IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 1847

Op sommatie (2)

O.a. nu.nl bericht over een strijd die even later helemaal geen strijd blijkt te zijn: ”De Nederlandse bittorrentsite Dutchnova.com is weer online, na twee weken plat te hebben gelegen wegens dreigementen van Stichting Brein. De auteursrechtwaakhond had zich beklaagd over de auteursrechtelijk beschermde bestanden die op de website stonden. De webmasters van Dutchnova hebben de site opnieuw online gezet, om zo de strijd aan te gaan met Brein.

Na deze spannende inleiding blijkt het echter reuze mee te vallen met die strijd: "Overigens worden er geen torrents meer gehost op de site. De site wil slechts nieuwsontwikkelingen op het gebied van filesharing gaan vermelden." Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 1846

Arrogante houding (2)

Artikel in de Volkskrant, in aansluiting dit persbericht van TargetMedia, met een reactie van de aangevallen Buma:

“Buma heeft geen zin om het conflict ‘via de pers uit te vechten’, zo zegt een woordvoerster. ‘Daarvoor zijn de klachten ook te algemeen. Maar we zien de rechtszaak met vertrouwen tegemoet. Het is voor iedereen duidelijk hoe we werken.’ Ook op specifieke voorbeelden van TargetMedia – sirene of Weense wals – wil de woordvoerster niet ingaan. Er is ook geen beginnen aan, verzucht zij: ‘Klagen over Buma is kennelijk in de mode.’

Daarmee slaat zij de spijker op zijn kop. De afgelopen maanden was de auteursrechtenorganisatie volop in het nieuws. Eind januari nog kruiste Buma de degens met Koninklijke Horeca Nederland. Dat bood via internet zijn leden rechtenvrije muziek aan voor gebruik in restaurants, kroegen en hotels. De muziekwinkel ging op slot, nadat Buma/Stemra in het aanbod liedjes had aangetroffen waarover wél rechten moeten worden afgedragen.

Begin deze maand nam het VVD-Kamerlid Charlie Aptroot de organisatie op de korrel. Buma zou volgens hem op de effectenbeurs 46 miljoen euro hebben verloren (op een aandelenportefeuille van 330 miljoen). Aptroot hekelt wat hij noemt de hoge overhead-kosten van Buma: de VVD’er wil dat meer geld bij de componisten terecht komt.

De ringtone-rel past in het patroon. Er is veel geld mee gemoeid. Buma wil niet specificeren hoeveel, maar beltoon-verkopers kwamen vorig jaar in het vakblad Emerce tot een markt waarop zij tussen de 20 en 30 miljoen euro omzetten. Over elke beltoon van gemiddeld een tot anderhalve euro draagt de handel 12 procent aan rechten af..” Lees het volledige artikel hier.

IEF 1845

Spannend

Morgen bij het HVJ EG: Conclusie AG Sharpston in zaak C-108/05, Bovemij Verzekeringen. Uitlegging van artikel 3, lid 3, van de Merkenrichtlijn: Bekendheid van merk in gehele Beneluxgrondgebied of in aanzienlijk deel ervan (bijvoorbeeld in Nederland), inaanmerkingneming van taalgebieden.

IEF 1844

Agressieve reclame

In vervolg op dit eerdere bericht: Het CDA is, ondanks eerdere verkiezingsretoriek, toch niet voor een algeheel verbod op leenreclames. Met de ChristenUnie en de coalitiegenoten VVD en DD6 wil het CDA afwachten hoe de regels van de Wet Financiële Dienstverlening om misleidende reclames aan banden te leggen uitpakken. Hierdoor is er geen Kamermeerderheid voor een compleet verbod op leenreclames.

In de aanloop naar de Gemeenteraadverkiezingen sprak CDA-fractieleider Verhagen zich nog uit voor een verbod op agressieve reclames voor geldleningen. Volgens staatssecretaris Van Hoof (Sociale Zaken) is dit jaar juist wetgeving ingevoerd om misleidende reclames voor consumptief krediet aan te pakken. Coalitiegenoten CDA en VVD willen de effecten hiervan eerst afwachten.

Maar CDA'er Koomen is zich wel teleurgesteld dat "pas vanaf 1 mei" de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht houdt op de naleving van de nieuwe regels. Als de nieuwe wetgeving onvoldoende blijkt te werken, dan wil Koomen wel nadenken over een verbod op agressieve reclames die suggereren dat ,,mensen gek zijn als ze niet met geleend geld een nieuwe mobiel of plasma-tv kopen''. Van Hoof wees de Kamer er wel op dat het knap lastig zal zijn om vast te stellen wat agressief genoeg is om een reclame te verbieden. (ANP).

