IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 11788

Plagiaatartikel en volledige en integere (online) archivering daarvan

Vzr. Rechtbank Groningen 14 september 2012, LJN BX7924 (Eiseres tegen Stichting Universiteitsblad Groningen)

Copy - PasteGeen onrechtmatige publicatie. In 2007 ontstond er ophef over gepleegd plagiaat, het artikel in kwestie uit 2011 gaat over iets anders, maar verwijst aan het slot naar dit eerdere plagiaatartikel (lees Rechtenstudie, Maar weer eens bewezen: plagiaat is superlink). Eiseres vordert verwijdering van een artikel uit het digitale archief van de Universiteitskrant te Groningen. De afweging tussen enerzijds het door Universiteitskrant (UK) bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam leidt tot het oordeel dat het belang van de UK prevaleert.

De vordering van eiseres tot verwijdering van deze passage staat haaks op het in artikel 10 lid 1 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting; een grondrecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden beperkt. Beoordeeld dient te worden of thans aanleiding bestaat voor zo'n "censuur".

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. [daarvan is - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - geen sprake]. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Maar ook kan de op zichzelf rechtmatige publicatie van gedaagde zozeer botsen met het grondrecht van eiseres op eerbiediging van haar eer en goede naam, dat het in haar archief en op internet geplaatst houden van dit artikel alsnog als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. Daarbij dient een belangenafweging te worden gemaakt die met inachtneming van alle bijzonderheden omstandigheden van het geval ertoe strekt na te gaan welke van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten

- enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van gedaagde en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam aan de zijde van eiseres - in dit geval zwaarder weegt.

(...)


Bij de afweging tussen enerzijds het door UK bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam, sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

Aldus komt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat alle belangen afwegend, het belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam niet opweegt tegen het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de integrale archivering daarvan.

Op andere blogs:
Rechtenstudie.nl

IEF 11787

Fiche Richtlijn collectief beheer: korte inhoud voorstel

Kamerbrief 21 september 2012, Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen, Fiche 4: Richtlijn Collectief beheer auteurs- en naburige rechten en muziekrechten op internet, p. 27-34.

Minimumharmonisatie. Korte inhoud voorstel
Het voorstel richt zich op de verbetering van het functioneren van organisaties die zich bezighouden met het beheer van auteurs- en naburige rechten (collectieve beheersorganisaties (hierna: cbo’s) door eisen aan governance en transparantie te stellen en op verbetering van de auteursrechtlicentiëring van online muziekdiensten (zoals download- of streamingwebsites).

Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
De rechtsbasis wordt gevormd door de artikelen 50 lid 2 onder g, 53 en 62 VWEU. Subsidiariteit: positief, omdat goed functioneren van collectieve beheersorganisaties en verbeteren van licentiëring op internet grensoverschrijdende kwesties zijn. Proportionaliteit: positief, zolang het voorstel voorziet in minimumharmonisatie en lidstaten de nodige flexibiliteit biedt om op nationaal niveau aanvullende of strengere regels te stellen.

Implicaties/risico’s/kansen
Het voorstel vertoont overlap met het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel dat het toezicht op cbo’s versterkt ((Eerste Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 31 766 A). 31766) en behelst een uitbreiding van de taken van het College van Toezicht auteurs- en naburige rechten (toezichthouden op de eisen die worden gesteld aan cbo´s die multiterritoriale licenties verlenen voor online muziekdiensten).\

Nederlandse positie
Het kabinet verwelkomt het richtlijnvoorstel maar heeft nog veel vragen bij de uitwerking. Nederland staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren. Voorwaarde is wel dat de richtlijn voorziet in minimumharmonisatie en voldoende flexibiliteit biedt om op nationaal niveau regelingen te treffen, bijvoorbeeld om gebruikers te beschermen.

De richtlijn moet aansluiten bij voortzetting van het beleid dat zich richt op één factuur voor ondernemingen (werkgroep Pastors) en aan de instelling van één loket voor de incasso van vergoedingen door cbo’s in de offline omgeving. Er zal duidelijkheid moeten komen over de wijze waarop de regels voor transparantie en i worden gehandhaafd in lidstaten waar geen overheidstoezicht bestaat. Zonodig moet het voorstel op dit punt verder worden aangescherpt. De regeling voor multiterritoriaal licentiëren van muziekauteursrecht op internet kan bijdragen aan het versterken van het legale aanbod van muziekwerken op internet. Dat is een wenselijk streven, maar er moet meer duidelijkheid komen omtrent het uiteindelijke effect van deze richtlijn op het aanbod van legale muziekdiensten en op het aantal cbo’s dat overgaat tot multiterritoriale licentiëring. Naast het belang van de gebruiker zijn de gevolgen voor de culturele diversiteit, de positie van Nederlands repertoire, de gevolgen voor de positie van de individuele auteur en de bescherming van persoonsgegevens voor Nederland aandachtspunten in de onderhandelingen.

IEF 11786

Prejudiciële vragen: mededeling aan patiënten in een kuuroord

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 14 september 2012, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním, o. s. (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně, a. s.)

Marienbad, TrinkhallePrejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek.

Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met Richtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Artikel 56 e.v. VWEU (vrij verkeer diensten); artikel 102 VWEU (misbruik machtspositie); Richtlijn 2001/29/EG; Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Drie vragen:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?

2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?

3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?

