IEF 22698
15 mei 2025
Uitspraak

Hof verklaart Maxeon niet-ontvankelijk in hoger beroep na niet-naleving zekerheidsverplichting

 
IEF 22697
14 mei 2025
Uitspraak

Hof verplicht Maxeon tot zekerheidsstelling in octrooigeschil met AIKO c.s.

 
IEF 22696
13 mei 2025
Uitspraak

Stokke moet proceskosten betalen na intrekking kort geding over vermeende auteursrechtinbreuk op Tripp Trapp-stoel

 
IEF 15376

Uitlatingen omtrent zeer strenge verpleegregime en oudermishandeling niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2015, IEF 15375; ECLI:NL:RBROT:2015:7637 (Ambachtzorg tegen gedaagden)
Onrechtmatige uitlatingen. Ambachtzorg heeft thuiszorg verleend aan de ouders van gedaagden, daarbij ondersteund door vier zussen.  Gedaagden hebben een klacht ingediend tegen Ambachtszorg over de zorg van hun vader. De zussen hebben bepaald dat gedaagden niet meer op bezoek mochten komen. Gedaagden hebben verschillende media uitlatingen over deze situatie gedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet zeker kan worden uitgesloten dat de rechten van de vader, waaronder het recht op vrjiheid, privacy en zelfbeschikking, mede door Ambachtzorg opgesteld, bezoekregime en de uitvoering daarvan zijn geschonden. De uitlatingen omtrent het zeer strenge verpleegregime van de vader en de oudermishandeling, kunnen dan ook niet als onrechtmatig worden bestempeld. Ambachtzorg kan wel een vergoeding krijgen voor de uitingen gedaan op de eigen facebook-pagina van gedaagde voor zover zij hierdoor schade hebben geleden. De vorderingen worden afgewezen.

4.5.3. Hieromtrent heeft Ambachtzorg gesteld dat zij toestemming daartoe had gekregen van de wettelijke vertegenwoordiger, te weten [persoon3] . Het is evenwel voorshands voldoende aannemelijk dat [persoon3] niet de wettelijke vertegenwoordiger van de vader was. Ambachtzorg ontleent haar stelling aan het hiervoor onder 2.1 genoemde stuk. De voorzieningenrechter betwijfelt gezien de formulering van dit stuk of dit als constitutief is bedoeld. Belangrijker nog is dat deze [persoon3] in een brief van 30 januari 2015 aan een notaris, die was betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader, heeft laten weten geen wettelijk vertegenwoordiger geweest te zijn, zodat er voorshands niet vanuit kan worden gegaan dat zij de bevoegdheid had om een beslissing te nemen omtrent (het openbaar maken van) de desbetreffende stukken. De onjuistheid van de stelling van [gedaagden] dat Ambachtzorg de privacy van de vader heeft geschonden door de stukken openbaar te maken, is zodoende onvoldoende komen vast te staan. Daarbij wordt opgemerkt dat, ondanks het gebruik van de woorden ‘plaats delict’ en ‘medeplichtig’, door gedaagde sub 2 in de e-mail van 29 september 2014 geen kwalificatie wordt gegeven van een beweerdelijk plaatsgevonden hebbend strafbaar feit. De uitlatingen van gedaagde sub 2 zijn derhalve, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet onrechtmatig, zodat het daarop betrekking hebbende deel van de vordering (onderdelen e en f uit de dagvaarding) wordt afgewezen.

4.5.4. Het staat onomstotelijk vast dat het bezoekregime voor [gedaagden] streng was. De bevoegdheid van de zussen tot het (doen) opstellen van een dergelijk bezoekregime zou gebaseerd zijn op de onder 2.2 aangehaalde schriftelijke verklaring van de vader en een tussen Ambachtzorg en de zussen gesloten zorgcontract. Het is evenwel door Ambachtzorg erkend dat niet (voortdurend) is nagegaan of de vader instemde dan wel bleef instemmen met (de handhaving van) deze stringente ‘bezoekregels’. Niet kan worden uitgesloten dat deze voorwaarden (inmiddels) indruisten tegen de wil van de vader. Alleen al het tijdsverloop sinds het ondertekenen van die verklaring noopte daartoe, maar ook het (onbetwiste) verloop van het bezoek aan de vader op 22 juni 2014, waarbij in ieder geval gedaagde sub 2 aanwezig was. Tijdens dit gesprek was de vader blij verrast om gedaagde sub 2 te zien en hij vond het jammer dat het bezoek, op aandringen van een medewerker van Ambachtzorg, werd beëindigd. Daarbij komt dat de noodzaak van het constant aanwezig zijn van een medewerker van Ambachtzorg en een van de zussen tijdens dit bezoek, waardoor gedaagde sub 2 geen normaal en persoonlijk gesprek met de vader heeft kunnen voeren, de voorzieningenrechter geheel ontgaat. Daarbij dient te worden opgemerkt dat Ambachtzorg desgevraagd heeft verklaard dat de bezoekregels niet zijn opgesteld in verband met door een arts vastgestelde medische indicaties. Het kan zeker niet worden uitgesloten dat de rechten van de vader, waaronder het recht op vrijheid, privacy en zelfbeschikking, door het, mede door Ambachtzorg opgestelde, bezoekregime en de uitvoering daarvan zijn geschonden. Uit de Richtlijn Aanpak Ouderenmishandeling voor zorginstellingen volgt dat ook de schending van voornoemde rechten van de oudere als een vorm van oudermishandeling wordt aangemerkt. Wat daar verder ook van zij, de voorzieningenrechter acht vooralsnog aannemelijk dat gedaagde sub 2 hierop het oog heeft gehad met haar kwalificaties in de aan de orde zijnde brief.

