IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 11018

Dood van de aanvrager van een merk

Gerecht EU 8 maart 2012, zaak T/298-10 (Arrieta D. Gross tegen OHMI/Toro Araneda) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. Dood van de merkaanvrager. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het beeldmerk BIODANZA houdster van het ouder Duits woordmerk BIODANZA tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe voor ee ndeel van de waren/diensten. De Kamer van Beroep wijst het beroep toe en wijst de oppositie in haar geheel af. De aangevoerde middelen: 1. er is ten onrechte geoordeeld dat er geen sprake van normaal gebruik van het ouder merk. 2. schending van regel 22 lid 2 Verordening 2868/95 omdat de kamer verzoekster niet heeft verzocht bewijsstukken te overleggen zoals volgens de aanwijzingen vereist was.

In citaten:

Dood van de aanvrager 38 In the light of all the above considerations, it must be concluded that a deceased person cannot be the proprietor of an application for registration of a Community trade mark. Furthermore, there is no provision in Regulation No 207/2009 that the death of the applicant for registration of a Community trade mark entails the expiry of that application. Such a conclusion would be contrary to the nature of the application for registration as an object of property and to the considerations set out in the previous paragraph.

Bewijs van gebruik, niet middels advertentie 64 In particular, the applicant lists in her application seven advertisements published in the German magazines Körper Geist und Seele Hamburg, Connection-Gesund Leben, Lebenswege Magazin, Frankfurter Ring and Die Kunst zu Leben. The Board of Appeal allegedly ignored these advertisements and referred exclusively, and incorrectly, to advertising documents distributed by the applicant herself, such as flyers and leaflets, for which there was no proof that they had actually been distributed to the relevant public.

Geen ontkenning van bewijs, maar geen bewijs van verspreiding 66 Contrary to what the applicant claims, therefore, the Board of Appeal did not ignore the existence of that type of advertising in the evidence of genuine use of the earlier trade mark. However, it follows from the contested decision that, in essence, the Board of Appeal considered that the production of copies of advertising that had appeared in magazines was not, in itself, sufficient to prove that that advertising had received significant distribution to the intended consumers.

IEF 11017

Kunst & IE-Recht

Van Abbemuseum Eindhoven, 5 april 2012 van 14.00 tot 17.15 uur, volledige uitnodiging.

Op donderdag 5 april 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl, een interessante themamiddag op de scheidslijn van Intellectuele Eigendomsrechten en de wereld van de Kunst. Tijdens deze bijeenkomst brengen juridisch adviseur en raadsheer-plv. mr. René Klomp en advocaat mr. Marianne Korpershoek u op de hoogte van actuele ontwikkelingen in o.a. het intellectuele eigendomsrecht, valse kunst, volgrecht.

Het evenement zal geheel in stijl plaatsvinden in het Van Abbemuseum te Eindhoven. Aansluitend heeft u de gelegenheid na te borrelen en het museum te bezoeken tijdens de avondopenstelling.

Aanmelden hier

Hof Den Bosch (Duijssens/Broeren) IEF 10502
Auteursrecht op figuren op schilderijen / slaafse nabootsing. Over de bescherming van karakters.

Hof Den Bosch (Canvas-Transfer) IEF 10737
Middels een chemisch procedé wordt een afbeelding van kunstenaars als Matisse, Picasso en Miro van een poster (waarvoor licentie is betaald) overgezet op een canvasdrager. Auteursrechtelijk is dit niet toegestaan.

Kosten
Deelname per persoon € 325 (excl. BTW).
Sponsors van IE-Forum / ITenRecht / Reclameboek € 285 (excl. BTW).
Leden rechterlijke macht / wetenschappelijk personeel (fulltime) € 95 (excl. BTW).
Geen jurist? Stuurt u dan een email voor de speciale voorwaarden: dsterenborg@delex.nl.
Hierin zijn begrepen de kosten koffie, thee, documentatie, vrij bezoek Van Abbemuseum en de borrel.

IEF 11016

Op herhaling: AIPPI Zeist

Link

Op woensdag 14 maart 2012 zal AIPPI Symposium te Zeist plaatsvinden. Tijdens het symposium zullen inleidingen worden gehouden over uiteenlopende onderwerpen op het terrein van de intellectuele eigendom. Na iedere inleiding bestaat gelegenheid tot het stellen van vragen en het voeren van discussie.

