IEF 22291
14 oktober 2024
Uitspraak

Puma en Calvin Klein tegen sokken en boxershorts die inbreuk maken op hun merkenrecht

 
IEF 22294
14 oktober 2024
Uitspraak

Uitzending niet onrechtmatig omdat het berust op feiten

 
IEF 22293
14 oktober 2024
Uitspraak

Uiting van Kingspan en uitingen van Rockwool over de (on)brandbaarheid van isolatiemateriaal door het Hof aangemerkt als ongeoorloofde vergelijkende reclame

 
IEF 3002

Gehengen en gedogen

Leeuwenhose.bmpGerechtshof Amsterdam, 23 november 2006, LJN: AZ3550, Bavaria tegen KNVB

Hoger beroep op dit kortgedingvonnis, grotendeels over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, met een klein staartje reclame.

Voorafgaand aan de oefenwedstrijd op 27 mei 2006 tegen Kameroen in het Feyenoordstadion te Rotterdam, heeft Bavaria in de buurt van dat stadion ongeveer 15.000 leeuwenhosen aan het publiek uitgedeeld. Bij binnenkomst van het stadion moesten allen die een leeuwenhose droegen of bij zich hadden, deze op bevel van de KNVB uittrekken en/of afstaan.

In aanvulling op de vordering van de KNVB vordert Appellant sub 2 in hoger beroep naast de in conventie reeds gegeven veroordelingen veroordeling van de KNVB te gehengen en te gedogen dat hij bij wedstrijden die onder verantwoordelijkheid van de KNVB worden georganiseerd en/of plaatsvinden, een leeuwenhose draagt of bij zich heeft in en bij het desbetreffende stadion.

Appellant sub 2 stelt dat de standaardvoorwaarden, waarin staat vermeld dat toegangsbewijzen niet gebruikt mogen worden voor commerciële doeleinden, vernietigbaar dan wel niet van toepassing zijn, omdat deze hem niet bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld. Voorts stelt hij dat de standaardvoorwaarden onredelijk bezwarend zijn. Beide verweren falen.

Ten aanzien van de grieven van de KNVB het volgende. De KNVB wil voorkomen dat Bavaria door het op grote schaal uitdelen of verkopen van leeuwenhosen sluikreclame bedrijft. Bavaria stelt dat de leeuwenhose een promotieartikel is en niet geschikt is om reclame mee te maken, aangezien de naamsvermelding daarop veel te klein is om een vanuit reclame oogpunt relevante impact te hebben.

Het hof: "De leeuwenhose wordt door Bavaria verkocht en uitgedeeld om –zo mag worden aangenomen- de verkoop van het door haar gebrouwen bier te bevorderen. Deze heeft derhalve te gelden als een vorm van reclame. Door nu op zeer grote schaal leeuwenhosen bij een wedstrijd van het Nederlands elftal uit te delen, wetend en zelfs beogend dat de toeschouwers deze zullen meenemen en zullen dragen in het stadion, maakt Bavaria reclame in het stadion hetgeen onrechtmatig is jegens Heineken die –naar onbestreden is- een aanzienlijk bedrag moet betalen om exclusief reclame in het stadion te mogen maken, en onrechtmatig jegens de KNVB omdat de waarde van sponsorcontracten daardoor zou kunnen worden aangetast. Dat de effectiviteit van Bavaria’s reclame-uiting naar haar zeggen niet zeer groot is, wat daar verder van zij, maakt deze inbreuk op de exclusiviteit van reclame in het stadion niet rechtmatig." Het hof bekrachtigt aldus het vonnis van de voorzieningenrechter.

Lees het arrest hier.

IEF 3001

Het intellectueel recht

bld.gifHoge Raad, 1 december 2006,  LJN: AV5002. Uitspraak gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

Voor de liefhebbers van goodwill en  IE-belastingrecht: “Belanghebbende neemt het standpunt in dat onder de activa op de openingsbalans een bedrag moet worden opgenomen voor hetgeen zij aanduidt als "de zogenoemde intellectuele eigendomsrechten waaronder het merkenrecht" (hierna: het intellectueel recht). Het gaat hierbij volgens belanghebbende met name om de clubnaam, het logo, de kleding en de kleurencombinatie.

Uit de conclusie AG  MR. J.A.C.A. Overgaauw: In geschil is of de 'intellectuele rechten' van een BVO op de openingsbalans moeten worden opgenomen, en zo ja, naar welke waarde. De prealabele vraag is dus of deze 'intellectuele rechten', die ik in navolging van partijen zal onderverdelen in merchandisingrechten en sponsoringopbrengsten, activa of (meer specifiek) bedrijfsmiddelen vormen.

