IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 10954

RE: over de context

Bijdrage ingezonden door Arnoud Engelfriet, ICTRecht.

Ik lees net de PPT-publicatie van Visser (IEF 10949) met daarin een citaat van mij: "Wat er op Bittorrent of Usenet gebeurt krijg je met geen honderdduizend fair use factoren rechtgepraat." (Ius Mentis)

Hoewel ik me gevleid voel dat mijn mening belangrijk blijkt te zijn voor Visser, wil ik graag even reageren over de context.

Het downloaddebat gáát niet om het onder fair use rechtpraten van Bittorrent of Usenet. Dat is een stropopargument dat twee parallelle problemen met het auteursrecht met elkaar vermengt.

Het huidige auteursrecht biedt de rechthebbende een absoluut recht dat ze te allen tijde kunnen inzetten. Fair use of onze limitatieve lijst met uitzonderingen biedt daar een beperking op, maar die beperkingen zijn eigenlijk alleen gericht op het corrigeren van misbruik. Het is niet de bedoeling dat een auteursrechthebbende een wetenschappelijke publicatie kan hinderen die op zijn kennis voortbouwt, dus biedt citaatrecht een exceptie om korte stukjes uit een publicatie over te nemen. Maar citeren (en alle andere uitzonderingen) mogen niet botsen met de normale exploitatie van het werk.

De discussie over fair use of specifieke internetexcepties (de remixclausule) wordt gevoerd in de context van misbruik van auteursrecht tegen nieuwe initiatieven zoals mashups die in feite niet botsen met de normale exploitatie van het werk. Maar daar hebben we het dus niet over.

Heel fundamenteel is de vraag of je met auteursrecht moet kunnen optreden tegen diensten als Bittorrent, of dat je juist wilt dat dergelijke diensten kunnen bloeien. Mensen die dat soort diensten willen ontwikkelen, botsen per definitie met de "normale exploitatie" van het werk (de verkoop van DVD, videocassette, of, vooruit, Veamer/Netflix/Hulu). Zij kunnen hun diensten niet ontwikkelen zonder toestemming, en die krijgen ze niet (vraag maar aan Kazaa, dat het netjes probeerde bij Buma/Stemra). Laat je vooraf zien wat je dienst kan, dan is het te speculatief of worden er irreële royaltybedragen geëist. En lanceer je zonder toestemming, dan ben je een piraat. En dát schiet niet op natuurlijk.

Het probleem is dus niet hoe we auteursrechten gaan handhaven en of filteren wel of niet daarbinnen past. Het probleem is hoe we auteursrecht gaan inzetten om het gebruik van nieuwe technologie te stimuleren. Want uiteindelijk lijkt het me toch de bedoeling dat alle content een keer online beschikbaar komt, en niet alleen via één of twee partijen maar via zo veel als de markt maar kan dragen. Groot en sjiek en compleet, of klein en beperkt maar goedkoop. Met aanbod en service voor ieder wat wils. Specifiek de Simpsons of juist alle cartoons. Alle blockbusters of misschien juist alleen die vage arthouse films waar alleen een vage Canadees nog een kopie van op zolder had. Drie keer kijken voor een paar euro of download-to-own voor wat meer. Binnen via Bittorrent of streamen vanaf een Servische server. Het kan allemaal. De techniek bestaat allang. Het is het auteursrecht dat in de weg staat aan al die nieuwe dingen. Dus hoe gaan we dát oplossen?

IEF 10953

Maak van uiterlijk iPad een sterk merk

B. Kist, Maak van uiterlijk iPad een sterk merk, Het Financieele Dagblad 23 februari 2012, p.9.

Bijdrage ingestuurd door Bas Kist, Chiever.

Begin dit jaar bepaalde het Hof in Den Haag dat de Galaxy 10 Tab van Samsung geen inbreuk maakt op de geregistreerde modelrechten van de iPad. Dat Apple in deze zaak niet ook gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die het merkenrecht biedt, is een gemiste kans.