Inschrijven: link
Waar: Theater Hotel Figi te Zeist
Wanneer: Woensdag 14 maart 2012, 9.30 - 17.30 uur
Kosten: € 195,- (geen btw)
PO-punten: 4 Inclusief: inclusief lunch en borrel na afloop.
Degenen die met de trein reizen, kunnen gebruik maken van de shuttle die voor aanvang en na afloop van het symposium z al rijden tussen Hotel Figi en NS station Zeist
Bijlage: pdf

Programma
09.30 uur Ontvangst
10.00 uur Opening door de voorzitter, drs. Koen Bijvank, VEREENIGDE
10.05 - 10.50 uur De toenemende invloed van het Europese Hof in het auteursrecht
Mevr. prof. mr. dr. Madeleine de Cock Buning, Universiteit Utrecht en Commissariaat voor de Media
10.50 - 11.35 uur Een rondje langs de (IE) buitenvelden
mr. Jan Pieter Hustinx,De Brauw Blackstone Westbroek
11.35 - 12.00 uur Koffiepauze
12.00 - 12.45 uur Aanhaken aan bekende merken, 3 jaar na L’Oreal / Bellure
mr. Joris van Manen, Hoyng Monegier
12.45 - 13.00 uur Uitreiking van de VIE prijs
Jury: voorzitter mr. Josine Fasseur- van Santen,Vice-President Gerechtshof Den Haag, prof. mr. Charles Gielen, Nauta Dutilh en Universiteit Groningen, dr. Jeroen den Hartog, Hoyng Monegier

13.00 - 14.00 uur Aperitief en lunch
14.00 - 15.45 uur
Debat I: Handhaving van een standaard-essentieel octrooi: FRAND-licentie of verbod?
Voorzitter mr. Bart van den Broek, Hoyng Monegier
Debater I mr. Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek
Debater II mr. Klaas Bisschop, HoganLovells

Debat II: De aansprakelijkheid van veilingsites.
Voorzitter mr. Ernst Numann, Hoge Raad der Nederlanden
Debater I mr. Remy Chavannes, Brinkhof
Debater II prof. dr. Martin Senftleben, Bird & Bird en Vrije Universiteit Amsterdam

Debat III: Bescherming van vormen door het merkenrecht.
Voorzitter prof. mr. Charles Gielen, Nauta Dutilh en Universiteit Groningen
Debater I mr. Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen
Debater II mevr. mr. Marlous Stal-Hilders, Nederlandsch Octrooibureau

15.45 - 16.15 uur Koffiepauze
16.15 - 17.00 uur Plenaire samenvatting van de debatten door de voorzitters
17.00 uur Sluiting door de voorzitter en aansluitend borrel

Klik voor de folder hier (pdf) en om in te schrijven hier.

IEF 11015

Een serie pocketboekjes

Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad 22 september 2011, LJN BV6714 (BCM Academy B.V. tegen gedaagde)

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan op grond waarvan [gedaagde] de functie van 'Principal Educational Services' heeft bekleed. Hieraan is later een relatiebeding toegevoegd. BCM vordert dat gedaagde staakt met de uitgave van het pocketboek Practice makes Perfect, testen in het business continuity management-proces. Het is echter niet aannemelijk dat de gedaagde (verantwoordelijk voor training, opleiding en consultancywerkzaamheden) opdracht heeft gekregen teksten te schrijven. Noch is het bestaan van een uitdrukkelijke opdracht niet vast komen te staan. Gedaagde heeft daarom de auteursrechten en hoeft de digitale bestanden niet af te geven.

Auteursrecht pocketboek
4.6.  Ter onderbouwing van haar vorderingen sub II tot en met V stelt BCM dat haar op grond van artikel 7 Auteurswet het auteursrecht van het pocketboek toekomt. Daartoe voert BCM aan dat het idee van het boek van BCM afkomstig is en dat BCM [gedaagde] opdracht heeft gegeven om dit boek ten tijde van zijn dienstverband bij BCM te schrijven in het kader van een serie pocketboekjes waarvan er reeds twee waren verschenen. [Uit pagina 2 van het overgelegde concept volgt dat het een derde deel in een reeks van drie gaat. Zie opmerking onder 4.7.]

 

4.10.  [gedaagde] was werkzaam in de functie van Principal Educational Services. Ter mondelinge behandeling heeft BCM verklaard dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor training en opleiding en dat [gedaagde] daarnaast consultancywerkzaamheden verrichtte. Gezien deze toelichting, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het vervaardigen van teksten voor een pocketboek tot de functie van [gedaagde] behoorde. Weliswaar heeft BCM gesteld dat zij [gedaagde] opdracht heeft gegeven de teksten te schrijven, maar gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] is het bestaan van een uitdrukkelijke opdracht niet komen vast te staan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een auteursrecht van BCM op de teksten van het pocketboek, zodat de vorderingen sub II tot en met V zullen worden afgewezen.