Wet Financiele Dienstverlening hier.

IEF 1843

Nieuw

"A new international treaty on trademarks, to be known as the Singapore Treaty on the Law of Trademarks in recognition of the country that hosted the final round of negotiations, was adopted on March 28, 2006 by member states of the World Intellectual Property Organization (WIPO). The new treaty concludes efforts by WIPO’s member states to update the 1994 Trademark Law Treaty (TLT) and bring it in line with the technological developments of the past decade.

In his message to the closing ceremony of the Diplomatic Conference for the Adoption of a Revised Trademark Law Treaty, WIPO Director General, Dr. Kamil Idris, said that March 27, 2006, "was an historic day" for WIPO and its member states." Lees hier meer.

IEF 1842

Geenszins slaapverwekkend

Rechtbank 's-Gravenhage, 28 maart 2006, rolnr. 258909/KG ZA 06-127. Hästens Sangar A.B.  tegen Rock Raamsveld B.V. 

Over gedeponeerde merken en geponeerde paarden. Hästens vordert in dit geding dat Raamsveld iedere inbreuk op de merken van Hästens staakt en gestaakt houdt. "Als meest verstekkend verweer heeft Raamsveld aangevoerd dat het boerenruit- motief dat voorkomt in het beeldmerk van Hästens geen onderscheidend vermogen bezit, in elk geval niet voor bedden. De inschrijving van dat motief als Gemeenschapsmerk moet, aldus Raamsveld, dan ook worden beschouwd als een nietige inschrijving waaraan Hästens geen rechten kan ontlenen."

Aangezien door Raamsveld geen procedure met als inzet de vervallen- of nietigverklaring van het merk bij het OHIM aanhangig is gemaakt en evenmin op voorhand duidelijk is dat er sprake is van een evidente misslag van het OHIM, acht de rechtbank dat het Gemeenschaps-beeldmerk van Hästens voorshands als geldig moet worden beschouwd zodat  dat verweer van Raamsveld faalt. Vervolgens komt de gestelde inbreuk aan de orde.

Ten aanzien van het zwart-wit gedeponeerde Gemeenschaps-beeldmerk acht de rechtbank geen sprake van inbreuk. Het verweer van Raamsveld dat de kleur blauw aanzienlijk minder helder zou zijn dan haar reclame-uitingen doen vermoeden, doet niet ter zake, "[...] aangezien het Gemeenschapsmerk van Hästens in zwart-wit is uitgevoerd, en het er daarmee niet op aankomt in welke kleur de bedden van Raamsveld zijn uitgevoerd, nu in elk geval vast staat dat dit niet zwart-wit is. Met dat laatste staat tevens vast dat het dessin van de bedden van Raamsveld niet identiek is aan het Gemeenschapsmerk van Hästens, zodat van inbreuk in de zin van artikel 9, lid 1, aanhef en onder a van de Gemeenschapsmerkenverordening geen sprake kan zijn."

Naar de maatstaf van voornoemd artikel 9 onder b en de uitwerking daarvan door de rechtbank in r.o. 4.7 is er echter wel sprake van inbreuk. "Het ruitmotief waarin de bedden van Raamsveld zijn uitgevoerd wijkt niet of nauwelijks af van het merk van Hästens. De enkele omstandigheid dat in het motief van Raamsveld mogelijk nog één kleur althans tint meer is te ontwaren doet er niet aan af dat de totaalindruk van merk en teken in verregaande mate overeenstemt."

Ten aanzien van het Gemeenschaps(woord/beeld)merk, die de merknaam bevat en een afbeelding van een paard, gaat de rechtbank eveneens uit van de in r.o. 4.7 genoemde maatstaf. Indien het alleen zou gaan om de merknamen Hästens en Hanson zou er volgens de rechtbank op zijn minst twijfel kunnen bestaan of in dat geval sprake zou zijn van een met het merk overeenstemmend teken, nu er weliswaar enige overeenstemming tussen de woorden is, maar ook belangrijke punten van verschil, zowel visueel als auditief. Waar het echter volgens Hästens op aankomt is of het gebruik van de aanduiding in combinatie met de afbeelding van het paard als overeenstemmend moet worden beschouwd.