Met zijn modelrechten vraagt Apple bescherming voor het driedimensionale uiterlijk van de iPad, zeg maar de totale vormgeving van het apparaat. Het merkenrecht biedt echter bescherming aan onderscheidingstekens: tekens waaraan een consument de oorsprong van een bepaald product kan afleiden. Dat kan zijn de geelrode schelp van Shell, de 'swoosh' van Nike en soms de totale lay-out van een verpakking. Voor zover het om tweedimensionele beelden gaat, stelt de wet eigenlijk geen beperkingen aan wat een merk kan zijn. Alle tekens met onderscheidend vermogen kun je als merk beschermen.

Het meest kenmerkende en onderscheidende aan de iPad is het tweedimensionale beeld van het platte, gladde, donkergrijze scherm van circa 18 bij 25 cm, met ronde hoeken en een zwarte rand. Dat is het onderscheidingsteken, het merk, waaraan we de wereldbekende iPad herkennen.

En precies dat beeld is door Samsung overgenomen. Toegegeven, in een net wat ander formaat, maar toch sterk gelijkend. Ik ben in het bezig van beide apparaten en als ik thuiskom, moet ik altijd weer even goed kijken. Ik raak in verwarring door dat scherm van de Galaxy, door de gedempte kleuren, de rand, de gladheid en de ronde hoeken.

Apple zou een afbeelding van dat scherm als Europees merk moeten aanvragen. Het Europese merkenbureau zal vanwege de enorme bekendheid van de iPad zonder meer erkennen dat het hier om een onderscheidend merk gaat, waardoor het stuk eenvoudiger wordt de Galaxy-lookalike te bestrijden.

Bas Kist
Op de FD-site: hier

IEF 10952

Niet gehouden technische medewerking te verlenen

Rechtbank 's-Gravenhage 22 februari 2012, HA ZA 09-1523 (Cisco tegen Comtek) HA ZA 10-966 (Comtek tegen HP c.s.)

Zelfde partijen tegenover elkaar in IEF 8117. In steekwoorden: Merkenrecht. Vermeende inbreuk door verhandelen (tweedehands) goederen met merk Cisco. Uitputting. Niet gehouden tot technische medewerking. Vrijwaringsincident. Vordering toegewezen. In reconventie: acht de rechtbank zich niet bevoegd.

In citaten, In conventie:

Merkgebruik: 6.6. De rechtbank overweegt dat, hoewel Comtek betwist dat op alle door Cisco c.s. genoemde producten de Merken zijn aangebracht, uit hetgeen zij overigens naar voren heeft gebracht, volgt dat zij niet betwist dat zij de Merken heeft gebruikt door producten voorzien van de Merken te verhandelen en daartoe in voorraad te houden. Merkgebruik door Comtek staat daarmee vast. De vraag is of Comtek daartoe gerechtigd is. Cisco c.s. heeft, als merkhoudster, zoals bepaald in de artikelen 2.20 lid 1 BVIE en 9 lid 1 GMVo, in beginsel het recht zich te verzetten tegen elk gebruik van haar Merken. Het maakt daarbij niet uit of het om namaak gaat of om originele merkproducten die zonder haar toestemming in de EER worden verhandeld; in beide gevallen zijn de desbetreffende producten zonder toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer gebracht. Dit recht van de merkhouder is echter niet oneindig, het wordt onder meer begrensd door het uitputtingsbeginsel opgenomen in artikel 2.23 lid 3 BVIE en artikel 13 lid 1 GMVo, dat inhoudt dat dit recht niet omvat het recht zich te verzetten tegen gebruik van het merk voor waren die onder het merk door de merkhouder of met diens toestemming in de Europese Gemeenschap of de EER in het verkeer zijn gebracht.

