IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 875

weil niemand gegen Parasitismus gefeit ist

HvJ, 8 september 2005, Conclusie AG Colomer, zaak C-361/04, Ruiz-Picasso e.a. / OHIM. Aanvraag CTM Woordmerk "PICARO", oppositie o.g.v. CTM "PICASSO. Nederlandse of Engelse versie nog niet beschikbaar.

AG kan niets doen voor de erven Picasso, hoe graag deze enigzins sombere kunstliefhebber het eigenlijk ook zou hebben gewild. Vooral de inleiding en Kurze Schlussbemerkung zijn lezenswaardig. "Es ist vor allem anderen überraschend, auf den Namen von Pablo Ruiz Picasso in einem Rechtsmittelverfahren zu stoßen, das mit seinen Erfolgen als Maler und Bildhauer nichts zu tun hat und mit den prosaischen Auseinandersetzungen über den Gebrauch seines zweiten Familiennamens in Zusammenhang steht, der ihn als Künstler individualisierte und mit dem er den Großteil seiner Werke signiert hat. Es stimmt traurig, wenn man feststellen muss, dass der herausragendste Mythos des 20. Jahrhunderts, ein Erbgut der Menschheit, auf ein Handelsobjekt, eine Ware reduziert wird. Natürlich ist das legitime Interesse, diesen Namen gegen irgendeinen abträglichen Angriff zu verteidigen, nicht zu beanstanden, auch wenn eine maßlose Popularisierung zu gewerblichen Zwecken außerhalb der Bereiche, in denen er seinen Ruf erworben hat, den Respekt, den seine außergewöhnliche Persönlichkeit verdient, in Gefahr bringen könnte."

46.   Gerade die Formulierung der Rechtsmittelschrift zeigt aber, dass dem Gericht vorgeworfen wird, die Regel des umfassenderen Schutzes von Marken mit einer hohen Kennzeichnungskraft nicht herangezogen zu haben.

47.   Eine Durchsicht der Randnummern 55, 57 und 61 des angefochtenen Urteils legt es indessen nahe, dass die Bezeichnung PICASSO als Fahrzeugmarke diese Eigenschaft nicht hat, so dass ihr dieser umfassendere Schutz nicht etwa deshalb zukommen kann, weil es der Name eines berühmten Malers ist.

48.   Folglich gibt es keinen Grund, dem angefochtenen Urteil eine Verletzung des Artikels 8 Absatz 1 Buchstabe b anzulasten, weshalb der zweite Teil des Rechtmittelgrundes als nicht stichhaltig zurückzuweisen ist.

71.   Aufgrund der vorstehenden Erwägungen schlage ich dem Gerichtshof vor, das Rechtsmittel der Miterben der Succession Picasso gegen das Urteil des Gerichts erster Instanz vom 22. Juni 2004 in der Rechtssache T-185/02 zurückzuweisen und den Rechtsmittelführern die Kosten des Rechtsmittelverfahrens aufzuerlegen.

Lees conclusie hier.

IEF 874

Geloof jij het

De Consumentenbond heeft een klacht ingediend bij de Reclame Code Commissie over de HotelGoldCard. In een advertentie van HotelGoldcard staat: “En alle hotelovernachtingen gratis! Geloof jij het?” De indruk wordt gewekt dat je na aankoop van de HotelGoldCard gratis, dus zonder betaling van kosten, zou kunnen overnachten in meer dan 1000 hotels.

De Consumentenbond vindt deze reclame in strijd met de waarheid, niet duidelijk en onvolledig en daarom misleidend. Algemeen directeur W. Stienen van HotelGoldCard verwerpt de kritiek. ‘We zijn wel degelijk heel duidelijk over onze voorwaarden. En het eten is niet duur, vanaf 20 euro voor ontbijt en diner'. De Reclame Code Commissie behandelt de zaak op 27 september. Persbericht consumentenbond hier. ANP-bericht hier.

IEF 873

inbreuk na dijkbreuk

Via trademarkblog.com (waar een bezorgde lezer er op wijst dat inbreukmakende goederen niet altijd voldoen aan kwaliteits- en gezondheidseisen): "Seized counterfeit goods given to evacuees  Fake and counterfeit-labeled items like clothing seized by the U.S. Customs are being made available to Hurricane Katrina evacuees in Houston. Besides clothing, the items include toys and even dog food, the Chicago Tribune reported." Lees hier en hier meer.