(…)  De merchandisingrechten omvatten onder meer het recht op de merknaam en op het logo en de clubkleuren. Deze rechten kwalificeren als respectievelijk merkenrecht en modellenrecht. Het begrip 'merchandisingrechten' is ook geen intellectueel eigendomsrecht als zodanig, maar is een in de praktijk gangbare term waaronder meerdere intellectuele eigendomsrechten worden begrepen. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld auteursrechten, merkenrechten en modellenrechten. Meestal verkrijgt een derde een licentie om deze rechten te exploiteren, de rechten zijn, als afzonderlijke vermogensrechten, ook overdraagbaar. Het in licentie geven van de rechten ligt meer voor de hand.

Stellig voldoen de merchandisingrechten aan voornoemde definitie van Jacobs (een bedrijfsmiddel is een tot het ondernemingsvermogen behorende zelfstandige waardedragende factor, zodra en zolang deze direct of indirect langer dan één productieperiode als zodanig kan worden aangewend met het oog op een ondernemingsdoel). In BNB 1992/42(14) oordeelde de Hoge Raad dat merkenrechten kwalificeerden als een bedrijfsmiddel. Het merkenrecht is een van de intellectuele eigendomsrechten die worden begrepen onder de onderhavige merchandisingrechten.

Lees het arrest hier.

IEF 3000

Damesbroeken (3)

dsl.gifGerard van der Wal en Freya van Schaik (Houthoff Buruma, Brussel): “Zet het arrest Montex/Diesel de deur open voor ongebreidelde transitohandel van nagemaakte merkgoederen? Of toch niet...” Reactie op dit eerdere commentaar van Frank Eijsvogels (Howrey).

“Het Hof van Justitie heeft op 9 november jl. in de zaak Montex/Diesel  nadere uitleg gegeven over de vraag wanneer een merkhouder zich kan verzetten tegen de doorvoer van nagemaakte merkgoederen over het grondgebied van de Gemeenschap. Mr. F. Eijsvogels heeft de uitspraak in een eerdere bijdrage op IEForum.nl besproken en uiteengezet wat volgens hem de implicaties zijn van het arrest (‘Some remarks on Montex Holdings Ltd./Diesel SpA’, gepubliceerd op 24 november 2006). Wij zijn van mening dat hij het arrest op een onjuiste wijze interpreteert en aan het arrest een te beperkte reikwijdte toedicht. Na een korte samenvatting van de feiten van het arrest Montex – degenen die reeds bekend zijn met het arrest kunnen het eerste deel rustig overslaan -, zullen wij ons standpunt nader toelichten.”

Lees het volledige artikel hier. Lees het arrest in de zaak Montex/Diesel hier.

 

IEF 2999

Toezegging is geen besluit

Rechtbank Groningen, 17 oktober 2006, LJN: AZ2541. Eiser tegen de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Groningen.

Uitspraak met betrekking tot de vraag of een beslissing op grond van artikel 8 van de Anti-Piraterij Verordening (EG 1383/2003) (APV) van de douane ten gunste van een rechthebbende om op te treden wanneer er een vermoeden is dat bepaalde goederen inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van de rechthebbende, is aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht.

De douane heeft een dergelijke beslissing op grond van artikel 8 APV afgegeven ten gunste van een octrooihouder om MP3-apparatuur aan te houden waarvan de douane het vermoeden heeft dat deze inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van de octrooihouder.

Eiseres in de onderhavige uitspraak meent belanghebbende te zijn op grond van artikel 1:2 Awb en heeft tegen de beslissing op grond van artikel 8 APV bezwaar gemaakt en vervolgens, tegen de niet-ontvankelijkheid verklaring door de douane in het bezwaar, beroep ingesteld.

De rechtbank stelt dat alvorens in moet worden gegaan op de vraag of eiseres belanghebbende is, moet worden beoordeeld of de beslissing  kan worden beschouwd als een besluit. Brengt een dergelijke beslissing publiekrechtelijke rechtsgevolgen met zich mee?

Het kan wel zo zijn dat de douane ter uitvoering van een artikel 8-beslissing verschillende interne handelingen zal verrichten - zoals het opstellen van een risicoprofiel, het verwerken van de octrooigegevens in de eigen registratiesystemen en het aan de grens controleren van MP3-apparatuur - maar dit betreffen feitelijke handelingen die niet van invloed zijn op enige rechtspositie.

