IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 10546

Stormparaplu in gewijzigde vorm

Rechtbank 's-Gravenhage 23 november 2011, HA ZA 09-2431 (Impliva B.V. tegen Senz Technologies B.V.)

Eerder tussen partijen IEF 5235. Octrooirecht. Nietigheidsactie. Impliva is groothandelaar en leverancier van paraplu's. Senz produceert en verhandelt zogenoemde stormparaplu en is houdster van octrooi NL 1 029 225  betreffende een scherminrichting, in het bijzonder een regen- of zonnescherm.

Rechtbank volgt het pleidooi van Senz dat conclusie 1 na afstand nietig is bij gebrek aan inventiviteit en dient vervolgens te worden onderzocht of conclusie 1 volgens hulpverzoek in stand kan blijven (4.22). Dit slaagt en proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd. In citaten verder:

4.26. Impliva voert aan dat de paraplu van US 989 en die van conclusie 1 volgens hulpverzoek I uitsluitend verschillen in de maatregel dat het scherm van hulpverzoek I asymmetrisch is (door haar genummerd maatregel 10). Dergelijk asymmetrische paraplu's, die zichzelf richten naar de wind, waren  de vakman volgens Impliva bekend uit de hiervoor al vermelde producties 13 en 16. Uitgaande van US 989 en met de wens om een zich op de wind richtende scherminrichting te verschaffen, zal de vakman volgens Impliva zonder inventieve stap komen tot de paraplu van hulpverzoek I.

4.30. Naast maatregel 10 wordt derhalve ook maatregel 11 door US 989 niet geopenbaard. Nu door Impliva niet is gemotiveerd dat en op welke wijze de gemiddelde vakman zonder inventieve arbeid er toe zou komen de paraply van US 989 op beiden punten zodanig aan te passen dat hij tot de inrichting volgens het octrooi zou komen, gaat de inventiviteitsaanval uitgaande van US 989 niet op. Bij gebrkege van verdere inventiviteitsaanvallen moet conclusie 1 volgens hulpverzoek derhalve inventief en geldig worden geoordeeld. Dat geldt ook voor alle volgconclusies die van conclusie 1 afhankelijk zijn. Hulpverzoeken II en III kunnen onbesproken blijven.

4.31. Nu het octrooi slechts in gewijzigde vorm in stand blijft, zijn beide partijen op punten in het ongelijk gesteld en dienen de proceskosten te worden gecompenseerd.

Lees het vonnis hier (grosse, schone grosse/pdf).

IEF 10544

Alle collectieve beheersorganisaties verdienen CBO-Keurmerk

fotograaf Fred van Diem

Uit 't persbericht. Alle Nederlandse collectieve beheersorganisaties (CBO’s) krijgen dit jaar het ‘CBO-Keurmerk’ op basis van een bindend onafhankelijk certificatieadvies van het Keurmerkinstituut. Vandaag werd het CBO-Keurmerkcertificaat door de voorzitter van het College van Toezicht Auteursrechten, drs. J.W. Holtslag, uitgereikt aan 11 CBO’s.

De keurmerkcriteria zijn opgesteld door een Commissie van Belanghebbenden, waarin vertegenwoordigers van gebruikers (aangesteld door VNO-NCW en MKB-Nederland) 50% van de stemmen hebben. De keurmerkcriteria worden jaarlijks getoetst door een onafhankelijke certificerende instelling (het Keurmerkinstituut ).

Integer bestuur
Voor het CBO-Keurmerk komen organisaties in aanmerking die in Nederland op structurele basis en zonder winstoogmerk vergoedingen voor auteursrechten en/of naburige rechten innen en verdelen. Het bestuur van de CBO moet zodanig zijn samengesteld dat de desbetreffende rechthebbenden in het bestuur zijn vertegenwoordigd. De CBO moet zich houden aan de Richtlijnen en regelingen goed bestuur en integriteit, waarop het College van Toezicht Auteursrechten toeziet. Deze richtlijnen gaan o.a. over transparantie bestuursmodel, onafhankelijk toezicht op het bestuur en bevat ook een klokkenluidersregeling met een extern onafhankelijk meldpunt. 

