IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 7354

Not a done deal

Speech Mariann Fischer Boel (Europese Commissie) over "The Green Paper on Agricultural Product Quality", 2 december 2008 (General Assembly of AREPO (European Association of Geographical Indications)

Let's start with the need to publicise the PDO and PGI logos. I certainly want our fellow citizens to better recognise the logos. (...) But in the end, the marketplace will decide: logos, like quality products, need to give some value added to the consumer or they will not make an impact. I recognise that the Commission has a role, but so too do producers and operators marketing quality products. On protection of names, we will look at this issue carefully.

And at international level, be assured that geographical indications are still part of our priorities in the Doha negotiations. And last but not least, you would like consortia to control production. Isn't that a little bit old-fashioned? Geographical indications are already an exemption to the rules of the Common Market. I hope we can encourage producers to be ambitious and develop their production for export, reaching out to markets, not reduce their horizons to local markets and the long-standing outlets.

This consultation is not a "done deal" in advance, so I don't intend to draw up any conclusions before the end of the process

Lees de hele speech hier.

 

IEF 7353

Het gemak waarmee het teken kan worden geassocieerd met het merk

Zonenbril Nisu - Beeldmerk Arrmani (Klik voor vergroting)Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 december 2008, HA ZA 07-1918, G.A. Modefine S.A. tegen Nisu International B.V.

Eerst even kort: Merkenrecht.  Gestelde versiering maakt inbreuk op beeldmerk Armani. Geen rechtsverwerking omdat een bij eerdere door de douane vastgehouden partij geen inbreukprocedure is gestart. Onbetwiste proceskosten: € 25.504,14.

Eiser Modefine is houdster van de merkrechten met betrekking tot het modehuis Giorgio Armani en stelt dat gedaagde Nisu middels het op de zonnebrillen van gedaagde voorkomende teken (klik voor vergroting, afbeeldingen in vonnis) inbreuk maakt op de merkrechten van Armani.  De rechtbank wijst de vorderingen toe.

Rechtsverwerking: “4.2. Het meest vergaande verweer van Nisu houdt in dat Modefine haar rechten om ter zake van merkinbreuk op te treden heeft verwerkt. Dit verweer slaagt niet. Nisu mocht er naar het oordeel van de rechtbank niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Modefine haar rechten jegens Nisu niet zou handhaven. De omstandigheid dat de Douane in oktober 2006 de vrijgave van een voor Nisu bestemde partij met onder andere 240 zonnebrillen met het Nisu-teken op grond van art. 9 Vo. 1383/2003 heeft geschorst en deze partij vervolgens is vrijgegeven omdat Modefine niet binnen de vereiste (twee keer) 10 dagen een inbreukprocedure is gestart, is daartoe onvoldoende. Van een verzwaarde zorgplicht voor de merkhouder op grond van Vo. 1383/2003, als door Nisu gesteld, is geen sprake.

Voorts kan niet gezegd worden dat Modefine heeft stilgezeten. Modefine heeft weliswaar niet binnen de in Vo. 1383/2003 genoemde termijn een procedure ingeleid, maar heeft Nisu vervolgens bij brief van 17 november 2006 laten weten bezwaar te maken tegen verdere verhandeling van de (240) zonnebrillen met het Nisu-teken. Ook nadien heeft Modefine niet stilgezeten. Na de brief van 21 november 2006, waarin Nisu de inbreuk betwist, heeft Modefine Nisu bij brief van 13 februari 2007 wederom gesommeerd ten aanzien van een partij zonnebrillen met het Nisu-teken. De daartussen gelegen periode is, zeker gelet op de sommatie van 17 november 2006, veel te kort om enig vertrouwen aan te ontlenen dat Modefine haar rechten niet zou handhaven.

4.3. Ook voor zover Nisu stelt dat zij in haar positie onredelijk wordt benadeeld en Modefine om die reden haar rechten heeft verwerkt, slaagt haar verweer niet. (…)  De rechtbank is van oordeel dat voor Nisu op grond van de aan haar verzonden sommatie van 17 november 2006 voorzienbaar was dat Modefine handhavend zou optreden, zodat Nisu hierop had kunnen anticiperen. Modefine heeft ook na deze sommatie niet stilgezeten en Nisu bij brief van 13 februari 2007 wederom gesommeerd inzake het gebruik van het Nisu-teken. Van rechtsverwerking is derhalve geen sprake.”