De rechtbank oordeelt dat de beslissing dat de douane aan de octrooihouder toezegt dat zij zal optreden indien er een vermoeden is dat bepaalde goederen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten van de octrooihouder, op zichzelf geen rechtsgevolgen met zich meebrengt en dus niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en dat het bezwaar op grond hiervan niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.

Pas wanneer bij de douane een vermoeden van inbreuk ontstaat en zij op grond daarvan de vrijgave van de betreffende goederen schorst dan wel die goederen vasthoudt, is er sprake van rechtsgevolgen, zo oordeelt de Rechtbank. Het opschorten van de vrijgave of het vasthouden van goederen heeft overigens in het geval van eiseres wel voorgedaan maar dat is niet de beslissing die aan de rechtbank ter beoordeling is voorgelegd.

Ook komt nog de vraag aan de orde of de beslissing van de douane is aan te merken als een besluit van algemene strekking. De vraag kan volgens de rechtbank in het midden blijven aangezien eiseres niet een zodanig bijzonder individueel belang heeft dat daarmee de weg van bezwaar en beroep open staat.

Aangezien het bezwaar op onjuiste grond niet-ontvankelijk is verklaard (namelijk eiseres is niet aan te merken als belanghebbende), is het beroep gegrond en wordt de beslissing op bezwaar vernietigd. In een hernieuwde beslissing op bezwaar zal echter eveneens tot niet-ontvankelijkheid moeten worden geconcludeerd. De rechtbank bepaalt derhalve dat, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar geheel in stand blijven.

Lees de beslissing hier.

IEF 2998

De bekende koffiezetmachine (2)

senseo.gifDát de beslissing er was, was al bekend, maar tot nu toe was het nog onduidelijk wat er precies in stond. Inmiddels is de geruchtmakende EPO-beslissing over de herroeping van het Senseo-octrooi gelukkig gepubliceerd:

Uitspraak Technical Board of Appeal (T 0452/05) in het beroep tegen de uitspraak in oppositie betreffende EP-B1-904.717 .

In deze zaak is Sara Lee/DE in beroep gekomen tegen de eerdere uitspraak van de oppositiedivisie om haar octrooi in gewijzigde vorm in stand te houden. Drie van de opposanten zijn eveneens in beroep gekomen, waaronder de Vomar. Tot slot heeft Minges Kaffee geïntervenieerd (Art. 105 EPC). Hiertoe hadden ze het recht, omdat ze inmiddels een ex parte voorlopige veroordeling geserveerd hadden gekregen.

Het octrooi van DE heeft betrekking op een samenstel van een houder en een koffiepad en staat ook bekend als het Senseo octrooi. Commercieel gezien is de markt voor pads erg interessant. Kort na de introductie van de Senseo verschenen diverse (huis)merk pads in de winkel. Dit leidde tot een groot aantal rechtszaken in binnen- en buitenland. In deze zaken draaide het tot nu toe vooral om de vraag of de pad bescherming geniet via middellijke inbreuk. In Nederland vonden het Hof en de Hoge Raad van niet (uitspraak hier). Dit gaf enige beroering in binnen- en buitenland. In bijvoorbeeld Duitsland verzuchtte men: “Was ist los in Holland” en sprak wel een veroordeling uit voor indirecte inbreuk.

In München werd ondertussen gestreden over de vraag of het octrooi überhaupt wel nieuw en inventief is. Het is die strijd die nu definitief beslecht is in het nadeel van DE.

Kort samengevat beschermt de hoofdconclusie een samenstel van een houder met een pad.

- De houder heeft een zijwand en een bodem met een afvoeropening en groeven die zich naar de afvoeropening uitstrekken.
- De pad is gemaakt van filterpapier en gevuld met koffie.
- In gebruik wordt heet water onder druk door houder en pad heen geperst.
- Het volgens DE kenmerkende deel van de uitvinding zit erin dat de groeven niet doorlopen tot de zijwand.

Een samenstel met deze aspecten lost volgens het octrooi een bypass probleem op. Hiermee wordt bedoeld dat er bij de stand van de techniek water tussen de pad en de zijwand doorloopt en via de groeven rechtstreeks de afvoeropening bereikt. Resultaat: een slappe bak. Door de groeven niet helemaal te laten doorlopen vormt de pad een afdichting in de houder.