Belangen van rechthebbenden en gebruikers gediend
De belangen van rechthebbenden worden gewaarborgd met normen voor transparantie en inspraak, met name als het gaat over eventuele beleggingen of besteding aan sociaal-culturele fondsen. Transparantie staat ook voorop bij het omgaan met gebruikers, inzake de vertegenwoordigde rechten, tarieven en vergoedingsgrondslagen. Er zijn ook normen voor de kwaliteit van serviceverlening, zoals het bijhouden van het adressenbestand en de afhandeling van mutaties. Er is een uniforme klachten- en geschillenregeling voor gebruikers, en indien een klacht niet binnen twee maanden tot tevredenheid is afgehandeld, kan de klager het geschil aanhangig maken bij de onafhankelijke Geschillencommissie Auteursrechten.

Openheid van zaken
Niet alleen gebruikers en rechthebbenden kunnen volgen wat de cbo’s doen, er wordt via jaarverslagen en de website openheid van zaken gegeven over de financiële gegevens, de gehanteerde norm voor de kosten van beheer, in voorkomende gevallen over het beleggingsbeleid, de verdeling van gelden binnen uiterlijk drie jaar, de nevenfuncties en bezoldiging van bestuurders en directie.
Het College van Toezicht Auteursrechten ontvangt van alle CBO’s vier keer per jaar volledige en actuele informatie via een gestandaardiseerde rapportage. 

Niet vrijblijvend
Het CBO-Keurmerk is niet vrijblijvend. Het hebben van een keurmerk is voorwaarde voor het lidmaatschap van VOI©E  en wanneer een CBO voor haar primaire activiteiten samenwerkt met een andere CBO, zal ook deze aan de Keurmerkcriteria moeten voldoen.
Het CBO-Keurmerkcertificaat is inmiddels verleend aan de Buma/Stemra, Leenrecht, Lira, Norma, Pictoright, PRO, Reprorecht, Sena, Thuiskopie, Vevam en Videma .

‘Het gaat in de kern over de inkomens van makers en uitvoerende kunstenaars’
De voorzitter van het College van Toezicht, Jan Willem Holtslag, feliciteerde VOI©E met het keurmerk, dat symbool staat voor de inspanningen van de sector om te professionaliseren door zich door een onafhankelijke instelling de maat te laten nemen. Het viel de voorzitter van het College bij alle bespiegelingen van de huidige ontwikkelingen op dat iedereen zo bezig is met technologie, toekomst en verdienmodellen, dat de kern van het bestel dat wij kennen eraan tekort dreigt te komen. “En die kern is dat wie iets maakt, uitvoert, schrijft dat van waarde is daarvoor bij openbaarmaking een redelijke beloning verdient. In een tijd waar de makers en hun sector onder vuur liggen, moet wel worden ingezien dat we het niet hebben over organisatiebelangen, maar over inkomens van makers en uitvoerders zonder wie er weinig te zien en te horen is. En het is dat element dat de rechtvaardiging is voor alles wat er in de sector omgaat,” aldus Jan Willem Holtslag .
De heer Holtslag merkte in dit verband nog op dat het College van Toezicht Auteursrechten recentelijk een brief naar staatssecretaris Teeven heeft gestuurd over de de acute en zorgwekkende financiële situatie bij Stichting de Thuiskopie en de zeer onwenselijke gevolgen hiervan waarbij rechthebbenden niet de vergoeding ontvangen die hun op grond van Europese en nationale wetgeving toekomt.

Voor vragen: Michel Frequin (directeur VOI©E): 070 3109101 / 06 51442153, m.frequin@voice-info.nl

Foto-credits: Bij dit persbericht is een foto opgenomen van de heer Holtslag, voorzitter van het College van Toezicht Auteursrechten, met de voorzitter van VOI©E Aad Kosto en directeuren en voorzitters van CBO’s die bij de uitreiking van het CBO-Keurmerkcertificaat aanwezig waren.