Uitputting
6.9. Dat Cisco c.s. het de handel in tweedehands producten moeilijk maakt door zich te beroepen op de Merken en/of door partijen – zoals Comtek stelt – niet behulpzaam te zijn bij het herkennen van namaak, mag zo zijn. Daaruit volgt echter nog niet zonder meer dat zij die handel onmogelijk maakt of zodanig frustreert, dat deze feitelijk onmogelijk wordt, althans Comtek heeft onvoldoende concrete onderbouwing verschaft om tot een dergelijke conclusie te kunnen komen. (...)

6.12. De rechtbank overweegt dat hetgeen door Comtek is aangevoerd onvoldoende is om te kunnen aannemen dat sprake is van uitputting van de rechten van Cisco c.s. ten aanzien van alle onder 3.5 en 3.6 genoemde producten. Comtek heeft zich slechts uitdrukkelijk op uitputting beroepen waar het de producten betreft die zij stelt te hebben ontvangen van HP c.s. Met betrekking tot de andere producten (te weten: de 16 producten van de testaankopen en de overige producten waarop beslag is gelegd) heeft zij met betrekking tot uitputting haar stelling in het geheel niet onderbouwd. Indien en voor zover komt vast te staan dat deze producten zijn voorzien van de Merken, staat vast dat de rechten van Cisco c.s. ten aanzien van deze producten niet zijn uitgeput. Ten aanzien van de producten die Comtek van HP c.s. stelt te hebben ontvangen, heeft zij geen bewijs overgelegd noch is door middel van serienummers of andere identificerende kenmerken door haar een verband gelegd tussen producten die Comtek stelt van HP c.s. te hebben ontvangen en de producten die onder haar in beslag zijn genomen. Dat de eigendom van deze producten op het moment dat beslag werd gelegd (nog) niet van HP c.s. op Comtek was overgegaan, biedt hiervoor geen ondervanging omdat niet in geschil is dat Comtek deze producten in voorraad had ter verhandeling aan derden, hetgeen in beginsel voldoende is om inbreuk aan te nemen.

6.13. Conform haar bewijsaanbod, zal de rechtbank Comtek, zoals in het dictum verwoord, het bewijs opdragen van haar stelling dat onder de producten die onder haar in beslag zijn genomen en genoemd zijn in het proces-verbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008, zich producten bevinden die zij heeft ontvangen van HP c.s. De rechtbank zal Comtek bij akte in de gelegenheid stellen zich uit te laten of en, zo ja, op welke wijze, zij dit bewijs wenst te leveren, alsmede zich uit te laten over de producten genoemd in het procesverbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008 met betrekking waartoe zij dit bewijs wil leveren.

Misbruik van procesbevoegdheid strijd met mededingingsrecht
6.17 Comtek heeft niet aannemelijk gemaakt dat Cisco c.s. uitsluitend haar rechten ten aanzien van de Merken handhaaft met een ander doel dan het doel – althans één van de doeleinden – waarvoor haar deze rechten zijn verleend. Er is evenmin sprake van misbruik van procesbevoegdheid op de grond dat de belangen van Cisco c.s. bij handhaving niet opwegen tegen die van Comtek bij het ongestoord verhandelen van de producten waarvan de merkrechten niet zijn uitgeput. Ook is onvoldoende onderbouwd gesteld om strijd met mededingregels te kunnen aannemen.

Technische medewerking
6.25. Cisco c.s. betwist dat zij gehouden is maatregelen te treffen waardoor Ciscoproducten voor Comtek als originele producten herkenbaar zijn en aan Comtek technische medewerking te verlenen waardoor Comtek namaak van echt kan onderscheiden en dat het haar vrijstaat om, ter waarborging van de vertrouwelijkheid van echtheidskenmerken, deze geheim te houden. Zij voert aan dat Comtek een eigen verantwoordelijkheid (zelfs rechtsplicht) heeft om zich ervan te vergewissen dat de van de Merken voorziene producten door of met toestemming van Cisco c.s. in de EER in het verkeer zijn gebracht. Ook voert zij aan dat Comtek met betrekking tot de producten die onderwerp zijn van deze procedure door haar zijn ingekocht toen zij nog toegang had tot de technische verificatiedienst via de website van Cisco c.s. en dat zij kennelijk deze mogelijkheid ter verificatie van de authenticiteit van de door haar ingekochte producten onbenut heeft gelaten.