Afgifte digitale bestanden en overige bescheiden
4.12.  [gedaagde] stelt dat hij de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de verplichting tot afgifte van digitale bestanden en overige bescheiden is nagekomen. Daartoe voert hij aan dat hij op 27 november 2010 alle eigendommen van BCM heeft overgedragen. [gedaagde] heeft op 1 december 2010 een inventarislijst van alle ingeleverde zaken opgesteld en aan BCM toegezonden. Van de conceptteksten van het pocketboek stelt [gedaagde] dat hem het auteursrecht toekomt, zodat hij deze niet aan BCM behoeft af te geven.

[gedaagde] stelt ten slotte dat BCM haar vordering onvoldoende heeft gespecificeerd. Buiten de concepttekst voor het pocketboek is onduidelijk welke bestanden [gedaagde] nog aan BCM zou moeten overdragen, zodat het voor [gedaagde] onmogelijk is aan deze vordering te voldoen.

IEF 11014

Ingeschreven en voornemens zich uit te schrijven

Rechtbank 's-Gravenhage 7 maart 2012, HA ZA 11-2350 (X tegen K.M.I. Movies)

Auteursrecht. Film. Zekerheidsstelling. X vordert staking van inbreuk op auteursrecht toebehorend aan de producent van de film 'Blue'. X stelt dat de producent hem heeft gevolmachtigd om in eigen naam op te treden. Artikel 224 lid 1 Rv bepaalt dat een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij zou kunnen worden veroordeeld, tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. X heeft GBA-uittreksel overlegd en dient geen zekerheid te stellen. Echter X zou eerder op een kennelijk onbekend adres zijn ingeschreven en dient om die reden al veroordeeld te worden in de nodeloos veroorzaakte proceskosten in dit incident. Deze beslissing wordt aangehouden.

In citaten:

4.2. Nu X een GBA-uittreksel heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 27 oktober 2011 woonachtig is in gemeente Zoetermeer, Nederland, valt op grond van wat thans voorligt niet in te zien waarom X aangemerkt zou moeten worden als een partij zonder woon- of gewone verblijfplaats in Nederland.

4.3. Zelfs als de rechtbank zou aannemen dat X, zoals A c.s. heeft betoogd, zich enkel met het oog op de conclusie van antwoord in het incident heeft ingeschreven en voornemens is zich uit te schrijven bij de eerstvolgende gelegenheid, is dit gezien de vereisten van artikel 224 Rv geen aanleiding de vordering tot zekerheidsstelling toe te wijzen. X heeft zijn stelling dat hij woonachtig is in Nederland met overlegging van het GBA-uittreksel afdoende onderbouwd en A c.s. heeft niet gemotiveerd betwist dat X thans daadwerkelijk op het in de GBA opgegeven adres woont, zodat artikel 224 Rv. geen basis kan zijn voor de gevorderde zekerheidstelling.

4.6. Gelet op de zeer recente inschrijving van X in de gemeente Zoetermeer en nu uit die inschrijving blijkt dat X zich al op 7 april 2010 in Nederland heeft gevestigd op een kennelijk onbekend adres, moet worden geoordeeld dat X zelf aanleiding heeft gegeven tot de incidentele vorderingen van A c.s. Om die reden dient X te worden veroordeeld in de nodeloos veroorzaakte proceskosten van dit incident. A c.s. maakt kennelijk aanspraak op een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 1019h Rv. De beslissing omtrent de proceskosten van het incident zal daarom worden aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak

IEF 11013

Kameratmosfeerconditioneereenheid (in beroep)

Hof 's-Gravenhage 6 maart 2012, LJN BV8214 (Van Holsteijn en Kemna Special Products tegen Zehnder Group, voorheen Stork Ventilatoren)

Uitspraak ingezonden door Otto Swens, Vondst advocaten.

Octrooirecht. VHK is een ingenieursbureau en houdt zich bezig met productinnovatie op het gebied van luchtbehandeling in gebouwen, zij is houdster van EP 0 783 655. Gerechtshof bekrachtigt in het hoger beroep de in het vonnis van de rechtbank bevonden nietigheid (IEF 8379).

Het Hof acht conclusie 1 en de volgconclusies 2 en 3 nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Volgconclusie 4 wordt nietig bevonden vanwege toegevoegde materie. De in het incidenteel appel gevorderde grensoverschrijdende verklaring van non-inbreuk (voor Duitsland) wordt afgewezen omdat het Hof van oordeel is dat de non-inbreuk stellingen van Zehnder neerkomen op een verkapt nietigheidsverweer en de beoordeling van de nietigheid van het Duitse deel van het octrooi exclusief is voorbehouden aan de Duitse rechter (HvJ EU inzake GAT/LuK en Hoge Raad inzake Roche/Primus II).