Op deze foto is van links naar rechts te zien: Sylvia Brandsteder (directeur VEVAM), Frederik de Groot (voorzitter NORMA), Markus Bos (directeur Sena), Kees Holierhoek (voorzitter Lira), Ad Heskes (directeur Videma),  Hein van Leeuwen (directeur Cedar BV), Jan Willem Holtslag (voorzitter CvTA), Henk van der Rijst (voorzitter PRO), Aad Kosto (voorzitter VOI©E), Hans Kosterman (bestuurslid Buma/Stemra en Sena), Arre Fockema Andreae (voorzitter Leenrecht), Marieke Sanders-ten Holte (voorzitter Reprorecht), Hein van Leeuwen (directeur Buma/Stemra), Gerrit Jan Wolffensperger (voorzitter Pictoright), Vincent van den Eijnde (directeur Pictoright), Pieter Eversdijk (directeur SEKAM). De foto is gebruikt toestemming door naamsvermelding van fotograaf Fred van Diem.

 

 

 

IEF 10543

Onduidelijk geclaimde know how

Rechtbank 's-Gravenhage 23 november 2011, HA ZA 08-1982 (Deep Water Slender Wells Ltd. tegen Shell International Exploration and Production)

Samenwerking. Know how bescherming, onduidelijkheid. DWSW houdt zich bezig met de ontwikkeling van concepten ten behoeve van het boren naar olie in diep water. Een van de door DWSW ontwikkelde concepten betreft het idee om de zogeheten risers, die de boorput op de zeebodem verbinden met de drijvende boorinstallatie, dunner uit te voeren dan de 21” riser die destijds gebruikelijk was bij het boren naar olie in diep water. Overeenkomsten tussen DWSW en SIEP waarin know how-bescherming is geregeld.

In de beoordeling komt naar voren dat er onduidelijkheid bestaat over de technologieën waarop de geclaimde know how betrekking heeft in de verschillende processtukken. Het is onvoldoende duidelijk of geclaimde know how noodzakelijk dan wel optioneel is.

De rechtbank doet een poging om know how af te bakenen en aan de hand daarvan uitspraak te doen, en tot de conclusie dat gaat om een systeem voor het boren naar olie in diep water bestaande uit risers met een diameter minder dan 21'' in combinatie met de enkele additionele (noodzakelijke) onderdelen.

Uitgaande van deze omschrijving van het geclaimde boorsysteem, kan het betoog van DWSW op geen van de aangevoerde grondslagen succes hebben omdat aangenomen moet worden dat Shell het geclaimde boorsysteem begin 1999 zelf heeft ontwikkeld in het kader van het Woodside-project. Beroep op octrooiaanvrage van 1 maart 2000 is hieruit voortgevloeid.

Het betoog van DWSW dat Shell het geclaimde boorsysteem heeft ontleend aan haar Slender Well Concept Study kan niet slagen omdat dit rapport het geclaimde boorsysteem niet openbaart. Deze ontwerpen omvatten wel risers met een diameter van minder dan 21”, maar niet de additionele technologieën. Tussen partijen staat vast dat de werkzaamheden van DWSW in het kader van de WADO-overeenkomst hebben geresulteerd in het ontwerp van een conventioneel boorsysteem zonder een surface BOP, dus niet wat hierboven is omschreven als de geclaimde know how.

Vorderingen worden aldus afgewezen. DWSW wordt veroordeeld in de kosten €11.206,00 (waarvan €4.784). Geen belang bij toewijzing reconventionele eis, voldoende gediend bij uitspraak in conventie. 

4.4. Zonder een duidelijke afbakening van de geclaimde know how kan niet worden beoordeeld (i) of DWSW de know how heeft ontwikkeld, (ii) of de know how in aanmerking komt voor bescherming, (iii) of DWSW de know how aan Shell heeft geopenbaard, (iv) of Shell de know how daarvoor al zelf (eventueel deels) had ontwikkeld en (v) of Shell de know how vervolgens heeft toegepast. Die beoordeling is noodzakelijk want Shell heeft op al de genoemde punten uitdrukkelijk verweer gevoerd. Daarom zal hieronder worden gepoogd de door DWSW geclaimde know how te beschrijven op een wijze die zoveel mogelijk recht doet aan de stellingen van DWSW. Voor zover die omschrijving onjuist is, komt dat voor rekening van DWSW omdat zij onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven en zodoende niet aan haar stelplicht heeft voldaan.