4.5.6. Daarnaast heeft gedaagde sub 3 op haar eigen facebookpagina en twitteraccount op 20 oktober, 30 oktober, 8 november en 23 december 2014 meerdere uitlatingen gedaan omtrent de kwestie met Ambachtzorg. Het gaat hier om een geruime tijd geleden gedane uitingen op een vluchtig medium, waardoor kennisname van deze uitingen in beginsel slechts zal plaatsvinden na een specifiek daarop gerichte zoekactie. Dit wordt nog versterkt door het feit dat gedaagde sub 3 zeer actief is op facebook waardoor uitingen aldaar relatief snel “uit beeld verdwijnen”. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat, waar Ambachtzorg enige tijd na de datum van publicatie nog een (spoedeisend) belang had om deze uiting te doen verwijderen, zij dit thans niet meer heeft (onderdeel j, k, l en m uit de dagvaarding). Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat Ambachtzorg - indien aan alle overige daaraan te stellen eisen is voldaan - gedaagde sub 3 wel kan aanspreken tot vergoeding van schade die door deze uiting zou zijn ontstaan.

Op andere blogs:
MediaForum

   
IEF 15375

Auteursrechtdebat: Delen en angst aanjagen

Door Hendrik Gommer, Rijksuniversiteit Groningen. Thema: Downloadverbod & Thuiskopie. Iedere keer als er weer een torrent uit de lucht gehaald wordt, laait de discussie weer op: ‘Moeten thuisdownloaders ook aangepakt worden?’ In 2011 schreef ik in Berichten Industriële Eigendom dat delen een van de sterkste drijfveren van de mens is. Dat ga je nooit onderdrukken. Zoals het met veel van onze biologische drijfveren gaat, moet er een enorm handhavingsapparaat in het leven geroepen worden om ze tegen te gaan. Een verbod op seks gaat dus niet werken. Een verbod op eten evenmin. Een verbod op delen dus ook niet. Veel te duur.

Men kan zich beter richten op het bedenken van nieuwe slimme manieren om de producten aan de man te brengen, schreef ik. Gelukkig is dat precies wat er nu gebeurt. Initiatieven als Spotify en Netflix, maar ook het doorverkopen van tweedehands DVD’s, zijn mateloos populair. Wat is dan de werkelijke schade van downloaden? De diehard-downloaders zouden de film anders toch niet hebben gekocht, maar ze maken wel reclame zodat meer mensen het op Netflix gaan bekijken. Dat wordt een erg lastige rekensom!

Arnoud Engelfriet vermoedt bangmakerij [IEF 15357], want dat is effectiever dan daadwerkelijk tot vervolging over te gaan. Het is een veelbeproefde methode in ICT-land. Vorig jaar werden Windows XP gebruikers de stuipen op het lijf gejaagd. Overstappen was geboden, want in april zou het einde der tijden voor hen beginnen. Ik heb nog steeds XP op mijn laptop. Niets aan de hand. Maar miljoenen stapten over op Windows 7. Kassa! Nu er bovendien een aantrekkelijk alternatief met Windows 10 gekomen is, is het lot van Windows XP bezegeld.

Nee, de media-industrie pakt het slim aan. De angst om alles te verliezen zit al even diep als de behoefte te delen. De gekozen strategie is dus de enig juiste: bang maken en goede alternatieven bieden. Dit principe werkt echter ook de andere kant op. Vervolging van thuisdownloaders zal nog wel even op zich zal laten wachten. Op het moment dat de eerste voor de rechter moet verschijnen, zal een clubje computernerds de kosten van het proces gaan crowdfunden, verwacht ik. Vervolgens legt de rechter een boete op van 1 euro of helemaal niet omdat downloaders ook mond-op-mond-reclame betekenen voor een film. Dan is het hek pas echt van de dam. Mensen met een goedwerkend brein moeten dus wel drie keer nadenken voordat ze die stap zetten.

H. Gommer, U zult niet delen? Biologische mechanismen in de IE, BIE, mei 2011, p. 160-166. Zie ook H. Gommer, Vermenigvuldiging. De biologie van regels en wetten, 2015, p. 95-112.