De opponenten hebben een fors aantal documenten ingebracht om de nieuwheid en inventiviteit te bestrijden. De Board gebruikt uiteindelijk vijf documenten:
E1 (US-3.620.155), E2 (US-3.450.024), E8 (DE-U-7.430.109), E17 (US-3.610.132) en E40 (DE-U-1.998.598).

De Board begint vast te stellen dat het octrooi nieuw is ten opzichte van E17. Interessant is dat E17 alle elementen van de conclusie laat zien, maar niet openbaart dat de pad gemaakt is van filterpapier. Wel spreekt het octrooi van een “water permeable membrane”. Dit ziet de board als een genus term voor een groep van materialen met niet alleen filterpapier, maar ook geweven stof (“cloth”). Volgens vaste rechtspraak dient voor nieuwheid een aspect “direct and unambiguously” uit een document te blijken. Een van de opponenten heeft beargumenteerd dat de vakman, bij het lezen van E17, alleen aan filterpapier zou denken. In E17 is immers sprake van een expansible membrane en de vakman zou dat alleen als filterpapier interpreteren. Dit argument wordt verworpen: er is geen handboek ingebracht als bewijs voor deze vermeende vakkennis. Alternatief zou de Board accepteren dat een groep van octrooischriften de vakkennis weergeeft, mits deze groep een consistent beeld geeft. Dat is nu niet het geval, omdat slechts één ander document de expansible eigenschap van filterpapier noemt.

Vervolgens besteedt de Board veel aandacht aan de keuze van de meest nabije stand van de techniek. E17, E8 en E1 hebben allen betrekking op hetzelfde technische veld en behoeven slechts weinig structurele aanpassingen om bij de uitvinding uit te komen. Volgens vaste jurisprudentie is de meest nabije stand van de techniek de meest veelbelovende springplank naar de uitvinding. Je kunt dit pragmatisch oplossen door vanuit de (hier drie) verschillende documenten een aanval op te zetten. Een geslaagde aanval is dan kennelijk gestart vanuit een “promising” springplank. De board kiest hier er echter voor om vooraf de beste springplank te kiezen.

De board concludeert dat figuur 3 van E8 de meest nabije stand van de techniek is. Vergeleken met E1 lost E8 immers reeds het by-pass probleem op. Vergeleken met E17 is E8 meer geschikt voor toepassing in een koffie machine die onder hoge druk werkt.

Interessant is dat DE de keuze van de meest nabije stand van de techniek betwist, omdat E8 geen filterpapier openbaart en omdat het niet het bypass probleem noemt. Nu wil de Board echter wél aannemen dat de vakman filterpapier meeleest. Hoewel de beschrijving van figuur 3 slechts “filtering material” noemt, wordt bij de uitvoering volgens figuur 5 en 6 expliciet filterpapier genoemd. De board vindt dat de vakman dan bij de uitvoering van figuur 3 begrijpt dat hier alleen filter papier bedoeld kan worden. Verrassend genoeg gaat de Board serieus in op het bezwaar dat E8 niet het bypass probleem noemt. Volgens de problem-solution approach is het immers niet nodig dat de meest nabije stand van de techniek het objectieve probleem noemt: het dient het probleem slechts te hebben. Wat daarvan zij, de Board meent dat de vakman zich hoe dan ook bewust is van het by-pass probleem en dat E8 dit probleem niet hoeft te noemen, omdat het dit probleem al heeft opgelost.

Als volgende stap formuleert de Board een nieuw objectief probleem. Dit mag, omdat E8 als meest nabije stand van de techniek reeds het probleem oplost dat de uitvinding volgens het aangevallen octrooi zegt op te lossen. E8 nu ontbeert groeven in de bodem van de houder en (dus ook) dat deze groeven voor de zijwand ophouden. Dit heeft effect op de efficiëntie van het koffiezetproces: een pad die rechtstreeks op de bodem rust verhindert immers een goede doorstroming van het water door de pad. Als probleemstelling formuleert de Board daarom het verhogen van de efficiëntie

E40 lost dit probleem op door middel van opstaande uitsteeksels op de bodem van de houder, die kanaalvormige groeven vormen. Bovendien leert E40 om de bodem van de houder te voorzien van een ring nabij de zijwand. De bovenkant hiervan ligt in één vlak met de bovenkant van de uitsteeksels. Hierdoor houden de kanaalvormige groeven op een afstand van de zijwand op. Door deze onderdelen van E40 toe te passen in de houder van E17, arriveert de vakman bij de geclaimde uitvinding.

