Redneck Olympics
Commentaar in't kort van Femke Vos, Louwers IP|Technology advocaten.
In de aanloop naar de Olympische Spelen die in 2012 in Londen zullen plaatsvinden, spelen de juridische conflicten omtrent het gebruik van de aanduiding ‘Olympic’ weer op. Dit keer speelt het conflict zich af in Hebron, Maine (Verenigde Staten). Daar werd in het weekend van 5 t/m 7 augustus 2011 voor het eerst een jaarlijks terugkomend evenement georganiseerd onder de naam ‘Redneck Olympics’. Zoals de naam al doet vermoeden, weken de sportieve activiteiten enigszins af van wat we gewend zijn. Tijdens het evenement werden de deelnemers beoordeeld op de volgende sportieve prestaties: bobbing for pigs’ feet, wife carrying competition, greased watermelon haul, toilet-seat horseshoes, lawn mower races, a mud run and pie-eating contest. Datum: 5 t/m 7 augustus 2011. Zie voor meer informatie over het evenement hier en video's.
De dag na afloop van het evenement werd de organisator al gebeld door de juridische afdeling van de United States Olympic Committee (USOC). Daarbij kreeg hij te horen dat hij de naam van het evenement volgend jaar aan moet passen om een juridische procedure te voorkomen. De USOC is namelijk van mening dat de aanduiding ‘Redneck Olympics’ inbreuk maakt op de exclusieve rechten van de USOC op het woord ‘Olympic’.
Wie uitvinder is, is niet beslissend
Hof 's-Gravenhage 26 juli 2011, LJN BR5340 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic B.V.)
Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.
In navolging van o.a. IEF 10013.
Eerst in't kort. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT en Espacenet).
Mislukte samenwerking over ontwikkelen en vermarkten van een opblaasbare vloeistoftank voor schepen tussen uitvinder en beoogde licentienemer. Processueel: moet niet door advocaat getekende memorie van antwoord buiten beschouwing worden gelaten op grond van art. 83 lid 2 Rv? In dit geval niet.
Beoogd licentienemer heeft gedwaald bij het aangaan van de tussen partijen gesloten (intentie)overeenkomst op grond waarvan hij diverse bedragen moest betalen, nu uitvinder niet tevens octrooihouder was. Beoogd licentienemer heeft gehandeld in strijd met geheimhoudingsverplichtingen door van vertrouwelijke informatie gebruik te maken bij het buiten de uitvinder om op de markt (willen) brengen van de tank. rechtvaardigt slechts een beperkt/tijdelijk verbod. Beoogd licentienemer moet octrooi aan uitvinder overdragen, dat door beschikkingsonbevoegde derde aan beoogd licentienemer is overgedragen.
Geen vordering die ziet op de handhaving van IE-Rechten; geen 1019h Rv. Algemene liquidatietarief.
35. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof het vonnis voor zover tussen Inno Nautic en Vetus in conventie gewezen zal bekrachtigen voor zover Vetus is veroordeeld om het NL-octrooi 185 en de PCT-aanvrage te naam te stellen van (over te dragen aan begrijpt het hof) Inno Nautic en voor het overige zal vernietigen en de conventionele vorderingen alsnog zal afwijzen, met compensatie van de kosten. Hoewel niet duidelijk is of, gelet op het voormelde incidentele arrest, Vetus op grond van het vonnis iets heeft betaald, zal de vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis, voor zover vernietigd, is betaald worden toegewezen, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente.
In reconventie zal het hof het vonnis vernietigen en alsnog de gevorderde vernietiging en de vordering tot betaling van € 76.457,50 toewijzen, met veroordeling van Inno Nautic in de kosten van het geding in reconventie. Nu er geen sprake is van een vordering die ziet op handhaving van IE-rechten als bedoeld in artikel 1019h Rv - waarbij het moet gaan om de vraag of sprake is van (dreigende) inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht of een daarmee samenhangende vordering, terwijl in deze zaak de vorderingen juist niet gebaseerd zijn op octrooi-inbreuk - , zal het hof de kosten begroten aan de hand van het algemene liquidatietarief. De in hoger beroep bij eisvermeerdering ingestelde vorderingen zal het hof afdoen als hiervoor overwogen. De proceskosten in hoger beroep zal compenseren nu partijen over weer deels in het ongelijk zijn gesteld.