Woodside-project 
4.7. Uitgaande van de voorgaande omschrijving van de geclaimde know how (hierna: het geclaimde boorsysteem), kan het betoog van DWSW op geen van de aangevoerde grondslagen succes hebben omdat aangenomen moet worden dat Shell het geclaimde boorsysteem begin 1999 zelf heeft ontwikkeld in het kader van het Woodside-project. Dat de in het kader van het Woodside-project ontwikkelde know how overeenstemt met het geclaimde boorsysteem, heeft DWSW uitsluitend bestreden ten aanzien van het gebruik van een wellhead op de zeebodem (§ 72-74 conclusie van repliek en § 63 conclusie van dupliek in reconventie). Dat verweer kan niet slagen. Daargelaten dat DWSW dit element pas heeft toegevoegd nadat Shell zich had beroepen op het Woodside-project (de in de dagvaarding opgenomen omschrijving van de geclaimde know how maakt nog geen melding van een wellhead), moet als onvoldoende weersproken worden aangenomen dat ook die technologie onderdeel uitmaakt van het in het kader van het Woodside-project ontwikkelde boorsyteem. Dat zal hierna worden toegelicht. 

Slender Well Concept Study  
4.10. Het betoog van DWSW dat Shell het geclaimde boorsysteem heeft ontleend aan haar Slender Well Concept Study kan niet slagen omdat dit rapport het geclaimde boorsysteem niet openbaart. Het rapport presenteert drilling vessel designs en well designs en laat zien dat deze ontwerpen gebruikt zouden kunnen worden op vier specifieke boorlocaties, waaronder de boorlocatie van het Woodside-project. Deze ontwerpen omvatten wel risers met een diameter van minder dan 21”, maar niet de additionele technologieën, zoals de surface BOP met een wellhead nabij de zeebodem, het emergency quick disconnect system en de drill through christmas tree.

IEF 10542

Commentaar gegeven op het ontwerp

Rechtbank 's-Gravenhage 23 november 2011, HA ZA 11-458 (Wagner Group tegen FX Prevent B.V.)

Met dank aan Thomas Berendsen, BANNING.

Octrooirecht. Wagner is een onderneming die inrichtingen en systemen aanbiedt op het gebied van branddetectie, -bestrijding en -preventie. Zij is Europees octrooihouder van EP 1 062 005 'inertiseringswerkwijzevoor het verminderen van het risico en het blussen van branden in gesloten ruimten´.

Unica Installatietechniek B.V. heeft geworven om in opdracht brandbeveiligingsinstallatie te plaatsen (waarin opgenomen dat Wagner leverancier is vande Oxyreduct installatie), FX prevent meldt in nieuwsbrief dat zij deze hebben mogen plaatsen. De KIWA, waar FX Prevent lid van is, heeft een richtlijn opgesteld voor productcertifcaat voor ontwerp, installatie, opleverin en nazorg van dit type installatie. Wagner heeft hierop desgevraagd commentaar gegeven op het ontwerp.

Octrooi wordt nieuw geacht. De door gedaagde ter zitting gedane, algemene aanbod te bewijzen dat inventiviteit ontbreekt wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd. Er is geen sprake van machtsmisbruik. Ondanks dat Wagner aan KIWA-richtlijn heeft meegewerkt, is er geen strijd met redelijkheid en billijkheid om octrooirechten uit te oefenen (r.o. 4.9).

Staken van inbreuk toewijsbaar* onder last van verminderde dwangsom €5.000, opgave van voorraad niet toewijsbaar, opgave niet door aangestelde registeraccountant, maar door onafhankelijke accountant, geen vernietiging voorraad, promotiemateriaal wel vernietigen. FX Prevent wordt veroordeeld in proceskosten €20.052,17.

* 4.11 Het gevorderde bevel inbreuk op het octrooi te staken is derhalve toewijsbaar, met dien verstande dat FX Prevent niet zal worden bevolen het ´doen´ verrichten van inbreukmakende handelingen of het ´faciliteren´ daarvan te staken, nu Wagner daaromtrent niets heeft gesteld. Voorts is door Wagner niet gesteld dat de inrichting van FX Prevent ook aan andere conclusies dan conclusie 10 zou voldoen, zodat het bevel tot die conclusie )en zoals gevorderd de werkwijze van conclusie 1) zal worden beperkt.