DE brengt hier tegen in dat E40 niet leert dat er heet water onder druk door de koffie wordt geperst en dat er geen sprake is van een pad. De Board merkt echter terecht op dat conclusie 1 alleen bepaalt dat de houder geschikt  moet zijn voor water onder druk en ze twijfelt er niet aan dat de houder van E40 geschikt is. Bovendien stelt ze dat het probleem waarvoor E40 een oplossing biedt niet afhangt van het type filter. Ook het bezwaar van DE dat E40 oplossingen biedt voor andere problemen, wordt door de Board terzijde geschoven: ondanks deze verschillen is ze van mening dat E40 de vakman voldoende stimuleert om groeven op afstand van de zijwand toe te passen.

Aldus concludeert de Board dat de conclusie van het hoofdverzoek niet inventief is. Hetzelfde lot treft de hulpverzoeken, omdat de extra materie die zij inbrengen eveneens uit E8 en/of E40 volgt. Zo eindigt dan een spraakmakende koffiestrijd. Diverse rechtszaken die hangende het oppositieberoep waren geschorst kunnen definitief de prullenbak in. DE verliest met haar octrooi een interessante exclusieve marktpositie en onze beroepsgroep een interessante bron van rechtszaken.

De uitspraak staat nu reeds in het register en de bijbehorende public file inspection, maar is nog niet in het publicatieblad opgenomen. Op 6 december a.s. zal het Europese Octrooibureau officieel haar besluit publiceren dat het "Senseo octrooi" is herroepen.

Lees de beslissing hier. Eerder bericht hier.

IEF 2997

Verstrekken

stdt.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 29 november 2006, HA ZA 05-1547. Stichting De Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.

Wel gesignaleerd, maar nog niet besproken. Vonnis over het geven van kortingen op auteursrechtheffingen gen en het onrechtmatig achterhouden van informatie daarover.

"Het is niet een vonnis waar we heel erg blij mee zijn.” stelt  Jochem Donker van Stichting de Thuiskopie op Webwereld.nl en dat lijkt voorzichtig uitgedrukt. 

In een door de Thuiskopie zelf aangespannen rechtszaak wordt zij uiteindelijk zelf veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van zo’n 840.000 euro omdat de onvolledigheid van de door de Thuiskopie verstrekte informatie “in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die Stichting de Thuiskopie en Imation als contractspartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid.”

Imation, een fabrikant en importeur van blanco informatiedragers draagt sinds 19999 thuiskopievergoedingen af aan Stichting de Thuiskopie. In 2004 wordt Imation met terugwerkende kracht lid van brancheorganisatie STOBI, de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers. Nadat zij lid is geworden van de STOBI komt Imation erachter dat STOBI-leden 20 procent van de door hun betaalde thuiskopievergoeding weer terugkrijgen van de Thuiskopie.

Deze regeling was daarvoor onbekend aan Imation en zij stelt dat zij, nu ze met terugwerkende kracht lid is geworden ook met terugwerkende kracht korting dient te krijgen op de al betaalde thuiskopievergoedingen. Vanaf dat moment weigert zij de rekeningen van de Thuiskopie te betalen.

In deze zaak stelt de Thuiskopie dat Imation de facturen alsnog moet betalen en beroept Imation zich op verrekening. De rechtbank stelt echter dat  een verrekking niet mogelijk maar indirect komt het  uiteindelijk toch min of meer op hetzelfde neer.

Met betrekking tot de onbetaalde facturen stelt de rechtbank dat “met het oog op de rechtszekerheid en het belang van een efficiënte inning en verdeling van de thuiskopievergoeding moet worden aangenomen dat de hoogte van de thuiskopievergoeding niet met terugwerkende kracht kan worden verlaagd door een handeling van een betalingsplichtige.” Imation moet de ongeveer 750.000 euro aan openstaande rekeningen gewoon betalen.

Maar tegelijkertijd stelt de rechtbank ook dat:  “Het feit dat Stichting de Thuiskopie het op zich heeft genomen informatie over de thuiskopievergoeding te verstrekken, meebrengt dat Stichting de Thuiskopie ervoor zorg dient te dragen dat die informatie juist en volledig is.

Van Stichting de Thuiskopie mag op dit punt bovendien extra zorgvuldigheid worden geëist. De verstrekte informatie over de thuiskopievergoeding hangt immers samen met de inning van die vergoeding, waarmee Stichting de Thuiskopie overeenkomstig artikel 16d Aw is belast en waartoe zij als enige gerechtigd is. Die bijzondere positie van Stichting de Thuiskopie brengt mee dat partijen zoals Imation in beginsel mogen uitgaan van de juistheid en volledigheid van de door haar verstrekte informatie over de thuiskopievergoeding. De door Stichting de Thuiskopie verstrekte informatie voldoet niet aan de  hierboven genoemde eisen.”