Inbreuk: “4.5. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat het in aanmerking komende publiek een teken als versiering opvat, niet in de weg kan staan aan de door artikel 9 lid 1 aanhef en sub b GMVo. verleende bescherming, wanneer dat teken, niettegenstaande het decoratieve karakter ervan, zodanig overeenstemt met het ingeschreven merk dat het betrokken publiek kan menen dat de waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn (HvJEG 10 april 2008, zaak C-102/07, Adidas/Marca, LJN: BD9710, r.o. 34, 35 en 36). Het gaat er om of de gemiddelde consument zich, bij het zien van zonnebrillen die zijn voorzien van het Nisuteken, kan vergissen omtrent de herkomst van die zonnebrillen door te menen dat die worden verhandeld door Modefine of een daaraan verbonden onderneming. Hierbij speelt niet uitsluitend de mate van overeenstemming tussen het merk en teken een rol, maar ook het gemak waarmee het teken kan worden geassocieerd met het merk, met name gelet op de bekendheid daarvan op de markt. Hoe bekender het merk, hoe groter namelijk het aantal marktdeelnemers dat overeenstemmende tekens zal willen gebruiken.

4.6. (…) Daarvan uitgaande is het Nisu-teken in feite vrijwel gelijk aan het Gemeenschapsmerk van Modefine, met weglating van de letters ‘GA’ en de kop van de ‘vogel’. Niet gezegd kan worden dat nu juist de letteraanduiding en de ‘kop’ de totaalindruk van het Gemeenschapsmerk domineren. In overige zin is het Nisuteken gelijk aan het Gemeenschapsmerk van Modefine. Zelfs het aantal ribbels van het Nisu-teken stemt daarmee overeen. (…)  Het feit dat Nisu haar zonnebrillen (tevens) aanbiedt onder vermelding van de merken SAY en KOST en het prijsverschil tussen haar zonnebrillen en die van Modefine, doet daaraan niet af. Ook kan niet gezegd worden dat de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmerk aldus wordt opgerekt tot de letter ‘V’, gelijk Nisu stelt. Zij gaat er daarmee immers aan voorbij dat haar teken, ervan uitgaande dat dit een ‘V’ is, op een bijzondere wijze is vormgegeven. Het is juist de wijze waarop zij de ‘V’ heeft gestileerd op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van een grote mate van overeenstemming met het Gemeenschapsmerk van Modefine.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7352

Het been stijf houden

Kamerstukken II 2008/09, 23490, nr. 534. Ontwerpbesluiten Unie-Verdrag; Verslag algemeen overleg op 22 oktober 2008 (richtlijn inzake de beschermingstermijn van het auteursrecht d.d. 23 september 2008).

Minister Hirsch Ballin "Dan kom ik nu te spreken over de auteursrechten en de verlengingstermijn. Mevrouw Kuiken en de heren De Wit en Teeven hadden daar vragen over gesteld. Ik begrijp nu wat de heer Pechtold nog even zei over het been stijf houden. Dat is dus wat hij aan ons vraagt. Het Verenigd Koninkrijk, Italië en Oostenrijk zijn ook tegen deze verlenging. Wij zullen proberen dat vol te houden en zo in te werken op de andere lidstaten dat wij voldoende lidstaten krijgen die deze verlenging willen tegengaan. (...) Wij zijn het eens wat het auteursrecht betreft."

Lees het verslag hier.

 

IEF 7351

Schoorhouders

Inrichting voor de bevestiging van schoren voor het vasthouden van een spatbordRechtbank ’s-Gravenhage 3 december 2008 (bij vervroeging), HA ZA 08-1223, SKS-Metaplast Scheffer-Klute GmbH tegen Orion-Italy Componenti Biciclette S.R.L.