Verzoekster OSA, een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten op muziekwerken, vordert een bedrag van CZK 546 995 van verweerster wegens ongerechtvaardigde verrijking. Verweerster is een onderneming op het gebied van intramurale en ambulante zorg (bronnenbad) waarbij accommodatie en catering wordt aangeboden. Zij heeft geen overeenkomst met verzoekster gesloten voor het gebruik van werken die op de in de accommodatie aanwezige radio- en tv-toestellen te horen en te zien zijn. Verzoekster gaat er daarbij vanuit dat de in de Tsjechische auteurswet neergelegde beperking van het auteursrecht voor zorginstellingen in strijd is met Richtlijn 2001/29.

Verweerster stelt dat de door haar verstrekte zorg gedeeltelijk uit de staatskas wordt betaald. Ook het beheer/onderhoud van de geneeskrachtige bronnen is een publiekrechtelijke taak. Zij meent dat de Richtlijn niet geschonden wordt en zo ja dan zou die in een geschil tussen particulieren toch niet kunnen worden ingeroepen. Ook is zij van mening dat verzoekster misbruik maakt van haar monopoliepositie en hogere vergoedingen vraagt dan buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Zij ziet daardoor haar concurrentiepositie verslechteren en beschouwt de machtspositie van verzoekster als een inperking van de vrijheid van dienstverrichting.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (First hotel rooms, then dental practice, and now spa establishments)

IEF 11785

Technische voorziening: systeem dat een herkenningscode op videogamedrager nagaat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 14 september 2012, zaak C-355/12 (Nintendo e.a. tegen PC Box Srl, 9Net Srl)

timz84 gelinkt van spritestitch

Prejudiciële vragen gesteld door Tribunale di Milano, Italië.

Auteursrecht. Technische beschermingsvoorziening is dat ook een systeem om na te gaan of een afzonderlijke drager een herkenningscode bevat? Richtlijn 2001/29/EG. Twee vragen:

1. Moet artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de bescherming van technische beschermingsvoorzieningen voor auteursrechtelijk beschermde werken of materiaal zich ook kan uitstrekken tot een systeem dat is vervaardigd en in de handel gebracht door een onderneming die in haar eigen hardware een inrichting heeft opgenomen om na te gaan of een afzonderlijke drager met het beschermde werk (een videogame dat is ontwikkeld door de betrokken onderneming en door derden die houders van de rechten op de beschermde werken zijn) een herkenningscode bevat, bij gebreke waarvan dit werk niet kan worden weergegeven of uitgevoerd op het systeem, zodat interoperabiliteit van het apparaat met apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de onderneming die het systeem heeft vervaardigd, is uitgesloten?

 

 

2. Kan artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij moet beoordelen of het gebruik van een product of onderdeel met het doel, een technische beschermingsvoorziening te omzeilen, zwaarder weegt dan andere commercieel relevante doeleinden of gebruikswijzen, criteria moet aanleggen waarbij de bestemming die is toegekend door de rechthebbende op het product waarin de beschermde inhoud is opgenomen, een rol speelt, of, in plaats daarvan of in combinatie daarmee, kwantitatieve criteria ontleend aan het aandeel van deze gebruikswijzen in verhouding tot andere, of kwalitatieve criteria ontleend aan de aard en het gewicht van deze gebruikswijzen?

Verzoeksters (diverse Nintendo’s) produceren videogames. De producten kunnen worden onderverdeeld in draagbare en vaste systemen. De draagbare zijn voorzien van controlemechanismen (verificatieprocedure bij inschakeling) en de vaste zijn voorzien van een systeem waardoor illegaal kopiëren wordt verhinderd. Verzoeksters stellen dat verweerster PC Box systemen in de handel brengt die door het omzeilen van de beschermingsmechanismen het illegaal kopiëren mogelijk maken.

 

Verweerster stelt op haar beurt de vraag of ‘videogames’ wel juist gekwalificeerd worden in het kader van de bescherming van het auteursrecht: zijn het computerprogramma’s of voortbrengselen van de geest? Zij verkoopt Nintendo-games tezamen met extra software van onafhankelijke producenten die speciaal voor de consoles is ontworpen en die voorziet in het opheffen van de belemmering voor het aflezen van programma’s van derden. Zij meent echter dat dat niets met illegaal kopiëren te maken heeft en verwijt verzoeksters dan ook te willen verhinderen dat de console ook als een computer kan worden gebruikt.

De tweede verweerster (9NET) voelt zich niet aansprakelijk omdat zij alleen als hostingprovider van PC Box dienst doet en de verwijzende Italiaanse rechter legt het Hof de bovenstaande vragen voor.

IEF 11784

Reactie Platform Makers op wetsvoorstel auteurscontractenrecht en het volgrecht

Platform Makers, reactie Platform Makers op wetsvoorstel Auteurscontractenrecht, 20 september 2012, platformmakes.nl.

Auteursrecht. Volgrecht. Op dit moment liggen twee onderwerpen voor waar het Platform uw aandacht voor vraagt: het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht en gezien het gelijksoortige belang van de betrokken groep makers, het volgrecht. Beide regelingen hebben onder meer als de doel de inkomenspositie van rechthebbenden te versterken: het auteurscontractenrecht via overeenkomsten met exploitanten, en het volgrecht via een vergoeding voor de verkoop van autonoom werk door galeries en veilinghuizen.

