IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 2072

Onbedoeld uitkomen

Rechtbank Haarlem, 8 maart 2006, KG ZA 06-29. Accent-Reizen V.O.F. tegen Simal Kacmaz.

Domeinnamen en het gelegitimeerde belang van een ondernemer om te voorkomen dat potentiële klanten onbedoeld bij de concurrent uitkomen.

Eiseres gebruikt sinds 1986 de handelsnaam Accent-Reizen voor een reisorganisatie, heeft in 1988 een beeldmerk met de woorden: `Accent-reizen met het accent op...' laten inschrijven en bezit de domeinnamen accentreizen.nl en accent-reizen.nl. Gedaagde Kacmaz verzorgt reizen naar Turkije en heeft in 2004 de handelsnaam Accent Travel ingeschreven. Kacmaz heeft de  domeinnamen www.accentreizen.com, www.accenttravel.nl en www.accenttours.nl doen registreren.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van verwarringsgevaar met het merk van Accent. Het gebruik van de domeinnamen als verwijzing naar de website van Join Travel is gebruik van het merk in het economisch verkeer. Voor dit gebruik bestaat volgens de voorzieningenrechter geen geldige reden, omdat er voor Kacmaz geen noodzaak bestond zijn diensten via de domeinnamen aan te bieden gezien het feit dat hij reeds beschikt over de domeinnaam www.jointravel.nl.

De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat Kacmaz ongerechtvaardigd voordeel trekt uit en afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen van het merk van Accent, omdat door het gebruik van de domeinnamen de indruk kan ontstaan dat de onderneming van Kacmaz op enige wijze gerelateerd is aan Accent.

De voorzieningenrechter overweegt wel dat met het enkele geregistreerd houden van een domeinnaam nog geen sprake is van gebruik van die domeinnaam als merk. Tegenover het belang van Accent dat erin bestaat dat Accent niet wil dat potentiële klanten die op het internet op zoek zijn naar Accent onbedoeld bij de onderneming van Kacmaz uitkomen, staat het belang van Kacmaz dat hij niet wil dat zijn potentiële klanten, die blijkens zijn stelling inmiddels de weg naar zijn onderneming via de drie domeinnamen hebben gevonden, en onder meer die domeinnamen hebben opgeslagen in hun computer, onbedoeld bij de onderneming van  Accent-Reizen uitkomen.

Daar komt bij dat Accent reeds beschikt over een website die zij voor haar onderneming gebruikt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering van Accent tot overdracht van de domeinnamen.

De voorzieningenrechter gebiedt Kacmaz om het gebruik van de domeinnamen www.accentreizen.com, www.accenttravel.nl en www.accenttours.nl te staken en gestaakt te houden.

Lees het vonnis hier (uit de nieuwe DomJur.nl nieuwsbrief).

IEF 2071

Etiket ontworpen

Vzr. Rb. Leeuwarden, 15 mei 2006, LJN: AX1872, Weda Beheer B.V. tegen Groningse Stadsbrouwerij B.V.

Groningse Stadsbrouwerij heeft omstreeks december 2004 het reclamebureau Retail & More opdracht verstrekt voor het ontwikkelen van etiketten en promotiemateriaal voor een nieuw themabier, geheten 'Kloosterbier'. Weda exploiteert een ontwerpbureau. Zowel Weda als Retail & More zijn door de Groningse Stadsbrouwerij uitgenodigd om deel te nemen aan een pitch, om middels het indienen van ontwerpen mee te dingen naar de definitieve opdracht. Partijen hadden afgesproken dat de werkzaamheden met betrekking tot deze pitch op 'no cure no pay' basis zouden worden verricht.

Weda heeft de door haar vervaardigde ontwerpen op 2 februari 2005 gepresenteerd. Retail & More heeft haar ontwerpen omstreeks 9 februari 2005 gepresenteerd. De door de beide ontwerpbureau's voorgestelde ontwerpen leken niet of nauwelijks op elkaar. Groningse Stadsbrouwerij heeft er uiteindelijk voor gekozen om de opdracht aan Retail & More te verstrekken. Retail & More heeft omstreeks juni 2005 haar definitieve ontwerpen gepresenteerd. Deze ontwerpen waren behoorlijk aangepast en leken erg op de door Weda voorgestelde ontwerpen. Weda spreekt Groningse Stadsbrouwerij hierop aan.

Weda heeft in december 2005 een brief annex factuur aan Groningse Stadsbrouwerij gestuurd waarin zij stelt dat Groningse Stadsbrouwerij inbreuk maakt op de auteursrechten van Weda en dient te betalen voor het gebruik van het ontwerp van Weda. Gronings Stadsbrouwerij heeft de factuur echter nimmer betaald.

Groningse Stadsbrouwerij erkent dat er tussen de door Weda ontworpen etiketten en de etiketten die thans op de bierflesjes gebruikt worden enige gelijkenis bestaat, maar vindt dat deze gelijkenis wordt veroorzaakt door de vele eisen waar de reclamebureaus zich bij het maken van hun ontwerpen aan moesten houden. Voor de reclamebureaus bestond er dan ook weinig ruimte om een uitdrukkelijk stempel van de maker op het werk te drukken. Daarnaast vindt de Groningse Stadsbrouwerij dat de etiketten wezenlijk van elkaar afwijken.