Octrooirecht. Verklaring voor recht dat inbreuk wordt gemaakt wordt afgewezen nu niet voldoende is komen vast te staan dat Orion nog altijd inbreuk maakt op het octrooi. Het gevorderde verbod wordt om dezelfde reden afgewezen

SKS drijft een onderneming die zich bezighoudt met de handel in plastic onderdelen. Zo houdt zij zich onder meer bezig met de ontwikkeling, productie en verhandeling van fietsgerelateerde producten, waaronder schoorhouders. Schoorhouders vormen de verbinding tussen het fietsframe en een schoor, die het spatbord in positie helpt te houden. 

SKS is houdster van een Europees octrooi met betrekking tot de “inrichting voor de bevestiging van schoren voor het vasthouden van een spatbord”. gedaagde Orion drijft een onderneming die is gespecialiseerd in de productie van spatborden, Zij heeft onder andere in Nederland schoorhouders verkocht onder de naam Secusys.

SKS stelt dat de Secusys inbreuk maakt op haar octrooi en vordert onder meer een verklaring voor recht dat Secusys inbreuk maakt en een verbod op de verhandeling ervan. Orion voert verweer en werpt onder meer een bevoegdheidsincident op. Orion stelt daartoe dat de rechtbank haar internationale bevoegdheid ontleent aan artikel 5 lid 3 EEX-Vo en uit hoofde daarvan niet bevoegd is kennis te nemen van vorderingen die zich niet beperken tot het Nederlandse grondgebied.

De rechtbank oordeelt in het incident als volgt:

“4.1 Deze rechtbank is op grond van artikel 80 lid 2 ROW1995 bevoegd kennis te nemen van vorderingen die zien op de handhaving van octrooirechten. De rechtbank is internationaal bevoegd omdat gesteld wordt dat Orion inbreuk maakt in Nederland (artikel 5 lid 3 EEX-Vo.). Het petitum is op onderdelen ruim (want niet beperkt tot Nederland) geformuleerd. Lezing van het petitum in het licht van het lichaam van de dagvaarding leert echter dat de vorderingen van SKS zich uitdrukkelijk beperken tot Nederland. Nu Orion uitgaat van een verkeerde lezing van de dagvaarding, dient haar vordering te worden afgewezen.”

In hoofdzaak oordeelt de rechtbank dat de verklaring voor recht wordt afgewezen nu niet voldoende is komen vast te staan dat Orion nog altijd inbreuk maakt op het octrooi, terwijl wel als vaststaand wordt aangenomen dat Orion in het verleden inbreukmakende handelingen heeft verricht. Ook het gevorderde verbod wordt om dezelfde reden afgewezen.

“4.4 Het gevorderde verbod zal eveneens worden afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen, is niet komen vast te staan dat op dit moment van enig inbreukmakend handelen sprake is. Orion heeft in het verleden weliswaar inbreukmakende handelingen verricht, maar dat is in het onderhavige geval voor het opleggen van een verbod onvoldoende. Orion verhandelt de Secusys al sinds september 2006 niet meer, hetgeen ook tot uitdrukking komt in het door Orion overgelegde en door SKS in onvoldoende mate betwiste accountantrapport. Zij heeft bovendien aangeboden een onthoudingsverklaring te ondertekenen, op straffe van verbeurte van een boete en heeft zich voorts bereid verklaard de door haar met de verkoop van de Secusys behaalde winst af te dragen. Ook van een dreigende inbreuk is gelet hierop geen sprake. Dat, gelijk ter zitting is betoogd, uit een nader op te maken accountantsrapport mogelijk anders zou kunnen blijken, is - daargelaten dat de daarop betrekking hebbende vordering eveneens zal worden afgewezen - onvoldoende.”

Ten slotte worden ook de schadevergoeding en de nevenvorderingen afgewezen vanwege het feit dat de verkoop van de Secusys reeds langere tijd was gestaakt door Orion.

SKS wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank hanteert echter het liquidatietarief omdat Orion heeft verzuimd haar vordering op grond van art. 1019h Rv te onderbouwen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7350

En bijzonder leuk te rijden is

Ford FunGvEA, 2 december 2008, zaak T-67/07, Ford Motor Co tegen OHIM.