IEF 872

IE-podcasting

"So basically, if you want to spend five minutes a week learning about Copyright Law, in an attempt to begin to understand what the hell is going on with these landmark cases and how the average person is ultimately affected, while listening to cool music in-between, then you’ll like this show." Songs From The Commons

IEF 871

Ondertussen in Luxemburg

Arrest GvEA, 8 september 2005, zaak T-178/03, CeWe Color / OHMI (DigiFilm). Beroep tegen weigering van de  inschrijving van de woordtekens DigiFilmMaker en DigiFilm als gemeenschapsmerken wegens gebrek aan onderscheidend vermogen.

Zoveelste opendeurvonnis van het gerecht: "In casu heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat „digi” met name in het Engels vaak wordt gebruikt als afkorting van het woord „digital” (digitaal) ter aanduiding van de digitale techniek, dat „film” een Engels woord is dat in deze taal en in tal van andere talen zowel wijst op het filmrolletje als op het werkstuk of de productie ervan, en ten slotte dat het Engelse woord „maker” (fabrikant) in combinatie met „film”, zoals in casu, wijst op de filmregisseur, maar ook, in voorkomend geval, op het apparaat waarmee films kunnen worden gemaakt.

Verder heeft de kamer van beroep geheel op goede gronden vastgesteld, dat de nevenschikkingen van de termen „digi”, „film” en „maker” in DigiFilm en DigiFilmMaker door het gebruik van hoofdletters duidelijk ontleedbare combinaties vormen, en zij heeft tevens terecht geoordeeld dat deze nevenschikkingen niet ongewoon, opvallend of in strijd met de grammaticaregels zijn en dat zij door het relevante publiek onmiddellijk en zonder bijzondere analyse zullen worden beschouwd als een verwijzing naar opname, opslag en verwerking van digitale gegevens, met name beeldgegevens, en ook naar de dragers, apparatuur en software die deze – in verzoeksters merkaanvragen genoemde – handelingen mogelijk maken en niet als aanduidingen van de commerciële herkomst. "

De aangevraagde merken zijn dus niet meer dan de som van de bestanddelen ervan. Evenmin vormen zij neologismen met een eigen betekenis. Beroep afgewezen. Lees arrest hier.

IEF 870

Boss boven Boss

Hof 's-Gravenhage 4 augustus 2005, Hugo Boss AG – Reemtsma Cigarettenfabrieken GmbH

Reemtsma ruziet al jaren met Hugo Boss over het gebruik en de registratie van het merk BOSS voor klasse 34 (tabaksproducten). Reemtsma doet verwoede pogingen de merken van BOSS vervallen verklaard te krijgen wegens niet-gebruik. Boss trekt van alles uit de kast, o.m. de verweren dat Reemtsma geen belanghebbende zou zijn, dat Boss een geldige reden zou hebben voor het niet-gebruik én -zeer creatief- dat een bekend merk niet voor alle ingeschreven klassen hoeft te worden gebruikt om voor de overige klassen in stand gehouden te worden. Het Hof gaat hier niet in mee en stelt Boss in het ongelijk. Lees hier het arrest.

Aanvullende opmerking, Dirk Visser, Donderdag 8 september, 2005 1:30 pm: De grap is dat Hugo Boss vermoedelijk wel steeds op grond van art. 13 a lid 1 sub c BMW (5 lid 2 Merkenrichtlijn) het gebruik van het merk Boss door Reemstma voor Sigaretten kan blijven verbieden.

Het Hof stelt in ov. 7 dat deze omstandigheid niet afdoet aan het feit dat Reemtsma de vervallenverklaring wegens niet gebruik kan inroepen.

Dat moge zo zijn, onder de huidige omstandigheden (dat Boss een (zeer) bekend merk is én dat gebruik ervan voor Sigaretten nogal schadelijk is) het wel nogal een Pyrrus overwinning.

IEF 869

bevel tot uitsturen

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, Atlas Copco Airpower N.V. - Jorc Industrial B.V.

Atlas is houder van een Europees octrooi met betrekking tot een 'scheidingsapparaat en scheidingsmethode' voor het scheiden van vloeibare componenten met verschillende dichtheden. Jorc heeft tegen de verlening oppositie gevoerd bij het EOB, dat het octrooi nieuw en inventief achtte. Atlas vordert een verbod op inbreuk van Jorc met een aantal nevenvorderingen. Jorc stelt dat het octrooi nietig is, omdat het de vereiste inventiviteit mist en voorts dat er geen sprake is van inbreuk. In reconventie vordert Jorc vernietiging van het octrooi en onder meer een (grensoverschrijdend) bevel tot het uitsturen van een rectificatie.