De voorzieningenrechter vindt dat de ontwerpen van Weda zonder meer een 'eigen, oorspronkelijk karakter' bezitten. "Weliswaar is het maken van deze ontwerpen gebonden aan zekere voorwaarden die Groningse Stadsbrouwerij had gesteld, maar binnen deze voorwaarden heeft zij een werk tot stand gebracht dat als oorspronkelijk kan worden beschouwd en het persoonlijk stempel van Weda draagt".

Overweging van de voorzieningenrechter:

"Zowel Retail & More als Weda hebben in februari 2005 door hen ontworpen etiketten gepresenteerd. Geconstateerd moet worden dat de ontwerpen van de beide reclamebureaus toen niet of nauwelijks op elkaar leken. Echter, omstreeks juni 2005 heeft Retail & More haar definitieve etikettenontwerpen gepresenteerd. Het ontwerp van Weda zag er toen niet of nauwelijks anders uit dan hetgeen zij in februari 2005 had gepresenteerd. Het ontwerp van Weda zag er toenniet of nauwelijks anders uit dan hetgeen zij in februari 2005 had gepresenteerd. Het door Retail & More in juni gepresenteerde ontwerp week echter sterk af van haar ontwerp in februari en leek bovendien sterk op het ontwerp van Weda. De totaalindrukken, die de definitieve ontwerpen van Retail & More en Weda maken, verschillen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo weinig van elkaar, dat de ontwerpen van Retail & More niet als een zelfstandig werk kunnen worden aangemerkt."

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de definitieve ontwerpen van Retail & More moeten worden aangemerkt als een verveelvoudiging van de ontwerpen van Weda, hetgeen inbreuk oplevert op het auteursrecht van Weda nu zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Het gebruik van de inbreukmakende ontwerpen van Retail & More door Groningse Stadsbrouwerij moet worden gezien als een openbaarmaking van de ontwerpen van Weda. Dat levert eveneens inbreuk op het auteursrecht van Weda op.

Zie het vonnis hier.

IEF 2070

Telemakelaar

Rechtbank Alkmaar 16 mei 2006, LJN: AX1924, KG 06-147, Frits Markus c.s. tegen Makelaarsland B.V. (met dank aan Jeroen van Hezewijk, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Makelaarsland biedt makelaarsdiensten aan via telefoon, fax en email maar ontvangt geen klanten op kantoor. Zij rekent een vast courtage van 795 Euro. Op de televisie wordt een vermeend misleidende commercial van Makelaarsland uitgezonden: men ziet een groot cruiseschip met daarop (met name) mannen, dat vertrekt van de kade. De mannen wuiven naar één enkele man, die het schip op de kade uitzwaait. Door een voice-over wordt de volgende tekst uitgesproken:

“Er is een nieuwe makelaar in Nederland. Een makelaar die maar 795 euro vraagt voor welk huis dan ook, in plaats van de duizenden euro's die andere makelaars rekenen. Dus heren:"Vaarwel". Het is tijd voor Makelaarsland.nl, de nieuwe makelaar van Nederland.”

Ten slotte verschijnt nog een de domeinnaam Makelaarsland.nl in beeld, alsmede de logo's van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Funda, een website voor aangeboden onroerend goed (Makelaarsland is lid van de NVM).

Op de website van Makelaarsland staat een pagina met de titel "Bereken uw voordeel". Op deze pagina kan de consument na het invullen van de waarde van zijn woning aan de hand van een door Makelaarsland als gemiddeld aangemerkt courtagetarief berekenen hoeveel hij bij een andere makelaar aan courtage verschuldigd is. Het resultaat van deze berekening wordt vervolgens vergeleken met het vaste tarief van Makelaarsland van EUR 795,-, waarbij "de besparing"in een tabel wordt weergegeven.

Markus c.s. zijn concurrerende makelaars en vinden deze reclame-uitingen misleidend omdat de diensten die Makelaarsland aanbiedt, niet kunnen worden vergeleken met de dienstverlening van een ‘traditionele makelaar’. Z0 ook de voorzieningenrechter, met dien verstande dat de gevorderde rectificatie door middel van een televisie commercial wordt afgewezen.

4.2  De kern van de in de commercial gedane mededeling ligt hierin, dat Makelaarsland een vaste courtage vraagt van EUR 795,00 tegenover "de duizenden euro's die andere makelaars rekenen". Daarbij blijft onvermeld dat Makelaarsland bepaalde diensten, die de andere makelaars gebruikelijk wél verlenen, niet verricht. Zo dient de opdrachtgever van Makelaarsland zelf de tekst en foto's te verzorgen voor de advertentie op de website van Funda en moet hij de potentiële koper zelf in zijn woning rondleiden. Vast staat voorts dat Makelaarsland alleen verkoopbemiddeling aanbiedt, en dus geen aankoopbemiddeling. Aldus wordt een verkeerd beeld bij de consument opgeroepen. Bij de gemiddelde consument zal bij het aanschouwen van de commercial de gedachte postvatten dat Makelaarsland voor veel minder geld dezelfde diensten biedt; uit het voorgaande blijkt dat deze suggestie op wezenlijke punten niet klopt. Makelaarsland heeft er nog op gewezen dat verkopers, die een "traditionele makelaar" hebben ingeschakeld, tijdens zogenaamde open dagen gegadigden ook zelf rondleiden; deze bezigheid bij bijzondere gelegenheden doet geen afbreuk aan het feit dat een dergelijke makelaar doorgaans wel degelijk de bezichtigingen voor zijn rekening neemt. Bovendien is het, anders dan Makelaarsland betoogt, niet van belang of de consument de door hem uit te voeren taken wezenlijk voor de verkoopbemiddeling vindt. Het gaat er namelijk om dat de onvolledige voorlichting over de samenstelling van het dienstenpakket van Makelaarsland, ongeacht de aard en relevantie van iedere dienst afzonderlijk, een onjuiste indruk bij de consument wekt of kan wekken