Wetsvoorstel auteurscontractenrecht
Op 20 juni 2012 is het langverwachte wetsvoorstel Auteurscontractenrecht bij de Tweede Kamer ingediend. Met dit wetsvoorstel kan een inhaalslag gemaakt worden ten opzichte van wetgeving in de landen om ons heen en recht gedaan worden aan divers wetenschappelijk onderzoek (onder meer in opdracht van de overheid) waaruit onomwonden is komen vast te staan dat de positie van makers versteviging behoeft.

In zijn huidige vorm komt het wetsvoorstel volgens het Platform Makers echter onvoldoende tegemoet aan het vooraf gestelde doel: een fundamentele versteviging van de positie van makers en uitvoerend kunstenaars. Uiteraard bevat het huidige wetsvoorstel ook (zeer) positieve punten, maar ook lacunes en onduidelijkheden. Het Platform Makers maakt zich onder meer grote zorgen over de regeling die collectief onderhandelen mogelijk moet maken, omdat ieder pressiemiddel om vertegenwoordigers van producenten/exploitanten aan de onderhandelingstafel te krijgen ontbreekt. Bovendien is deze regeling zo ingewikkeld en omslachtig, dat het de vraag is of hij in de praktijk gaat werken. Daarnaast is bijvoorbeeld de werkingssfeer van het wetsvoorstel zeer beperkt gedefinieerd, waardoor grote groepen van makers uitgesloten worden en geen beroep op de beschermende maatregelen kunnen doen.

Beeldend Kunstenaars: Volgrecht
Tot slot vragen wij bij deze gelegenheid uw aandacht voor het Volgrecht. Volgens het SEO onderzoek onder makers in opdracht van het kabinet vallen beeldend kunstenaars onder de groepen makers wiens inkomenspositie het meeste onder druk staat. Juist deze groep echter zal –in tegenstelling tot bijna alle andere groepen makers- zeer beperkt profiteren van het auteurscontractenrecht, omdat zij over het algemeen niet, zoals bij de andere groepen makers gebruikelijk, op basis van exploitatiecontracten met producenten en opdrachtgevers werken. Om ook voor deze groep verbetering te brengen in hun marktpositie zou aanpassing van het Volgrecht van groot belang zijn. [red. factsheet Volgrecht]

IEF 11783

Federatie Auteursrechtbelangen: opzet, bestuur, waarheen en pleidooi voor herwaardering auteursrecht

Uit de VOI©Email special: Het Platform Makers, het Platform Creatieve Media Industrie en de Vereniging VOI©E werken samen in de Federatie Auteursrechtbelangen aan wie zij gemeenschappelijke taken hebben gedelegeerd. Deze taken zijn als volgt samen te vatten:
- voorbereiding en vaststelling gezamenlijke standpunten en bevordering hiervan;
- informatie-uitwisseling en het bieden van een platform voor gecoördineerd optreden; - voorlichting en promotie;
- financiering en aansturing van collectieve handhaving (door Stichting Brein).

Voorzitter Federatie Auteursrechtbelangen bepleit herwaardering auteursrecht
In zijn essay “Auteursrecht in een digitale wereld- Bescherm kunstenaar ook op het web”, afgelopen zaterdag aan de vooravond van de 100ste verjaardag van de Nederlandse Auteurswet gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, bepleit de nieuwe voorzitter van de Federatie Auteursrechtbelangen Pim van Klink een herwaardering van het auteursrecht vanwege de cruciale rol voor de ontwikkeling van de gehele economie. Lees zijn essay hier.

Waarheen, waarvoor... Federatie Auteursrechtbelangen
In de eerste vergadering van het nieuwe bestuur van de Federatie Auteursrechtbelangen hebben de contouren en ambities van de Federatie vorm gekregen.

Bestuur Federatie benoemd
De Federatie Auteursrechtbelangen bestaat uit een onafhankelijk voorzitter en drie vertegenwoordigers van elk van de drie aangesloten organisaties: Platform Makers, Platform Creatieve Media Industrie en VOI©E. Het bestuur is bij de start als volgt samengesteld.

Opzet stichting Federatie Auteursrechtbelangen, organisatie voor auteursrecht en naburige rechten
De statuten van de sinds 1984 bestaande Stichting Auteursrechtbelangen zijn aangepast aan het nieuwe samenwerkingsverband dat in september officieel van start is gegaan.

Het Platform Makers, het Platform Creatieve Media Industrie en de Vereniging VOI©E werken samen in de Federatie Auteursrechtbelangen aan wie zij gemeenschappelijke taken hebben gedelegeerd. Deze taken zijn als volgt samen te vatten:
- voorbereiding en vaststelling gezamenlijke standpunten en bevordering hiervan;
- informatie-uitwisseling en het bieden van een platform voor gecoördineerd optreden; - voorlichting en promotie;
- financiering en aansturing van collectieve handhaving (door Stichting Brein).

Werkwijze
Ieder der drie platforms stelt autonoom het beleid vast voor zijn specifieke werkterrein c.q. zijn gebied van belangenbehartiging. In de Federatie kan worden besproken op welke terreinen en op welke wijze afstemming en overleg en zo gewenst gezamenlijk optreden plaatsvindt. De voorzitter van de Federatie heeft geen functie in een van de drie platforms, noch in een van de bij een platform aangesloten organisaties.

Bij de uitvoering van haar werkzaamheden maakt de Federatie gebruik van een ambtelijk secretaris en bureaufaciliteiten, waarbij wordt samengewerkt met VOI©E. De financiering van de werkzaamheden van de Federatie geschiedt door collectieve bestemming van een gedeelte van de opbrengst uit de collectieve exploitatie van de rechten, verdeeld over de sectoren muziek, video en geschriften/multimedia.

