IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 1117

Derhalve niet aan hem

De Raad voor de Journalistiek heeft bij de behandeling van een klacht over een omroep die zonder toestemming van de fotograaf een foto publiceerde, de auteursrechtelijke deelklacht van de betrokken fotograaf naast zich neer gelegd. “Het toetsingskader van de Raad is niet de al dan niet rechtmatigheid van een journalistieke gedraging. Het is derhalve niet aan hem om te beoordelen of sprake is van schending van auteursrecht. De Raad acht zich dan ook niet bevoegd om over de klacht van Y te oordelen.” Lees de gehele uitspraak hier.

IEF 1116

Verwijdering na kennisgeving

Bits of freedom nieuwsbrief. Bevat vooral veel aandacht voor privacy, maar  bijvoorbeeld ook een stuk over 'Notice and Take Down'. “Minister Donner van justitie wil een landelijk centrum inrichten voor Notice and Take Down (NTD). Met het centrum wil Donner strafbare en onrechtmatige inhoud op internet bestrijden. De basis voor het NTD systeem wordt gevormd door een vertrouwelijk Haalbaarheidsonderzoek Notice and Take Down dat al in augustus 2004 in opdracht van het ministerie van justitie en de NLIP is opgesteld. Bits of Freedom heeft recent een kopie van het rapport ontvangen.” Lees hier meer.

IEF 1115

BMW/Deenik uitgevoegd? (2)

Enige aanvulling c.q. verduidelijking van bovengenoemd bericht van gisteren. Ten eerste dateert het arrest waarnaar in het persbericht wordt verwezen niet van gisteren, maar (al) van 7 juli jl. Waarom nu pas met een persbericht wordt gekomen, is niet duidelijk. Daarnaast blijkt dat het Hof in zijn beslissing het BMW/Deenik-criterium niet 'uitvoegt', maar nader, en op zijn zachtst gezegd bijzonder, interpreteert. De belangrijkste rechtsoverweging:

6.12 Naar het voorlopig oordeel van het hof is louter het gebruik van die beeldmerken bij het kenbaar maken door Van As c.s. dat zij de reparatie en het onderhoud van auto’s van het merk Subaru verrichten, dan wel dat zij gespecialiseerd dan wel specialist zijn in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die auto’s in zijn algemeenheid onvoldoende om de indruk te wekken dat er een (relevante) commerciële band bestaat tussen hen en Subaru c.s. Die beeldmerken zijn immers zo onlosmakelijk met auto’s van het merk Subaru verbonden dat (potentiële) klanten het gebruik van het beeldmerk als normaal – ook los van het distributienet bij de betrokken auto’s behorend – zullen ervaren, terwijl het achterwege laten veeleer vragen zal oproepen. Van As c.s. zouden dan ook op niet gerechtvaardigde achterstand worden gezet indien zij bedoelde beeldmerken niet in hun advertenties zouden mogen gebruiken. Dit kan evenwel anders zijn, indien Van As c.s. in hun wijze van presentatie van auto’s van het merk Subaru te veel de nadruk zouden leggen op de Subaru beeldmerken en te weinig op hun eigen onderneming. Het hof zal dit aan de hand van een voorbeeld toelichten. Naar zijn voorlopig oordeel is de eerste advertentie die als productie 14 in eerste aanleg door Subaru c.s. is overlegd (Leusden Huis aan Huis) gelet op het voorgaande niet in strijd te achten met de beeldmerken van Subaru c.s., terwijl dit eerder valt aan te nemen ten aanzien van de tweede advertentie (Flevopost).

Over de bepaling van deze grens is tussen partijen echter geen debat gevoerd, zodat het hof thans niet in staat is vast te stellen in hoeverre de vordering van Subaru c.s. toewijsbaar is. Op die grond moet de vordering om de inbreuk op de beeldmerken van Subaru c.s. te staken derhalve alsnog als onvoldoende toegelicht worden afgewezen.

Lees hier het arrest.