“Imation heeft onweersproken aangevoerd dat de website en de brieven van Stichting de Thuiskopie wel de standaard thuiskopievergoeding, maar niet de korting daarop voor Stobi-leden vermeldden. Aangezien Stichting de Thuiskopie op de hoogte was van het bestaan van die korting en wist of had behoren te weten dat die korting van groot belang is voor partijen als Imation, had zij ook het daarop betrekking hebbende deel van de SONT-besluiten dienen op te nemen in de verstrekte informatie. De rechtbank is derhalve met Imation van oordeel dat de onvolledigheid van de verstrekte informatie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die Stichting de Thuiskopie en Imation als contractspartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid.”

“(…) Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat Stichting de
Thuiskopie in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid die contractspartijen
jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Er
is derhalve sprake van een toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatige daad van
Stichting de Thuiskopie.”

In reconventie veroordeelt de rechtbank de Thuiskopie om de geleden schade te vergoeden en aan Imation een bedrag van ongeveer 840.000 euro te betalen.

In het eerder genoemde artikel op Webwereld.nl stelt  de Thuiskopie het haars inziens te ver voert dat andere partijen hier ook aanspraak op zouden kunnen maken en “"Wij vinden het zelf vergezocht dat zij niet zelf op de hoogte waren van deze korting, het is geen geheim. Het is het argument dat zij hebben aangevoerd en wij zijn nu aan het kijken of we hoger beroep kunnen aanvoeren."

Op de website van de Thuiskopie staat inmiddels vermeld“Voor leden van de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (STOBI) gelden gereduceerde tarieven zoals vastgelegd in SONT besluiten waarvan de laatste is gepubliceerd in de Staatscourant van 19 september 2005.”

Lees het vonnis hier. Lees het artikel op Webwereld.nl hier.

IEF 2996

Wachten op ontknoping

O.a. de Zeeuwse Courant bericht dat Advocaat Geert- Jan Knoops het niet eens is met de beschuldiging van plagiaat door de Britse promovendus Aurel Sari. Sari stelt dat de  strafrechtadvocaat in zijn boek uit 2004 ’Contemporary international criminal proceedings’, over de vervolging en verdediging van militairen die bij VN-vredesoperaties zonder bronvermelding stukken tekst heeft overgeschreven. “Bovendien is het volgens Sari een slecht geschreven boek”.

Een commissie van de Universiteit van Utrecht, waar Knoops werkt als hoogleraar internationaal strafrecht gaat de aantijgingen onderzoeken. Tot dat onderzoek klaar is, wil Knoops zelf niet veel zeggen over de zaak.

Lees hier meer.

IEF 2995

Broedertwist

cmpbr.gifGvEA, 30 november 2006, T-43/05 Camper tegen OHIM / JC AB.

Het Zweedse bedrijf JC AB is rechthebbende op het beeldmerk "BROTHERS" dat geregistreerd is voor waren in klasse 25 in Denemarken en Finland.  De door JC AB ingestelde oppositie tegen registratie van het gemeenschapsmerk "BROTHERS by CAMPER" van Campers voor de klassen 18 en 25 (schoenen) werd door OHIM toegewezen voor wat betreft klasse 25 toegewezen. Op basis van de soortgelijkheid van de waren en de tekens concludeerde het OHIM dat gevaar voor verwarring bij het publiek in Denemarken en Finland aanwezig was. Camper stelt beroep in bij het GvEA maar het mag allemaal niet baten.

Met betrekking tot het in aanmerking te nemen publiek overweegt het GvEA:

"the likelihood of confusion must be assessed globally by reference to the perception which the relevant public has of the signs and the goods and services in question, taking into account all factors relevant to the circumstances of the case, in particular the interdependence between the similarity of the signs and that of the goods or services designated"

Het in dit geval in aanmerking te nemen publiek zijn de Deense en Finse consumenten. Deze consumenten begrijpen over het algemeen ook de engelse taal.

Met betrekking tot de soortgelijkheid van de goederen overweegt het GvEA dat deze identiek zijn.

