Deal met China
Het FD van vandaag bericht: “Deal met China over intellectueel eigendom. Nederland en China gaan nauwer samenwerken om de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en de bewustwording hierover te verbeteren. Dat heeft minister van Economische Zaken, Karien van Gennip , dinsdag gezegd voorafgaand aan een seminar over intellectueel eigendom in Sjanghai.”
Ministerie van Economische Zaken
Persbericht
10 oktober 2006
Nauwere samenwerking Nederland en China bij handhaving intellectueel eigendom
Chinese en Nederlandse deskundigen op het gebied van intellectueel eigendom gaan
nauwer samenwerken om ervoor te zorgen dat de handhaving van intellectuele eigendomsrechten
in China verder verbetert en de bewustwording hierover toeneemt. Een goede IPR
(Intellectual Property Rights)-strategie en de invoering daarvan binnen Chinese
bedrijven kan China helpen een land van innovatie te worden. Dit hebben staatssecretaris
Karien van Gennip van Economische Zaken, Ruud Peters van Philips en de heer Chen
Zhixing, directeur van het Shanghai Intellectual Property Rights Agency (SIPA)
vandaag gezegd tijdens een persconferentie voorafgaand aan het seminar `Corporate
IPR Management´. Dit seminar, georganiseerd door deze drie partijen, vindt morgen
plaats in Shanghai.
China is in de afgelopen jaren overgegaan tot verregaande implementatie van wetgeving
op het gebied van intellectueel eigendom (IE). Bij economische vooruitgang speelt
innovatie van producten en diensten een belangrijke rol. Een goed intellectueel
eigendoms systeem is daarbij essentieel aangezien het bedrijven in staat stelt
hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling terug te verdienen, bijvoorbeeld
door het verlenen van licenties aan andere bedrijven. Daarnaast zijn octrooien
openbaar waardoor anderen weer kunnen voortborduren op de gepubliceerde kennis.
Buitenlandse bedrijven zullen sneller investeren in China als zij er zeker van
zijn dat er een goed intellectueel eigendoms systeem aanwezig is. Hierbij is
van groot belang dat iedereen zich houdt aan de regels (`playing by the rules).
Bescherming en vooral handhaving van intellectuele eigendomsrechten zijn voorwaarden
voor innovatie. Een goed IPR-systeem is noodzakelijk om een gelijk speelveld voor
vrije wereldhandel te realiseren en een klimaat van vertrouwen en creativiteit
te laten ontstaan.
Nederland, dat al bijna een eeuw een solide intellectueel eigendomssysteem heeft,
ziet voor zichzelf een rol weggelegd om China te ondersteunen bij de invoering
van een IE-strategie binnen Chinese bedrijven. Tijdens het seminar zal het dan
ook vooral gaan om uitwisseling van kennis en ervaring met Chinese lokale bedrijven
en overheidsbeambten. Onderwerpen die op de agenda staan zijn: het internationale
IE speelveld, strategisch IE management binnen bedrijven en IE bescherming en
handhaving in China en Europa. Op het seminar zullen naast Chinese deskundigen
ook IE experts spreken van het Ministerie van EZ, de Europese Commissie, Philips
en DSM.
De staatssecretaris nodigde tevens een Chinese delegatie van SIPA uit naar Nederland
te komen om te laten zien hoe Nederland omgaat met intellectuele eigendomsrechten
Stüssy
(bewijslast)
HvJ EG 8 april 2003, zaak C-244/00, Van Doren + Q/Lifestyle; Stüssy
Artikel 7 lid 1 Merkenrichtlijn
De parallelimporteur moet bewijzen dat sprake is van parallelimport van binnen de EU. Als er een reëel gevaar bestaat dat markten worden afgeschermd kan de bewijslast echter bij de merkhouder komen te liggen.
Lifestyle parallelimporteert in Duitsland kleding van het merk Stüssy. Van Doren is exclusief importeur en maakt bezwaar.
BIE 2004/11
IER 2003/49
AA 2004, p. 185, m.nt. ChG
NTER 2003/9, m.nt. HMHS
‘Een bewijsregel krachtens welke de uitputting van het merkrecht voor de door de merkhouder gedagvaarde derde een verweermiddel vormt, zodat de voorwaarden voor deze uitputting in principe moeten worden bewezen door de derde die zich erop beroept, is in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, met name de artikelen 5 en 7 [Merkenrichtlijn].