IEF 1114

Obelix & Mobilix

Arrest GvEA, 27 oktober 2005, zaak T-336/03, Les Éditions Albert René tegen Orange A/S. Geen gevaar voor verwarring tussen mobiele telefoons en obelisken. 

Op basis van haar ouder gemeenschapsmerk en het nationaal woordmerk OBELIX heeft Les Éditions Albert René oppositie ingesteld tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor het woord MOBILIX vanwege verondersteld verwarringsgevaar in de zin van artikel 8 lid 1 sub b en lid van Verordening nr. 40/94. De oppositieafdeling heeft bij beslissing van 30 mei 2002 de oppositie afgewezen omdat volgens haar de merken in het geheel beschouwd niet overeenstemmen. Zij oordeelt: “Er is sprake van een zekere auditieve overeenstemming, maar deze wordt gecompenseerd door het visuele aspect van de merken, en meer in het bijzonder door de zeer verschillende noties die zij uitdragen: mobiele telefoons in het geval van MOBILIX, en obelisken in het geval van OBELIX. Bovendien wordt de oudere inschrijving eerder vereenzelvigd met de beroemde tekenfilm, waardoor uit begripsmatig oogpunt het onderscheid met het aangevraagde merk nog groter wordt”.

In beroep is de beslissing van de oppositieafdeling gedeeltelijk vernietigd. De kamer van beroep is van oordeel dat de merken wel in zekere mate overeenstemmen. De kamer van beroep heeft de gemeenschapsmerkaanvraag afgewezen voor “sein- en onderwijstoestellen en –instrumenten” en voor de diensten omschreven als “advies en hulp bij de leiding en organisatie van zaken, hulp en advies in verband met het uitvoeren van zakelijke plichten”. Zij wijst de aanvraag toe voor de overige waren en diensten in de klasse 9, 16, 35, 37, 38 en 42. Kort gezegd betreft de inschrijvingsaanvraag de waren en diensten gerelateerd aan telecommunicatie, met name telefonie.

Les Éditions Albert René komt hiertegen in beroep bij het GvEA. Het GvEA is echter van mening dat er geen sprake is van overeenstemming tussen het oudere merk OBELIX en het teken MOBILIX. Volgens het gerecht zal het gemiddelde publiek de term OBELIX direct opvatten als de bekende corpulente stripfiguur uit het stripverhaal Asterix en Obelix. Juist door deze vereenzelviging van het woordmerk met het stripfiguur zal er niet snel sprake zijn van begripsmatige verwarring. Het gerecht oordeelt : “Dergelijke begripsmatige verschillen kunnen in bepaalde omstandigheden opwegen tegen de visuele en fonetische overeenstemmingen tussen de betrokken tekens. Daartoe dient tenminste één van de betrokken tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis te hebben die het publiek onmiddellijk kan begrijpen (…). In casu is dit het geval voor het woordteken Obelix (…).” Lees hier het arrest.

IEF 1113

De geur van een rijp arrest

GvEA 27 oktober 2005, zaak T-305/04, Eden SARL - BHIM. Een zeer uitgebreid arrest over grafische voorstelling van het aangevraagde geurmerk 'geur van een rijpe aardbei'.

Al in 1999 dient Laboratoires France Parfum ("na overdracht: Eden") een gemeenschapsmerkaanvraag in betreffende het niet visueel waarneembare geurmerk, beschreven als "geur van een rijpe aardbei" voor onder meer schoonmaakmiddelen, kantoorbehoeften, lederwaren en kledingstukken. Gezien het feit dat het aangevraagde geurmerk niet vatbaar is voor grafische voorstelling en derhalve niet voldoet aan art. 7 lid 1, sub a Vo. en het voorts voor bepaalde geclaimde waren elk onderscheidend vermogen mist, is de aanvraag afgewezen. Ook het ingestelde beroep is verworpen, echter alleen op grond van het niet vatbaar zijn voor grafische voorstelling.