Bestuur en Federatieraad
De Federatie is een stichting. Alleen de drie platforms zijn aangesloten bij de Federatie. Ieder platform is vertegenwoordigd in het bestuur met drie zetels, maar daarnaast behouden aangeslotenen van de platforms invloed op de beleidsontwikkeling van en besluitvorming binnen de Federatie door middel van participatie in de Federatieraad. Elk platform wijst vier afgevaardigden, niet zijnde bestuursleden, aan die stemrecht hebben in de Federatieraad.

IEF 11782

Sleutelmerk en sleutelteken zijn onvoldoende overeenstemmend

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 september 2012, zaaknr. 519775 / KG ZA 12-854 SR/MV (KLY Groupe tegen Sugar Power Company en Sugar Power Holding)

Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer en Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur.

Merkenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing theeverpakkingen. Afgewezen vorderingen: veelvoorkomende vormgevingselementen in de branche.

KLY Groupe is een internationaal importbedrijf en groothandel in verschillende theesoorten en houdster van twee internationale beeldmerkregistraties (662279, 676467). Sugar Power vervaardigt suiker en drijft een groothandel in suiker(producten), chocolade en Chinese groene thee (afbeelding links onderaan). KLY Groupe heeft onweersproken aangevoerd dat de (beweerde) inbreukmakende producten van Sugar Power in Amsterdam te koop zijn. Het feit dat Sugar Power Holding B.V. aandeelhouder is van Sugar Power Company B.V. is onvoldoende om haar voor die handelingen verantwoordelijk te achten.

Sugar Power meent over oudere rechten te beschikken omdat zij een Spaans beeldmerk dat dateert uit 1992 heeft overgenomen. Echter het sleutelteken wijkt te veel af van het teken uit 1992. Het beroep op artikel 2.24 BVIE, waarin KLY Groupe het jongere merk vijf heeft gedoogd wordt gepasseerd, het moet dan gaan om (bewust) gedogen. Het argument dat KLY Groupe gedurende vijf jaar niet haar merk in de Benelux heeft gebruikt, is eerst ter zitting gevoerd, en KLY wordt in de gelegenheid gesteld bewijsstukken te leveren, Binnen de grenzen van een kort geding heeft KLY Groupe aan de hand van de facturen voorshands het (normale) gebruik voldoende aannemelijk gemaakt.

Tussen het sleutelmerk van het sleutelteken is de overeenstemming te gering om merkinbreuk aan te nemen. Het verpakkingsmerk van KLY Groupe bevat vier zijden van haar verpakking. Sugar Power heeft daarbij de grenzen van het toelaatbare opgezocht, maar niet overschreden, omdat het gaat om niet of  nauwelijks onderscheidende bestanddelen zoals het gebruik van de zwarte achtergrond met gele omkadering, het gebruik van de (beschrijvende) woorden Thé Vert De Chine in groene letters. Meerdere vormgevingselementen die beide partijen gebruiken, komen ook bij andere producenten voor zodoende kan KLY Groupe op grond van haar verpakkingsmerk deze elementen niet monopoliseren. De gevraagde voorzieningen worden geweigerd.

4.5. Sugar Power heeft zich erop beroepen dat zij van een Spaanse merkhouder het recht heeft overgenomen een beeldrnerk met daarin een sleutel en het woord La Llave te gebruiken. Dit beeldmerk dateert van 12 augustus 1992. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is Sugar Power om die reden van. mening dat zij over oudere rechten dan KLY Groupe beschikt. Sugar Power zal hierin niet worden gevolgd. Het beeldmerk van 1992 wijkt dermate afvan het 'sleutelteken' zoals dat door Sugar Power wordt gbruikt dat Sugar Power voorshands aan (de overname van) dit oudere beeldmerk geen rechten kan ontlenen.

4.9. In dit kader zal als eerste het sleutelmerk van KLY Groupe worden vergeleken met het sleutelteken van Sugar Power. De voorzieningenrechter is veorshands van eordeel dat de overeenstenuning tussen merk en teken te gering is om merkinbreuk aan te kunnen nemen. De sleutel van Sugar Power oogt 'antiek' en lijkt op een echte sleutel. De sleutel van KLY Groupe oogt meer gestileerd en kan niet worden aangemerkt als de afbeelding van een echte sleutel. De baard van de s1eutel wijst bij Sugar Power naar beneden en bij KLY Groupe naar boven. De woorden die onderdeel uitmaken van merk en teken zijn in het geheel niet identiek. Het beeldmerk van KLY Groupe bevat het woord KLYTEA, het teken van Sugar Power bevat de woorden SLOT en CLEF.

4.10. (...) Sleutelmerk en sleutelteken zijn weliswaar onvoldoende overeenstemmend (zie hiervoor), maar een aantal andere bestanddelen zijn wel nagenoeg identiek. Omdat het dan echter gaat om niet of nauwelijks onderscheidende bestanddelen, zoals het gebruik van de zwarte achtergrond met gele omkadering, het gebruik van de woorden The Vert De Chine (in groene letters) en het gebruik van het woord SPECIAL heeft Sugar Power de grenzen van het toelaatbare voorshands  niet overschreden en nog net voldoende afstand heeft gehouden. Aan de hand van de foto's van productie 6 heeft Sugar Power bovendien voorshands aannemelijk gemaakt dat meerdere vormgevingselementen die door beide partijen worden gebruikt in de branche (dus ook bij andere producenten) vaker voorkomen. Elementen als een zwarte ondergrond, een gele omkadering en het gebruik van bepaalde (beschrijvende) woorden kan KLY Groupe op grond van haar verpakkingsmerk niet monopoliseren.