Ja, zegt de rechtbank. "Ook hier geldt dat het gewraakte teken wordt gebruikt voor dezelfde waren waarvoor het merk is ingeschreven, hetgeen betekent dat reeds een beperkte overeenstemming tussen merk en teken voldoende is om tot verwarringsgevaar te concluderen. Verder is van belang dat het merk van Hästens voor de waren waarvoor het is ingeschreven een grote onderscheidingskracht toekomt, gelet op de onvoldoende weersproken bekendheid daarvan en de daarin voorkomende combinatie van een niet alledaagse naam met de afbeelding van een paard. Juist die combinatie komt volledig terug in het door Raamsveld gebruikte teken. Dat het woord niet hetzelfde is en dat het paard niet achter, maar voor dat woord is geponeerd doet niet af aan de totaalindruk die door het teken wordt opgeroepen en die zodanig overeenstemt met de totaalindruk van het merk dat daardoor verwarring bij het in aanmerking komende publiek kan ontstaan. Dit geldt te meer nu er van uit moet worden gegaan dat het publiek zelden het merk en het teken zoals afgebeeld onder 4.10 zal kunnen vergelijken. Onweersproken is immers dat de bedden van Raamsveld voor ongeveer één tiende van de prijs van de bedden van Hästens worden aangeboden en niet in dezelfde winkels te koop zijn."

Nu de vorderingen van Hästens op grond van de Gemeeschapsmerken volledig toewijsbaar zijn, heeft zij aldus de rechtbank geen belang meer bij de beantwoording van de vraag of er tevens sprake is van inbreuk op haar Beneluxmerken.

Lees het vonnis hier.

IEF 1841

Volgrecht

Staatsblad 2006, 151. Besluit van 20 maart 2006 tot het vaststellen van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 9 februari 2006 tot aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van de Richtlijn Volgrecht.

“De wet van 9 februari 2006 tot aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (PbEG L 272) treedt in werking met ingang van 1 april 2006.”

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2006 De Minister van Justitie, J. P. H. Donner.

IEF 1840

Fiche 3

Kamerstuk 22112, nr. 427, 2e Kamer.  Brief staatssecretaris ter aanbieding van vijf fiches, opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe (EU) Commissievoorstellen. Fiche 3: Raadsbesluit inzake sluiting UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen.

"Het onderhavige voorstel betreft de goedkeuring van het UNESCO-verdrag namens de Gemeenschap. Dit «cultuurverdrag» raakt aan de bevoegdheden van de Gemeenschap (o.a. handel, mededinging, mobiliteit, intellectueel eigendom) en de lidstaten. Er is sprake van een gemengd verdrag dat naast cultuuruitingen ook over cultuurgoederen en -diensten gaat. Nederland stemt in met toetreding van de Gemeenschap."

IEF 1839

Thorbecke vordert

Gerechtshof Den Haag, 23 maart 2006, Rolnummer 04/1239, Consumer Health Entrepeneurs B.V. en Medimaat B.V. tegen Thorbecke Apotheek B.V. (Met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann). 

Over het vaststellen van inventiviteit, het vaststellen van vakmannen en het voorstellen van alternatieve (hoofd)conclusies bij pleidooi in hoger beroep.

In dit geding staat centraal of de conclusies 1, 2 en 17 van het (Nederlandse deel van het) Europees octrooi van Consumer Health c.s. met betrekking tot en “Medicament Distribution System and Automatic Dispenser for such System” wegens (onder meer) gebrek aan inventiviteit dienen te worden vernietigd, zoals door Thorbecke wordt gevorderd, evenals de vraag of, indien het octrooi geldig is, door Thorbecke inbreuk op het octrooi wordt gemaakt.

Het octrooi heeft betrekking op een geneesmiddeldistributiesysteem (apotheeksysteem voor het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen aan een patiënt) en een afgifteautomaat daarvoor. De ROW 1995 is van toepassing, nu de verlening is gepubliceerd na 1 april 1995.

Thorbecke is van mening dat een, reeds voor de prioriteitsdatum, in Breda gebruikt systeem nieuwheidschadelijk is. Consumer Health c.s. stelt middels haar eerste grief dat de Rechtbank bij de beoordeling van deze meest nabije stand van de techniek het kenmerk van een interactief voorschrijfproces buiten beschouwing heeft gelaten. Het Hof gaat daar niet in mee:

“Het interactief voorschrijf proces is, aldus Consumer Health c.s., een kenmerkend onderdeel van conclusie 1 van het octrooi. Het hof vermag Consumer Health c.s. hierin niet te volgen. In conclusie 1 van het octrooi wordt een interactief voorschrijfproces niet genoemd. De in de conclusie genoemde elementen, respectievelijk mogelijkheden van de ‘input unit’, zijn elementen, die ook aanwezig zijn in de pc van de huisarts. die werkt met het hoger genoemde Medicom-programma. Dergelijke elementen zijn, naar het oordeel van het hof, eveneens onderdeel van op de prioriteitsdatum gebruikelijke Huisarts Informatie Systemen.”