4.12 De door Wagner gevorderde opgave van alle inrichtingen die door FX Prevent direct of indirect in voorraad worden gehouden is niet toewijsbaar. Uit de niet bestreden stellingen van FX Prevent volgt dat een inbreukmakende inrichting volgens conclusie 10 van het octrooi wordt samengesteld uit onderdelen die ieder afzonderlijk ook kunnen worden aangewend om niet inbreukmakende brandpreventie-installaties samen te stellen en dat die afzonderlijke onderdelen eerst bij de afnemer ter plaatse worden samengebracht om daarmee de inbreukmakende werkwijze toe te passen. Om dezelfde reden is de gevorderde opgave van aantallen inbreukmakende inrichtingen die door of in opdracht of ten behoeve van FX Prevent zijn vervaardigd en/of afgeleverd alleen toewijsbaar wat betreft aantallen complete inrichtingen die zijn geïnstalleerd of afgeleverd.

Lees het vonnis hier (grosse / schone pdf).

IEF 10541

Definitie van luggage

Gerecht EU 23 november 2011, zaak T-483/10 (Pukka Luggage tegen OHIM/Azpiroz Arruti, inzake PUKKA)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure aanvrage gemeenschapswoordmerk PUKKA tegen eerder gemeenschaps en Spaanse beeldmerk met woordelement PUKAS (surfwear, games, packages, sportswear). Verder in citaten:

– Failure to take into account subsets of goods included in ‘luggage’.

35 However, contrary to what the applicant asserts in paragraph 13.1 of the application and in the heading of its first plea, the subcategories referred to in the previous paragraph do not appear ‘separately in the specification of the contested Community trade mark application within the definition of luggage’. Indeed, the list of goods indicated by the applicant in its application for registration of 5 October 2004 does not contain any of the terms listed in the previous paragraph but simply the general term ‘luggage’. Nor has the applicant subsequently specified or restricted the list of goods in respect of which the mark applied for was supposed to be registered.

59 In that regard, it should be borne in mind that, as has been stated in paragraph 35 above, the list of goods indicated by the applicant in its application for registration of 5 October 2004 does not include hard suitcases or hard trolley cases but simply the general term ‘luggage’. Therefore, as has been observed in paragraphs 37 and 38 above, the Board of Appeal rightly merely examined the likelihood of confusion between the marks at issue with respect to the category of goods consisting of luggage, without separately examining the existence of a likelihood of confusion with respect to certain subcategories within that category. Consequently, in the contested decision, the Board of Appeal only ruled on the category of luggage.

IEF 10540

Monsters of Rock

Gerecht EU 23 november 2011, zaak T-216/10 (Monster Cable Products tegen OHIM/Live Nation, inzake MONSTER ROCK)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure aanvrage gemeenschapswoordmerk MONSTER ROCK tegen eerder teken in Verenigd Koninkrijk MONSTERS OF ROCK (beide: (concerten, opname audio). Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar, soortglijke goederen en gelijke tekens. Monster heeft verschillende betekenissen (frightening creature and to certain concept of excellence), consumenten hebben voorkeur voor de eerste 'enge griezel'-bekenis. Geen fouten gemaakt door OHIM, actie wordt afgewezen.

45      In that regard, it should be noted that certain words or expressions may have multiple meanings. Due to the very general meaning of the marks in question, it is difficult to gauge which meaning will be favoured by the consumer. Thus, the word ‘monster’ may, as the applicant rightly submits, refer both to a frightening creature and to a certain concept of excellence. However, the applicant does not put forward any arguments capable of showing that the consumer will favour the first meaning of the word ‘monster’ in any analysis he may carry out in respect of the mark applied for. In addition, the intervener rightly observes that the word ‘monster’ is capable of having both meanings for each of the two marks in question.

53. In the present case, the Board of Appeal found, rightly, that the goods covered by the Community trade mark application and the earlier mark are identical or similar and that the two marks in question display strong similarities. Therefore, it was not necessary to refer explicitly to the earlier mark’s degree of distinctiveness. Under those circumstances, even if the earlier mark were of weak distinctive character, that fact would not be such as to rule out any likelihood of confusion between the marks concerned.