"Verzoekster herinnert eraan dat het Hof in het arrest van 12 december 2002, Sieckmann (C-273/00, Jurispr. blz. I 11737), heeft geoordeeld dat tekens die als zodanig niet visueel waarneembaar zijn, zoals geluiden of geuren, een merk kunnen vormen, op voorwaarde dat zij vatbaar zijn voor grafische voorstelling. Verzoekster beklemtoont dat het Hof in dit arrest heeft geoordeeld dat een geur grafisch kan worden voorgesteld door middel van figuren, lijnen of lettertekens, en dat die voorstelling „duidelijk, nauwkeurig, als zodanig volledig, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief” moet zijn (punt 55 van het arrest). Wat meer in het bijzonder geurmerken betreft, wijst zij erop dat het Hof van oordeel was dat „noch een scheikundige formule, noch een beschrijving met woorden, noch het depot van een geurmonster noch een combinatie daarvan aan de vereisten van grafische voorstelling voldoet” (punt 73 van het arrest).


Verzoekster verwijt de kamer van beroep dat zij deze rechtspraak op het onderhavige geval heeft toegepast zonder rekening te houden met de kenmerken van de betrokken inschrijvingsaanvraag", ten eerste omdat de inschrijvingsaanvraag geen monster of scheikundige formule bevat en ten tweede omdat de kamer van beroep de grafische elementen van de aanvraag verkeerd heeft beoordeeld.


Het Gerecht oordeelt: "Allereerst zij vastgesteld dat, hoewel – zoals ter terechtzitting is gesteld – het menselijke geheugen met betrekking tot geuren waarschijnlijk het meest betrouwbare is, en marktdeelnemers dus duidelijk belang hebben bij het gebruik van geuren om hun waren te identificeren, dit niet wegneemt dat de grafische voorstelling van een teken mogelijk moet maken dat dit teken nauwkeurig kan worden geïdentificeerd teneinde de goede werking van het stelsel van inschrijving van de merken te waarborgen. Bijgevolg mogen de voorwaarden voor een geldige grafische voorstelling niet worden gewijzigd of versoepeld om de inschrijving te vergemakkelijken van tekens waarvan de aard de grafische voorstelling bemoeilijkt."

"Het Gerecht is [...] van oordeel dat [...] een beschrijving weliswaar niet de grafische voorstelling kan vormen van geuren die op tal van manieren kunnen worden beschreven, doch dat niet kan worden uitgesloten dat een geur kan worden beschreven op een wijze die voldoet aan alle voorwaarden van artikel 4 van verordening nr. 40/94, zoals uitgelegd door de rechtspraak."
Tevens "[...] dient te worden vastgesteld dat de voor de kamer van beroep overgelegde bewijsstukken aantonen dat de geur van een aardbei verschilt van variëteit tot variëteit. Aangezien de beschrijving „geur van een rijpe aardbei” betrekking kan hebben op verschillende variëteiten en dus op een aantal verschillende geuren, is zij derhalve eenduidig noch nauwkeurig, en sluit zij niet elke subjectieve factor bij de identificatie en waarneming van het geclaimde teken uit.

Vaststaat bovendien dat er tot op heden geen algemeen erkende internationale classificatie van geuren bestaat die het mogelijk maakt, een geur op objectieve en nauwkeurige wijze te identificeren door toekenning van een benaming of code die nauwkeurig en eigen is aan elke geur, zoals dit het geval is bij de internationale kleurcodes of het muziekschrift. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de beschrijving „geur van een rijpe aardbei” niet objectief, duidelijk en nauwkeurig is."

"Het Gerecht kan derhalve alleen maar vaststellen dat de in de inschrijvingsaanvraag opgenomen afbeelding van een aardbei slechts de vrucht voorstelt die beweerdelijk dezelfde geur voortbrengt als het betrokken geurmerk, en niet de geclaimde geur, zodat deze afbeelding geen grafische voorstelling van het geurmerk vormt. Bovendien stuit deze afbeelding op dezelfde bezwaren als de beschrijving „geur van een rijpe aardbei”. Aangezien is vastgesteld dat aardbeien, of minstens bepaalde variëteiten van aardbeien, een verschillende geur hebben naar gelang van de variëteit, is het immers op basis van de afbeelding van een aardbei zonder specificatie van de variëteit niet mogelijk, de geclaimde geur duidelijk en nauwkeurig te identificeren."