Voorzover Consumer Health c.s. met “interactief voorschrijfproces mochten doelen op de specifieke controlemogelijkheden als bijvoorbeeld omschreven in de beschrijving bij het octrooi, Hence, for drawing up the prescription, the doctor is assisted by the system (...)) merkt het hof op dat die specifieke controlemogelijkheden niet in conclusie 1 zijn opgenomen. Kennelijk wordt het beoogde interactieve voorschrijfproces gestuurd door of bepaald door het in conclusie 1 genoemde “predetermined algorithm. Dat vooraf bepaalde algoritme wordt echter niet verder onthuld of toegelicht. Conclusie is dat grief 1 faalt.”

Een volgens strijdpunt gaat over een controlemoment voor de huisarts in het systeem van Consumer Health c.s. Hier gaat grief 4 over. De grief faalt:

“In het vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank overwogen dat het bij de systemen volgens de stand der techniek aan controlemomenten aan de huisartsenzijde ontbreekt, ingeval de arts de door het systeem verschafte beslisondersteuning negeert of verleerd toepast, maar dat de richting voor het oplossen van dit probleem aan de gemiddelde vakman direct bekend is uit het genoemde WCIA-HIS-Referentiemodel 1990.

De rechtbank heeft ter staving van haar standpunt gewezen op blz. 22 van het WC1A-HIS-Referentiemodel 1990. Hierover merken Consumer Health c.s. op, dat die publicatie twee mogelijke uitbreidingen van de medische module noemt, waaronder het koppelen van een voorschrift aan een indicatie (klacht of diagnose) en dat als voordeel daarvan controle op chronische medicatie beter mogelijk is.

De controlestap volgens het octrooi daarentegen heeft betrekking op de standaardcontrole door de arts, aldus Consumer Health c.s. Dat moge zo zijn, maar naar het oordeel van het hof is het niet relevant voor wat voor controle de terugkoppeling plaatsvindt. Daarbij komt nog dat in het WCIA-HIS-Referentiemodel 1990 de controle op chronische medicatie louter als voorbeeld wordt gegeven van wat mogelijk is bij het koppelen van een voorschrift aan een indicatie (“tal van nieuwe mogelijkheden”). De grief faalt.”

Het volgende punt: dient door de rechter “de vakman” te worden vastgesteld? Antwoord: Nee:

“Consumer Health klaagt over hetgeen de rechtbank heeft overwogen betreffende dat wat voor een vakman voor de hand ligt. Daarbij merkt Consumer Health c.s. allereerst op dat de rechtbank niet duidelijk heeft vastgesteld wie als vakman dient te worden gezien. Het hof kan Consumer Health c.s. hierin niet volgen. Nog afgezien van het feit, dat de rechtbank niet de plicht heeft vast te stellen wie in casu de vakman is, heeft de rechtbank, zoals Consumer Health c.s In de toelichting op grief 5 zelf aangeeft, bevestigd dat de gemiddelde vakman in kwestie de huisarts/apotheker is.

Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven wie in het onderhavige geval als de gemiddelde vakman dient te worden beschouwd.

Verder voert Consumer Health c.s. tevergeefs aan dat de Rechtbank heeft miskend dat het in het octrooi gaat om specifieke automaten en computers:

“Consumer Health cs. Klaagt erover, dat de rechtbank heeft overwogen dat medicijnafgifteautomaten bekend zijn, die zijn gekoppeld aan apotheekcomputers, daarbij er aan voorbijgaand, dat in het octrooi sprake is van specifiek omschreven computers en automaten die voldoen aan alle in het octrooi genoemde criteria. Het hof vermag Consumer Health c.s. hierin niet te volgen. Bekend is het koppelen van een medicijnafgifteautomaat aan een apotheekcomputer. Hoe specifiek die apotheekcomputer is doet daarbij niet terzake.
In conclusie 1 van het octrooi is voorts een afgifteautomaat (“automatic dispenser”) genoemd. de het gewenste medicijn afgeeft indien de apotheekcomputer een stuursignaal zendt (“dispenses the prescribed medicament under the supply of the control signal generated by the pharmacy computer”). Van enig bijzonder criterium is in de conclusie geen sprake. De grief faalt.”