Omdat ook in het incidenteel hoger beroep het vonnis zal worden bekrachtigd, volgt veroordeling van de Zehnder in de kosten. Tot slot gaat het hof, op basis van de processtukken er vanuit dat slechts 10% van de kosten is besteed aan uitsluitend het incidenteel hoger beroep. VHK zal worden veroordeeld tot 90% van de kosten, Zehnder tot 10% van de kosten.

34. Voor de beoordeling van de geldigheid van het Duitse octrooi is op grond van artikel 22 sub 4 van Verordening (EG) nr. 44/2001 (de EEX-Verordening) de Duitse rechter exclusief bevoegd. In het arrest van het Hof van Justitie van de EG GAT/Luk) is bepaald dat artikel 22, sub 4 ook van toepassing is in geval van een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk, waarbij de (on)geldigheid van het octrooi bij wege van exceptie wordt opgeworpen. Voor zover de stellingen van Zehnder er op neerkomen dat geen sprake is van inbreuk omdat het octrooi (partieel) nietig is, kan het hof derhalve niet oordelen over deze vordering. Mede in aanmerking nemende het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2007, NJ 2008, 77 (Roche/Primus II), zou het hof deze vordering tot verklaring voor recht van niet-inbreuk moeten aanhouden of (desgewenst) afwijzen.

Lees het arrest hier (grosse HA ZA 08-1040, LJN BV8214, schone pdf).

IEF 11012

Activa zonder redelijke vergoeding overgeheveld

Rechtbank Rotterdam 29 februari 2012, LJN BV8160 (Adiar Schoonmaak B.V. tegen De Rotterdamsche Groothandel)

Als randvermelding. Kunst & Recht. Bestuurdersaansprakelijkheid in / na faillissement in de kunstsector. Overheveling van activa, waaronder diverse IE-rechten.

De Rotterdamse Groothandel is een groothandel in kunst en meubelen en is enig aandeelhouder van Rotterdam Art Fund B.V.. Deze laatste heeft tot september 2010 gehandeld onder de namen "Kunst&Kitsch" en "Kunst&Kitsch aan de Rotte".. In november 2011 is Kitsch&Kunst B.V. opgericht. Adiar die schoonmaakwerkzaamheden verrichtte voor Rotterdam Art Fund werd niet meer betaald en vordert betaling.

De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. hebben activa (de handelsnaam, haar naamsbekendheid, de inventaris, het klantenbestand, het personeel, de telefoon- en e-mailgegevens en de locatie) overgeheveld van Rotterdam Art Fund B.V. naar Kitsch&Kunst B.V. zonder dat hiervoor een redelijke vergoeding is betaald. Kunst&Kitsch B.V. heeft volgens de omschrijving in het handelsregister ook vrijwel dezelfde werkzaamheden.

De Rotterdamsche Groothandel bepleit dat deze waardevolle activa zijn overgeheveld zonder vergoeding, omdat deze nagenoeg geen waarde meer zou omvatten en dat goodwill in natura is betaald. Dit is een onvoldoende betwisting van de stelling van Adiar en op geen enkele wijze onderbouwd.

Gelet daarop is er betalingsonmacht gecreëerd en is er sprake van onzorgvuldig handelen dat Rotterdamsche Groothandel een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Er volgt hoofdelijke veroordeling van vijf vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente ex 6:119 BW.

Citaten zonder nummering:

Adiar heeft gesteld dat onder leiding van De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. waardevolle activa zijn overgeheveld van Rotterdam Art Fund B.V. naar Kitsch & Kunst B.V., zonder dat daarvoor een vergoeding is betaald. Adiar heeft haar stellingen concreet onderbouwd door te stellen om welke activa het gaat (de handelsnaam, adres-, contact- en internetgegevens, de inventaris, het klantenbestand) en waarom zij van waarde zijn voor Kitsch & Kunst B.V. De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. hebben slechts aangevoerd dat Rotterdam Art Fund B.V. nagenoeg geen waarde meer zou omvatten en dat goodwill in natura zou zijn betaald en daarmee hebben zij de stellingen van Adiar onvoldoende betwist. De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. hebben aangevoerd dat Rotterdam Art Fund B.V. in grote financiële moeilijkheden verkeerde, niet meer levensvatbaar was en liquidatie de enige mogelijkheid was. Hierdoor hebben zij niet onrechtmatig gehandeld, aldus De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. De rechtbank volgt echter Adiar in haar stelling dat dit nergens uit blijkt, aangezien De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. deze stelling op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Zij hadden dit bijvoorbeeld kunnen doen door jaarstukken, waaruit de financiële situatie van Rotterdam Art Fund B.V. zou blijken, te overleggen. Tevens zijn De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. niet ingegaan op de aan een liquidatie voorafgaande vereffening (ex artikel 2:23 BW en verder) en de positie van de schuldeisers daarin. De rechtbank zal daarom aan dit verweer voorbij gaan.