Wat betreft de combinatie van de beschrijving met de afbeelding betreft, merkt het Gerecht op dat de afbeelding geen bijkomende informatie toevoegt aan de beschrijving. Aldus wordt het beroep verworpen. Lees hier het arrest.

IEF 1112

Eerst even voor jezelf lezen

- Arrest GvEA T-336/03 Editions Albert René / OHMI - Orange (MOBILIX). Gemeenschapsmerk - Door houder van het nationale woordmerk en gemeenschapsmerk "OBELIX" voor bepaalde waren en diensten van onder meer de klassen 9, 16, 28, 35, 41 en 42 gevorderde vernietiging van beslissing R 559/2002-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 juli 2003, houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "MOBILIX" voor bepaalde waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 37, 38 en 42

- Arrest GvEA T-305/04 Eden / OHMI (Odeur de fraise mûre). Gemeenschapsmerk ? Vernietiging van beslissing R 591/2003-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 24 mei 2004 houdende verwerping van het beroep dat is ingesteld tegen de weigering van de onderzoeker om het geurmerk "Odeur de fraise mûre", vergezeld van een grafische voorstelling van een aardbei, in te schrijven.

IEF 1111

Tot nu toe gevrijwaard (2)

In aansluiting op dit eerdere bericht: Niet-dossierstuk just050848 , 2e Kamer. Brief van de minister van Justitie over samenwerkingsverband christelijke bibliotheken.

“Hierbij zend ik u naar aanleiding van uw verzoek van 2 september jl. een afschrift van de brief die ik mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb gestuurd in antwoord op de brief van het samenwerkingsverband christelijke bibliotheken.

Zodra de uitkomsten van het gesprek tussen Stichting Leenrecht en het  samenwerkingsverband christelijke bibliotheken mij bekend zijn, zal ik uw commissie informeren."

Lees de (weinig opzienbarende) brief hier.

IEF 1110

BMW/Deenik uitgevoegd?

Nu.nl bericht over een mogelijk opvallende merkenzaak. Het Gerechtshof Amsterdam zou in een procedure tussen Subaru Benelux en Cosis, een samenwerkingsverband van Subaru-specialisten, hebben bepaald dat onafhankelijke autodealers wel gerechtigd zijn de merknaam en het logo van automerken te gebruiken op de gevel, in advertenties en in de showroom. De belangrijkste voorwaarde zou zijn dat het merklogo ondergeschikt is aan de eigen bedrijfsnaam.

De rechters van het hof zijn volgens het bericht van mening dat de Cosis-leden op "niet gerechtvaardigde achterstand" gezet worden wanneer zij geen gebruik mogen maken van het merklogo. Volgens Subaru loopt er echter nog een bodemprocedure waarin de uitspraak van het hof wordt meegenomen. "De uitspraak is in strijd met eerdere vonnissen betreffende Subaru en andere merken".

Arrest (en vonnis) nog niet gezien, we het heeft kan het mailen. Lees hier iets meer.
IEF 1109

Aus Cloppenburg

GvEA 25 oktober 2005, zaak T-379/03, Peek & Cloppenburg - OHIM. Kan "Cloppenburg" worden aangemerkt als aanduiding van de plaats van herkomst? Alle partijen zijn het er allang over eens dat dat i.c. niet kan, maar het Gerecht komt toch nog met een uitspraak.