Daarnaast geldt dat naast de elementen die met elkaar overeenstemmen, tevens een aantal (beeldbepalende) elementen kunnen worden opgesomd die juist niet met elkaar overeenstemmen. Zo bevat het merk van KLY Groupe een plaatje (de Mandala met het witte landschap), terwijl de verpakking van Sugar Power twee plaatjes bevat. De Mandala op de verpakking van Sugar Power bevat een green landschap. Ook het gedeelte van het merk van KLY Groupe met de rood/witte tekening en het woord TEA, welk gedeelte op de bovenkant van haar verpakking wordt afgedrukt, wijkt significant af van de bovenkant van de verpakking van Sugar Power.

IEF 11781

Wijziging van art. 53b ROW 1995 – een paar kanttekeningen

P.A.C.E. van der Kooij, Wijziging van art. 53b ROW 1995 - een paar kanttekeningen, IEF 11781.

Een bijdrage van Paul van der Kooij, Universiteit Leiden.

Deze week werden wij verblijd met de komst van het langverwachte wetsontwerp betreffende de wijziging van art. 53b ROW 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling [red. IEF 11759]. Het voorstel beoogt in het bijzonder om aan art. 53b een lid toe te voegen dat als volgt luidt:

“2. Het recht, bedoeld in artikel 53a, strekt zich evenmin uit over handelingen met biologisch materiaal die dienen tot het kweken of ontdekken en ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.”

De vrijstelling zal dus alleen gaan gelden voor het gebruik voor veredelingsdoeleinden van op grond van de ROW 1995 beschermd biologisch materiaal, maar niet voor de commerciële exploitatie van als gevolg van die veredeling gecreëerde rassen (de zg. volledige vrijstelling). De introductie van deze vrijstelling heeft als doel de tussen “traditionele” kwekers enerzijds en (vooral) biotechnologische bedrijven anderzijds ontstane scheve verhouding gedeeltelijk recht te trekken.

De Memorie van Toelichting (MvT) omschrijft het nut van de vrijstelling als volgt:

“Het voordeel dat met deze vrijstelling aan veredelaars wordt geboden, ligt vooral in de besparing van kosten en tijd. Een plantenveredelaar kan voortaan zonder tijdverlies, of zonder daartoe strekkende licentie-overeenkomst met de octrooihouder(s) gebruik maken van het beschikbare biologisch materiaal. Deze vrijstelling levert bovendien rechtszekerheid op omdat een veredelaar niet beticht kan worden van octrooi-inbreuk indien hij gebruik maakt van octrooirechtelijk beschermd biologisch materiaal voor plantenveredeling, voor zover dat niet onder de onderzoeksvrijstelling van artikel 53, derde lid, ROW 1995 zou vallen.”

In het onderstaande plaats ik enkele kanttekeningen bij dit wetsvoorstel en de daarbij gevoegde stukken (MvT, advies van de Raad van State en Nader Rapport).

(...)

Tot slot:
Het wetsvoorstel zal ongetwijfeld in een aantal gevallen enig soelaas bieden aan veredelaars. Dat neemt niet weg dat een kweker die gebruik heeft gemaakt van geoctrooieerd plant materiaal na jarenlang veredelen alsnog geheel afhankelijk is van de medewerking van de octrooihouder(s) om tegen billijke voorwaarden een licentie te verkrijgen voor de exploitatie van het ras. Een dwanglicentie is geen serieus alternatief.

Het valt te hopen dat het recent verschenen rapport-Samenloop op niet al te lange termijn tot oplossingen leidt die alle betrokken partijen tot (nog meer) tevredenheid zullen stemmen.

IEF 11780

Arresten over de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken

C.J.S. Vrendenbarg, Arresten over de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken - Korte bespreking van arresten van de Hoge Raad en het Europese Hof van Justitie over artikel 1019h Rv / 14 Handhavingsrichtlijn, IEF 11780.

Een bijdrage van Charlotte Vrendenbarg, sectie IE, Universiteit Leiden.

Inhoudsopgave:
1. Desgevorderd
2. 2. Tijdige opgave en specificatie
3. Niet betwiste kosten worden toegewezen
4. Proceskosten in cassatie
5. De overeengekomen proceskostenvergoeding
6. 1019h Rv ook in exequaturprocedures
7. Geen (dreigende) inbreuk, wel 1019h Rv
8. Vordering gericht tegen de rechthebbende: 1019h Rv van toepassing
9. Prejudiciële vraag over het toepassingsbereik van artikel 14 Handhavingsrichtlijn