Gelet op het bovenstaande, wordt geoordeeld dat De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. hebben geweten of dat zij in ieder geval redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde handelwijze (het onttrekken van activa aan Rotterdam Art Fund B.V.) betalingsonmacht bij Rotterdam Art Fund B.V. heeft gecreëerd, waardoor zij haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Dit handelen van De Rotterdamsche Groothandel B.V. c.s. als bestuurders van Rotterdam Art Fund B.V. is ten opzichte van Adiar zodanig onzorgvuldig dat hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

IEF 11011

Seroquel

Rechtbank 's-Gravenhage 7 maart 2012, HA ZA 11-1977 (Sandoz en Hexal tegen Astrazeneca) en HA ZA 11-1978 (Accord Healthcare tegen Astrazeneca)

Uitspraak ingezonden door Robin van Kleeff, Hoyng Monegier.

Octrooirecht. Gemotiveerde vakman en de redelijke verwachting van succes. Sandoz en Hexal maken onderdeel uit van de Novartis-groep, een groep van 3 ondernemingen die actief zijn op het gebied van zowel innovatieve als generieke geneesmiddelen. Hexal staat aan het hoofd van het bedrijfsonderdeel dat betrokken is bij de vervaardiging en distributie van generieke geneesmiddelen. Sandoz is verantwoordelijk voor de verkoop van generieke geneesmiddelen in Nederland. Accord c.s. behoort tot het Intas concern en houdt zich ook bezig met de vervaardiging en distributie van generieke geneesmiddelen.

Astrazeneca is houdster van EP 0 907 364 (sustained release pharmaceutical compositions comprising a dibenzothiazepine derivative). EP 240 228 (hierna: EP 228), ook van AstraZeneca, is het basisoctrooi voor de stof quetiapine en is per 24 maart 2007 verlopen. Op basis van dit octrooi is een aanvullend beschermingscertificaat verleend (980022) dat op 23 maart 2012 verloopt. AstraZeneca brengt een farmaceutisch product met het actief ingrediënt quetiapine op de markt onder de merknaam Seroquel, thans zowel in onmiddellijke afgifte formulering (Seroquel IR) en in vertraagde afgifte formulering (Seroquel XR). Zowel Seroquel IR als Seroquel XR is toegelaten voor de behandeling van schizofrenie en bipolaire stoornis.

De vraag die ter beantwoording voorligt is of de gemiddelde vakman ten tijde van de indieningsdatum, in aanmerking genomen de mate waarin hij gemotiveerd was het probleem op te lossen, een zodanig redelijke verwachting had dat hij erin zou slagen een klinisch werkzame formulering van quetiapine te ontwikkelen, dat hij die weg zou inslaan (r.o. 3.7). De rechtbank wijst de vorderingen van Sandoz en Hexal respectievelijk Accord c.s., dat er sprake is van een onvoldoende inventief octrooi en daarom de vernietiging moet worden uitgesproken, af. En in beide zaken zullen zij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van AstraZeneca ter hoogte van EUR 212.500,-.

In de bijzonder technische beoordeling wordt meegenomen:
Recht op prioriteit
Gemiddelde vakman
Uitgangspunt bij de beoordeling van de inventiviteit (problem-solution approach)
Motivatie
   Quetiapine veelbelovende stof
   Eenmaal daagse toediening
   Minder bijwerkingen
   Slotsom motivatie
Redelijke verwachting van succes / contra-indicaties
   Geschiktheid voor behandeling van een aanval
   D2 receptorbezetting - samenhang met piek-plasmaniveau
   Lage biologische beschikbaarheid - first-pass metabolisme
   Hoge serumeiwitbinding
   pH-afhankelijk oplosbaarheidsprofiel
   Andere onzekerheden
   Omvang van het tablet
Slotsom motivatie en redelijke verwachting van succes