Het GvEA geeft aan dat het woord "BROTHERS" het dominerende bestanddeel vormt van beide merken. Met betrekking tot het gedeelte "by CAMPER" overweegt het GvEA:

That assessment cannot be called into question from a semantic point of view by the applicant’s argument that the Board of Appeal wrongly held that the words ‘by CAMPER’ do not refer to the commercial origin of the goods. That argument has no factual basis and does not correspond to the content of the contested decision. Thus, in paragraph 22 of the contested decision, the Board of Appeal merely stated the following:

‘[T]he element “by CAMPER” will be perceived as subsidiary, also due to the fact that the relevant public will perceive it as a mere indication of the undertaking producing the goods in question. Thus, the relevant consumer will focus [his] attention on the word “BROTHERS”, which does not refer to the name of the producer.’

Het GvEA geeft dat er sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming en concludeert dat er verwarringsgevaar aanwezig is.

"The Court considers that that assessment is not vitiated by error. The addition of the words ‘by CAMPER’ in the mark applied for (two words and three syllables) to the word ‘BROTHERS’ of the earlier mark is only secondary in relation to the latter because, as the Board of Appeal states, it is likely that those two words will not be pronounced by the relevant consumers. A mark which includes several words will generally be abbreviated orally to something easier to pronounce. The mark BROTHERS by CAMPER will therefore easily be mentioned orally as BROTHERS, which gives rise to an obvious likelihood of confusion with the earlier mark."

Camper's argument dat haar merk CAMPER een bekend merk is en dat dit het verwarringsgevaar zou wegnemen wordt door het GvEA afgewezen. Associatiegevaar door consumenten wordt niet weggenomen door de bekendheid van het merk CAMPER.

Lees het arrest hier.

IEF 2994

Champagnebier

mbrut.gifHvJ EG, conclusie AG Mengozzi, 30 november 2006, zaak C- C-381/05.  De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot Ponsardin SA

De Belgische bierbrouwer Landtsheer brengt een op bubbelwijn geïnspireerde bier op de markt onder de naam “Malheur Brut Reservé”. Op de fles stond ook de tekst “het eerste BRUT bier ter wereld”. Ook is door de directeur van Landtsheer de term “Champagnebier” gebezigd en werd in interviews en artikelen op andere wijzen naar Champagne.

Het Comité  Interprofessionel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot vinden dit misleidende en ontoelaatbare vergelijkende reclame en spannen een procedure aan en krijgen in eerste instantie gelijk. Het Brusselse Cour d’appel stelt vragen aan het Hof van Justitie.

Vergelijkende reclame.  In de eerste plaats wil het Cour d’appel weten of de definitie van vergelijkende reclame ook reclameboodschappen omvat waarin de reclamemaker enkel een verband legt met een bepaalde warenklasse zodat alle ondernemingen die in die warenklasse actief zijn een beroep zouden kunnen doen op de regels met betrekking tot vergelijkende reclame?

De AG verwijst naar de Toshiba uitspraak (25 oktober 2001, C-112/99, r.o. 29 e.v.) waarin het Hof oordeelde dat vergelijkende reclame alle reclame is waarin direct of indirect een concurrent of diens producten herkenbaar worden gemaakt. Volgens de AG is een verwijzing naar een warenklasse nog niet hetzelfde als het identificeerbaar maken van een concurrent of diens producten.

Concurrent. Voorts wil het cour d’appel weten of onder concurrent in de zin van artikel 2 van de Richtlijn Vergelijkende Reclame (97/55/EG) iedere onderneming moet worden verstaan die wordt genoemd in de reclame, ongeacht wat die onderneming aanbiedt. Met andere woorden, moet het daadwerkelijk om een concurrent gaan?

De AG twijfelt niet. De richtlijn is duidelijk: het moet gaan om concurrerende ondernemingen waarbij de AG wel een breed begrip van concurrentie aanhangt. Concurrentie in de zin van deze richtlijn is een breder begrip, aldus de AG, dan concurrentie in de zin van de mededingingsrechtelijke Relevante markt..De AG gaat ervan uit dat het hoofddoel van reclame is de vraag naar ene product te doen verhogen terwijl het hoofddoel van vergelijkende reclame volgens de AG zou zijn de vraag naar een concurrerend product ten opzichte van het eigen product te doen verlagen. Daarentegen kan vergelijkende reclame de consument helpen een keuze te maken.

De AG meent dat de regels betreffende vergelijkende reclame moeten zien op reclame die zich op dat vlak afspeelt en dus waar er sprake is van een zekere mate van substitueerbaarheid van producten. Anders dan in mededingingsrechtelijke overwegingen, wordt die substitueerbaarheid geabstraheerd van de prijs.