IEF 15374

Doorhaling en nietigverklaring van CrystalPianos en Lucid Pianos

Rechtbank Midden-Nederland 22 juli 2015, IEF 15374 (Eiser tegen Crystal Music Company)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten. Merkenrecht. Auteursrecht. Onderneming Piano Spain van eiser importeert en exporteert piano's. The Crystal Music Company handelt mede onder de naam Crystalpianos en vervaardigt transparante, acrylische pianovleugels. Bij de samenwerking is het CMC logo ontwikkelt. Partijen gaan uit elkaar en eiser dient de merknaam CrystalPianos in en CMC de Beneluxnaam Lucid Pianos waaruit een merk-handelsnaamgeschil ontstaat. Eiser stelt onterecht dat er een maatschap was. De rechtbank veroordeelt eiser de naam CrystalPianos niet meer te gebruiken en de domeinnaam Crystalpianos.com over te dragen aan CMC. Eiser moet een schadevergoeding betalen wegens handelsnaaminbreuk. Omgekeerd wordt CMC veroordeelt de naam Lucid Pianos door te halen als Beneluxmerknaam en de domeinnamen lucid-pianos.com en lucid-piano.com over te dragen aan eiser. De stakingsvordering op grond van het auteursrecht op het CMC logo slaagt. Op de piano rust geen auteursrecht. Vordering tot slaafse nabootsing slaagt evenmin. 

4.7. Nu uit bovengenoemde stukken blijkt dat partijen onder de gemeenschappelijke naam CMC resp. Crystal Music Company naar buiten zijn opgetreden, kan hun samenwerking niet worden gekwalificeerd als een stille maatschap. Een stille maatschap kenmerkt zich immers doordat een beroep op bedrijf wordt uitgeoefend zonder dat onder een gemeenschappelijke naam aan het rechtsverkeer wordt deelgenomen.

4.11. Nu de vorderingen van a en b van Ecury zijn gebaseerd op de stelling dat eiser en gedaagde een maatschap waren aangegaan en deze stelling niet is bewezen, zullen de vorderingen a en b worden afgewezen. Ook de gevorderde buitenrechtelijke kosten zijn gebaseerd op de vermeende maatschap en zullen om die reden worden afgewezen.

4.18. (...) Nu sprake is van een hoge mate van soortgelijkheid en er sprake is van nagenoeg gelijke tekens, is de conclusie gerechtvaardigd dat er sprake is van verwarringsgevaar. Dit betekent dat de vordering van eiser tot nietigverklaring van het Benelux merk LUCIDPIANOS zal worden toegewezen.

4.21. Op grond van het bovenstaande ligt de vordering om gedaagde te bevelen het gebruik van de tekens LUCIDPIANOS en Lucid Piano's te staken en gestaakt te houden voor toewijzing gereed. De namen LUCIDPIANO en LUCIDPIANOS zijn immers nagenoeg identiek en worden voor soortgelijke producten en diensten gebruikt.

4.23. (...) dat gedaagde met de domeinnamen lucid-pianos.com en lucid-piano.com en handelsnaam Lucid Piano's inbreuk maakt op de merkenrechten van de inschrijving van het worod/beeldmerk LUCIDPIANO.

4.26. (...) Zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat het logo CMC is ontwikkeld ten tijde van de opdrachtrelatie tussen eiser en gedaagde dan volgt daar uit niet dat de auteursrechten op dat logo aan gedaagde zouden toekomen. Juist in een opdrachtrelatie tot stand gekomen auteursrechten komen niet toe aan de opdrachtgever, tenzij met de opdrachtnemer daaromtrent schriftelijk andersluidende afspraken zijn gemaakt. 

4.32. (...) De vorm, het uiterlijk en de afmetingen komen in belangrije mate overeen met het beeld van een vleugel zoals dat algemeen bekend is. (...) Hoewel de rechtbank wil aannemen, zoals door gedaagde gesteld, dat de balken aan de onderzijde op verschillende manieren kunnen worden uitgevoerd, getuigt de wijze waarop de balken aan de onderzijde zijn geplaatst en vorm hebben gekregen niet van een creatief proces bij de maker. De balken kunnen niet ander dan als banaal worden gekenschetst, waarbij zij kennelijk ook nog de  functie hebben de stevigheid te bevorderen, zoals door eiser onweersproken heeft gesteld. Hetzelfde geldt voor de dikke bodem. Ook dit kenmerk is voor de hand liggend en basaal en kan zonder verdere toelichting van gedaagde (...) niet beschouwd worden als het resultaat van een creatieve schepping.

4.37. De rechtbank zal eerst oordelen over de domeinnaam crystalpianos.com Eiser heeft het recht van gedaagde op deze domeinnaam niet weersproken, anders dan dat hij zich op een opschortingsrecht heeft beroepen. Voor zover de rechtbank de stellingen van eiser goed begrijpt, is het beroep op opschorting gebaseerd op de stelling van eiser dat gedaagde rekening en verantwoording moet afleggen uit hoofde van beëindiging van de maatschap. Nu de rechtbank in de conventie reeds heeft overwogen dat de door eiser gestelde maatschap niet heeft bestaan, moet ook zijn beroep op opschorting als ongegrond worden beschouwd. Dit betekent dat de vordering tot overdracht van de domeinnaam crystalpianos.com voor toewijzing gereed ligt.

4.38. (...) Niet is gebleken dat gedaagde voor de registratie van de domeinnaam lucidpianos.com door eiser, de naam Lucid Pianos als handelsnaam gebruikte. De enkele inschrijving van deze naam in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is daarvoor onvoldoende.