Voor de beoordeling van de inventiviteit gaat de rechtbank uit van een olie/waterscheider van Rossbach als de meest nabije stand van de techniek.

In conventie komt de rechtbank tot de volgende slotsom: "Anders dan de Oppositieafdeling van het EOB, is de rechtbank er geenszins van overtuigd geraakt [...] dat een vakman niet direct tot de oplossing van het octrooi zou komen maar daarvoor een 'purposeful choice' zou moeten maken. [...] Conclusie 1 is nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Atlas heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de gemotiveerde stellingen van Jorc dat met conclusie 1 ook de volgconclusies niet inventief zijn, zodat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden. Bij deze stand van zaken is een schorsing hangende de uitspraak van de Technische Kamer van beroep van het EOB niet opportuun. Van inbreuk kan zodoende geen sprake zijn, waarmee het in conventie gevorderde moet worden afgewezen".

Nu het octrooi nietig is, kan het in reconventie door Jorc gevorderde voor Nederland worden toegewezen. Echter, door de nietigheid "valt niet in te zien welk belang Jorc nog zou hebben bij een verklaring voor recht van niet-inbreuk daarop voorzover dit Nederland betreft". Wederom wordt wat betreft de overige gedesigneerde landen de zaak aangehouden tot de uitspraak in GAT/LuK van het Hof van Justitie.

"Het ongewijzigd in stand houden van het inmiddels onjuist gebleken beeld dat Jorc in Nederland inbreuk zou maken op het octrooi, welk beeld is ontstaan als gevolg van door Atlas gedane mededelingen, zou ongerechtvaardigd zijn. Aldus is [...] toewijsbaar dat de sub B gevorderde verzending van een rectificatiebrief [...]".

Tot slot de vordering tot het versturen van een rectificatiebrief aan afnemers buiten Nederland: "Het is duidelijk dat de eventuele toewijsbaarheid van die vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het toepasselijke buitenlandse recht. Vooropgesteld wordt dat de Nederlandse rechter weliswaar ambtshalve buitenlands recht dient toe te passen, doch dat dit niet wegneemt dat op een eisende partij die haar vorderingen naar vreemd recht toegewezen wil zien, een informatieplicht rust ten aanzien van de inhoud van dat vreemde recht wanneer niet evident is dat het desbetreffende rechtsstelsel de door haar ingeroepen rechtsfiguur of sanctie niet kent. [...] Bij gebreke voorts van enige informatie hieromtrent van de zijde van Jorc dient zodoende afwijzing van die vordering te volgen".

Lees hier het vonnis.

IEF 868

uitdrukkelijk en gemotiveerd

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, zaaknummer 219804, River Hopper tegen Stichting Sangria. 

Sangria is houdster van een Nederlands octrooi betreffende een 'inrichting voor het opslaan van voorwerpen, in het bijzonder beladen pallets, in een schip en voor het laden en lossen van die voorwerpen.' In het door River Hopper gevraagde nietigheidsadvies heeft het Bureau voor de Industriële Eigendom als zijn oordeel uitgesproken dat de conclusies van het octrooi, zoals verleend, niet inventief zijn te achten.

Tijdens de adviesprocedure voor het Bureau heeft Sangria een hulpverzoek, inhoudende herziene conclusies, overgelegd. Partijen zijn overeengekomen dat het Bureau zijn advies ook tot die hulpconclusies zou uitstrekken. Het advies van het Bureau daaromtrent luidt, dat het octrooi in stand kan blijven indien de uitsluitende rechten worden beperkt tot de conclusies volgens het hulpverzoek, op voorwaarde dat die beperkingen toelaatbaar worden geacht. Sangria heeft daarop aan het Bureau een akte van afstand van het octrooi conform het hulpverzoek aangeboden, onder de voorwaarde dat de rechtbank het octrooi nietig zou achten.

De rechtbank verenigt zich met het advies van het Bureau Dat betekent dat het rechtbank met het Bureau van oordeel is dat het octrooi, zoals verleend, wegens gebrek aan inventiviteit dient te worden vernietigd, op basis van de combinatie van de rapporten D2 en D4 van het advies, indien D2 althans behoort tot de stand van de techniek. Dat laatste wordt echter uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist door Sangria. De rechtbank legt daarom de bewijslast van de stelling dat D2 destijds tot de stand van de techniek behoorde bij River Hopper en houdt iedere verdere beslissing aan. Lees vonnis hier.

IEF 867

Grensoverschrijdende soap

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, zaaknummer 05/2023, Colgate - Unilever. Vonnis in het bevoegdheidsincident.