Het gaat, aldus de AG, erom of er een potentiële concurrentie bestaat tussen de ondernemingen of hun producten, rekening houdend met de toekomistige ontgwikkelingsmogelijkgheden, gebruikersgewoontes en de bijzonderheden van de betreffende producten.

Toch verbieden?

Ten slotte wil het Cour d’appel weten of de nationale regels een dergelijke reclame, wanneer die niet als vergelijkende reclame kan worden aangemerkt, toch mag verbieden. Dergelijke reclame valt buiten het bereik van de richtlijn en moet worden beoordeeld naar nationaal recht.

Sub f: oorsprongsbenaming

Tenslotte oordeelt de AG dat iedere vergelijkende reclame tussen waren met oorsprongsbenaming en waren zonder die oorsprongsbenaming ongeoorloofd.

Lees de conclusie hier.  

IEF 2993

Met ABS

abs.gifRechtbank Amsterdam, Sector Kanton - Locatie Amsterdam, 30 november 2006 B.V. International Business Seminars tegen de Universtiteit Van Amsterdam (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan

Beschikking van de kantonrechter op artikel 6 Hnw-verzoek. Waarschijnlijk de eerste richtlijnconforme proceskostenveroordeling in een kantonzaak. Vermelding in het telefoonboek en de overgelegde (blanco) briefpapier en visitekaartje niet genoeg zijn voor gebruik als handelsnaam.

IBS verzorgt uitgaven en opleidingen op het terrein van marketing, management en reclame. IBS heeft een groot aantal handelsnamen ingeschreven, waaronder Amsterdam Business School, Amsterdam Business School IBS en Amsterdam Business School Publications. Vanaf september 2001 heeft de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UvA onder de aanduiding Universiteit van Amsterdam graduate Business School opleidingen aangeboden. Begin 2005 is graduate uit de aanduiding verwijderd. De faculteit heeft het woordmerk ABS (Amsterdam Business School)  als Benelux-woordmerk laten registreren. 

IBS verzoekt UvA te veroordelen de door haar gevoerde handelsnaam Amsterdam Business School zodanig te wijzigen dat deze geen gelijkenis meer vertoont met dezelfde handelsnaam van IBS, althans zodanig te wijzigen dat geen verwarring meer mogelijk is. De kantonrechter wijst het verzoek af.

”Het meest verstrekkende verweer van UvA dat lBS geen onderneming onder de naam Amsterdam Business School drijft, treft doel. Van de zijde van de UvA is een rapport overgelegd, waarin verslag is gedaan van een gebruiksonderzoek voor Nederland van de handelsnaam Amsterdam Business School. Dit onderzoek heeft slechts opgeleverd dat sprake is van vermelding van de naam in de registratie bij de Kamer van Koophandel en de vermelding van Amsterdam Business School (IBS) in de telefoongidsen van 1997 tot en met 2000 en Amsterdam Business School (UK) ltd in 2006. De conclusie van dit onderzoek houdt verder in dat IBS Amsterdam Business School niet gebruikt noch heeft gebruikt voor welke activiteit dan ook.

Tegenover dit gemotiveerde verweer is IBS in gebreke feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aannemelijk maken dat zij de naam Amsterdam Business School als handelsnaam in het economisch verkeer daadwerkelijk voor derden kenbaar heeft gebruikt. De registratie en de vermelding in de telefoongids zoals hiervoor weergegeven is daartoe immers onvoldoende, terwijl ook het overgelegde visitekaartje en het briefpapier slechts als aanwijzing kunnen dienen, maar voor het daadwerkelijk gebruik onvoldoende zijn. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat IBS met deze handelsnaam in voldoende mate tot het publiek doordringt.”

IBS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. Door UvA is met een terecht beroep op de Richtlijn 2000/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten aanspraak gemaakt op een vergoeding van de redelijke kosten die zij heeft gemaakt, waaronder de vergoeding van de volledige advocaatkosten. Daar staat echter tegenover dat in de overgelegde kostenbegroting van de raadsman van UvA geen onderscheid is gemaakt tussen enerzijds de kosten die verband houden met het verweer en anderzijds de kosten die verband houden met het verzoeken van UvA, zoals zij deze in deze procedure in eerste instantie heeft ingediend en bij de laatste behandeling heeft ingetrokken. Daarmee staat niet vast dat de gevorderde kosten volledig zien op het verweer, zodat er geen plaats is voor volledige toewijzing van het gevorderde. Er is aanleiding de kosten die verband houden met het verweer in redelijkheid te begroten op € 6.000=.

Lees het vonnis hier.