4.3  Aan Makelaarsland kan worden toegegeven dat een televisiecommercial zich in het algemeen niet leent voor een al te uitgebreide productinformatie. Hierin is evenwel geen rechtvaardiging gelegen voor het doen van misleidende mededelingen. Niet valt in te zien dat van Makelaarsland in redelijkheid niet verlangd kan worden dat zij in de commercial - kort - aangeeft wat de consument voor het bedrag van EUR 795,- mag verwachten, dan wel dat zij tenminste een vergelijking in bovenstaande zin met andere makelaars achterwege laat.

4.4  Het misleidende karakter van de commercial wordt niet weggenomen doordat hierin wordt verwezen naar de website van Makelaarsland. Op deze website wordt weliswaar gedetailleerde informatie over de door Makelaarsland aangeboden verkoopbemiddeling gegeven, echter niet kan van de consument gevergd worden dat hij na de commercial de website raadpleegt om de juistheid van de commercial te toetsen teneinde een goed beeld te krijgen van de aangeboden diensten. Overigens zal de consument op het moment van de daadwerkelijke opdrachtverlening wel op de hoogte zal zijn van de inhoud van het dienstenpakket van Makelaarsland, omdat een opdracht slechts verleend kan worden via de website.

4.5 Door de consument in de commercial onjuist voor te lichten over de samenstelling van haar product heeft Makelaarsland zich een ongeoorloofde voorsprong op haar concurrenten verschaft. Het is voldoende aannemelijk geworden dat eisers hierdoor schade lijdt. Het ligt voor de hand dat eisers potentiële cliënten misloopt, omdat deze zich op basis van de (onvolledige) mededelingen in de commercial tot Makelaarsland wenden. Hierbij wordt opgemerkt dat de consument die een huis wenst aan te kopen na raadpleging van de website weet dat hij bij Makelaarsland aan het verkeerde adres is en zich wellicht alsnog tot eisers zal richten, waardoor de schade in zoverre beperkt is.
Daarnaast kan de schade echter ook bestaan uit de kwalijke reuk die uit de commercial opstijgt over de tarieven van de andere makelaars, nu denkbaar is dat zich bij consumenten de gedachte vormt dat deze tarieven exorbitant zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat consumenten afzien van het inschakelen van een makelaar bij de koop en/of verkoop van hun huis.

4.6 Gelet op het voorgaande wordt de commercial in de huidige vorm misleidend geacht.

4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of de prijsvergelijking op de website van Makelaarsland eveneens misleidend is.

4.8 De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend, reeds omdat als niet weersproken vast staat dat het door Makelaarsland als gemiddeld aangemerkte courtagetarief voor woningen van meer dan twee ton feitelijk onjuist is. Het is voldoende aannemelijk geworden dat eisers door deze onjuiste prijsvergelijking schade lijdt.

4.9 Op grond van het vorenstaande zijn de vorderingen van eisers toewijsbaar in zoverre als hieronder aan te geven. De vordering tot het doen uitzenden van een commercial op televisie, als onder (3) gevorderd, beoordeelt de voorzieningenrechter als te verregaand en bezwaarlijk, ook al omdat de wél op de site van Makelaarsland te plaatsen rectificatie voldoende effectief voorkomt.

Lees het vonnis hier, of hier (rechtspraak.nl)

IEF 2069

Kniezwengel

In het kader van het Benelux Auteursrecht:  “Kristof Goffin, choreograaf van de originele act van Kate Ryan (de Belgische songfestivalkandidate) en uitvinder van de kniezwengel, wil een vergoeding voor de uitvoering van de kniezwengel in de nieuwe act van Marvin A. Smith. Goffin wou volgens VIPS de kniezwengel auteursrechtelijk beschermen maar dat kan volgens SABAM niet aangezien het één enkele beweging betreft en niet een hele choreografie.

De Amerikaans choreograaf Marvin A. Smith bedacht een gloednieuwe choreografie voor Je t'adore, maar op vraag van Kate Ryan, en vooral op die van heel Vlaanderen, werd de kniezwengel één keer in de nieuwe choreografie opgenomen. "Mijn uitvinding," claimt Kristof Goffin.” Lees hier meer. (Belgovision.com)

IEF 2068

Haags nakomertje

Rechtbank Den Haag 19 april 2006, rolnr. 245391/ HA ZA 05-2015, Wijbenga Machines tegen Eisenkolb Confectiemachines en Inprotec International.

Speciaal voor wie hem al had gemist, bij deze alsnog de spannende en voorlopig laatste etappe in een procedure tussen Wijbenga en Eisenkolb. Over nieuwheidsschadelijke terinzagleggingen, modeldepots, procedures tegen octrooigemachtigden en het niet voldoen aan bevelen van de Haagse rechter.