Gemeenschapsmerkenrecht. Onterechte weigering inschrijving gemeenschapswoordmerk FUN voor klasse 12, motorvoertuigen en accessoires). Fun is niet beschrijvend. “Het teken FUN op de achterkant van een voertuig kan niet dienen om rechtstreeks een motorvoertuig of een van de wezenlijke kenmerken ervan aan te duiden.”

“34. Het teken FUN voor motorvoertuigen kan worden begrepen als een aanduiding dat deze voertuigen leuk of een bron van plezier kunnen zijn. Het teken FUN kan dus worden gezien als een teken waardoor aan de waar een positief imago – dat veel weg kan hebben van een verkoopbevorderend imago – wordt verleend, door bij de relevante consument het idee op te roepen dat een voertuig een bron van plezier kan zijn. In bepaalde gevallen kan een motorvoertuig weliswaar een bron van plezier zijn voor de bestuurder ervan, maar het teken FUN gaat niet verder dan suggereren.

35. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de band tussen de betekenis van het woord „fun” en motorvoertuigen te vaag, onbepaald en subjectief is om dit woord een beschrijvend karakter voor die waren te verlenen. 

36. Anders dan bepaalde aanduidingen die kenmerken van een voertuig beschrijven, zoals turbo, ABS of 4x4, kan het teken FUN op de achterkant van een voertuig niet dienen om rechtstreeks een motorvoertuig of een van de wezenlijke kenmerken ervan aan te duiden. Op die plaats zal het door de relevante consument worden opgevat als een aanduiding van de commerciële herkomst van de waar.

37. De vaststelling door de kamer van beroep dat de consument het woord „fun” voor de betrokken waren zal opvatten als een aanduiding dat een voertuig een origineel aspect heeft of leuk te rijden is, volstaat dus niet om het teken FUN een beschrijvend karakter in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te verlenen.

38. Uit het voorgaande volgt dat het teken FUN met motorvoertuigen niet een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft waardoor het betrokken publiek daarin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van deze waren of van een van de kenmerken ervan kan zien. Het teken FUN valt dus niet onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.”

(…) 54. De kamer van beroep heeft dus in wezen het ontbreken van onderscheidend vermogen van het teken FUN afgeleid uit het beschrijvend karakter ervan. Hierboven werd evenwel geoordeeld dat de kamer van beroep ten onrechte van mening was dat het teken FUN viel onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94. Bijgevolg moet de redenering van de kamer van beroep met betrekking tot artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 worden afgewezen voor zover deze is gebaseerd op de hierboven vastgestelde onjuiste opvatting.”

Lees het arrest hier.

IEF 7349

Una débil similitud

BrillanteGvEA, 2 december 2008, zaak T-275/07, Ebro Puleva tegen OHIM /  Luis Berenguel, SL.

Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure o.g.v. oudere Spaanse beeldmerken met het woordbestanddeel “Brillante” tegen aanvraag gemeenschapswoordmerk BRILLO’s. (Klassen 29, 30, 31, kort gezegd, voedingswaren). Oppositie afgewezen: overeenstemming bestanddeel ‘brill’ is onvoldoende.

"28. Il ressort de ce qui précède, d’une part, que les signes en cause sont clairement différents sous l’aspect visuel, qui joue un rôle prépondérant dans les circonstances de l’espèce, et d’autre part, que s’ils présentent une faible similitude phonétique et conceptuelle, véhiculée par leur élément commun « brill », la pertinence d’une telle constatation est réduite en raison du rôle prépondérant de l’élément visuel. Dans ces circonstances, le Tribunal estime que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant que les signes en cause, appréciés par rapport à l’impression d’ensemble qu’ils produisent, ne sont pas similaires et que, par conséquent, l’existence d’un risque de confusion dans l’esprit du consommateur concerné peut être exclue, nonobstant l’identité ou la similitude entre certains produits visés. Partant, il y a lieu de rejeter les arguments de la requérante sur lesquels la demande en annulation de la décision attaquée est fondée et, de ce fait, de rejeter le recours dans son intégralité."

Lees het arrest hier.

IEF 7348

Als ex-echtgenoot van de heer Boris Becker

GvEA, 2 december 2008, zaak T-212/07, Harman International Industries, Inc. tegen OHIM / Barbara Becker.