8.1. laat Comtek toe tot tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling dat alle producten die onder haar in beslag zijn genomen en genoemd zijn in het proces-verbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008, met uitzondering van de daarin genoemde tape, antistatische zakken en Prolab, voorzien zijn van de Merken;

8.2. draagt Comtek bewijs op van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat 25 (althans een of meerdere) door haar nader te specificeren producten van de producten die onder haar in beslag zijn genomen en genoemd zijn in het proces-verbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008, afkomstig zijn van HP c.s.;

IEF 10951

Cupje van Perry

Kantonrechter rechtbank Rotterdam 7 april 2010, LJN BV6681 (verzoekster tegen verweerder [O])

Met dank aan Charissa Koster, ABC Legal: vergelijk IEF 8953 [en zie onder].

Arbeidsrecht en IE. Werkgeversauteursrecht. Verweerder is Algemeen Directeur en heeft een leidende rol in ontwikkelen van nieuwe verpakkingen van noten en zuidvruchten. Nadat de contracten voor de productie bijna rond was, heeft verweerder medegedeeld dat het 'cupje van Perry', zo werd het steevast aangeduid, op persoonlijke titel als gemeenschapsmodel heeft geregistreerd. Verzoekster wilde geen licentie afnemen onder, voor hem, onaanvaardbare condities.

Omdat het 'cupje van Perry' in eigen tijd en op eigen kosten is ontworpen, op eigen naam en kosten is geregistreerd en dat verweerder een licentie wilde aangaan, blijkt dat verzoekster deze (auteurs)rechten onderkend. Echter om de juistheid te beoordelen zal het horen van getuigen noodzakelijk zijn. Verzoekster verzet zich niet-succesvol tegen nadere bewijsgaring, zoals door verweerder gevraagd.

Uit IEF 8953: Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2010, KG ZA 10-720 (PvO tegen Dutch-Nut-Group B.V./Faerch Plats A/S)

Modeldepot. Hangende de opgestarte bodemprocedure, die vanwege faillissement niet is voorgezet, heeft de ex-werknemer een kort geding gestart. DNG en Faerch zijn een samenwerking aangegaan betreffende de exclusieve ontwikkeling en productie van een notendispenser. Omdat Faerch op 25 maart 2009 de Gemeenschapsmodellen 001112361 en 001508680 heeft gedeponeerd en de ex-werknemer een evident identiek modeldepot heeft verricht op een later tijdstip 12 mei 2009, wordt de eerstgenoemde in het gelijk gesteld.

Nu de vorderingen in reconventie een direct uitvloeisel zijn van het verweer in conventie, zal de voorzieningenrechter de volledige kosten toerekenen aan het geschil in conventie [ad €24.662,89]

Arbeidsrechtelijke voortzetting: Het primaire verzoek, ontbinding arbeidsovereenkomst vanwege dringende reden, kan niet worden toegewezen nu de door werkgever hieraan ten grondslag gelegde feiten alle door werknemer gemotiveerd zijn betwist en de lezing van werknemer niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt, zodat van de juistheid van het door werkgever gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken.

Het subsidiaire verzoek van werkgever en het tegenverzoek van werknemer gaan beide uit van door de gerezen situatie veranderde omstandigheden die aan een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie in de weg staan. De kantonrechter deelt die inschatting van partijen en de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden. Gezien de omstandigheden bestaat er geen aanleiding de hoogte van de aan werknemer toe te kennen vergoeding te differentiëren al naar gelang de indiener van het verzoek.