Door een fout van een octrooigemachtigde is een octrooiaanvrage van Eisenkolb in plaats van ingetrokken, openbaar gemaakt. Rond deze tijd heeft Eisenkolb ook een modeldepot gedaan. De hiervoor gebruikte tekeningen zijn vrijwel identiek aan de omschrijvingen in de octrooiaanvrage. Een later octrooi van Eisenkolb is gebaseerd op de eerdere octrooiaanvrage en inhoudelijk vrijwel identiek aan de eerdere octrooiaanvrage en aan de tekeningen van het model.

In een eerdere procedure heeft Eisenkolb de octrooigemachtigde aansprakelijk gesteld voor schade die uit de mogelijke nietigheid van het octrooi zou kunnen voortvloeien. In deze eerdere procedure hebben zowel Eisenkolb als de octrooigemachtigde erkend dat het inmiddels toegekende model van Eisenkolb nieuwheidsschadelijk is voor van het octrooi van Eisenkolb. Niet veel later roept Eisenkolb het betreffende octrooi toch in jegens een derde, namelijk Wijbenga. Als reactie hierop vordert Wijbenga de vernietiging van het octrooi en verwijt zij Eisenkolb onder andere onrechtmatig handelen door zich te beroepen op het bewuste octrooi.

Eisenkolb Confectiemachines (hierna: Eisenkolb) en Inprotec zijn zustervennootschappen. Inprotec is houdster van Europees octrooi EP 0 725 587 (hierna: Het Microflex II octrooi) voor een curtain hook, verleend op 27 mei 1998 op een aanvrage van 27 oktober 1994 onder het inroepen van prioriteit vanaf 29 oktober 1993.

Op 28 juli 1993 was door Inprotec al een voorafgaande andere aanvrage gedaan in Nederland met betrekking tot een gordijnhaak. Deze terinzagelegging 93012321 (hierna: de Microflex I aanvrage) zag eveneens op een machine-innaaibare verstelbare kunststof gordijnhaak. Het Microflex II octrooi behelst een verdere ontwikkeling van de Microflex I aanvrage. In het Microflex II octrooi wordt niet de prioriteit ingeroepen van de Microflex I aanvrage en deze laatste aanvrage is ten opzichte van de Microflex II octrooi niet tijdig ingetrokken, maar juist openbaar gemaakt. Op 30 juli 1993 heeft Eisenkolb Confectiemachines een modeldepot verricht voor een adjustable curtain hook, waarin dezelfde figuren als die uit de Microflex I aanvrage worden weergegeven. Het model is op 30 september 1993 gepubliceerd - dus voorafgaand aan de prioriteitsdatum van het Microflex II octrooi.

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 april 2004 (BIE 2005/40) gewezen tussen Eisenkolb en haar octrooigemachtigde is overwogen dat uit een brief van de octrooigemachtigde van Eisenkolb volgt dat door deze octrooigemachtigde ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk is erkend dat het genoemde modeldepot de gehele uitvinding van de Microflex II octrooi openbaart, hetgeen betekent dat tussen die partijen als vaststaand moest worden aangenomen dat die tekeningen uit het modeldepot nieuwheidsschadelijk is voor het gehele octrooi.

Wijbenga had de intentie om op de markt te komen met de Flexhook, ook een gordijnhaak. Na een sommatie van Eisenkolb heeft Wijbenga echter besloten een ander type gordijnhaak op de markt te brengen, genaamd de Conflex. De Flexhook is nooit op de markt geweest, er bestaat aleen een prototype van. Eisenkolb sommeert Wijbenga in december 2004 om de verhandling van de Conflex gordijnhaak te staken i.v.m. inbreuk op het octrooi en de modeldepot van Eisenkolb.

Wijbenga vordert in dit geding vernietiging van het octrooi en subsidiair een verklaring voor recht van niet-inbreuk met betrekking tot de Conflexhaak. Daarnaast vordert Wijbenga een verklaring voor recht van onrechtmatig handelen van Eisenkolb, bestaande uit het aanvragen van het octrooi en het model en het inroepen en handhaven daarvan jegens Wijbenga.

De rechtbank oordeelt dat het Microflex II octrooi inderdaad nietig is wegens niet nieuwheid omdat de uitvindingsgedachte letterlijk in dezelfde bewoordingen terugkomt in de beschrijvingen van de Microflex I aanvrage. De niet ingetrokken Microflex I aanvrage moet bij de beoordeling van de nieuwheid van het Microflex II octrooi tot de fictieve stand van de techniek in de zin van artikel 4 lid 3 ROW 1995 worden gerekend. De microflex I aanvrage is nieuwheidsschadelijk voor het Microflex II octrooi.  De nieuwheidsschadelijkheid is ook te halen uit de tekeningen van het modeldepot van Eisenkolb en uit de ondubbelzinnige en onvoorwaardelijk aangemerkte erkenning door de octrooigemachtigde dat de gordijnhaak uit het modeldepot nieuwheidsschadelijk is voor het Microflex II octrooi.