5.7. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat bij de beoordeling van de inventiviteit van het octrooi, ook indien de problem-solution-approach wordt toegepast, de vraag moet worden beantwoord of de gemiddelde vakman - uitgaande van alle kennis waarover hij op de indieningsdatum beschikte- gemotiveerd was een vertraagde afgifte formulering van quetiapine te ontwikkelen en of hij een redelijke verwachting van succes, te weten dat dit tot de oplossing van het objectieve probleem zou leiden, zou hebben. Daarbij geldt dat motivatie enerzijds en redelijke verwachting van succes anderzijds communicerende vaten zijn, in die zin dat bij een sterke motivatie een minder hoge verwachting van succes voldoende zal zijn voor de vakman, terwijl bij weinig motivatie een hoge verwachting van succes nodig zal zijn. Wat een 'redelijke' verwachting is, hangt met andere woorden af van de mate van motivatie. Gegeven dit uitgangspunt kan niet als juist worden aanvaard de stelling van Sandoz c.s. dat vanwege het feit dat in onderhavige zaak maar één oplossing voorhanden is - welk standpunt zoals hierna wordt overwogen overigens wordt verworpen verwachting van succes niet relevant zou zijn, behoudens in het geval) van het bestaan van een vooroordeel.

Slotsom Motivatie
5.25. Bij deze stand van zaken moet worden geconstateerd dat de gemiddelde vakman op de indieningsdatum niet werkelijk is gemotiveerd om een andere formulering van quetiapine te ontwikkelen. In dat licht kan worden betwijfeld of het door Sandoz c.s. gehanteerde uitgangspunt, de keuze voor de meest nabije stand van de techniek en de daaruit voortvloeiende objectieve probleemstelling, waarin de keuze voor quetiapine reeds besloten ligt, inderdaad juist is en of niet de door AstraZeneca voorgestelde vraag wat zou de gemiddelde vakman op de indieningsdatum doen als hij de behandelingsmethode voor schizofrenie zou willen verbeteren in het onderhavige geval juister zou zijn. Nu er als gezegd geen noodzaak is die vraag te beantwoorden, zal de rechtbank dat niet doen en - nog steeds uitgaand van het door Sandoz c.s. gekozen uitgangspunt - hierna beoordelen of de hooguit minimale motivatie van de gemiddelde vakman wellicht wordt gecompenseerd door een hoge verwachting van succes, waardoor hij toch een vertraagde afgifte formulering van quetiapine zou gaan ontwikkelen.

Gemiddelde (gemotiveerde) vakman 5.37. Met deze redenering legt Sandoz c.s. een onjuiste maatstaf aan. Niet bepalend is immers of de gemiddelde vakman een absolute belemmering zag voor de ontwikkeling van een vertraagde afgifte formulering. De vraag die ter beantwoording voorligt is of de gemiddelde vakman ten tijde van de indieningsdatum, in aanmerking genomen de mate waarin hij gemotiveerd was het probleem op te lossen, een zodanig redelijke verwachting had dat hij erin zou slagen een klinisch werkzame formulering van quetiapine te ontwikkelen, dat hij die weg zou inslaan. De stellingen van Sandoz c.s. bevestigen dat er op de indieningsdatum grote onzekerheid bestond wat de gevolgen zouden zijn van het bij quetiapine optredend first-pass metabolisme. Die onzekerheden verhinderden dat bij de gemiddelde vakman een redelijke verwachting ontstond dat hij succesvol zou zijn. Dat er wellicht formuleringen waren ontwikkeld van andere stoffen met een hoog first-pass metabolisme maakt dat niet anders. In het licht van zijn vakkennis, zullen die door de gemiddelde vakman als uitzonderingen op de regel worden beschouwd, waarop hij niet zijn verwachtingen zal baseren.

5.49. De rechtbank is met AstraZeneca van oordeel dat bovendien niet alleen relevant is of de gemiddelde vakman bio-equivalentiestudies en ander onderzoek Iron doen, maar ook - en veeleer- of hij dat in aanmerking genomen alle andere omstandigheden, ook zou doen. Naar het oordeel van de rechtbank moet die vraag ontkennend worden beantwoord. De gemiddelde vakman is nauwelijks gemotiveerd, ziet veel onzekerheid op het gebied van formulering en werkzaamheid, terwijl over quetiapine nog weinig bekend was en de stof zich in de klinische praktijk nog niet had bewezen. Onder die omstandigheden zou hij de benodigde bio-equivalentie- en andere studies ervaren als undue burden en zou hij niet de weg van het ontwikkelen van een vertraagde afgifte formulering van quetiapine inslaan.