Tenslotte: mag bij pleidooi in hoger beroep nog een alternatieve (hoofd)conclusie worden voorgesteld? Nee, oordeelt het Gerechtshof:

“Het hof acht het eerst bij pleidooi in beroep voorleggen van een alternatieve conclusie 1 in strijd met een goede procesorde, mede gezien de complicaties die een en ander meebrengt. Het in dit stadium toelaten van een alternatieve conclusie 1 zou bovendien tot een niet voorziene uitbreiding van de reconventionele vordering moeten leiden (Thorbecke heeft reeds aangegeven waarom ook de alternatieve conclusie 1 niet in stand kan blijven). Het hof zal zich daarom niet uitlaten over de alternatieve conclusie 1.”

Lees het arrest hier.

IEF 1838

Het snoepje en zijn verpakking

HvJ EG, conclusies AG Damaso Ruiz-Jarabo Colomer, 23 maart 2006, zaken C-25/05 P en C-24/05 P. Storck tegen OHIM (Nog geen Nederlandse vertaling beschikbaar).

Storck heeft twee gemeenschapsmerken aangevraagd: één voor een ineengedraaide bonbonverpakking voor bonbons in klasse 30, één voor een vormmerk voor een lichtbruine caramelbonbon voor suikerwaren in klasse 30. Beide merken worden geweigerd wegens een gebrek aan onderscheidend vermogen (ook niet door het gebruik ervan verkregen).

De kamer van beroep wees beide beroepen af. Ten aanzien van het vormmerk: "Die Beschwerdekammer war im Wesentlichen der Ansicht, dass die Kombination aus Form und Farbe der angemeldeten Marke nicht von Haus aus geeignet sei, als Hinweis auf die Herkunft der fraglichen Waren, also Zuckerwaren, zu dienen. Weiterhin werde durch die von der Klägerin eingereichten Nachweise nicht belegt, dass die Anmeldemarke durch Benutzung Unterscheidungskraft insbesondere für Karamellbonbons erlangt habe"
Ten aanzien van de bonbonverpakking: "Die Beschwerdekammer verwies darauf, dass die Farbe der Verpackung in der bildlichen Wiedergabe der Anmelde marke nicht die drei von der Rechtsmittelführer in beanspruchten Farbtöne erkennen lasse und außerdem für Bonbonverpackungen im Handel üblich und häufig sei".

De AG acht alle vier rechtsmiddelen ten aanzien van zowel het vormmerk als de bonbonverpakking deels ontoelaatbaar, deels ongegrond.

"Ohne Zweifel scheint der Wortlaut der fraglichen Vorschrift dafür zu sprechen, dass jedes Zeichen mit einem Minimum an Unterscheidungskraft zur Eintragung zuzulassen ist. Durch die weitere Entwicklung der Rechtsprechung zu den dreidimensionalen Marken ist diese Diskussion jedoch überwunden worden und daher die Streitfrage der Abgrenzung zwischen minimaler Unterscheidungskraft und ihrem völligen Fehlen hier nicht weiter zu vertiefen, auch wenn sie für Bildmarken und Wortmarken weiterhin offen ist.

Auch wenn die Kriterien für die Beurteilung der Unterscheidungskraft dreidimensionaler Marken sich nicht von denjenigen unterscheiden, die für andere Kategorien von Marken gelten, besteht doch ein gewisser Konsens darüber, dass es in der Praxis schwieriger sein kann, die Unterscheidungskraft einer dreidimensionalen Marke nachzuweisen als die einer Wort- oder Bildmarke.

Der Gerichtshof hat außerdem wiederholt darauf hingewiesen, dass die Wahrnehmung des Durchschnittsverbrauchers als der entscheidende Maßstab, um die Eignung angemeldeter Zeichen als Herkunftshinweis zu beurteilen, im Fall eines dreidimensionalen Zeichens nicht notwendig die gleiche ist wie bei Zeichen anderer Art, die vom Erscheinungsbild der mit der Marke gekennzeichneten Waren unabhängig sind, weil die Durchschnittsverbraucher nicht daran gewöhnt sind, aus der Form von Waren ohne zusätzliche Bild- oder Wortelemente auf die Herkunft der Waren zu schließen."

Lees de conclusie ten aanzien van het vormmerk hier. Lees de conclusie ten aanzien van de bonbonverpakking hier.