In 2000 heeft Peek & Cloppenburg inschrijving aangevraagd voor het woordteken Cloppenburg voor klasse 35, te weten detailhandeldiensten. In het beroep naar aanleiding van de afwijzing stelt het OHIM dat "Het woord „Cloppenburg” de naam is van een Duitse stad en een Duitse Landkreis. De kamer van beroep heeft opgemerkt dat de uitgang „burg” (burcht) in het Duits wordt waargenomen als een plaatsaanduiding, dat steden en gebieden die even groot als Cloppenburg zijn, geregeld worden genoemd in de weerberichten en weersvoorspellingen die in geheel Duitsland worden uitgezonden, en dat overeenkomstige aanwijzingen op de borden langs autosnelwegen staan vermeld, zodat ze tijdens een autorit kunnen worden gelezen, of in de verkeersinformatie te horen zijn. Bovendien duidt de naam „Cloppenburg” de vestiging van de dienstverrichter aan en dus de plaats waar de detailhandeldiensten zijn geconcipieerd en van waaruit ze worden verricht. De kamer van beroep heeft hieruit afgeleid dat de Duitse eindconsument het woord „Cloppenburg” als een aanduiding van de plaats van herkomst waarneemt."

Enige verwarring ontstaat wanneer blijkt dat het OHIM verzoeksters vordering tot vernietiging van de eigen OHIM-beslissing ondersteunt. Overeenstemming tussen de conclusies en de argumenten van de partijen ontheft het Gerecht echter niet van de verplichting, de regelmatigheid van de bestreden beslissing te onderzoeken tegen de achtergrond van de in het verzoekschrift aangevoerde middelen, mede omdat de bestreden beslissing immers gewijzigd noch ingetrokken is, aangezien het OHIM daartoe niet bevoegd is en evenmin daartoe aanwijzingen kan geven aan de kamers van beroep van het OHIM.

P&C voert ter ondersteuning van haar beroep (gegrond op art. 7 lid 1 sub c Vo) in de eerste plaats aan dat Cloppenburg een vaak voorkomende (in de telefoongids alleen al 16000 keer), in de tweede plaats dat plaatsaanduidingen in het Duits doorgaans worden aangegeven als 'aus Cloppenburg' of 'Cloppenburger'. Na aanhaling van het arrest Windsurfing Chiemsee gaat het Gerecht verder: "Gelet op een en ander kan het beschrijvende karakter van een teken slechts worden beoordeeld met betrekking tot enerzijds de betrokken waren of diensten en anderzijds de wijze waarop het relevante publiek het teken opvat." Hiertoe wordt niet betwist dat het relevante publiek, te weten de gemiddelde consument van 'detailhandeldiensten', uit de gemiddelde Duitse consument bestaat.

Het Gerecht acht niet overtuigend dat, hoewel een woord dat op 'burg' eindigt, vaak een geografische plaats aanduidt, deze uitgang op zich bewijst dat de consument in het woord 'Cloppenburg' de aanduiding van een bepaalde stad herkent. "In de tweede plaats overtuigt evenmin de stelling van de kamer van beroep dat steden en gebieden die ongeveer even groot zijn als Cloppenburg, geregeld worden genoemd in weerberichten en weersvoorspellingen in geheel Duitsland. [...]. In de derde plaats zijn vermeldingen van de stad Cloppenburg op borden langs autosnelwegen of rijkswegen en in de verkeersinformatie, als die daarin al wordt vermeld, bestemd voor een plaatselijk publiek. De borden langs de autosnelwegen in de gehele Bondsrepubliek vermelden alleen de grote steden waarvan de ligging alom bekend is [...]. Ten slotte heeft de kamer van beroep er niet op gewezen dat de stad Cloppenburg bij de consumenten in geheel Duitsland bekend staat omwille van een bepaalde attractie of economische activiteit."

"Zelfs indien wordt aangenomen dat het relevante publiek de stad Cloppenburg kent, vloeit daaruit niet automatisch voort dat het teken in de handel kan dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst. Bij het onderzoek of is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de betrokken weigeringsgrond, dient rekening te worden gehouden met alle relevante factoren, zoals de aard van de door het teken aangeduide waren of diensten, de grote of minder grote bekendheid ervan, inzonderheid in de betrokken economische sector, de betrokken geografische plaats en de grote of minder grote bekendheid bij het relevante publiek, de gebruiken in de betrokken branche en de mate waarin de plaats van herkomst van de betrokken waren of diensten in de betrokken kringen relevant kan zijn bij de beoordeling van de kwaliteit of van andere kenmerken van de betrokken waren of diensten.