7.3 Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie de (intellectuele eigendoms)rechten toekomen die verbonden zijn aan de nieuw ontworpen verpakking. Door [verzoekster] is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Den Haag om hieromtrent een uitspraak te krijgen. [verweerder] heeft bepleit dat in de onderhavige procedure nader onderzoek, in de vorm van het horen van getuigen, zal plaatsvinden naar (de afspraken over) (de aanspraken op) die rechten. Immers, eerst dan zal het handelen van partijen ten opzichte van elkaar in een juist daglicht kunnen worden gezien om een oordeel te kunnen te geven over eventuele verwijtbaarheid van (een der) partijen bij een uit te spreken ontbinding. [verzoekster] heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen het horen van getuigen, stellende dat de aard van de onderhavige procedure zich met het hiermee gepaard gaande uitstel niet verdraagt alsmede dat de vraag wie rechthebbende is geen beantwoording behoeft om het handelen van partijen te kunnen beoordelen.

7.4 De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de thans voorliggende gegevens niet valt vast te stellen wie de rechthebbende is en ook dat duidelijkheid hierover noodzakelijk is om de primaire grondslag van het verzoek van [verzoekster] te kunnen toetsen. Immers, indien partijen (uitdrukkelijk of stilzwijgend) overeen zijn gekomen dat [verweerder] de rechten toekwamen (zoals zijn standpunt luidt) zal dat tot een geheel andere waardering van diens handelen aanleiding geven dan wanneer [verweerder] zich eigenmachtig en zonder instemming van [verzoekster] als rechthebbende heeft laten registreren (zoals [verzoekster] stelt).

Nu de door [verzoekster] aan de primaire grondslag van haar verzoek ten grondslag gelegde feiten alle door [verweerder] gemotiveerd zijn betwist, diens lezing niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt en [verzoekster] zich verzet tegen nadere bewijsgaring, moet de conclusie zijn dat van de juistheid van het door [verzoekster] gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken. Het primaire verzoek kan dan ook niet worden toegewezen.

IEF 10950

Motorrijders, een publiek dat zich geenszins beperkt

BBIE 10 februari 2012, oppositienr. 2003968 en nr. 2004077 (TLG Gewerbeparkt Simson tegen REMA-Tip Top Nederland)

Beslissingen ingezonden door Bart Schweitzer, Novagraaf Nederland BV.

ONEL/OMEL-leer. Merkenrecht. Oppositie op grond van ouder Europees gecombineerd woord-/beeldmerk SIMSON  tegen aangevraagde beeldmerk SIMSON, woordmerk SIMSON (allen in klasse 12 overeenstemmend, vervoermiddelen). De oppositie wordt afgewezen. Het merk wordt ingeschreven voor alle waren. Er volgt twee maal een oppositiekostenveroordeling ad €1.000.

Bijna drie jaar na aanvang van de ‘SIMSON’ opposities wordt de ONEL/OMEL-leer weer gevolgd. In dit geval wordt gebruik van een CTM in (Oost) Duitsland niet voldoende geacht (‘rekening houdende met de relevante markt van de waren in kwestie’) om instandhoudend gebruik van het Gemeenschapsmerk aan te nemen. Motorfietsonderdelen en accessoires zijn naar hun aard evident bestemd voor motorrijders, een publiek dat zich geenszins beperkt tot een deel van de Unie, maar zich in tegendeel in de gehele Europese Unie bevindt. Citaten uit nr. 2003968.