De vereisten van de onder andere in de artikelen 28 EG en 30 EG verankerde bescherming van het vrije verkeer van goederen kunnen echter tot een wijziging van deze bewijsregel nopen. Wanneer de derde erin slaagt aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij dit zelf moet bewijzen, met name wanneer de merkhouder zijn waren binnen de Europese Economische Ruimte in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, moet de merkhouder aantonen dat de waren aanvankelijk door hemzelf of met zijn toestemming buiten de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht. Indien dat bewijs wordt geleverd, is het dan aan de derde om aan te tonen dat de merkhouder met het daarna in de handel brengen binnen de Europese Economische Ruimte heeft ingestemd.’ (Dictum).
Het houden van kostgangers
Voor de auteursrechtliefhebber, uit de conclusie van AG Langemeijer bij Hoge Raad 6 oktober 2006, LJN: AX8847. [De vrouw] tegen [De man].
“2.7. Indien echtgenoten het inkomensbegrip in hun huwelijkse voorwaarden willen koppelen aan begrippen uit de Wet IB 1964, zijn de volgende fiscaalrechtelijke bepalingen van belang. (…) In art. 22 lid 1 van deze wet werden `inkomsten uit arbeid' omschreven als:
"alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen die worden genoten:
a. als loon uit dienstbetrekking;
b. uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten, daaronder begrepen het houden van kostgangers, alsmede het produktief maken of vervreemden van een auteursrecht of een octrooi door de auteur of de uitvinder zelf."
Televisielandschap
Kamerstuk 29692, nr. 15. 2e Kamer. Politiek en media; Brief minister Van der Hoeven (OCW) met reactie op rapporten reclameontwikkelingen.
De kabinetsreactie (…) geeft een integrale visie op het mediabeleid. In de kabinetsreactie is melding gemaakt van een aantal onderzoeken die inmiddels zijn afgerond.
- Het rapport De toekomst van reclame in een digitaal televisielandschap uitgebracht door TNO. Dit rapport geeft inzicht in de gevolgen van de technologische veranderingen in de audiovisuele mediasector voor de reclame-inkomsten voor de commerciële en publieke omroep in Nederland.
- Het rapport Regulering Nederlandse commerciële televisiemarkt uitgebracht door het Commissariaat voor de Media. Beoogd wordt om een gelijk speelveld tussen commerciële omroepen die actief zijn op de Nederlandse markt te creëren, ongeacht het land van waaruit zij uitzenden.5 Het Commissariaat doet concrete aanbevelingen voor een gelijk speelveld voor de commerciële partijen.
- Het rapport Quickscan crossmediale publiek-private samenwerking publieke omroepinstellingen en uitgevers uitgebracht door het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht (CIER). In dit rapport staan de uitkomsten van onderzoek naar samenwerkingsmogelijkheden van publieke en commerciële omroepen met andere private partijen.
Lees de brief hier.
Niet op orde
Kamerstuk 30800 VIII, nr. 13, Bijlage 2e Kamer. Advies De Raad voor Cultuur m.b.t. de meerjarenbegroting Publieke Omroep 2007-2011.
“Auteursrecht. Vooral vanwege nieuwe media speelt het auteursrecht een steeds grotere rol. Het is terecht dat het in de Meerjarenbegroting wordt genoemd. De Raad heeft met grote zorg gelezen dat op het vlak van de auteursrechtenproblematiek geen voortgang wordt geboekt. In de Meerjarenbegroting komt naar voren dat de regelingen omtrent het verwerven van rechten niet op orde zijn, maar er wordt niet gemeld welke kosten de Publieke Omroep hiervoor bij benadering verwacht te maken. Voor een verdere, versnelde ontwikkeling van het multimediale uitgeefconcept is een sluitend akkoord over de auteursrechten een noodzakelijke voorwaarde. De Raad roept dan ook alle betrokkenen op om dit probleem met voorrang aan te pakken.”
Klopt het dat
Kamervragen 2e Kamer, nr. 2060701080. Vragen van het lid Kant (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over intellectuele eigendomsrechten en volksgezondheid in de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). (Ingezonden 9 oktober 2006)
“Deelt u de mening dat de competentie van de Europese Commissie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten binnen de Wereld Handelsorganisatie (WTO) zich niet uitstrekt tot de WHO?”