Zogenoemde 'fustenpool'
Met gelijktijdige dank aan Hannes Bierman, Stibbe N.V..
Eerste in 't kort. Merkenrecht. Het navullen van gestanste bierfusten (Viking Gas/Kosan Gas, IEF 9944). Over Fustenpools en kelderbierinstallaties. Reclame-uiting in overeenkomsten met Heineken.
Heineken beticht Olm van bierfraude. Volgens Heineken vult Olm bierfusten en kelderbierinstallaties in Heinekencafés met Olmbier en wordt dat Olmbier als ware het Heinekenbier verkocht. Of er daadwerkelijk sprake is van een grootschalige fraude zoals Heineken doet vermoeden en of Olm hiervan een verwijt kan worden gemaakt, dient hoofdzakelijk in de bodemprocedure te worden beoordeeld.
Hierop vooruitlopend heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op vordering van Heineken geoordeeld dat Olm merkinbreuk pleegt door Heinekenfusten na te vullen met Olmbier. Tevens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Olm onrechtmatig handelt jegens Heineken door het navullen met Olmbier van zogenaamde kelderbierinstallaties die zich in Heinekencafés bevinden. Olm wordt op grond hiervan met onmiddellijke ingang verboden kelderbierinstallaties na te vullen met Olmbier. Daarnaast dient Olm te stoppen met het navullen van Heinekenfusten op een termijn van 30 dagen na de datum van dit vonnis. Ook moet Olm aan Heineken informatie verstrekken, onder meer over de hoeveelheid verhandelde Heinekenfusten gevuld met Olmbier sinds 1 april 2008.
(1) De eigendom van de Heinekenfusten 5.4. Niet bestreden is dat de Heinekenfusten waarin de woorden ‘PROP/EIG HEINEKEN’ zijn gestanst, door Heineken zijn aangeschaft en in het verkeer gebracht. Vooralsnog heeft Olm niet voldoende aannemelijk weten te maken dat alle (in Nederland gevestigde) brouwerijen meewerken aan een zogenoemde ‘fustenpool’ op grond waarvan voor iedere aangesloten brouwerij het recht zou bestaan de fusten van andere brouwerijen te gebruiken door ze met haar eigen bier te vullen.
(2) Het navullen van de fusten en de merkenrechtelijke relevantie hiervan 5.7. De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dat Heineken vooralsnog kan worden aangemerkt als eigenaar van al die fusten waarin haar naam (tevens haar merk) is gestanst. De eigendom van die fusten komt derhalve niet bij derden te liggen, waardoor geen sprake is van uitputting van de merkenrechten van Heineken. De voorzieningenrechter volgt het bij monde van mr. Bierman namens Heineken gevoerde verweer dat Olm zich ook in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Viking Gas/Kosan Gas niet op uitputting kan beroepen. In die zaak was wel sprake van uitputting van het merkrecht. De kopers van de Kosan gasflessen werden immers daadwerkelijk eigenaar van die gasflessen, zij moesten over hun eigendomsrecht kunnen beschikken, zij hadden geïnvesteerd in die flessen en Kosan heeft bij verkoop de economische waarde van de gasflessen gerealiseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze factoren de situatie in de uitspraak Viking Gas/Kosan Gas wezenlijk anders dan die in het onderhavige geschil tussen Heineken en Olm.
5.8. Met het opnieuw vullen met Olmbier van Heinekenfusten – waarin het merk Heineken is gestanst – pleegt Olm merkinbreuk, ongeacht beantwoording van de vraag hoe Olm het bier vervolgens (als Olmbier of als ware het Heinekenbier) aan de man brengt. Er is voorshands sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE, te weten dat merk en teken gelijk zijn en in het economisch verkeer worden gebruikt voor dezelfde waar. Verwarringsgevaar wordt in die situatie verondersteld. Het gebruik door Olm van het teken Heineken doet afbreuk aan de wezenlijke functie van het merk van Heineken, te weten de aanduiding van de herkomst van de waar. Het navullen door Olm van Heinekenfusten kan derhalve op de merkenrechtelijke grondslag worden verboden. Of Olm met het navullen van de Heinekenfusten tevens een verwijt treft van onrechtmatig handelen jegens Heineken – en het verweer van Olm dat dit niet het geval is omdat die fusten “verdwijnen” in een keten van handelaren en afnemers en Olm er dus geen zicht op heeft op welke wijze die fusten aan de man worden gebracht – behoeft dan ook geen verdere bespreking.