35. Uit de ingediende stukken kan dus hooguit gebruik van het ingeroepen recht in (een deel van) Duitsland blijken. Verweerder acht dit ontoereikend voor het in stand houden van een gemeenschapsmerk (zie punt 21). Ook het Bureau is van oordeel dat dit niet per definitie voldoende is om normaal gebruik aan te nemen in de Europese Unie. Gebruik in uitsluitend één lidstaat leidt niet noodzakelijkerwijs tot wel of geen normaal gebruik  binnen de Gemeenschap (zie BBIE, oppositiebeslissingen ONEL/OMEL, nr. 2004448, 15 januari 2010 en ROBERTSON, nrs. 2003572 en 2003573, beide 29 april 2011). Immers, moet worden  onderstreept dat de interne (politieke) landsgrenzen van de Gemeenschap in beginsel geen rol spelen, maar dat er conform de Europese rechtspraak, rekening dient te worden gehouden met  alle concrete omstandigheden van het geval teneinde vast te stellen of er sprake is van “normaal gebruik” voor de instandhouding van het ingeroepen merk. 

36. In casu heeft dit gebruik betrekking op de waren onderdelen en accessoires voor motorfietsen. Deze waren zijn naar hun aard evident bestemd voor  motorrijders, een publiek dat zich geenszins beperkt tot een deel van de Unie, maar zich in tegendeel in de gehele Europese Unie bevindt.

37. Onder deze omstandigheden is het Bureau van oordeel dat een dergelijk beperkt gebruik onvoldoende is om als instandhoudend gebruik van een gemeenschapsmerk te gelden.

Conclusie
38. Gezien de omvang van het recht dat verbonden is aan een gemeenschapmerk en rekening houdend met de relevante markt van de waren in kwestie, is het Bureau van oordeel dat het gebruik van het merk in een zo beperkt deel van de Unie in het voorliggend geval onvoldoende is om als normaal gebruik van het gemeenschapsmerk te kunnen gelden.

BVIE

IEF 10948

Actualiteitendebat persvrijheid Caroline von Hannover II

West-Indisch Huis, Amsterdam, woensdag 7 maart 16u tot 18u, volledige uitnodiging.

Recentelijk is het Caroline von Hannover II-arrest gewezen waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens haar eerdere arrest (Caroline I) inzake portretrecht en privacy van royalty’s lijkt te temperen. De strijd die prinses Caroline van Monaco ruim tien jaar geleden voerde tegen haar achtervolgende paparazzi heeft geleid tot de belangrijkste portretrechtzaak in Europa. Ook de Nederlandse (vrijwillige) Mediacode beroept zich op Caroline I.

Naar aanleiding hiervan organiseert uitgeverij deLex op woensdag 7 maart 2012 van 16.00 tot 18.00 uur een actualiteitendebat in Het West-Indisch Huis in Amsterdam. Na afloop is er gelegenheid tot het drinken van een borrel.

Tijdens deze bijeenkomst zal een viertal sprekers dit arrest met u doornemen en hun visie geven wat het arrest voor mogelijke gevolgen heeft voor de toekomst. Vervolgens zal er ruimte zijn voor inbreng vanuit en discussie met de zaal.

• Jens van den Brink, mediarecht advocaat, Kennedy Van der Laan
• Bertil van Kaam, mediarecht advocaat, Van Kaam advocaten
• mr. Willem F. Korthals Altes, seniorrechter rechtbank Amsterdam.
• prof. mr. Gerard Schuijt, emeritus hoogleraar Mediarecht Universiteit Leiden en oud-hoofddocent UvA.

De onderwerpen zijn, globaal: portretrecht, privacy, persvrijheid, de mediacode, andere richtlijnen rondom perspublicaties. Het arrest Caroline von Hannover II is te vinden op IE-Forum onder IEF 10878.

Kosten 
Deelname € 225,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van IE-Forum betalen €195 (excl. BTW).
Hierin zijn begrepen de kosten koffie, thee, documentatie en de borrel.

Hier aanmelden


Ook op IE-Agenda, zie hier.

IEF 10947

ACTA gaat naar HvJ EU

Statement by Commissioner Karel De Gucht on ACTA (Anti-Counterfeiting Trade Agreement)

Volledige ACTA-tekst onder.

I am glad to say that this morning my fellow Commissioners have discussed and agreed in general with my proposal to refer the ACTA agreement to the European Court of Justice.