4.39. Mede gezien hetgeen is overwogen (...) zullen de vorderingen van gedaagde tot overdracht van het Benelux-merk en Europees merk LUCIDPIANO worden afgewezen.

4.52. (...) Verder heeft Tol niet aangegeven welke foto's- los van de hierboven besproken foto's die volgens zijn stelling gemaakt zouden zijn door eiser- van hem afkomstig zijn en in strijd met zijn rechten door eiser worden gebruikt. De rechtbank oordeelt dan ook dat gedaagde onvoldoende duidelijk heeft gemaakt en niet heeft onderbouwd welk foto's in strijd met zijn rechten worden gebruikt. De vordering c zal worden afgewezen.





IEF 15373

HvJ EU: Video op krantensite kan onder AV-mediadienst vallen

HvJ EU 21 oktober 2015, IEF 15372; ECLI:EU:C:2015:709; zaak C-347/14 (Tiroler Tageszeitung Online; New Media Online) (persbericht)
Mediarecht. Op een subdomein van de elektronische krant Tiroler Tageszeitung Online worden korte filmpjes aangeboden. Het aanbod van korte video’s op de website van een krant kan onder de regeling voor audiovisuele mediadiensten vallen. Dat is het geval indien dit aanbod een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de journalistieke activiteit van de internetkrant. Het Hof verklaart voor recht:

1)      Het begrip „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten), moet aldus worden uitgelegd dat het de beschikbaarstelling omvat van videofilms van korte duur met korte fragmenten van lokale nieuwsbulletins, sport of amusement op een subdomein van de website van een krant.

2)      Artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het hoofddoel van een dienst die bestaat in de beschikbaarstelling van video’s in het kader van de elektronische versie van een krant moet worden onderzocht of die dienst als zodanig een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de journalistieke activiteit van de beheerder van de litigieuze website, en niet enkel een onlosmakelijke aanvulling op deze activiteit is, met name door de banden van het audiovisuele aanbod met de aangeboden teksten. Het staat aan de verwijzende rechter dit te beoordelen.

Gestelde vragen [IEF 14241]:

Moet artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2010/13/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?

Moet artikel 1, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15372

Verslag AIPPI Rio de Janeiro en resoluties

Van 11-14 oktober vond het World Intellectual Property Congres van AIPPI plaats in Rio de Janeiro. Ongeveer 25 leden van de VIE, de Nederlandse groep van AIPPI, waren daarbij aanwezig. Tijdens het ExCo zijn er vier nieuwe resoluties aangenomen naar aanleiding van de zgn. working questions:
Q244: Inventorship of multinational inventions
Q245:Taking unfair advantage of trade marks: parasitism and freeriding
Q246: Exceptions to and limitations of copyright protection for libraries and archives, and for educational and research institutions
Q247: Trade secrets overlap with restraint of trade, aspects of enforcement

In 2016 zal er weer een World Congress zijn. Dit zal plaatsvinden in Milaan van 16-20 september.

IEF 15371

Geen sprake van een probleemuitvinding

Rechtbank Den Haag 28 oktober 2015, IEF 15371; ECLI:NL:RBDHA:2015:12320 (ZTE Netherlands tegen Vringo Infrastructure)
Uitspraak ingezonden door Ruprecht Hermans, Richard Ebbink, Gaëlle Béquet en Jan Pot, Brinkhof. Octrooirecht. ZTE ontwerpt, vervaardigt en distribueert telecommunicatieproducten. De zaak betreft de geldigheid van Vringo's octrooi EP1186119 "method for transmitting a sequence of symbols", dat volgens Vringo standaard essentieel is voor de UMTS standaard. De rechtbank komt tot het oordeel dat het octrooi niet inventief is. Twee documenten vormen samen de closest prior art. De omstandigheid dat Vringo wijst dat er publicaties van voor de prioriteitsdatum zijn, doet daaraan onvoldoende af omdat in die publicaties de a-coëfficiënt niet wordt genoemd. Het volgens Vringo onderkende probleem in het document kan de rechtbank niet plaatsen want ook dit was al een gegeven in de concept standaard. De uitvinding ligt niet in het onderkennen van het probleem, dit blijkt uit een mailwisseling in de standaardiseringsgroep. Het ligt niet in de rede dat de werkgroep voorstellen zal doen om de standaard aan te passen, indien dit door hen niet als een serieus probleem zou zijn gezien. Er is dus geen sprake van een probleemuitvinding. Er was sprake van twee voor de hand liggende oplossingen en de keuze voor één van die twee was niet inventief. Te minder omdat niet is betoogd dat de ene oplossing voordelen biedt boven de andere.   

4.11. Omdat een partieel verzendingspatroon een voorwaarde is ('wanneer') in conclusie1, passeert de rechtbank het verweer van Vringo dat er geen grond is om TSGRl#5(99)677 (waarin dat partieel verzendingspatroon wordt geopenbaard) te combineren met TS 25.211 V22.1.0. In \ TSGR1#5(99)677 is het voornemen geuit om TS 25.211 V2.1.0 te wijzigen door toepassing van een partieel verzendingspatroon in de (concept) UMTS standaard. Er werd immers aangegeven dat van 16 naar 15 slots per frame moest worden gegaan, terwijl het verzendpatroon in de concept standaard (zie figuur 17 hiervoor) 1,2 was. De vakman zou die documenten op de prioriteitsdatum derhalve in samenhang lezen en uitgaan van een partieel verzendingspatroon bij toepassing van TSTD. Juist voor die situatie beoogt het octrooi een oplossing te bieden.