5.9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen van Heineken die zien op het terughalen en terugleveren van de fusten (vordering 1 tot en met 4) kunnen worden toegewezen omdat die fusten haar eigendom zijn. Heineken heeft een spoedeisend belang bij toewijzing omdat met die fusten merkinbreuk wordt gepleegd. Diezelfde merkinbreuk rechtvaardigt een jegens Olm uit te spreken verbod om nog langer Heinekenfusten met Olmbier na te vullen. Dit betekent dan ook dat de vorderingen 5 tot en met 9 met betrekking tot de fusten van Heineken in beginsel voor toewijzing gereed liggen. Over de wijze en termijn waarop de vorderingen kunnen worden toegewezen, wordt hierna geoordeeld.
De kelderbierinstallaties 5.10. Algemeen bekend in de branche is dat Heineken met caféhouders overeenkomsten sluit, waaronder de Overeenkomst Kelderbierinstallatie, en dat die overeenkomsten voor de caféhouders – in meer of mindere mate – de verplichting kennen exclusief Heinekenbier te tappen. Eveneens is algemeen bekend dat een café waarvan de eigenaar een overeenkomst met Heineken heeft gesloten, is voorzien van Heinekenreclamemateriaal (uithangborden, glazen, viltjes etc.). Indien een caféhouder desalniettemin gerechtigd is naast Heinekenbier ook bier van een ander merk te tappen, zal dit normaal gesproken op de bar van het café te zien zijn, omdat zich op die bar dan meerdere tappunten bevinden, elk voorzien van hun eigen biermerk. Heineken heeft onweersproken aangevoerd, en zij heeft hiervan ook foto’s in het geding gebracht, dat op de kelderbierinstallaties die zij aan caféhouders in bruikleen geeft, het Heineken(beeld)merk is aangebracht. Indien Olm de kelderbierinstallatie van een Heinekencafé, zoals hiervoor beschreven, vult met Olmbier, wordt dit – afgezien van beantwoording van de vraag of hiermee merkinbreuk wordt gepleegd – onrechtmatig geacht jegens Heineken. Uitgangspunt is dan immers dat Olm weet of behoort te weten dat de caféhouder wanprestatie pleegt jegens Heineken en dat Olm daarvan profiteert. Olm kan zich er niet achter verschuilen dat zij zich niet hoeft af te vragen of de caféhouder wel een overeenkomst met Heineken heeft, ondanks dat voorstelbaar is dat het in de praktijk wel eens voorkomt dat een caféhouder eigenaar is geworden van een kelderbierinstallatie die aanvankelijk van Heineken was en thans geen overeenkomst meer heeft met Heineken. Uitgangspunt is immers dat in een Heinekencafé die overeenkomst er wèl is, tenzij van het tegendeel blijkt. Olm draait dit uitgangspunt ten onrechte om. De voorzieningenrechter merkt de door Olm gevolgde handelwijze van het navullen van kelderbierinstallaties in Heinekencafés voorshands aan als een onrechtmatige vorm van concurrentie, namelijk het uitlokken dan wel profiteren van de wanprestatie van de caféhouder jegens Heineken. (...) Een en ander rechtvaardigt een in dit kort geding op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) uit te spreken verbod – zoals door Heineken gevorderd onder 5 tot en met 9 – om kelderbierinstallaties in Heinekencafés na te vullen. De vraag of Olm zich hiermee (tevens) schuldig maakt aan merkinbreuk kan dan ook onbesproken blijven. De wijze waarop dit verbod zal worden gegeven, zal hierna worden bepaald.