“Klopt het dat het oorspronkelijke standpunt van de Europese Commissie zeer veel overeenkomsten vertoont met het standpunt van de farmaceutische industrie?”
Lees alle vragen hier.
Eerst even voor jezelf lezen
- GvEA, 10 oktober 2006, zaak T-172/05. Armacell Enterprise GmbH tegen OHIM/ NMC S.A.
Oppositieprocedure tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk ARMAFOAM op basis van ouder communautair woordmerk NOMAFOAM. Lees het arrest hier.
- GvEA, 10 oktober 2006, zaak T-302/03. PTV Planung Transport Verkehr AG tegen OHIM.
Weigering gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk 'map&guide'. Beschrijvend karakter, ontbreken van onderscheidend vermogen. Lees het arrest hier.
Haagse Groepstelevisierechten
Rechtbank ’s-Gravenhage 9 oktober 2006, LJN: AY9705. Stichting Videma tegen gedaagde h.o.d.n. The Royal Bar.
Voetbaluitzendingen in café zonder Videma-licentie.Haags variant van dit vonnis van de Rechtbank Amsterdam van vorige week (Videma tegen café De Overtoom). Het is aan Videma om voldoende aannemelijk te maken dat haar contractanten de auteursrechthebbenden op de vertoonde programma’s zijn. In de Amsterdamse zaak slaagt Videma daar wel in, in de Haagse slechts gedeeltelijk.
Videma verleent tegen betaling licenties voor vertoning van televisie-uitzendingen in onder meer cafés. Zij doet dit krachtens overeenkomsten met onder andere de omroepen. Deze overeenkomsten bevatten een volmacht aan Videma om vorderingen in te stellen ten behoeve van de contractanten.
The Royal Bar heeft in zijn café volgens Videma zonder Videma-licentie een aantal televisieprogramma’s vertoond van omroepen die met Videma een overeenkomst hebben.
Videma vordert in kort geding staking van iedere vertoning van de betreffende televisie-uitzendingen van de door Videma vertegenwoordigd filmwerken zonder toestemming van de auteursrechthebbenden of van Videma. Videma stelt dat haar contractanten auteursrechten hebben op de vertoonde filmwerken en dat The Royal Bar daar inbreuk op maakt.
The Royal Bar verzet zich tegen het gemak waarmee Videma naar zij meent voorbijgaat aan de haar bij herhaling gestelde vraag waaruit blijkt dat haar contractanten de auteursrechthebbenden zijn op de vertoonde televisieprogramma's. The Royal Bar wijst er op dat slechts de auteursrechthebbende een verbod op inbreuk op het auteursrecht kan vorderen, niet de licentiehouder.
De rechtbank sluit zich hierbij aan:
“Het is aan Videma om voldoende aannemelijk te maken dat haar contractanten de auteursrechthebbenden op de vertoonde programma's zijn zodat zij met de aan haar verstrekte processuele volmacht een verbod kan vorderen op inbreuk op de auteursrechten van haar contractanten. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de volgende uitgangspunten. Voor filmwerken geldt dat als regel de producent van het filmwerk geacht wordt het recht op openbaarmaking te hebben verkregen (artikel 45d Aw.). Artikel 4 Aw. houdt onder meer in het bewijsvermoeden dat, behoudens tegenbewijs, voor de maker van het filmwerk moet worden gehouden degene die als zodanig op of in het werk is aangeduid. Wordt het filmwerk openbaar gemaakt door uitzending zonder vermelding van de maker, dan volgt uit artikel 8 Aw. dat de rechtspersoon die het werk uitzendt als maker wordt aangemerkt. Tot slot geldt, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, dat het recht om een verbod op inbreuk op het auteursrecht te vorderen is voorbehouden aan de auteursrechthebbende. (…)
Gezien het voorgaande dient het gevorderde verbod te worden toegewezen voor zover dit ziet op inbreuk van aan NOS en SBS toekomende auteursrechten. De omstandigheid dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op aan NOS en SBS toekomende auteursrechten zou aanleiding kunnen zijn aan te nemen dat ook andere contractanten van Videma inbreuk op hun auteursrecht te vrezen hebben.