4.12. Vringo heeft in dit kader aangevoerd dat in wezen sprake is van een probleemuitvinding. Dat heeft zij evenwel in deze procedure onvoldoende duidelijk weten te maken. Zij wijst daarbij op een reeks van problemen en omstandigheden, waarvan echter een aanzienlijk aantal eerst op het pleidooi uit de doeken is gedaan terwijl evenzovele argumenten slechts daarvoor in een nogal lastig te volgen verklaring van dhr. Moulsley8 (te) kort zijn aangestipt. In het octrooi en de conclusie van antwoord zijn deze 'puzzelstukjes' (zoals Vringo ze bij pleidooi noemde) niet beschreven als gezamenlijke veroorzakers van een probleem. Bovendien overtuigen deze argumenten - voor zover begrijpelijk - niet. (...)

4.17. Voor de oplossing van het hiervoor genoemde probleem heeft ZTE terecht gewezen op het bestaan van in wezen twee mogelijkheden (hieronder afgebeeld), die voor de vakman beide voor de hand liggend zijn (...).

4.18. In de eerste oplossing begint frame 2 eveneens bij antenne 1, ondanks dat frame 1 eindigt bij antenne 1. Dit is de oplossing van het octrooi. In de tweede oplossing wordt de antenna hopping (het alternerend verzendpatroon) doorgezet met de melding dat elk oneven frame begint bij antenne 1 en elk even frame bij antenne 2. Dit is de oplossing die aanvankelijk in de werkgroep werd voorgesteld. Beide oplossingen liggen voor de vakman voor de hand, zo heeft ZTE afdoende toegelicht. De keuze voor één van deze voor de hand liggende oplossingen is niet inventief.

4.19. De door partijen ingeschakelde deskundigen hebben gediscussieerd over de vraag of de door de Technische Kamer van Beroep geopperde andere oplossingen voor het probleem11 reëel zijn. Zoals ter zitting reeds benoemd, is opvallend dat er door de deskundige van Vringo niets wordt gezegd over de suggestie van de TKB om een adaptief filter te gebruiken (r.o. 3.11.1 van T0573/06, weergegeven in r.o. 2.6 hiervoor) als hij in paragraaf 27 van zijn verklaring die suggesties bespreekt. Een zinvolle oplossing lijkt dit dan ook niet. Voor wat betreft de andere suggesties (om het patroon aan te passen zodanig dat er geen partieel patroon ontstaat of het niet verzenden van symbolen in het laatste tijdslot) heeft ZTE onder verwijzing naar haar deskundigen voldoende overtuigend aangevoerd dat deze minder voor de hand liggen en verlies van efficiëntie opleveren. Anders gezegd, de rechtbank is er voldoende van overtuigd geraakt dat voornoemde twee oplossingen de "natuurlijke" en (eerst) voor de hand liggende oplossingen zijn om het probleem van het octrooi te redresseren. Een keuze tussen die twee is niet inventief, te minder omdat niet is betoogd dat de ene oplossing voordelen biedt boven de andere. Beide hebben ook logische nadelen: als de oneven frames met de ene antenne
beginnen en de even met de andere, moet de UE gesignaleerd worden of het een oneven of even frame betreft; bij de oplossing van het octrooi is er verlies van transmissie diversiteit efficiency, vooral als het signaal van bijvoorbeeld antenne één verloren gaat. Als er twee oplossingen zijn die even voor de hand liggend zijn, is - anders dan Vringo heeft betoogd - een pointer naar de één of de ander niet nodig.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
PatLit

IEF 15370

Vooraankondiging verdediging proefschrift Lodewijk Pessers en internationaal symposium van IViR

Verdediging proefschrift door Lodewijk Pessers
Op vrijdag 18 december (13.00-14.00 uur) verdedigt Lodewijk Pessers in het openbaar zijn proefschrift "THE EVOLUTION OF THE INVENTIVENESS REQUIREMENT" (over de ontwikkeling van het inventiviteitsvereiste in het octrooirecht). Promotor is prof. mr. P.B. Hugenholtz (UvA), co-promotor is dr. S.J.R. Bostyn (UvA/University of Liverpool).
Plaats: De Aula van de Universiteit van Amsterdam, Oude Lutherse kerk, Singel 411, 1012 XM Amsterdam.

Internationaal symposium IViR

Op zaterdag 19 december (11:00-16.30 uur) organiseert IViR een internationaal symposium onder de titel "Patent warming - is the inventive step analysis to blame?".
Plaats: De Agenietenkapel (UvA), Oudezijds Voorburgwal 231, Amsterdam.
Deelname is gratis.
Aanmelden kan via een mailtje naar: ivir@ivir.nl
Meer informatie leest u hier.