In casu is de stad Cloppenburg bij het relevante publiek weinig of hooguit middelmatig bekend. Niet alleen gaat het om een kleine stad, de kamer van beroep heeft evenmin gewezen op een bepaalde categorie van waren of diensten waarvoor deze stad bekend is als de plaats waar deze waren worden vervaardigd of deze diensten worden verricht. Bovendien heeft de kamer van beroep niet aangetoond dat het in de handel gebruikelijk is, de plaats van herkomst van detailhandeldiensten aan te duiden. Verder wordt de plaats van herkomst van dergelijke diensten doorgaans niet relevant geacht voor de beoordeling van de kwaliteit of van de kenmerken ervan.

Het relevante publiek legt aldus thans geen verband tussen de stad Cloppenburg en de betrokken categorie van diensten, en redelijkerwijze valt ook niet te verwachten dat de betrokken benaming kan dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van deze diensten." Lees hier het arrest.

IEF 1107

Onbeschermde Contouren

Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 9 september 2005, LJN:AY4917, 129154. Brink Kantoormeubelen tegen Eltink Projektmeubilering.  

Eltink heeft via een openbare aanbestedingsprocedure de opdracht van het Universitair Medisch Centrum te Utrecht (UMC) binnengehaald voor de levering van kantoormeubilair voor de periode van vijf jaar vanaf 1 september 2001. Eltink heeft daarvoor onder andere bij Brink  'Contour'- werkplekken afgenomen. Partijen hebben gecorrespondeerd over de levering van Brink- producten aan UMC. In het voorjaar van 2004 is Eltink eigen kantoormeubels onder de naam FMC aan UMC gaan leveren in plaats van de 'Contour'- werkplekken. Deze meubels heeft zij door een derde partij laten vervaardigen. Brink is hierdoor een groot aantal orders misgelopen.

Brink heeft Eltink daarop aansprakelijk gesteld voor de schade geleden vanwege het niet nakomen van de gemaakte afspraken. Daarnaast is er volgens Brink sprake van schending van haar auteursrechten. De door Eltink aan het UMC geleverde producten zouden een kopie zijn van de door Brink ontwikkelde 'Contour' lijn. Brink verliest het kort geding.

De voorzieningenrechter oordeelt: 'De genoemde intentie, de Brink meubilair bevattende offerte en de samenwerking gedurende ruim twee jaar brengen echter, voorshands geoordeeld, nog geen contractuele verplichting voor Eltink met zich mee om, zoals Brink in haar dagvaarding stelt, gedurende de gehele looptijd van de raamovereenkomst voor circa 2500/3000 werkplekken bureaumeubels uit de ‘Contour’-lijn van Brink aan het UMC te leveren.' Volgens de voorzieningenrechter lijkt de afnameverplichting van Eltink naar Brink niet verder te gaan dan de voorraden gereed product of gereed staande componenten van Brink.

Hoewel de voorzieningenrechter de 'Contour' bureaus auteursrechtelijk beschermd acht is er volgens hem geen sprake van auteursrechtschending. De voorzieningenrechter overweegt over de beschermingsomvang van het ‘Contour' bureau als volgt: 'De voorgaande kenmerken kúnnen echter, voorlopig geoordeeld, in combinatie met het meest karakteristieke element - de asymmetrische, aan één of meer zijden schuin (of rond) aflopende vormgeving - van de tafelbladen van Brink zoals toch een eigen, oorspronkelijk karakter geven aan de ‘Contour’ bureaus van Brink, zij het dat de reikwijdte van de auteursrechtelijke bescherming zeer gering wordt geacht en zich slechts uitstrekt tot identieke of nagenoeg identieke werken, waarbij de totaalindruk overeenstemmend is.' Niet is komen vast te staan of juist het kenmerkende element (asymmetrische bladvorm aan achterzijde daarvan) in het kantoormeubel van Eltink is overgenomen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Lees hier het vonnis.