In het arrest van 21 september 2012 in de zaak ACI c.s./Stichting De Thuiskopie (HR 21 september 2012, LJN: BW5879 (ACI c.s./Stichting De Thuiskopie) met conclusie A-G Huydecoper) heeft de Hoge Raad alsnog prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over (onder meer) het toepassingsbereik van de Handhavingsrichtlijn. In deze zaak kwam (onder andere) de vraag aan de orde of artikel 14 Handhavingsrichtlijn c.q. 1019h Rv van toepassing is in een geding waarin betalingsplichtigen met betrekking tot de thuiskopieheffing een verklaring voor recht vragen ten laste van Stichting De Thuiskopie, gericht op de vaststelling van de omvang van die heffing. De Hoge Raad overweegt in r.o. 5.5. dat de aanspraken van Stichting De Thuiskopie die de inzet van het geding vormen, niet lijken voort te vloeien uit ‘inbreuken op intellectueleeigendomsrechten’ als bedoeld in artikel 2 lid 1 Handhavingsrichtlijn. De Hoge Raad sluit echter niet uit dat de handhaving van de aanspraken van Stichting De Thuiskopie mogelijk wel kan worden bestempeld als een vorm van handhaving van IE-rechten. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat de vraag of i.c. (toch) sprake kan zijn van handhaving tegen inbreuk, afhankelijk is van het antwoord op de overige prejudiciële vragen, die zich als volgt laten samenvatten: (i) laat de Auteursrechtrichtlijn het kopiëren uit illegale bron wel of niet toe en (ii), indien kopiëren uit illegale bron niet is toegestaan volgens de Auteursrechtrichtlijn, mag door de wet een vergoeding worden opgelegd voor thuiskopieën uit illegale bron, zolang er geen mogelijkheden zijn om illegaal thuiskopiëren tegen te gaan? (Zie tevens het persbericht van de Hoge Raad d.d. 21 september 2012 op rechtspraak.nl.)

Een uitspraak van het Europese Hof van Justitie over artikel 14 Handhavingsrichtlijn kan eindelijk duidelijkheid scheppen over het wat moet worden verstaan onder ‘handhaving’ en het toepassingsbereik van de richtlijn(bepaling).

IEF 11779

Gerecht EU week 37-38

European Court of JusticeMerkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) geen motivering dat het erkat-merk gericht is op uitbuiting van ouder merk.
(B) Duschy vs. Duscho.
(C) Een lachende hand waarbij Italiaans auteursrecht niet voldoende werd erkend.
(D) over een lange dunne worst met de beschrijvende naam 'espetec' ('worst' in't Catelaans).
(E) verwarringsgevaar BÜRGER met BÜRGERBRÄU.
(F) driedimensionaal merk voor een lemmet dat vooral een technische functie heeft.
(G) onderdeel "Credit" heeft geen onderscheidend vermogen voor financiële diensten.
(H) onzorgvuldigheid als oorzaak van niet-vernieuwing is niet relevant voor de rechtmatigheid van de beslissing.
(I) geen overeenstemming tussen warencategorieën 'platen om op te telen' en 'kunststof verpakkingen'
(J) kamer van beroep diende alle aan de oppositieafdeling voorgelegde argumenten te onderzoeken nu daar uitdrukkelijk op is gewezen.

Gerecht EU 12 september 2012, zaak T-566/10 (Ertmer / OHMI - Caterpillar (erkat))

(A). Gemeenschapsmerk. Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 270/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 7 september 2010 houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van woordmerk „erkat” voor waren van de klassen 7 en 42 in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingesteld door de houder van het communautaire en nationale woordmerk „CAT” en van het gemeenschapsbeeldmerk en de nationale beeldmerken met het woordelement „CAT” voor waren en diensten van de klassen 7 en 42. De voorziening wordt toegewezen nu uit de motivering geenszins volgt dat het gewraakte merk gericht is op de uitbuiting van het onderscheidend vermogen en waarde van het oudere merk.

66 Außerdem ergibt sich aus der Begründung der angefochtenen Entscheidung keineswegs, dass die Beschwerdekammer eine umfassende Beurteilung der relevanten Umstände des vorliegenden Falles vorgenommen hätte, um zu ihrer Schlussfolgerung zu gelangen, dass unabhängig vom Vorliegen oder Nichtvorliegen einer Verwechslungsgefahr zwischen den Marken eine ernsthafte und nicht nur hypothetische Gefahr bestehe, dass die streitige Marke auf die Ausnutzung der Unterscheidungskraft und der Wertschätzung der älteren Marken gerichtet sei.

67 Daraus folgt, dass die angefochtene Entscheidung in Bezug auf die Anwendung von Art. 8 Abs. 5 der Verordnung Nr. 207/2009 nicht hinreichend begründet ist.


Gerecht EU 12 september 2012, zaak T-295/11 (Duscholux Ibérica / OHMI - Duschprodukter i Skandinavien (duschy))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat de woordelementen „DUSCHO Harmony” bevat, voor waren van de klassen 6, 11 en 19, tegen beslissing R 662/2010-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 maart 2011, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende gedeeltelijke weigering van de bescherming van het gemeenschapsmerkstelsel, na een aanvraag voor internationale inschrijving waarbij de Europese Unie was aangewezen, voor het beeldmerk dat een walvis weergeeft en het woordelement „duschy” bevat, voor waren van de klassen 11 en 20, in het kader van de oppositie van verzoekster. De voorziening wordt afgewezen.

81 Likewise, it must be stated that the applicant has not substantiated its arguments that the alleged distinctive character of the earlier mark supports the conclusion that there is a likelihood of confusion, having regard to the fact that the goods at issue are identical or similar. In any event, the applicant’s argument must be rejected in the present case. Although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account when assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among others involved in that assessment (see Case T‑134/06 Xentral v OHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM) [2007] ECR II-5213, paragraph 70 and the case-law cited). However, a finding of the likelihood of confusion presupposes a certain similarity between the signs, which is absent in the present case.