Artikel 2.22 lid 6 BVIE 5.11. Nu de vorderingen van Heineken met betrekking tot de fusten (op grond van het merkenrecht) en met betrekking tot de kelderbierinstallaties (op grond van onrechtmatige daad) toewijsbaar zijn, behoeft het beroep van Heineken op artikel 2.22 lid 6 BVIE (op grond waarvan tussenpersonen kunnen worden bevolen diensten te staken die door derden kunnen worden gebruikt om inbreuk op een merkrecht te plegen) geen bespreking.
Octrooi ruzie: Airbus tegen Boeing
Interessante beslissing inzake een oppositie tegen een Europees octrooi.
Commentaar in 't kort, Michiel de Baat, Arnold + Siedsma.
Achtergrond: Tussen Airbus en Boeing loopt ondertussen een langdurige (thans 8 jaar) octrooi-oorlog in Europa. Dit is ongeveer het 200ste Europese octrooi van Boeing dat geopponeerd is door Airbus. In een groot aantal van die zakenis ook Appeal ingesteld. De succesrate van Oppositie is gemiddeld als volgt: in 33% van de gevallen wordt de oppositie afgewezen (en blijft het octrooi ongewijzigd overeind), in 33% van de gevallen wordt het octrooi volledig vernietigd en in 33% van de gevallen blijft het octrooi gewijzigd overeind. In de Boeing-Airbus ruzie blijkt dat Boeing in 90%-95% van de gevallen het (gewijzigde) octrooi behoudt.
Tijdens de zitting/Oral Proceedings werd een volledige nieuw argument voor gebrek aan inventiviteit (onder 21 in de minutes) gepresenteerd. Dit argument is toegelaten en is overgenomen (beslissing:overweging 2.3.4) door de Opposition Division. Het nieuwe argument was gestoeld op reeds in de procedure gebrachte documenten. Nieuwe documenten worden vaak niet toegelaten tijdens Oral Proceedings.
Dat dit argument is overgenomen is bijzonder: volgens het argument wordt de meest nabije stand van de techniek gevormd wordt door elementen van een systeem (het zogenaamde AIME system), welke elementen beschreven worden in verschillende documenten (D5, D8, D9,D10). De ratio van het EOB hierbij lijkt te zijn dat de documenten naar elkaar verwijzen (zie laatste regel, eerste paragraaf onder 2.3.4 van de beslissing) en zodoende toch één geheel vormen.
Ook bijzonder: zie onder 16. van de Minutes. De Opponent maakt bezwaar tegen een afhankelijke conclusie (conclusie 3) op basis van 'extension of subject matter'. Dit bezwaar wordt overgenomen door het EOB en leidt dus tot aanpassing van de afhankelijke conclusie. Een dergelijke aanpassing van alleen een afhankelijke conclusie kan tot enorme kosten leiden bij de octrooihouder (i.v.m. de registratie van het octrooi in de respectieve EP landen). Die kosten staan m.i. niet in verhouding staan met de winst aan rechtszekerheid.
Lees de belangrijkste stukken hier (pdf).
Niet identiek
Met dank aan Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP.
Merkenrecht. Reclamerecht. Hoger beroep in bodemzaak. Geschil gaat over merkinbreuk, misleidende reclame en onrechtmatig handelen. In kort geding was verbod opgelegd met dwangsom. Nu KG vonnis is vernietigd door het Hof (IEF 3933) vervalt de rechtsgrond van de dwangsom met terugwerkende kracht. Vernietigt vonnis van beroep (IEF 4914) voor wat betreft de dwangsommen. Bevestigt oordeel rechtbank dat het Biomet niet vrij staat om te suggereren dat beide producten identiek zijn.
4.8.4 Terecht heeft Heraeus opgemerkt dat geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de verschillen, zoals door de rechtbank in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep weergegeven. Deze worden derhalve als vaststaand aangemerkt. Het hof is van oordeel dat deze verschillen niet als van kennelijk ondergeschikt belang kunnen worden beschouwen, nu deze van de gebruikers - de chirurgen - een andere werkwijze vereisen dan bij het gebruik van Refobacin Palacos. De verwerkingstijd van beide producten is bijvoorbeeld verschillend. Deze verschillen leiden er reeds toe dat – wat er ook van zij van een eventueel mogelijk te bereiken eindresultaat – dat de producten niet als uitwisselbaar kunnen worden beschouwd. Daarvoor zou vereist zijn dat de beoogde gebruikers zonder meer ervan uit kunnen gaan dat er geen enkel relevant verschil bestaat, noch qua bereidingswijze, noch qua eindresultaat. Tussen partijen staat voorts vast dat er ten aanzien van Refobacin Bone Cement (nog) geen resultaten van een in vivo onderzoek voorhanden zijn, terwijl als niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden vast staat dat slechts na een dergelijk in vivo onderzoek kan worden beoordeeld of die producten, vooral wat betreft het eindresultaat, als gelijkwaardig en/of uitwisselbaar zijn te kwalificeren.