5.50. Sandoz c.s. heeft er op gewezen dat de problemen en onzekerheden die de gemiddelde vakman zou zien bij het ontwikkelen van een vertraagde afgifte formulering van quetiapine geen van alle (duidelijk) in het octrooi staan vermeld. Dat is op zich juist. Het kan er evenwel niet toe leiden dat deze problemen bij de beoordeling van inventiviteit buiten beschouwing worden gelaten. Het gaat immers om een objectieve beantwoording van de vraag of hetgeen wordt geclaimd op de indieningsdatum voor de gemiddelde vakman voor de hand lag, gegeven zijn algemene vakkennis en de stand van de techniek. Waarom hetgeen geclaimd wordt "inventief is hoeft in de beschrijving niet geëxpliciteerd te worden. Dat een probleem niet expliciet in de beschrijving wordt genoemd betekent niet dat het voor de gemiddelde vakman op de indieningsdatum niet bestond en evenmin dat het bij de beoordeling van de inventiviteit buiten beschouwing zou moeten worden gelaten.

5 .51. De slotsom is dat de vorderingen van Sandoz c.s. zullen worden afgewezen.

5.52. Sandoz c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van AstraZeneca. Partijen zijn overeengekomen dat de proceskosten in conventie in beide zaken gezamenlijk EUR 425.000,- bedragen. De rechtbank zal daarom in beide zaken Sandoz en Hexal respectievelijk Accord c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van AstraZeneca ter hoogte van EUR 212.500,-.

Op andere blogs:
EPLawPatentBlog (NL - Sandoz v. AstraZeneca / Seroquel)

IEF 11010

Toestemming in 2002 gemakkelijker verleend

Rechtbank Dordrecht 7 maart 2012, LJN BV7786 (Cozzmoss tegen belangen vereniging funderings problematiek)

Eindvonnis na IEF 9979 (bewijsopdracht). Gedaagde heeft bewezen dat aan haar toestemming is verleend voor publicatie van krantenartikelen op haar website. Vorderingen van Cozzmoss worden afgewezen.

2.11. Uit de verklaringen blijkt niet hoe de ondertekenaars – die zelf dus niet bij de gestelde toestemmingsverlening betrokken waren - aan de in de verklaringen opgenomen wetenschap zijn gekomen, en of zij dit hebben getoetst bij de redacteuren van destijds. Nu de ondertekenaars niet als getuigen naar voren zijn gebracht heeft de rechtbank hen daar ook niet naar kunnen vragen. Deze verklaringen wegen daarom onvoldoende op tegen het door BVFP aangedragen bewijs. Zulks temeer nu BVFP heeft aangevoerd dat het beleid van de kranten is veranderd. Zij heeft er verschillende keren op gewezen dat het destijds vanzelfsprekend was dat herpublicatie mocht, maar dat kranten inmiddels strenger zijn geworden. Dit is aangevoerd tijdens de comparitie na antwoord, in de nadere verklaring van [getuige 2] en is tevens aan de orde gekomen tijdens het verhoor van [betrokkene 3] en bij conclusie na enquete van BVFP (alinea 18). Cozzmoss heeft dat niet betwist. Daarom staat tussen partijen vast dat de kranten sinds 2002 strenger zijn geworden als het gaat om het verlenen van toestemming voor herpublicatie van artikelen. Dit brengt met zich dat toestemming in 2002 wellicht gemakkelijker werd verleend dan heden ten dage.

Op andere blogs:
IusMentis (Mondelinge toestemming voor het overnemen van krantenartikelen)

IEF 11009

Integrale nakoming franchiseovereenkomst

Rechtbank 's-Gravenhage 6 januari 2012, LJN BV8021 (X Merk en Merk Modehandel B.V.)

Merknaam, handelsnaam en domeinnaamrecht in (niet rechtsgeldig) opgezegde franchiseverhouding. De franchiseovereenkomsten worden door franchisegever niet rechtsgeldig ontbonden. Daarom is de franchisegever gehouden tot integrale nakoming van de overeenkomsten, meer specifiek tot nakoming van de levering van merkproducten. Vooralsnog mag [X] het merk en de handelsnaam gebruiken en de exploitatie van de winkels voortzetten. De websites verwijzen slechts naar de winkellocaties en er worden geen producten te koop aangeboden. [X] dient zich uitdrukkelijk te onthouden van ander gebruik van het merk op de websites.

In citaten
1.3. Inbreuk op merk- en handelsnaam
Voorts is in diezelfde e-mail bezwaar gemaakt tegen het feit dat uw cliënte, zonder de vereiste voorafgaande schriftelijke toestemming, de domeinnaam [domeinnaam] heeft laten registeren met gebruikmaking van de beschermde handels- en merknaam "[merk]". In mijn e-mail d.d. 6 september 2011 is dit met verwijzing naar relevante contractsbepalingen nader toegelicht en tevens aangegeven dat (verdere) gebruikmaking van de merk- en handelsnaam c.q. het in de lucht brengen van een webshop via genoemde website onrechtmatig is.