54. Under those circumstances, it must be held that the Board of Appeal did not make an error of assessment in concluding that there was a likelihood of confusion.
55. Accordingly, the action must be dismissed in its entirety.

IEF 10539

In languages other than French

Gerecht EU 23 november 2011, zaak T-59/10 (GeeMarc Telecom tegn OHIM/Audioline, inzake AMPLIDECT)

Gemeenschapsmerk. Nietigheidsprocedure gemeenschapswoordmerk AMPLIDECT  voor telecom en print (telefoon voor slechthorenden). Absolute weigeringsgrond: beschrijvend karakter, verkrijging van onderscheidend vermogen. Bewijs (aanvullend semantische studie), pas geleverd bij beroepsprocedure is gebruikelijk. Beroep op Benelux-registratie doet er niet toe om te bepalen of merk beschrijvend karakter heeft (EU is eigen rechtssysteem) en het merk heeft geen onderscheidend vermogen gekregen, daartoe is geen bewijs overlegt. Het is niet nodig om te oordelen of het merk beschrijvend is in talen anders dan slechts de Franse taal. Merk wordt vernietigd.

17. Without prejudice to the analysis of the second and third pleas set out below, it is common ground that the documents which the intervener filed for the first time before the Board of Appeal were of such a kind as to shed additional light on the perception which the relevant public has of the terms ‘ampli’ and ‘dect’, taken separately or combined to form one single word.

67      In view of the foregoing, it must be held, as was also found by the Board of Appeal, that the term ‘amplidect’ is descriptive from the point of view of the relevant public.

68      As it constitutes a sufficient ground for invalidity if the disputed mark is identified as having descriptive character in part of the European Union, it is not necessary to rule on whether the mark may have descriptive character in languages other than French.

69      Moreover, in accordance with the case-law cited in paragraph 26 above, the finding that the mark AMPLIDECT has descriptive character is by itself sufficient for that mark to be regarded as also being devoid of any distinctive character, as the Board of Appeal correctly pointed out in paragraph 33 of the contested decision.

80      Lastly, and more generally, the applicant has failed to submit any form of document, such as a survey or a market study, capable of substantiating in any other way its claim that the mark AMPLIDECT has acquired enhanced distinctiveness with the relevant public.

IEF 10538

Technisch-mechanische robotachtige indruk

Hof Amsterdam 22 november 2011, zaaknr 200.080.118/01 KG (Dyson tegen Royal Appliance International)

Met dank aan Charles Gielen en Farihan Keramati, NautaDutilh N.V.
In navolging van IEF 9216, dit arrest bekrachtigd het vonnis.

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stofzuigers & reclamemateriaal.

Wel auteursrechtelijke bescherming, maar het Hof sluit zich aan bij het oordeel de Vzr. dat de totaalindruk zeer afwijkt, doordat de verscheidene elementen anders zijn vormgegeven. Een gebruiksvoorwarp als het onderhavige heeft immers veel kenmerken die (hoe vernieuwend ook) door de gebruiksbestemming daarbij zijn bepaald. De technische functies zijn in het ontwerp benadrukt en uitvergroot.

Marktonderzoeken zijn uitgevoerd, maar beide apparaten staan afgebeeld met een dubbel om de stofzuiger gedrapeerde slang en het is goed denkbaar dat feitelijk waargenomen stofzuigers minder beduidend is, omdat bij aanschaf het apparaat zelf aandacht trekt en dus zonder de relatief onbelangrijke accessoir als de slang. Slechts betrekkelijke waarde kan aan het marktonderzoek worden gehecht.

Vorderingen afgewezen. Dyson c.s. worden in de kosten veroordeeld ad €24.473,85.

3.5.4. (...) Het hof sluit zich in dit verband aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat het oorsponkelijke karakter van de Dyson-stofzuigers met name is gelegen in de wijze waarop de verschillende elementen van deze stofzuigers op en fraaie wijze in het ontwerp zijn geïntegreerd, waardoor de stofzuigers een robuust karakter hebben een sterk technisch-mechanische robotachtige indruk maken.
De technische functies zijn in het ontwerp benadrukt en uitvergroot. Voorts doet de felgekleurde kap waarme de cyclonen worden afgedekt denken aan een op het apparaat geplaatste kroon.