Gemeenschapsmerkenrecht. Familienamen. Oppositieprocedure o.g.v. ouder gemeenschapswoordmerk BECKER tegen anvraag voor gemeenschapswoordmerk Barbara Becker (klasse 9). Gerecht vernietigt de beslissing van het OHIM en wijst de oppositie toe.

“36. Dat Barbara Becker in Duitsland het statuut van een beroemdheid heeft als ex-echtgenoot van de heer Boris Becker, betekent voorts niet dat de conflicterende merken begripsmatig niet overeenstemmen. Het oudere merk BECKER en het merk Barbara Becker verwijzen immers naar dezelfde familienaam Becker. Zij hebben dus een punt van overeenstemming, temeer daar in een deel van de Gemeenschap aan het element „becker” van het aangevraagde merk als familienaam mogelijkerwijs een groter onderscheidend vermogen wordt toegekend dan aan het element „barbara”, dat gewoon een voornaam is. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het relevante publiek een onvolmaakt beeld van de conflicterende merken bijblijft.

37. (…) In casu dient te worden vastgesteld dat het element „becker” zal worden opgevat als een familienaam, die vaak wordt gebruikt ter aanduiding van een persoon. Er dient te worden geoordeeld dat dit element een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in het merk Barbara Becker.

 (…) 40. Wat het verwarringsgevaar betreft, dient eraan te worden herinnerd dat niet wordt betwist dat de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde of soortgelijk zijn, en dat het merk Barbara Becker en het merk BECKER op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak punten van overeenstemming vertonen. Zelfs al zijn de betrokken waren bestemd voor een betrekkelijk oplettend publiek, toch kan dit publiek menen dat deze waren afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen. Derhalve dient te worden vastgesteld dat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.

42. Tevens faalt het argument van interveniënte dat de rechtspraak inzake samengestelde merken in casu niet van toepassing is doordat het aangevraagde merk bestaat uit een voornaam en een familienaam. In het geval van merken bestaande uit een persoonsnaam zijn de criteria ter beoordeling van het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 immers bij ontbreken van een andersluidende bepaling in deze verordening dezelfde als die welke gelden voor de andere categorieën van merken. Aldus kan een teken dat de voornaam en de familienaam van een natuurlijke persoon bevat, niet als gemeenschapsmerk worden ingeschreven indien het in strijd is met een relatieve weigeringsgrond voor inschrijving na oppositie door de houder van een ouder merk."

Lees het arrest hier.

IEF 7347

Stroomlijning betaling van auteursrechten

Kamerstukken II 2008/09, 29515, nr. 272. Kabinetsplan aanpak administratieve lasten; Brief minister met het Werkprogramma regeldruk bedrijven ministerie van Economische Zaken, 2007-2011

Inmiddels is gebleken dat VNO-NCW en MKB-Nederland één factuur niet als het ultieme doel zien, maar vooral voorstander zijn van meer transparantie, toezicht en kostenbeheersing en van meer stroomlijning van de incasso. De CBO’s werken aan versterking van de transparantie en waar mogelijk door bundeling van de incasso. Invoering van één factuur wordt door hen als complex en overbodig gezien.

Vanuit dit oogpunt hebben VNO-NCW, MKB-Nederland en vertegenwoordigers van de CBO’s in overleg met de staatssecretaris van Economische Zaken gezamenlijk een actieplan opgesteld. Dit plan is in oktober 2008 afgerond en inmiddels aan de Kamer gestuurd. De hoofdpunten van dit plan zijn: certificering van inningsorganisaties, oprichting van een klachtenloket voor betalende ondernemers, waar mogelijk en gewenst bundeling van rekeningen, verheldering van de tariefgrondslagen (en samenhangend onderzoek naar «betaling per gebruik») en verbeteren van de voorlichting aan betalende ondernemers.

Een werkgroep met daarin ondernemers- en de inningsorganisaties draagt zorg voor de verdere uitwerking van dit plan en het stimuleren van concrete acties. De werkgroep staat onder voorzitterschap van dhr. Marco Pastors en rapporteert in april 2009 aan de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Justitie.

Lees het hele plan hier.