De Haagse rechtbank:

"Dat laatste moet ook in de onderhavige procedure worden aangenomen. Weliswaar betwist Eisenkolb thans (ten pleidooie) dat de octrooigemachtigde in bedoelde procedure de ongeldigheid van EP '587 (het Microflex II octrooi, red., IEForum) zou hebben erkend, maar dat wordt gepasseerd. Nog daargelaten dat blijkens bedoeld vonnis tussen die partijen - waaronder Eisenkolb Confectiemachines en Inprotec - als vaststaand is aangenomen dat de tekeningen uit het modeldepot nieuwheidsschadelijk zijn voor het hele octrooi, een positie die zich moeilijk verdraagt met het thans in deze procedure ingenomen standpunt, is het geheel aan Eisenkolb zelf te wijten dat daar eveneens in de onderhavige procedure van moet worden uitgegaan. Dat is alleen al zo, omdat zij heeft geweigerd aan een rechterlijk bevel tot overlegging van de processtukken uit die procedure tegen de octrooigemachtigde geviolg te geven (sic) (zie vonnis hier). De rechtbank trekt daar onder meer de gevolgtrekking uit dat de octrooigemachtigde van Eisenkolb wel degelijk conform het vonnis in die procedure een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke erkenning heeft gedaan als in dat vonnis geformuleerd."

Het model van Eisenkolb wordt echter wel geldig geacht door de rechtbank. De Microflex I aanvrage is niet nieuwheidsschadelijk voor het model omdat de terinzagelegging daarvan dateert van na het modeldepot. De beschermingsomvang van het model wordt echter niet groot geoordeeld omdat een groot deel van de gordijnhaak technisch bepaald is.  De Conflexhaak van Wijbenga maakt geen inbreuk op het model van Eisenkolb. Verklaring voor recht van non-inbreuk op het modelrecht van Eisenkolb wordt toegewezen.

De rechtbank acht het jegens Wijbenga inroepen van het Microflex II octrooi onrechtmatig, en vindt Eisenkolb daarvoor schadeplichtig, onder andere omdat Eisenkolb reeds voor aanvang van de sommatiecorrespondentie met Wijbenga in de procedure tegen haar octrooigemachte als vaststaand had aangenomen dat de tekeningen bij het modeldepot nieuwheidsschadelijk zijn voor het betreffende octrooi. Het vonnis in deze procedure tegen de octrooigemachtigde was reeds zeven maanden voor aanvang van de sommaties aan het adres Wijbenga gewezen door de rechtbank Den Haag.

Zie het vonnis hier.

IEF 2067

Claimcultuur

EU-persbericht: Markos Kyprianou, European Commissioner for Health and Consumer Protection, today welcomed the European Parliament’s 2nd Reading vote on the Health and Nutrition Claims Regulation, which paves the way for the adoption of this important piece of legislation.

The proposed Regulation will ensure that consumers will be able to rely on the truth and accuracy of information on food labels and will create a level playing field for food manufacturers wishing to use health or nutrition claims. The Council is expected to give their political agreement to the Parliament’s amendments in the coming weeks, before the formal adoption by Council of the Regulation expected by this autumn, and the Regulation will enter into force within 20 days of its publication in the Official Journal.

The first provisions of the Regulation will begin to apply 6 months from entry into force. As a transitional measure, existing nutrition claims will be able to remain on the market for 2 years, and existing health claims for three years. Nutrient profiles will be drawn up by the Commission based on an opinion by EFSA within two years. Lees hier meer.

IEF 2066

De Tao van de Voorzieningenrechter

Boekblad.nl  bericht dat De Stichting Het Toonder Auteursrecht uitgeverij Panda voor de rechter daagt. De stichting wil dat het boek ‘Tao van Toonder van Frank van Hartingsveld uit de handel wordt gehaald.               

Partijen betwisten niet dat Marten Toonder intensief heeft meegewerkt aan het boek over zijn levensvisie, maar volgens de erven zou hij het niet eens zijn geweest met het resultaat. Volgens bestuurslid Aino Toonder zou de  kritische Toonder veranderingen hebben voorgesteld, die niet zouden zijn doorgevoerd. Hans Matla, eigenaar van uitgeverij Panda, die in de laatste 31 jaar meer dan 100 titels van Toonder heeft uitgegeven, begrijpt niet goed waar het fout is gegaan. 

Het kort geding vindt vandaag plaats in Den Haag. Eerder bericht over Toonder en auteursrecht hier.

IEF 2065

De litigieuze rookmelders

Rechtbank s-Gravenhage, 4 mei 2006, KO 06/370. Eyston Co. Ltd tegen Boxford Holland B.V. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Tussen partijen staat vast dat Boxford een partij rookmelders heeft verhandeld waarmee Boxford, daargelaten op welke manier zij aan deze partij is gekomen en of haar van deze verhandeling een verwijt valt te maken, inbreuk heeft gemaakt op de (intellectuele eigendoms)rechten van Eyston. Op deze basis hebben partijen een schikkingovereenkomst gesloten. Boxford heeft wel voldaan aan de eis om aan alle afnemers een rectificatie te sturen, maar heeft op andere punten de schikkingovereenkomst onvoldoende nageleefd.

Van Boxford mag op grond van de schikkingsovereenkomst worden verwacht dat zij zich, meer dan zij tot nu toe heeft gedaan, inspant om de feitelijke toedracht van het verkrijgen van de litigieuze rookmelders te achterhalen. Boxford heeft nagelaten informatie te verschaffen die Eyston mogelijk zou helpen om te achterhalen wat de herkomst is van de litigieuze rookmelders en waar zij precies zijn terechtgekomen. Dat Eyston inderdaad gebaat zou zijn bij deze informatie hoeft geen twijfel te lijden.

