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 Anwendung finde, hielt es die Beschwerdekammer für verzichtbar, zu prüfen, ob die Eintragung auch unter Verstoß gegen Art. 7 Abs. 1 Buchst. b dieser Verordnung erfolgt sei.

IEF 10202

Conceptually contradictory

Gerecht EU 21 september, zaak T-512/10 (Nike International tegen OHIM (DYNAMIC SUPPORT)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond: DYNAMIC SUPPORT heeft beschrijvend karakter, afgewezen beroep. Conceptuele tegenstrijdigheid in 'dynamic' en 'support'.

Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 640/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 augustus 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „DYNAMIC SUPPORT”, voor waren van klasse 25

 25      As the Board of Appeal found, the expression ‘dynamic support’ is comprised of the terms ‘dynamic’ and ‘support’, themselves descriptive, which the applicant does not dispute. It must be noted that the combination of those two elements is not an unusual expression likely to create an impression which is sufficiently far removed from that which results from the mere combination of meanings of those two elements, in accordance with the case-law cited at paragraph 16 above. Indeed, faced with the trade mark applied for in relation to the goods covered by it, the consumer will identify immediately and without further thought the expression ‘dynamic support’ as describing the characteristics of the footwear. Furthermore, it is noteworthy, in this respect, that to offer dynamic and adapted support during any sporting activities is one of the essential characteristics of sports footwear, which is part of the category of goods covered by the trade mark applied for.

26      Moreover, the applicant's arguments that the terms comprising the trade mark applied for are conceptually contradictory are without foundation. It is evident that support can be dynamic and adapted as is the case with footwear which, as support for the feet of the runner, adapts in a dynamic manner to running conditions.

27      Furthermore, in relation to the arguments of the applicant that the term ‘dynamic’ may be understood many ways, particularly when it refers to footwear, it should be borne in mind that the fact that the trade mark applied for can have several meanings does not prevent the application of the absolute ground for refusal provided for in Article 7(1)(c) of Regulation No 207/2009. According to settled case-law, a word sign must be refused registration under that provision if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned (OHIM v Wrigley, paragraph 32, and judgment of 9 March 2010 in Case T‑15/09 Euro-Information v OHIM (EURO AUTOMATIC CASH), not published in the ECR, paragraph 39).


28      Therefore the Board of Appeal was fully entitled to find that the trade mark applied for was descriptive for footwear.