82 Consequently, the Board of Appeal was right to find that there is no likelihood of confusion between the marks at issue, notwithstanding the fact that the goods at issue are in part identical and in part similar.

Gerecht EU 13 september 2012, zaak T-404/10 (National Lottery Commission / OHMI - Mediatek Italia en De Gregorio (Représentation d'une main))
(C) Gemeenschapsmerk. Ouders nationaal auteursrecht. – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat een hand met twee gekruiste vingers en een lachend gezicht weergeeft, voor waren van de klassen 9, 16, 25, 28 en 41, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1028/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 juni 2010 tot verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij de door Mediatek Italia en Giuseppe De Gregorio ingestelde vordering tot nietigverklaring is toegewezen. De voorziening wordt toegewezen.

37 Moreover, it should be noted that, during the proceedings before the Board of Appeal, the National Lottery Commission drew attention to certain factors, which it referred to as ‘anomalies’ and which showed that it was unlikely that the 1986 Agreement had been drafted in that way on the date claimed. Those factors include, in particular, the facts that the date of the post office stamp (21 September 1986) corresponds to a day on which post offices were closed and that the 70‑year copyright protection provided for under the agreement corresponds to the term of copyright protection applicable after 1996, whereas, at the time when the 1986 Agreement was purportedly drafted, copyright protection lasted for only 50 years.

40 In the light of the above, it must be concluded that, in finding that the applicants for a declaration of invalidity had shown the existence of an earlier right, the Board of Appeal based its approach on a misinterpretation of the national law governing copyright protection and that that error may have had an effect on the content of the contested decision.

Gerecht EU 13 september 2012, zaak T-72/11 (Sogepi Consulting y Publicidad / OHMI (ESPETEC))

Tapas de ibéricos(D) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 312/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 november 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk "ESPETEC" in te schrijven voor waren van klasse 29. De voorziening wordt afgewezen, nu een espetec, een typisch Catelaanse [wikipedia], lange, dunne, gefermenteerde en gedroogde worst is en dus beschrijvend voor type waar. Ook op marques.org gesignaleerd.

29 En l’espèce, la chambre de recours a considéré, au point 20 de la décision attaquée, que la marque demandée était « composée du mot ESPETEC qui, en catalan, signifie ‘fouet’, c’est-à-dire ‘une pièce de charcuterie fine et longue ressemblant à un saucisson, typique de Catalogne’ ». Elle a conclu que le terme « espetec » décrivait sans ambiguïté le type de produit visé par la demande, à savoir la « charcuterie de viande crue et de porc », et que « sa signification ser[ait] facilement perçue par les personnes qui comprennent le catalan, en particulier dans les parties du territoire espagnol où le catalan est généralement utilisé ou compris, telles que la Catalogne, les Îles Baléares et la Communauté autonome de Valence ».


Gerecht EU 18 september 2012, zaak T-460/11 (Scandic Distilleries / OHMI - Bürgerbräu, Röhm & Söhne (BÜRGER))

(E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met onder meer het woordelement „BÜRGER” voor waren en diensten van de klassen 32 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1962/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 mei 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Bürgerbräu” voor waren en diensten van de klassen 21, 32 en 42. De voorziening wordt afgewezen, vanwege het verwarringsgevaar met het oudere woordmerk Bürgerbräu voor bier. Ook op IPKat en Marques.org gesignaleerd.

Meer onder lees verder

61 It is clear, however, in the present case that, as the Board of Appeal rightly found in paragraph 26 of the contested decision, it is not possible to infer from mere photocopies of different beer labels allegedly belonging to third parties any use at all of those signs on the European Union market, so that not even the identity of registrations coexisting on the market has been proved. Moreover, the applicant has in any event failed to show that that coexistence was based on the absence of a likelihood of confusion (see, to that effect, LIFE BLOG, cited in paragraph 60 above, paragraph 69 and the case-law cited). It follows that the applicant has not shown that the distinctive character of the earlier mark was weakened or diluted.

62 Secondly, it should be recalled that, although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account for assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among others involved in that assessment. Accordingly, even where an earlier mark has weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion, in particular where the signs and the goods or services concerned are similar (Case T‑130/03 Alcon v OHIM – Biofarma (TRAVATAN) [2005] ECR II‑3859, paragraph 78, and judgment of 13 July 2011 in Case T‑88/10 Inter IKEA Systems v OHIM – Meteor Controls (GLÄNSA), not published in the ECR, paragraph 52). That is in any event the case here.

Gerecht EU 19 september 2012, zaak T-164/11 Reddig / OHMI - Morleys (Manche de couteau))

(F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het driedimensionale merk dat de vorm van een messenheft weergeeft voor waren van de klassen 6, 8 en 20, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1072/2009-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 december 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot nietigverklaring van dit merk in het kader van de door Morleys Ltd ingestelde vordering tot nietigverklaring. De voorziening wordt afgewezen, dat het lemmet lijkt op een vis heeft een meer technische functie.

40 Whilst recognising that the shape of the knife handle could be regarded as resembling a fish, the Board of Appeal nevertheless held that that shape was due to characteristics having a technical function. That analysis must be upheld, since the fact that the sum of the exclusively functional elements contributes to creating an ornamental image of the trade mark of which registration is sought is of no relevance to the possibility of registering a sign such as defined in Article 7(1)(e)(ii) of Regulation No 207/2009 as a Community trade mark. The Board of Appeal thus complied with the requirements of the case-law.