Colgate vordert in de hoofdzaak een verbod om directe of indirecte inbreuk te maken op haar Europese octrooien voor verpakte zeep (This invention relates to a soap bar that is generally rectangular in shape that is packaged in a substantially transparent package. More particularly, this invention relates to a substantially transparent package where said package provides enhanced functional properties), voor alle gedesigneerde landen met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, totdat per jurisdictie waarvoor het inbreukverbod gevorderd is de rechter in de betreffende jurisdictie (in eerste instantie) de nietigheid van het octrooi waarop het verbod gebaseerd is heeft uitgesproken.

Unilever stelt in dit incident in de eerste plaats op het standpunt dat deze rechtbank geen bevoegdheid toekomt (internationaal noch voor Nederland), omdat Colgate niet zou hebben voldaan aan haar (gesubstantieerde) stelplicht. Colgate wijst er evenwel terecht op dat de Nederlandse rechter (internationale) bevoegdheid toekomt op basis van artikel 2 EEX-verordening (forum rei) respectievelijk artikel 2 Rv, welke bevoegdheid volgens vaste rechtspraak in beginsel bovendien grensoverschrijdend van aard is.

Voorts wijst Colgate er terecht op dat voor de bepaling van de reikwijdte van die (internationale) bevoegdheid niet relevant is de vraag of de vordering naar het toepasselijke recht ook daadwerkelijk toewijsbaar is. Colgate heeft immers wel voldoende gesubstantieerd gesteld dat Unilever onrechtmatig zou handelen door de diverse groepsvennootschappen “aan te sturen” bij hun beweerdelijk inbreukmakende handelen in Nederland en ook daarbuiten. De (materiële) vragen of dit voldoende komt vast te staan en of deze “aansturing” naar het toepasselijke recht als directe of indirecte octrooi-inbreuk danwel anderszins onrechtmatig is te kwalificeren zijn vragen die in de hoofdprocedure dienen te worden beantwoord en niet in het kader van de vraag naar (internationale) bevoegdheid.

Hieraan doet niet af dat het op zich voor Unilever bezwaarlijk zou kunnen zijn zich te verdedigen in een procedure die in haar ogen reeds bij voorbaat kansloos zou zijn omdat voornoemd handelen geen aan de octrooihouder voorbehouden handeling zou zijn noch anderszins onrechtmatig zou zijn te achten. Het Nederlandse procesrecht voorziet nu eenmaal niet in de mogelijkheid om de eventuele “volkomen kansloosheid” van een vordering voorafgaand aan de eigenlijke procedure aan de orde te stellen, bijvoorbeeld bij wege van een incident (zoals volgens Unilever wel het geval zou zijn in het Verenigd Koninkrijk met de “case management conference” of “summary motion to dismiss” en in Duitsland met een “früher erster Termin”). Derhalve kan daarvoor het bevoegdheidsincident geen uitkomst bieden.

De beantwoording van de vragen of artikel 22 lid 4 EEX-verordening (de overeenkomstige artikelen in het EEX- en EVEX-verdrag zijn gelijkluidend) aan de grensoverschrijdende bevoegdheid in de weg staat danwel of de rechtbank in het licht van haar uitspraak inzake Stork/CFS Bakel van 19 januari 2005 (IER 2005, 40) haar beslissing op deze vraag zal aanhouden tot het HvJ EG uitspraak heeft gedaan in de zaak C-4/03 (GAT/LuK), zal om redenen van proceseconomie worden gereserveerd tot de zaak ten principale is bepleit. Hierbij is niet alleen van belang dat eerst dan als vaststaand zal kunnen worden aangenomen dat in de procedure voor deze rechtbank daadwerkelijk een beroep op de nietigheid wordt gedaan, zoals Unilever heeft aangekondigd, doch ook dat het goed mogelijk is dat het HvJ EG in de tussentijd uitspraak zal doen.

De slotsom luidt dat de rechtbank in ieder geval bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Colgate, voor zover die betrekking heeft op Nederland. Voor het overige zal zij haar eindoordeel betreffende de bevoegdheid aanhouden tot de zaak ten principale is uitgeprocedeerd. Alsdan zal ook over de kosten van dit incident worden beslist.

 Lees hier het vonnis.

IEF 866

Houdt het dan nooit op

Om nog even mee te surfen op de door het Talpa-logo veroorzaakte tsunami van wereldwijd aangetroffen bolletjesmerken: de onvolprezen IPkat bericht vandaag over een Zuid-Afrikaanse merkenzaak tussen Telkom en Hellkom. Niet erg relevant voor Nederland, alleen dat beeldmerk...