IEF 15369

Onrechtmatige publicatie vanwege herhaalde negatieve uitingen op internet

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 oktober 2015, IEF 15369; ECLI:NL:GHSHE:2015:4319 (onrechtmatige uiting internet)
Onrechtmatige publicatie. Appellant en geïntimeerde zijn broers en hebben een vaststellingsovereenkomt gesloten in tussen hen gerezen geschillen met een verbod tot het doen van negatieve uitlatingen over elkaar. Appellant wordt neergezet als een crimineel zonder dat daarvoor enig bewijs is. Volgens het Hof had van geïntimeerde mogen worden verwacht dat hij zijn betwisting van het gesteld verband tussen de Stichting Horecafraude en de website nader had toegelicht of onderbouwd waardoor een verband vaststaat. De publicaties zijn verricht vanuit de stichting waarvan o.a. geïntimeerde het bestuur vormde en verantwoordelijk was. De uitingen op website 1 en 2 moeten worden verwijderd, maar de vorderingen voor website 3 worden afgewezen. Met betrekking tot de ernst van de te verwachten gevolgen van publicatie van de uitingen heeft appellant gesteld dat hij van alle negatieve berichtgeving over hem op internet daadwerkelijk hinder ondervindt. Vanwege de herhaalde negatieve uitingen is het voor geïntimeerde een extra prikkel om zich aan de veroordeling te houden. Uiting 18, 24,26, 38, 47, 49, 51, 54 tot en met 57 en 59 tot en met 62 te verwijderen en verwijderd te houden.  

3.12.3. Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de gestelde betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de door [appellant] concreet aangeduide (negatieve) uitingen over [appellant] die op www. [website 1] .com gepubliceerd zijn geweest. Gelet op de vermelding in het handelsregister (zie 3.1. sub g)) had van [geïntimeerde] verwacht mogen worden dat hij zijn betwisting van het gestelde verband tussen de Stichting Horecafraude en de website www. [website 1] .com nader had toegelicht of onderbouwd. Dit heeft hij in het geheel niet gedaan. Daarom staat naar het oordeel van het hof als onvoldoende gemotiveerd bestreden vast: dat er sprake was van het gestelde verband tussen Stichting Horecafraude en www. [website 1] .com (inhoudend dat de stichting die website voerde) en dat de gestelde publicaties zijn verricht vanuit de stichting.[geïntimeerde] vormde samen met [medegedaagde 1] het bestuur van genoemde stichting, die ten doel had het bestrijden van fraude in de horeca. Gesteld noch gebleken is bovendien dat de stichting meer deed dan bedoelde website voeren. Gelet op het voorgaande en in het licht van alle concrete omstandigheden van dit geval (zie ook 3.1.) had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zijn betwisting van betrokkenheid bij de bewuste uitingen nader te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. De blote betwisting van [geïntimeerde] (memorie van antwoord p. 5), inhoudend dat hij in deze niet heeft samengewerkt met [medegedaagde 1] , is daartoe niet voldoende. Aan het niet nader toegelichte betoog dat de activiteiten binnen de stichting vanaf 2006 zijn beëindigd gaat het hof voorbij, nu vaststaat dat de stichting genoemde website voerde en daarop na 2006 nog publicaties zijn verricht (zie 3.1. onder d)). Derhalve staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [geïntimeerde] betrokken was bij de hierboven bedoelde uitingen op www. [website 1] .com en daarmee ook verantwoordelijk was voor de inhoud daarvan.

3.23.4. Het hof stelt voorop dat er op basis van de stellingen van partijen van uit wordt gegaan dat diffamerende uitingen over Tijned ook diffamerend zijn jegens [appellant] . Het hof is voorts van oordeel dat over een aantal uitingen niet geoordeeld kan worden dat deze ofwel een schending opleveren/hebben geleverd van de eer en goede naam van [appellant] ofwel - voor zover dit al in enige mate het geval is (geweest) - dat deze onrechtmatig zijn (geweest) jegens [appellant] . Het gaat hier om de uitingen met nummers 19 tot en met 23, 25, 27 tot en met 37, 43 tot en met 46, 48, 50, 52 en 53. Daarbij overweegt het hof dat enkele van deze uitingen mogelijk als link verwijzen naar een publicatie die wel een dergelijke schending oplevert/opleverde maar dat dit in die gevallen niet kan worden vastgesteld bij gebrek aan een verdere onderbouwing of toelichting door [appellant] . Nu [appellant] ook anderszins onvoldoende kenbaar motiveert waarom de betreffende publicaties onrechtmatig zouden zijn (geweest), oordeelt het hof dat het publiceren van de uitingen 19 tot en met 23, 25, 27 tot en met 37, 43 tot en met 46, 48, 50, 52 en 53 niet onrechtmatig is (geweest) jegens [appellant] .
IEF 15368