Overwogen wordt ook dat het accountantsrapport slechts is gebaseerd op documenten die Boxford zelf heeft aangeleverd. De accountant is niet in staat gesteld om te controleren of de overgelegde documenten, waaronder de lijst van verkochte rookmelders, gestaafd worden door onderliggende documenten, waaronder bijvoorbeeld facturen. Accountantscontrole louter op basis van eigen opgave is in dit geval niet toereikend. Gelet hierop zal Boxford worden veroordeeld om, op haar kosten, een nieuw accountantsrapport te laten opmaken, waarbij Boxford de accountant toegang dient te verlenen tot haar gehele bedrijfsadministratie.

Lees het vonnis hier.

IEF 2064

Hersteld

Rechtbank Arnhem, 15 mei 2006, LJN: AX1570.  Protestantse Kerk In Nederland ("PKN") tegen Hersteld Hervormde Kerk (eerder bericht hier).

Interessante zaak over het recht op geloofsaanduidingen. Aardig  is dat de rechtbank aanneemt dat de leden van de voormalige Nederlands Hervormde Kerk die niet met de fusie wilden meedoen, zijn uitgetreden uit dit kerkelijk verband, terwijl uit het oogpunt van geloofsbelijdenis wellicht ook te verdedigen is dat juist de fuserende leden zijn uitgetreden. Hoe dan ook, de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) mag zich niet langer Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk noemen, “hoe gerechtvaardigd ook het verlangen daartoe uit geloofsoverwegingen zou mogen zijn.”
 
Op 1 mei 2004 zijn de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna: de NHK), de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk (in het Koninkrijk der Nederlanden) verenigd in de PKN. Het daartoe strekkende besluit van de NHK is op 12 december 2003 door haar generale synode genomen. Verscheidene leden van de gemeenten van de NHK zijn omstreeks de hiervoor genoemde fusie tot de conclusie gekomen dat zij geen deel uit willen maken van de PKN. Zij hebben aangegeven samen verder te gaan in een kerkelijk verband. Dit heeft geresulteerd in de oprichting van de Hersteld Hervormde Kerk (HHK).

Op 15 mei 2004 heeft de generale synode van het nieuwe kerkgenootschap echter besloten op landelijk niveau de naam ‘Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk’ te zullen gaan voeren. Daarop heeft de PKN de HHK laten weten dat zij als enig rechtsopvolger onder algemene titel van de NHK rechthebbende is ten aanzien van (onder meer) de namen ‘Nederlandse Hervormde Kerk’ en ‘(Nederlandse) Hervormde Gemeente’. De PKN heeft de HHK gesommeerd het voeren van deze namen te staken en gestaakt te houden. De HHK heeft geen gehoor gegeven aan de sommaties van de PKN.

Op 31 augustus 2004 hebben de PKN en de HHK een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:  “HHK zal zich met ingang van heden bedienen van de naam “Hersteld Hervormde Kerk” c.q. de afkorting: “HHK”. Na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst heeft de HHK haar naam gewijzigd in Hersteld Hervormde Kerk en is zij, met veel van de bij haar aangesloten gemeenten, de overeengekomen naam daadwerkelijk gaan voeren.

Op 28 januari 2006 heeft de generale synode van de HHK echter besloten de overeengekomen namen niet in haar kerkorde op te nemen.

Kernvraag die in dit kort geding dient te worden beantwoord is of de HHK is gehouden de tussen haar en de PKN op 31 augustus 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst na te komen.

Voorop wordt gesteld dat ingevolge artikel 2:2 lid 1 BW zowel de PKN als de HHK als kerkgenootschap rechtspersoonlijkheid bezit en uit dien hoofde bevoegd is overeenkomsten te sluiten. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de burgerlijke rechter weliswaar niet mag treden in vragen die zijn gelegen op het gebied van geloof en belijdenis, maar wel in vragen die betrekking hebben op de wijze waarop partijen aan het rechtsverkeer deelnemen.

In zoverre speelt de vraag of de generale synode nog goedkeuring moest geven aan de vaststellingsovereenkomst ook geen rol nu een dergelijke goedkeuring niet als uitdrukkelijke voorwaarde voor de geldigheid in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Immers, civielrechtelijk gezien kan de HHK - blijkens de aanhef van de vaststellingsovereenkomst is zij de contractspartij - een overeenkomst sluiten met een andere partij die rechtens bij niet nakoming daarvan ook afdwingbaar is.

Voor de beoordeling van de kernvraag zal echter op de voet van de bekende Haviltex-maatstaf  behalve naar de inhoud van de vaststellingsovereenkomst ook moeten worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van die overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Gezien de ten processe en in de stukken uiteengezette wijze, waarop de fusie van de NHK, de Gereformeerde Kerken Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden tot de PKN heeft plaatsgevonden, moet er in dit kort geding voorshands van worden uitgegaan dat de rechtspersoon NHK bij meerderheidsbesluit is opgegaan in de PKN, waardoor de PKN juridisch de rechtsopvolger van de NHK is geworden. Voorshands moet dan ook worden aangenomen dat de leden van de voormalige NHK die niet met de fusie wilden meedoen, zijn uitgetreden uit dit kerkelijk verband en vlak na de fusie van 1 mei 2004 een nieuw kerkelijk verband, de HHK, hebben opgericht. In hoeverre zij hiermee het gedachtegoed van de NHK hebben voortgezet is een kerkrechtelijke vraag, die in dit kort geding in het midden kan blijven.