4.8.5 Bij deze stand van zaken staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderszins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.
4.8.6. Daaraan doet de door Tüv afgegeven EG-markering niet af. Ook is vast komen te staat dat Tüv die verklaring niet heeft afgegeven op basis van eigen onderzoek van de producten, maar (slechts) op basis van de door Biomet aangeleverde documentaire.
4.9.2. De grieven slagen. Het vonnis in kort geding van 16 februari 2006 is door het hof volledig vernietigd. In geval van vernietiging van een vonnis ontvalt de kracht aan de vernietigde uitspraak met terugwerkende kracht, Dat brengt mee dat de rechtsgrond aan de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen ook met terugwerkende kracht is ontvallen.
Lees het arrest hier (pdf).
Het merk Geert Wilders
Het Financieele Dagblad berichtte gisteren dat de PVV de naam 'Geert Wilders'als woordmerk heeft laten registreren bij het Benelux Merkenregister. De PVV wil hiermee voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de naam Geert Wilders op diverse websites. Volgens hoogleraar IE-recht Tobias Cohen Jehoram echter "is het wekken van een dergelijke valse suggestie onrechtmatig en heb je geen merk nodig om dat tegen te gaan." Het merk is in diverse klassen vastgelegd, onder andere voor Kl. 16 Papier en karton, Kl. 45 juridische diensten, Kl. 25 Kledingstukken en hoofddeksels en Kl. 31 Land-, tuin- en bosbouwproducten en zaden. Wilders moet het merk wel gaan gebruiken, anders vervalt zijn recht na vijf jaar.
Lees ook:
https://www.volkskrant.nl/vk/nl/2824/Politiek/article/detail/2851816/2011/08/17/Wilders-is-een-officieel-merk.dhtml
https://nos.nl/op3/artikel/265105-geert-wilders-is-nu-ook-een-merk.html
https://www.bnr.nl/programma/juridischezaken/649089-1108/wilders-heeft-naam-geregistreerd-als-commercieel-merk
https://www.ad.nl/ad/nl/1012/Binnenland/article/detail/2851816/2011/08/17/Wilders-is-een-officieel-merk.dhtml
https://www.z24.nl/ondernemen/artikel_233473.z24/Wilders_is_een_officieel_merk.html
https://www.rnw.nl/nederlands/radioshow/politicus-wilders-als-woordmerk-gedeponeerd
Niet onnodig grievend
Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2011 LJN BT1907 (P. tegen SBS Broadcasting B.V.)
Met dank aan Josine van den Berg, Klos, Morel, Vos & Schaap.
Mediarecht. Onrechtmatige daad. P. betoogt de dochter van Michael Jackson te zijn. Programma op televisie van SBS treft P. in twijfel en oppert dat er sprake is van financieel belang of psychische aandoening. Nu P. zelf openbaarheid heeft gezocht, staat het SBS vrij om item hieraan te wijden. Geen sprake van onrechtmatige daad want uitlatingen zijn niet onnodig grievend en betrekkelijk zakelijk van toon. Vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen.
4.5 P heeft zelf - door het plaatsen van haar meningen op een voor derden toegankelijke website - de openbaarheid gezocht. Ook staat vast dat SBS haar voor en na de uitzending van het item de mogelijkheid heeft gegeven om te reageren. Dat P. daarvan heeft afgezien, brengt niet met zich dat SBS zich reeds daarom diende te onthouden van uitzending van het item.