Onderzoek naar bedrijfsgeheimen wordt fishing expedition

Vzr. Rechtbank Rotterdam 12 oktober 2015, IEF15368;ECLI:NL:RBROT:2015:7636 (The Dow Chemical Company, Rohm and Haas Company en Rohm and Haas Chemicals tegen Organik Kimya Netherlands en Organik Luxembourg)
Bewijsbeslag. Dow Chemical is een chemische onderneming en heeft Rohm and Haas in 2009 verworven, die gespecialiseerd is in emulsietechnologie en die ROPAQUE op de markt heeft gebracht. Op dit productieproces zijn meerdere octrooien verleend. Dow is een octrooi-inbreukprocedure gestart tegen Organik's octrooi ORGAWHITE. Ten laste van Organik zijn er bewijsmiddelen in conservatoir beslag genomen. Gelet op de omvang van het bewijsbeslag wordt het zoeken naar gebruik van bedrijfsgeheimen een fishing expedition. Dow heeft niet zonder meer recht op afgifte en de onomkeerbare maatregel van afgifte ex. art. 843a Rv wordt niet opgelegd. Onduidelijk is wat de rol is van de drie eisende partijen, wie van hen gerechtigde is op de bedrijfsgeheimen en ten aanzien van wie van Dow de verweten onrechtmatige daad is/wordt gepleegd, wie van hen schade lijdt en aan wie terecht en gerechtvaardigd afgifte zou kunnen worden bevolen. Hoewel op het eerste gezicht te ruim beslagen lijkt te zijn, is ook aannemelijk dat aan de zijde van Organik iets is gebeurd met gegevens/data die aan Dow toebehoren. In hoeverre Organik deze geheimen heeft gebruikt of geoordeeld kan worden dat sprake is van een octrooiinbreuk dient in de bodemprocedure te worden uitgemaakt.

5.20. (...) Er zijn aanwijzingen voor een gerechtvaardigd vermoeden van onrechtmatig handelen, maar evenzoveel onduidelijkheden. Voor een veroordeling tot afgifte of inzage ontbreekt te veel relevante informatie. Los van de vraag of aan de overige eisen van artikel 843a Rv is voldaan, het voldaan zijn aan het vereiste van rechtmatig belang is dus discutabel te noemen, geldt voorts dat indien en voor zover Dow c.s. is blijven steken in het uiten van vermoedens dat Organik c.s. de Bedrijfsgeheimen heeft gebruikt voor haar eigen producten, het verzoek om inzage de eigenschappen van een fishing expedition heeft, zeker ook gelet op de, naar voorlopig oordeel te ruime, omvang van het bewijsbeslag. Gelet hierop, heeft Dow c.s. zeker niet zonder meer recht op afgifte en acht de voorzieningenrechter het thans niet opportuun om de onomkeerbare maatregel van afgifte ex artikel 843a Rv op te leggen, ook niet in een (meer) subsidiaire variant. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voorshands ook moet worden betwijfeld of de beslagleggende deurwaarder binnen de voorwaarden van het verlof is gebleven. Daarbij gaat het onder meer om de kwestie dat Organik c.s. stelt dat zij door de deurwaarder geïnstrueerd is om een medewerker van het hoofdkantoor in Turkije opdracht te geven om gegevens te verschaffen om toegang te verkrijgen tot afgeschermde gegevens op de fysieke server in Turkije, waardoor het beslag in de uitvoering de territoriale werking ervan te buiten is gegaan. Dow c.s. beroept zich op de processen-verbaal van de deurwaarder en stelt dat die een grotere bewijskracht hebben dan de verklaring van de plant manager in Rotterdam die Organik c.s. overlegt, nu dat een partijdige verklaring is. Dow c.s. miskent daarbij echter dat de processen-verbaal van de deurwaarder uiterst summier zijn, zodat aan het ontbreken van enig relaas daarover niet al te veel waarde kan worden toegekend. Bovendien heeft Organik c.s. dit punt bij brief van 21 mei 2015 aan de beslagleggende deurwaarder (productie 16 van Organik c.s.) al aan de orde gesteld zodat Dow c.s. 4 maanden de tijd heeft gehad om daartegen gemotiveerd(er) verweer te voeren. Daarbij komt de hardnekkigheid waarmee Organik c.s. dit punt, zoals hiervoor gememoreerd zelfs al op 21 mei 2015 ten tijde van de beslaglegging, aan de orde stelt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat indien mocht blijken dat gegevens zijn beslagen die normalerwijze niet vanuit de fabriek in Rotterdam toegankelijk zijn, en alleen zijn beslagen door het “afdwingen van toegangsgegevens op straffe van een dwangsom van € 5.000.000,00”, de deurwaarder krachtens zijn bevoegdheden ingevolge het verleende en territoriaal tot Nederland (althans tot uit Nederland direct toegankelijke gegevens, al dan niet in de cloud) beperkte verlof is getreden. Op die grond zou in ieder geval het beslag op die gegevens opgeheven moeten worden. In het kader van dit kort geding kan niet vastgesteld worden of de gegevens op de server in Turkije, zonder de vanuit Turkije verkregen gegevens, al dan niet vanuit Rotterdam toegankelijk zijn. Uitgesloten lijkt het vooralsnog in ieder geval niet. Omdat mogelijk ten onrechte beslag op die gegevens gelegd is, kan afschrift of inzage daarvan op dit moment niet aan de orde zijn. Daarnaast spelen in de rechtsverhouding tussen partijen meer onduidelijkheden. Terecht verweert Organik c.s. zich met de stelling dat onduidelijk is wat de rol is van de drie eisende partijen in deze procedure, wie van hen gerechtigde is op de Bedrijfsgeheimen en ten aanzien van wie van Dow c.s., en, dat is wel de meest wezenlijke vraag, de verweten onrechtmatige daad is/wordt gepleegd, wie van hen schade lijdt en aan wie terecht en gerechtvaardigd afgifte zou kunnen worden bevolen (zie ook hiervoor onder 5.3). In een bodemprocedure dient nader onderzoek te worden gedaan naar de feiten en omstandigheden in deze zaak, onder andere door middel van het horen van getuigen en deskundigenverklaringen. Een kort gedingprocedure leent zich hiervoor niet.