Naar de stellingen van de HHK wordt het door hen opgerichte kerkelijk verband geregeerd door de kerkorde van de NHK uit 1951, zoals die voor de fusie en uittreding voor de NHK gold. Dit feit kan echter naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet meebrengen dat de HHK ook de in artikel 1 van die kerkorde opgenomen naam van de NHK onverkort kan voeren – hoe gerechtvaardigd ook het verlangen daartoe uit geloofsoverwegingen zou mogen zijn –, nu de oorspronkelijk rechthebbende op die naam is opgegaan in de PKN.

Het lag en ligt dan ook in de rede dat de HHK haar kerkorde zal moeten wijzigen in die zin dat de daarin opgenomen naam niet geheel identiek zal zijn aan de tot 2004 door de NHK gevoerde naam.

Vrijwel onmiddellijk na het uittreden en de oprichting van de HHK zijn de PKN en de HHK met elkaar in overleg getreden met betrekking tot de naamskwestie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat het voor de PKN in die periode allerminst duidelijk was dát de HHK een eigen kerkorde had en welke kerkorde zij dan precies hanteerde. Voorshands geoordeeld betekent dit dat de PKN er geen rekening mee behoefde te houden dat de HHK de vaststellingsovereenkomst slechts wilden aangaan onder de ontbindende voorwaarde dat haar generale synode in een tweede bijeenkomst de overeengekomen naamswijziging zou goedkeuren.

Een en ander wordt versterkt door het feit dat de HHK haar naam onmiddellijk heeft gewijzigd in Hersteld Hervormde Kerk en vervolgens die naam, met veel van de bij haar aangesloten gemeenten, ook daadwerkelijk is gaan voeren. Uiteindelijk heeft de HHK bijna anderhalf jaar lang zonder problemen de nieuwe naam gevoerd. Voorts is voor het aannemen van een nieuwe naam weliswaar een dubbele synode vereist, maar voor het afzien van het gebruik van bepaalde namen niet.

Met betrekking tot de bedoeling van partijen overweegt de voorzieningenrechter nog dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat de PKN en de HHK de intentie hadden om met betrekking tot de naamskwestie bindende afspraken met elkaar te maken. Onder deze omstandigheden mocht de PKN ervan uitgaan dat het moderamen van de HHK bevoegd was bindende afspraken op dit punt te maken. De HHK heeft op zijn minst genomen de schijn gewekt dat het moderamen bevoegd was de HHK rechtsgeldig te vertegenwoordigen door hangende het dreigende kort geding met de PKN om de tafel te gaan zitten.

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gelet op deze omstandigheden (het moderamen van) de PKN er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat het moderamen van de HHK handelde namens de HHK met de bedoeling tussen partijen bindende afspraken te maken.

Het een en ander leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de HHK, door (wederom) gebruik te maken van de namen “Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk”, “Nederlandse Hervormde Gemeente (in hersteld verband)” en “Hervormd Kerkblad” toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de op 31 augustus 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst. Het primair gevorderde zal daarom worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2063

Van aard

Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 3 mei 2006, zaaknummer 200507682/1. Appellant tegen Stichting De Thuiskopie

In  2004 heeft de stichting "Stichting De Thuiskopie" (hierna: de stichting) appellant bericht dat hij in strijd met de Auteurswet en de door hem ondertekende onthoudingsverklaring heeft gehandeld en is een boete gevorderd. Op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar heeft de stichting geantwoord dat zij geen bestuursorgaan is. De rechtbank Haarlem heeft zich onbevoegd verklaard van het ingestelde beroep kennis te nemen.

Appellant betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat zij heeft miskend dat de stichting een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb.

Dit betoog slaagt niet. Beslissend voor de vraag of de stichting in het onderhavige geval met enig openbaar gezag is bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, is of het opleggen van een boete, zoals vervat in de brief van 29 september 2004, de uitvoering van een haar opgedragen overheidstaak betreft, en haar de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. De Afdeling is van oordeel dat de boete die appellant is verschuldigd, voortvloeit uit het niet naleven van de onthoudingsverklaring die hij heeft getekend. Deze verklaring is privaatrechtelijk van aard, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen.

Nu de boete is opgelegd in het kader van een tussen appellant en de stichting bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding, is de stichting in ieder geval ter zake van het opleggen van deze boete niet aan te merken als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb en zijn de brieven van de stichting niet aan te merken als besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Of de stichting ook overigens als een bestuursorgaan in evenbedoelde zin is aan te merken, behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking. De rechtbank heeft zich derhalve reeds hierom terecht onbevoegd verklaard.


Zaaknummer: 200507682/1

Publicatie datum:
 woensdag 3 mei 2006
 
Tegen:
 Stichting De Thuiskopie
 
Proceduresoort:
 Hoger beroep
 
Rechtsgebied:
 Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
 


--------------------------------------------------------------------------------

200507682/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], [land],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/206 van de rechtbank Haarlem van 26 juli 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de stichting "Stichting De Thuiskopie".

1. Procesverloop

Bij brief van 29 september 2004 heeft de stichting "Stichting De Thuiskopie" (hierna: de stichting) appellant bericht dat hij in strijd met de Auteurswet en de door hem ondertekende onthoudingsverklaring heeft gehandeld en heeft de stichting uit hoofde van deze onthoudingsverklaring een boete van € 795.420,00 gevorderd.

Bij brief van 9 december 2004 heeft de stichting op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, geantwoord dat zij geen bestuursorgaan is.