In reconventie
2.4. [merk] vordert - zakelijk weergegeven na vermeerdering van eis - (1) [X] te verbieden (verder) inbreuk te maken op het merk en de handelsnaam '[merk]', meer in het bijzonder hem te verbieden gebruik te maken van opschriften, logo's en wandbelichting, van de naam '[merk]' in een eigen handelsnaam, domeinnaam en op internet, van de websites '[website 1]', '[website 2]' en '[website 3]', op straffe van een dwangsom, dan wel van lijfsdwang; (2) [X] te verbieden [merk]-artikelen te verhandelen; (3) [X] te veroordelen tot doorhaling van de handelsnamen '[X] [merk] [plaats 2]' en '[X] [merk] [plaats 1]' in het handelsregister van de Kamer van Koophandel; (4) [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.810,01, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en (5) [X] te verbieden om met wie ook binnen de [naam]-organisatie contact te hebben, op straffe van een dwangsom, dan wel van lijfsdwang, een en ander met veroordeling van [X] in de proceskosten.

3.4. Ten overvloede wordt overwogen dat de in de brief van [merk] van 7 november 2011 genoemde gronden voor ontbinding zich concentreren rond de gedragingen van [X] jegens medewerkers en andere franchisenemers van [merk] en dat daarover voorshands - tegenover de gemotiveerde betwisting door [X] - evenmin voldoende duidelijkheid is verschaft, terwijl bovendien niet in voldoende mate aannemelijk is geworden dat deze gedragingen een onmiddellijke ontbinding van de overeenkomsten tussen partijen rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de mogelijke inbreuk op de merk- en handelsnaam van [merk] door het registreren van de meergenoemde domeinnaam door [X].

Kenbaar maken van mogelijk inbreuk
3.8. Primair heeft [X] aangevoerd dat [merk] haar vordering in reconventie in strijd met het bepaalde in artikel 7.2 van het 'Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie' heeft ingesteld, aangezien zij bij brief van 16 december 2011 slechts de vorderingen, maar niet de gronden daarvoor heeft vermeld. Gelet op de aard van de vorderingen, de omstandigheid dat [merk] haar standpunt met betrekking tot de ontbinding van de franchiseovereenkomsten en de mogelijke inbreuk op haar merk en handelsnaam reeds in de correspondentie tussen partijen genoegzaam kenbaar heeft gemaakt en de vorderingen in reconventie ter zitting nader zijn toegelicht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [X] in staat is geweest om hiertegen op adequate wijze verweer te voeren, zodat hij door voormelde gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad. Anders dan [X] heeft betoogd is [merk] dan ook ontvankelijk in haar reconventionele vorderingen.

Gebruik en exploitatie voortzetten
3.9. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen en beslist in conventie, dienen de franchiseovereenkomsten thans als onverkort geldend te worden aangemerkt, zodat [X] vooralsnog overeenkomstig het bepaalde in die overeenkomsten het merk en de handelsnaam '[merk]' mag gebruiken en de exploitatie van de winkels in [plaats 2] en [plaats 1] mag voortzetten. Voor toewijzing van het gevorderde gebod om de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel door te halen en het verbod om artikelen van het merk '[merk]' te verhandelen en gebruik te maken van het merk in de winkels, bestaat dan ook voorshands geen aanleiding.

Domeinnaam
3.10. Ter zake van het gevorderde gebod om het gebruik van de door [X] gebruikte websites te staken wordt overwogen dat [merk] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het [X] niet is toegestaan om [merk]-kleding te verhandelen via internet. Weliswaar maakt [X] gebruik van een drietal websites, maar voorshands is genoegzaam gebleken dat op deze websites slechts wordt verwezen naar de winkels in [plaats 1] en [plaats 2] en dat hij via internet geen producten te koop aanbiedt. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor toewijzing van het gevorderde verbod om de domeinnamen te gebruiken. Wel dient [X] zich uitdrukkelijk te onthouden van ander gebruik van het merk '[merk]' op de websites dan de hiervoor bedoelde verwijzing. Nu de vordering van [merk] op dit punt niet op dit gebruik is gericht, zal deze worden afgewezen.

- veroordeelt [merk] tot integrale nakoming van de franchiseovereenkomsten, meer specifiek tot nakoming van de levering van merkproducten van het merk '[merk]' aan [X] ter zake van de door [X] bestelde producten zoals bedoeld in artikel I van de franchiseovereenkomsten;

Op andere blogs:
DomJur 2012-823