4.7 (..) wordt geopperd dat een financieel belang of een psychische aandoening mogelijk ten grondslag ligt aan haar mening, kan door P. zelf als kwetsend worden ervaren, maar is naar het oordeel van de rechtbank niet als onrechtmatig aan te merken. Daarbij betrekt de rechtbank dat de uitlatingen van de Bruijn niet onnodig grievend zijn geformuleerd en betrekkelijk zakelijk van toon (...)
Lees het vonnis hier (pdf, LJN en opgeschoonde pdf).
Slim 'n Fit corrigeert
Rechtbank 's-Gravenhage 20 juli 2011 HA ZA 09-1922 (Thane Direct Company en Thane International Inc. tegen Robba B.V.)Merkenrecht. Auteursrecht. Thane is merkhouder van het Benelux woord-/beeldmerk Slim 'n Lift en van Gemeenschapswoordmerk Orbitrek. Robba heeft eigen figuurcorrigerende onderkleding onder de naam Slim 'n Lift Supreme Body Suit aangeboden, met gebruik van een foto afkomstig van de website van Thane en fitnessapparatuur onder de naam Orbitrac. Sprake van merkinbreuk op beide merken van Thane. Verbod inbreuk op auteursrecht foto toewijsbaar. Vordering winstafdracht afgewezen. Schadevergoeding kan niet worden aangenomen, Thane krijgt twee weken om schade te onderbouwen. Houdt beslissing aan.
4.11. Het beroep van Robba op het beschrijvend gebruik van de tekens ‘Slim ’n Lift Supreme Body Suit’ kan alleen stand houden als sprake is van eerlijk gebruik van de tekens in de handel (artikel 2.23 lid 1 BVIE). In dit verband is van belang dat, naar Thane stelt, bewust is getracht het publiek te verwarren door het gebruik van de tekens te combineren met de van de website van Thane afkomstige foto. Robba heeft hiertegen ingebracht dat de foto wellicht op de website is blijven staan nadat de distributieovereenkomst tussen Thane en Tel Sell B.V. was beëindigd in verband met verkoop van nog aanwezige voorraden van Thane afkomstige producten. Thane heeft dit weerlegd door er op te wijzen dat het model van de op de foto getoonde onderkleding, de ‘Slim ’n Lift Silhouette Supreme’, nog in ontwikkeling was op het moment dat de distributieovereenkomst werd beëindigd. Dit laatste is door Robba niet weersproken. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat met het gebruik van de tekens ‘Slim ’n Lift Supreme Body Suit’ en de foto bewust is aangehaakt bij het merk van Thane. Dit is niet in overeenstemming met het vereiste van een eerlijk gebruik van de tekens in de handel. Dit handelen komt voor rekening van Robba ook al zou zij, zoals zij aanvoert, ten tijde van de inbreuk niet op de hoogte zijn geweest van het gebruik van de tekens en de foto op de van Tel Sell overgenomen website.
4.12. Gezien het voorgaande vormt het gebruik van de tekens ‘Slim ’n Lift Supreme Body Suit’ merkinbreuk zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.
4.13. Niet bestreden is dat de foto zonder toestemming van Thane op de website van Robba is geplaatst. Robba betwist echter dat de foto een auteursrechtelijk beschermd werk is. Zij meent dat een productfoto als deze een technisch karakter heeft waarbij het persoonlijk stempel van de maker ontbreekt. Aanvankelijk heeft Robba daarnaast bestreden dat, indien sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk, het auteursrecht bij Thane Direct zou berusten, maar dat verweer heeft zij bij pleidooi mondeling laten varen.
4.21. Indien er van wordt uitgegaan dat Robba bewust heeft getracht te profiteren van het merk van Thane, dan neemt dat niet weg dat zij op hiervoor verworpen, maar niet als kansloos te achten gronden heeft kunnen menen dat geen sprake is van verwarringsgevaar. In die situatie is aan de voor toewijzing van winstafdracht vereiste kwade trouw, zoals dit door het Benelux Gerechtshof is uitgelegd, niet voldaan. Deze vordering moet worden afgewezen.
Lees het vonnis hier (pdf).
Groepsaansprakelijkheid
Met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.
In navolging van IEF 8951. Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad schijnfacturen. In het tussenvonnis had de rechtbank al inbreuk op de IE-rechten vastgesteld en hoofdelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen achter de rechtspersonen. Het eindvonnis geeft bevel om inbreuk op IE-rechten te staken en handelsnaam in register door te halen. Dwangsom van toepassing.