Voor een verbod als gevorderd is echter slechts aanleiding indien moet worden aangenomen dat het auteursrecht op uitgezonden filmwerken bij die contractanten berust. Het door Videma gestelde biedt, zoals ook blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, te weinig aanknopingspunten om dat in deze procedure zonder meer aan te nemen. Het gevorderde verbod is dus slechts toewijsbaar in de beperkte omvang als hierna vermeld.“
De rechtbank komt tot de conclusie dat wat betreft de vertoonde programma’s in veel gevallen niet aannemelijk is gemaakt dat de auteursrechten bij de contractanten van Videma rusten. Alleen ter zake van de voorbeschouwingen bij de WK-wedstrijden gaat de rechtbank ervan uit dat aan de betrokken omroepen het auteursrecht toekomt. Het gevorderde verbod wordt daarom slechts beperkt toegewezen.
Lees het vonnis hier.
Class International
(achter de douane)
HvJ EG 18 oktober 2005, zaak C-405/03, Class/ SmithKline Beecham e.a.
Artikel 5 lid 1 en 3 sub c Merkenrichtlijn
Artikel 9 lid 1 en 2 sub c Merkenverordening
Zolang parallelgeïmporteerde goederen zich achter de douane bevinden en een eindbestemming binnen de Gemeenschap niet vaststaat, is er geen sprake van merkinbreuk
Class International bracht een container met tandpasta van het merk Aquafresh uit Zuid-Afrika in Rotterdam de Gemeenschap binnen. Merkhouder Beecham legde ‘achter de douane’ beslag.
De merkhouder kan zich niet verzetten tegen ‘de enkele binnenkomst in de Gemeenschap – onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot – van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. De merkhouder mag voor de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douaneentrepot niet verlangen dat op het moment waarop de goederen de Gemeenschap binnenkomen reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd, in voorkomend geval krachtens een koopovereenkomst.
De begrippen ‘aanbieden’ en ‘in de handel brengen’ van goederen […] kunnen mede omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/of verkocht, terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.
In een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is, rust de bewijslast ter zake van de omstandigheden waaronder het verbodsrecht […] kan worden uitgeoefend, op de merkhouder, die dient te bewijzen ofwel dat van zijn merk voorziene nietcommunautaire goederen in het vrije verkeer zijn gebracht ofwel dat deze goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en daardoor noodzakelijkerwijs in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.’ (Dictum).
Op grond van de Piraterijverordening is beslag achter de douane op namaakgoederen wél mogelijk, ook bij doorvoer naar buiten de Gemeenschap.
Zie ook: HvJ EG 6 april 2000, zaak C-383/98, Polo/Dwidua (niet opgenomen).
Silhouette/Hartlauer
(Europese uitputting)
HvJ EG 16 juli 1998, zaak C-355/96, Silhouette/Hartlauer
Artikel 7 lid 1 Merkenrichtlijn
Alleen als een merkproduct binnen de EU (of EER) met toestemming van de merkhouder in het verkeer is gebracht, is er sprake van uitputting.
Hartlauer importeerde originele, uit de mode geraakte brilmonturen van het merk Silhouette uit Bulgarije (dus ‘parallel’ van buiten de EU en EER). Merkhouder Silhouette verzette zich daartegen.
NJ 1999/392, m.nt. DWFV
BIE 2000/13
IER 1998/35, m.nt. EJA
AA 1999, p. 61, m.nt. HCJ
‘[D]e artikelen 5 en 7 van de richtlijn [moeten] aldus worden uitgelegd, dat zij een volledige harmonisatie van de regels betreffende de aan het merk verbonden rechten bevatten’ (Ov. 25).
‘In die omstandigheden kan de richtlijn niet aldus worden uitgelegd, dat zij de lidstaten de mogelijkheid biedt om in hun nationaal recht de uitputting van de aan het merk verbonden rechten te regelen voor waren die in derde landen in de handel zijn gebracht.
Deze uitlegging is bovendien de enige die ten volle spoort met het doel van de richtlijn, namelijk de werking van de interne markt te verzekeren. Een situatie waarin sommige lidstaten in internationale uitputting en andere slechts in communautaire uitputting kunnen voorzien, zou immers onvermijdelijk leiden tot belemmeringen van het vrije verkeer van goederen en van de vrije dienstverlening.’ (Ov. 26 en 27).
‘Artikel 7 lid 1 [Merkenrichtlijn] verzet zich tegen nationale bepalingen volgens welke het aan een merk verbonden recht is uitgeput voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming buiten de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.’ (Dictum).