3.5.6. Daar komt bij dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, voorhands van oordeel is dat de transparantie van de stofbak en de wijze waarop de slang om het apparaat wordt heengeslagen dermate functioneel zijn bepaald (het gemak van het in een oogopslag kunnen zien of de stofbak moet worden geleefd respectievelijk het gemak bij het opbergen van het apparaat naaar Royal Appliance onweersproken heeft gesteld, onderdeel uitmaakt van een in de Verenigde Staten gedane octrooiaanvraag) geen betekenis toekomt bij het bepalen van de (auteursrechtelijke) beschermingsomvang van het model. Dit geldt ook voor het op de deksel geplaatste gebogen handvat en de relatief grote wielen van de stofzuiger, welke laatste er toe leiden dat dezee gemakkelijker, onder meer over drempels, voort te trekken is. Ook valt voorhands niet uit te sluiten dat ook de schuine ligging van de bak technische voordelen oplevert bij het gebruik van de stofzuiger met gevolg dat deze (eveneens) als objectieve trek van de stofzuiger moet worden beschouwd.

3.6. Voor het oordeel dat Royal Appliance de Dyson-stofzuiger heeft nagebootst op een wijze die als onrechmatig jegens Dyson moet worden gekwalificeerd is voorhands evenmin voldoende grond. He hof sluit zich in dit verband aan bij de overweging van de voorzieningenrechter dat het zich door een ontwerp of door details van dat ontwerp laten inspireren op zichzelf niet onrechtmatig is. Dit geldt ook voor het volgen van een door een concurrent ingezette trend of stijl.
Dat er een zodanige gelijkenis bestaat tussen de wederzijdse apparaten dat aannemelijk is dat het publiek bij het aanschouwen van de VS8 in relevante mate op het verkeede been zal worden gezet is vooralsnog onvoldoende aannemelijk.
(...)
Dyson heeft marktonderzoeken laten doen (...) waaruit valt op te maken dat de wederzijdse modellen met elkaar geassocieerd worden.

IEF 10537

Overdracht regisseursauteursrechten in algemene voorwaarden

Hof Amsterdam 22 november 2011, zaaknummer 200.078.640/01 KG (VEVAM tegen NL Film & TV c.s.)

Met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8910, dit arrest bekrachtigd het vonnis: Auteursrecht. Collectief beheer filmauteursrecht. CBO VEVAM maakt bezwaar tegen aanpassing algemene voorwaarden van filmproducent NL Film, die die aanpassing weer heeft doorgevoerd als bezwaar tegen het Addendum van de VEVAM, dat is opgesteld in het licht van het nieuwe kabelcontract, waarbij de vraag wat als primaire en wat als secundaire openbaarmaking moet worden opgevat een belangrijke rol zal spelen. Vorderingen worden afgewezen en veroordeelt VEVAM in de kosten ad €640 voorschotten en €2.682 aan salaris.

De drie belangrijke punten waarover het Hof zich uitspreekt:

1. Het staat NL-Film als filmproducent vrij om “slechts met die regisseurs te contracteren, die bereid en in staat zijn om [rechten waarvoor geen wettelijke verplicht collectief beheer geldt] aan haar over te dragen”.  Daarbij is ook van belang “dat “aannemelijk is dat NL Film slechts dan opdrachten krijgt van omroepen, indien zij in staat is de betrekkelijke rechten aan deze over te dragen”. (ov. 2.4).

2. “Er is geen rechtsregel die verhindert dat een regisseur zijn auteursrechten aan een ander overdraagt, ook niet wanneer die overdracht in de algemene voorwaarden van zijn wederpartij is opgenomen” (ov. 2.6).

3. “De verplichting van de producent op grond van artikel 45d Aw om aan de auteur een billijke vergoeding te betalen, verhindert niet dat deze zijn verplichting nog immer kan afkopen met een eenmalige afkoopsom. Indien en voor zover de producent tegenover de regisseur niet zou specificeren welk deel van de afkoopsom bedoeld is voor de afkoop van auteursrechten, valt zonder nadere toelichting – welke ontbreekt – niet in te zien waarom de producent daardoor onrechtmatig jegens Vevam zou handelen” (ov. 27).