Commentaar van Olaf van Haperen: "Op zich niet zo heel veel schokkends nu in het reeds eerder gepubliceerde tussenvonnis alle IE-rechtelijke vraagstukken reeds werden beoordeeld. Ondanks uitgebreid verweer na tussenvonnis is er ook door de rechtbank niet teruggekomen in haar voornemens om tot vaststelling van inbreuk en hoofdelijke aansprakelijkheid over te gaan. Bijzonder blijft natuurlijk dat de rechtbank over is gegaan tot het vaststellen van groepsaansprakelijkheid en daarom alle betrokkenen (hoofdelijk) zelfs de eenmanszaak/websitebouwer heeft veroordeeld tot het betalen van alle schade en kosten. Dat enkele nog over te dragen domeinnamen inmiddels al waren vrijgevallen mag gezien de termijn waarop dit eindvonnis is gewezen niet verbazen ...."
WE wint niet van W
BBIE 25 juli 2011, oppositienr. 2004071 (WE Brand S.a.r.l. tegen Martha E.A. Wesenhagen)
Merkenrecht. Oppositie o.g.v. ouder woordmerk WE tegen woord-/beeldmerk W. Oppositiebeslissing. Afgewezen. Merk wordt wel ingeschreven voor alle waren waarvoor het is aangevraagd, te weten Kl. 14 (edele metalen etc.), Kl. 20 (Meubelen, spiegels, lijsten) en Kl. 25 (Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels). Merk en teken stemmen noch auditief, noch visueel, noch conceptueel overeen. Geen vergelijking van waren en diensten want geen sprake van verwarringsgevaar omdat er geen overeenstemming is tussen de tekens.
35. Het ingeroepen recht is een zuiver woordmerk, bestaande uit één woord van twee letters. Het betwiste teken is een gecombineerd woord-/beeldmerk, bestaande uit één witte letter tegen een zwarte achtergrond, in een wit omrande cirkel geplaatst; dit geheel bevindt zich in een zwart vierkant.
36. Het ingeroepen recht is in het Nederlands en het Engels een persoonlijk voornaamwoord met de betekenis WIJ, en zal ten minste door een deel van het in aanmerking komend publiek als dusdanig worden opgevat. Noch de letter van het betwiste teken, noch de figuratieve elementen, noch de combinatie daarvan hebben een betekenis. In begripsmatig opzicht zijn de tekens dus verschillend.
37. Het ingeroepen recht zal hetzij op zijn Nederlands worden uitgesproken als [w ], hetzij op zijn Engels als [wi:] (Van Dale, Groot woordenboek Engels-Nederlands, 2de druk). Het betwiste teken wordt als letter uitgesproken, naargelang de taal van de spreker als [wee] (Nederlands], [dubl ve] (Frans, Van Dale, Groot woordenboek Frans-Nederlands, 3de druk), [‘d blju:] (Engels, Van Dale) of [v e] (Duits, Van Dale, Groot woordenboek Duits-Nederlands, 3de druk). Geen van deze uitspraakmogelijkheden stemt overeen met deze van het ingeroepen recht, zodat de tekens op auditief vlak verschillend zijn.
38. Visueel valt op dat het om erg korte tekens gaat, van respectievelijk twee en één letter(s), waardoor verschillen eerder in het oog springen. Ook het beginsel dat de consument in het algemeen meer belang hecht aan het eerste deel van een teken (zie in deze zin GEU, Mundicor, T-183/02 en T- 184/02, 17 maart 2004) speelt in dit geval geen rol. De hoofdreden waarom het eerste deel opvalt, is namelijk gelegen in het feit dat het publiek een teken van links naar rechts waarneemt. In het voorliggende geval zijn de tekens echter dusdanig kort, dat ze in één keer als een geheel worden waargenomen (zie ook BBIE, maxxam, oppositiebeslissing 2003445, 29 april 2010). Daarenboven bevat het betwiste teken nog enkele figuratieve elementen die, hoe sober ook, in geen enkel opzicht overeenstemmen met het ingeroepen recht. De tekens stemmen visueel dan ook niet overeen.