IEF 7346

IE Surprises

Spoorbundel - Ontspoorbundel

Seizoensgebonden rubriekje: IE-Surprises. De eerste (anonieme) inzending lijkt dé gadget voor IE-juristen die iets te verbergen hebben. Een discreet exemplaar van de Spoorbundel, dat bij nader inzien een heel ander eigen en oorspronkelijk karakter heeft en een ontspoor-stashbox blijkt te herbergen. Ook een IE-surpise ontvangen of gegeven? Mail een foto naar redactie@IEForum.nl.

IEF 7345

Techniek die vrij is of vrij is geworden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 december 2008, KG ZA 08-1295, Brinkman Tuinbouw Techniek B.V. tegen Besseling & All Techniek B.V.

Slaafse nabootsing. Executiegeschil. Voorgebruik. Vervolg op vzr. Rechtbank Amsterdam, 20 december 2007 (IEF 5437), waarin de voorzieningenrechter oordeelde dat de kasdekreiniger van Brinkman een slaafse nabootsing was van de kasdekreiniger van Besseling.

In het onderhavige kort geding vordert Brinkman de opheffing van  het executoriaal beslag dat Besseling nadien heeft doen leggen en/of de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam op te schorten.

De vorderingen worden gedeeltelijk toegewezen. De Haagse voorzieningenrechter heeft alleen bevoegdheid voor wat betreft de opheffing (waarbij met het oog op  het belang van eisers alle eisers ontvankelijk zijn) en naar zijn voorlopig oordeel is er een gerede kans dat het Amsterdamse vonnis zal worden vernietigd. “Het is aannemelijk dat de voorzieningenrechter indien zij wetenschap zou hebben gehad van het voorgebruik van de V-vorm in het vonnis van 20 december 2007 tot een ander beslissing zou zijn gekomen.”

“5.11. Hoewel het door Brinkman aangeleverde beeldmateriaal niet uitblinkt door duidelijkheid is in elk geval wel duidelijk dat de in 1989 getoonde kasdekreiniger een frame heeft in de vorm van een omgekeerde V. Dit frame dient de overspanning van het kasdek, verbindt de wielstellen en draagt onder meer de roterende borstels welke de hoofdrol vervullen in het reinigingsproces.

5.12. Besseling heeft niet betwist dat de kasdekreiniger van figuur 4 ouder is dan haar eigen kasdekreiniger. Het is aannemelijk dat de voorzieningenrechter indien zij wetenschap zou hebben gehad van het voorgebruik van de V-vorm in het vonnis van 20 december 2007 tot een ander beslissing zou zijn gekomen.

5.13. Daar komt bij dat bij slaafse nabootsing om te beginnen moet zijn voldaan aan het vereiste van onderscheidend vermogen. Bij een hoofdzakelijk industrieel product als een kasdekreiniger is het onderscheidend vermogen – als het dat al heeft – niet gelegen in de gekozen en gevonden technische oplossingen van technische problemen. Dat betekent dat van de constructeur ook niet behoeft te worden verwacht dat hij afziet van bepaalde technische oplossingen om te voorkomen dat hij in de val van de slaafse nabootsing loopt. Hij behoeft geen andere weg in te gaan omdat de bescherming van vormgeving door inroepen van het leerstuk van de slaafse nabootsing er niet toe kan leiden dat alsnog techniek, die vrij is of vrij is geworden, wordt gemonopoliseerd.

5.14. De keuze voor een frame in omgekeerde V-vorm is een technische oplossing voor het probleem om op stevige maar ook gewichtbesparende wijze de afzonderlijke onderdelen van een kasdekreiniger met elkaar te verbinden en deze te dragen. Voor dat probleem bestaan meerdere oplossingen, ter zitting zijn voorgesteld een rechthoekig frame of een gebogen frame, maar de constructeur is vrij in zijn keuze.

5.15. Bij deze stand van zaken maakt Besseling misbruik van haar bevoegdheid door de tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 december 2007 voort te zetten. Het sub 1 gevorderde zal worden toegewezen op de wijze als hieronder verwoord.

(…) 5.17. Gelet op de gedeeltelijke onbevoegdheid ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.”

Lees het vonnis hier.