41 The applicant maintains, finally, that various non-technical elements of the disputed sign are so important that they alone can justify registration of the trade mark.

 

 

Gerecht EU 19 september 2012, zaak T-220/11 (TeamBank / OHMI - Fercredit Servizi Finanziari (f@ir Credit))

(G) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk „f@ir Credit” voor diensten van klasse 36 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 719/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 februari 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houders van het gemeenschapsbeeldmerk „FERCREDIT” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 12, 14, 16, 18, 25, 35, 36, 39, 41, 42, 43 en 44. De voorziening wordt afgewezen, Credit heeft namelijk geen bijzonder onderscheidend vermogen voor de diensten.

46 Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer zwar in Randnr. 31 der angefochtenen Entscheidung anerkannt, dass der Begriff „Credit“ für die von den einander gegenüberstehenden Marken erfassten Dienstleistungen nicht besonders kennzeichnungskräftig sei. Sie hat jedoch zutreffend darauf hinwiesen, dass sich die Ähnlichkeit der Zeichen nicht auf die Ähnlichkeit des gemeinsamen Bestandteils „Credit“ beschränke. Dem ist zuzustimmen, denn die Bestandteile „Fer“ und „f@ir“ weisen ebenfalls eine gewisse Ähnlichkeit auf.

Gerecht EU 12 september 2012, zaak T-267/11 (Video Research USA / OHMI (VR))

(H) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1187/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 maart 2011 houdende verwerping van het beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk met het woordelement „VR” tegen de beslissing van de afdeling „Merken en register” houdende afwijzing van het verzoek tot herstel in de vorige toestand en hernieuwing van het merk, dat na afloop van de inschrijving in het register is doorgehaald. Het beroep wordt verworpen, onzorgvuldigheid als oorzaak van de niet-vernieuwing is niet relevant voor de rechtmatigheid van de bestreden beslissing.

41 Aangezien is aangetoond dat de onzorgvuldigheid van kantoor B de rechtstreekse oorzaak is van de niet-vernieuwing, is de vraag of verzoekster of haar Amerikaanse gemachtigde met alle vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld om de gevolgen van de fouten van kantoor B te verhelpen dus niet relevant voor de rechtmatigheid van de bestreden beslissing, zodat de door verzoekster in dit verband aangevoerde argumenten moeten worden afgewezen als niet ter zake dienend.

Gerecht EU 20 september 2012, zaak T-445/10 (HerkuPlast Kubern / OHMI - How (eco-pack))

(I) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale en internationale woordmerk „ECOPAK” voor waren van klasse 20 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1014/20094 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 27 juli 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk dat het woordelement „eco-pack” bevat, voor waren van klasse 16. De voorziening wordt toegewezen, want de tussen warencategorieën 'platen voor teelt' en 'kunststof verpakkingsmaterialen' was geen overlapping.

36 Zudem haben die Parteien nicht vorgetragen, dass die Anzuchtplatten zu einer anderen Klasse als der von der Anmeldung umfassten Klasse gehörten. Die in der Anmeldung vorgenommene Begrenzung der Gruppe der Waren aus Papier und Pappe auf solche, „soweit nicht in anderen Klassen enthalten“, schließt daher „Anzuchtplatten“ nicht aus. Im Übrigen schließt der Umstand, dass Anzuchtplatten in der Markenanmeldung nicht speziell erwähnt werden, im vorliegenden Fall nicht aus, dass diese Produkte zu dieser Warengruppe gehören können. Anzuchtplatten aus Papier und Pappe können somit von der weiten Definition der von der Anmeldemarke erfassten Waren, nämlich Waren aus Papier und Pappe, soweit nicht in anderen Klassen enthalten, erfasst werden.

37 Daraus folgt, dass sich die Beschwerdekammer zu Unrecht ohne weitere Erläuterung auf den Hinweis beschränkt hat, dass Anzuchtplatten aus Papier und Pappe im vorliegenden Fall nicht in Rede stünden und dass zwischen den beiden von der Anmeldemarke und der älteren Marke erfassten Warenkategorien keine „Berührungspunkte“ bestehen könnten.

Gerecht EU 21 september 2012, zaak T-278/10 (Wesergold Getränkeindustrie/OHMI - Lidl Stiftung (WESTERN GOLD))

(J) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woordmerken „WeserGold”, „Wesergold” en „WESERGOLD” voor waren van de klassen 29, 31 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 770/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 24 maart 2010 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „WESTERN GOLD” in te schrijven voor diensten van klasse 33 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. De voorziening wordt toegewezen, nu er sprake is van een schending van respectievelijk artikel 8, lid 1, sub b van verordening nr. 207/2009.

72 Los van het feit dat verzoekster voor de kamer van beroep uitdrukkelijk heeft verwezen naar haar stukken voor de oppositieafdeling, moest de kamer van beroep alle aan de oppositieafdeling voorgelegde argumenten onderzoeken. Aangezien verzoekster het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken heeft aangevoerd in de procedure voor de oppositieafdeling, kon de kamer van beroep dus niet oordelen dat verzoekster zich niet op het toegenomen onderscheidend vermogen van de oudere merken als gevolg van het gebruik ervan had beroepen.

73 De kamer van beroep heeft bijgevolg in casu artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 onjuist toegepast.