5.21. Gelet op het oordeel van de voorzieningenrechter dat erop neerkomt dat het thans voor toewijzing van de inzagevordering te vroeg is, geldt dit tevens voor de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag, in welke variant ook door Organik c.s. gevorderd. Hoewel op het eerste gezicht te ruim beslagen lijkt te zijn, in ieder geval ten aanzien van andere producten c.q. productieprocessen dan (die van) ORGAWHITE® 2000 en OPAC 204x, is ook wel summierlijk aannemelijk dat aan de zijde van ((voormalig) medewerkers van) Organik c.s. iets is gebeurd met gegevens/data die aan Dow c.s. toebehoren. Wat er precies is gebeurd en of de betreffende informatie gebruikt is voor (verdere) ontwikkeling van producten van Organik c.s. laat zich in deze procedure moeilijk vaststellen. Om thans een onderscheid naar type product te laten maken in het beslagen bewijsmateriaal strekt dan te ver. Daarbij is in aanmerking genomen dat mogelijke gebreken in de uitvoering van het beslag (nog) niet vaststaan zodat een beslissing over de consequenties daarvan nog niet genomen kan worden. Verder zij opgemerkt dat de twijfel over de vereiste spoed ook ten opzichte van de reconventionele vorderingen bestaat. Hoewel ten aanzien van een vordering tot opheffing van beslag in beginsel spoedeisendheid wordt aangenomen, kan dat in het geval van een bewijsbeslag waarin kopieën van data gemaakt zijn, zoals thans aan de orde is, anders liggen omdat een dergelijk beslag, indien eenmaal gelegd, op het eerste gezicht, veel minder belastend is dan andere soorten conservatoir beslag. Organik c.s. heeft de beslagen bewijsmiddelen terug ontvangen en de vrees dat derden de bewijsmiddelen (hebben) kunnen inzien is, hoewel het Openbaar Ministerie een vertrouwelijke gedetailleerde beschrijving aan een van Dow’s c.s. advocaten heeft toegestuurd blijkbaar zonder dat de deurwaarder bij de overbetekening heeft vermeld dat het om een vertrouwelijk document ging, niet hard gemaakt. Gelet op de verklaring van een van Dow’s c.s. advocaten wordt het er, nu er vooralsnog geen redenen zijn om aan de inhoud daarvan te twijfelen, vooralsnog voor gehouden dat de inhoud van de gedetailleerde beschrijving Dow c.s. zelf niet bereikt heeft. Nu in de rechtsverhouding tussen partijen zoveel onduidelijkheden bestaan is het thans ook nog te vroeg om over mogelijke overeenkomstige toepassing van artikel 1019d Rv (het maken van een beschrijving in IE-zaken) in deze zaak iets te zeggen. Zoals gezegd, er zijn aanwijzingen dat Organik c.s. de beschikking heeft gekregen over de Bedrijfsgeheimen, maar in hoeverre Organik c.s. deze geheimen ten eigen behoeve heeft gebruikt en of geoordeeld kan worden dat mogelijk sprake is van een inbreuk op een octrooirecht van Dow c.s., in welk kader bovendien de vraag rijst hoe zich dat verhoudt tot de Bedrijfsgeheimen, dient na bewijslevering in een bodemprocedure te worden uitgemaakt.

IEF 15367

Ontwikkelde merchandise-ontwerpen staken enerzijds en gebruik BioWorld in Europa

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 26 oktober 2015, IEF 15367 (Bio World Merchandising tegen Sunset en Bio World Europe)
Uitspraak ingezonden door Paul Josephus Jitta en Lycke Cappelle, Heussen. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. Bio World Merchandising ontwerp, produceert en verkoopt merkproducten onder licenties van grote merkhouders. Gedaagde heeft gaandeweg haar activiteiten verlegd naar de handel in Merchandising-producten, een zakelijke relatie was gebaseerd op doorverkoop. Na verloop van tijd kwam er ook rechtstreekse productie en licenties op eigen naam. De voorzieningenrechter gebiedt Sunset om ieder gebruik van de door Merchandising ontwikkelde ontwerpen voor de generieke productie die zij verkoopt te staken en de indruk te wekken nog steeds deel uit te maken van de distributieorganisatie van Merchandising. In reconventie wordt Merchandising verboden om de naam 'Bioworld (Merchandising)' te gebruiken totdat in een bodemprocedure of door het OHIM is beslist wie rechthebbende is op het Gemeenschapsmerk BIOWORLD, noch om direct/indirect uitlatingen te doen jegens toeleveranciers, afnemers en licentiegevers.

Leestips: 5.10, 5.19, 5.27.