Bij uitspraak van 26 juli 2005, verzonden op 28 juli 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de stichting van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B. Benard, advocaat te Den Haag, en F. van der Loos, juridisch adviseur te Den Haag, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. D. Griffiths, advocaat te Amsterdam, en mr. R.M. Zimmermann en mr. S.J. Donker, werkzaam bij de stichting, zijn verschenen.

Ter zitting heeft de stichting met toestemming van appellant een nader stuk overgelegd.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:

a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke handeling.

2.2. Ingevolge artikel 16c, eerste lid, van de Auteurswet (hierna: de Aw) wordt als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst niet beschouwd het reproduceren van het werk of een gedeelte ervan, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.

Ingevolge artikel 16c, tweede lid, van de Aw is voor het reproduceren, bedoeld in het eerste lid, de fabrikant of de importeur van een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven ten behoeve van de maker of diens rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd.

Ingevolge artikel 16d van de Aw dient de betaling van de in artikel 16c bedoelde vergoeding te geschieden aan een door de minister van Justitie aan te wijzen, naar zijn oordeel representatieve rechtspersoon, die belast is met de inning en de verdeling van deze vergoeding overeenkomstig een reglement, dat is opgesteld door deze rechtspersoon, en dat is goedgekeurd door het College van Toezicht, bedoeld in de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

2.3. De Stichting De Thuiskopie is de rechtspersoon die is belast met de inning en verdeling van de thuiskopievergoedingen op blanco dragers, die fabrikanten en importeurs zijn verschuldigd op grond van artikel 16c van de Aw. De stichting is daartoe door de minister van Justitie op grond van artikel 16d van de Aw aangewezen bij besluit van 20 februari 1991 (Stcrt. 1991, 42).

2.4. Niet in geschil is dat de stichting geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb, nu zij niet krachtens publiekrecht is ingesteld.

2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat zij heeft miskend dat de stichting een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Appellant voert daartoe aan dat de stichting een wettelijke plicht vervult doordat zij ingevolge artikel 16d van de Aw is belast met de inning en verdeling van de thuiskopievergoedingen en daartoe door de minister is aangewezen, terwijl zij tevens aan overheidstoezicht is onderworpen. Bovendien beschikt de stichting volgens appellant ingevolge de Auteurswet over publiekrechtelijke bevoegdheden verband houdende met een verplichte informatieverstrekking aan de stichting en is de geheimhoudingsplicht vervat in artikel 2:5, tweede lid, van de Awb op de stichting van toepassing. Aldus is de stichting volgens appellant betrokken bij en belast met de uitvoering van de publiekrechtelijke taak van de minister om te zorgen voor een effectief stelstel ter waarborging van de rechten van auteursrechthebbenden middels een goed en evenwichtig systeem van heffingen en inning van de verschuldigde vergoedingen, mede gelet op de verplichtingen die de Nederlandse overheid daartoe heeft op grond van internationale regelgeving, zoals het TRIPS Verdrag en Europese Richtlijn 2001/29/EG. Voorts voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de stichting vooral een faciliterende en ondersteunende rol heeft, hetgeen volgens hem niet blijkt uit de Auteurswet. Ook wanneer het tegendeel zou gelden, sluit dat volgens appellant niet uit dat aan de stichting een overheidstaak is opgedragen en haar daarvoor publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.

2.6. Dit betoog slaagt niet. Beslissend voor de vraag of de stichting in het onderhavige geval met enig openbaar gezag is bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, is of het opleggen van een boete, zoals vervat in de brief van 29 september 2004, de uitvoering van een haar opgedragen overheidstaak betreft, en haar de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.

De Afdeling is van oordeel dat de boete die appellant blijkens de brief van 29 september 2004 is verschuldigd, voortvloeit uit het niet naleven van de onthoudingsverklaring die hij op 12 juni 2004 heeft getekend. Bij deze onthoudingsverklaring heeft appellant verklaard:

- aan de stichting volledig en correct opgave te zullen doen van het aantal geïmporteerde en/of gefabriceerde en/of op de markt gebrachte blanco dragers;

- de wettelijk verschuldigde thuiskopievergoeding volledig en tijdig aan de stichting te zullen voldoen;

- elke vorm van import en/of fabricage en/of verkoop van blanco dragers, waarover niet de wettelijk verschuldigde thuiskopievergoeding is voldaan, te staken en gestaakt te houden;

zulks onder verbeurte van een direct opeisbare boete van € 10,00 voor iedere blanco drager die geheel of gedeeltelijk in strijd met deze verklaring niet tijdig wordt opgegeven en/of waarover geen thuiskopievergoeding wordt voldaan dan wel wordt geïmporteerd en/of gefabriceerd en/of op de markt gebracht, onverminderd het recht van de stichting op volledige schadevergoeding.

Deze verklaring is privaatrechtelijk van aard, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen. Nu de boete is opgelegd in het kader van een tussen appellant en de stichting bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding, is de stichting in ieder geval ter zake van het opleggen van deze boete niet aan te merken als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb en zijn de brieven van de stichting van 29 september 2004 en 9 december 2004 niet aan te merken als besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Of de stichting ook overigens als een bestuursorgaan in evenbedoelde zin is aan te merken, behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking. De rechtbank heeft zich derhalve reeds hierom terecht onbevoegd verklaard.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

164-477.