We are planning to ask Europe’s highest court to assess whether ACTA is incompatible - in any way - with the EU's fundamental rights and freedoms, such as freedom of expression and information or data protection and the right to property in case of intellectual property.

 

As you are no doubt aware, within the EU institutional process, the European Commission has already passed ACTA to national governments for ratification. The Council has adopted ACTA unanimously in December and authorised Member States to sign it. The Commission has also passed on ACTA to the European Parliament for debate and a future vote.

That said, I believe the European Commission has a responsibility to provide our parliamentary representatives and the public at large with the most detailed and accurate information available. So, a referral will allow for Europe’s top court to independently clarify the legality of this agreement.

In recent weeks, the ratification process of ACTA has triggered a Europe-wide debate on ACTA, the freedom of the internet and the importance of protecting Europe’s Intellectual Property for our economies.

But let me be very clear: I share people’s concern for these fundamental freedoms. I welcome that people have voiced their concerns so actively – especially over the freedom of the internet. And I also understand that there is uncertainty on what ACTA will really mean for these key issues at the end of the day.

So I believe that putting ACTA before the European Court of Justice is a needed step. This debate must be based upon facts and not upon the misinformation or rumour that has dominated social media sites and blogs in recent weeks.

As I have explained before the European Parliament on several occasions, ACTA is an agreement that aims to raise global standards of enforcement of intellectual property rights. These very standards are already enshrined in European law. What counts for us is getting other countries to adopt them so that European companies can defend themselves against blatant rip-offs of their products and works when they do business around the world.

This means that ACTA will not change anything in the European Union, but will matter for the European Union.

Intellectual property is Europe’s main raw material, but the problem is that we currently struggle to protect it outside the European Union. This hurts our companies, destroys jobs and harms our economies. This is where ACTA will change something for all of us - as it will help protect jobs that are currently lost because counterfeited and pirated goods worth 200 billion Euros are floating around on the world markets.

So let me be clear: ACTA will change nothing about how we use the internet and social websites today – since it does not introduce any new rules. ACTA only helps to enforce what is already law today.

ACTA will not censor websites or shut them down; ACTA will not hinder freedom of the internet or freedom of speech.

Let's cut through this fog of uncertainty and put ACTA in the spotlight of our highest independent judicial authority: the European Court of Justice.

This clarity should help support a calm, reasoned, open and democratic discussion on ACTA - whether at the national or at the European level. We will also be in contact with the other European institutions to explain this step and why it would make sense that they make the same move.

Further information on ACTA:
What is ACTA about?
Full text of the ACTA in English and all EU languages
More information on the transparency during the ACTA negotiations

Op andere blogs:
SOLV

IEF 10946

De gevolgen van de Pirate Bay blokkade voor internetgebruikers

J. Spauwen, O.Volgenant, De gevolgen van de Pirate Bay blokkade voor internetgebruikers, IEF 10946.

Bijdrage ingezonden door Joran Spauwen en Otto Volgenant, Kennedy Van der Laan.

Nu het stof van de BREIN / Ziggo & XS4All uitspraak langzaam neerdaalt, is het goed om nog eens beter naar het vonnis te kijken en dan vooral de gevolgen voor de internetgebruikers. In eerdere berichtgeving (Mediareport) zijn de overwegingen van de rechtbank Den Haag al op een rijtje gezet. In een helder vonnis concludeert de rechtbank dat filteren in het geval van de Pirate Bay proportioneel en op zijn plaats is. Het blokkeren van internetverkeer blijft binnen de antieke kaders van de e-commercewetgeving echter een lastige puzzel. Ondanks de vloeiende redenering van de rechtbank wordt dit vonnis dan ook niet klakkeloos geaccepteerd door de branche (nu.nl). Ook de betrokkenen zelf hebben verder protest aangekondigd en gaan in hoger beroep (tweakers.nl). De aangekondigde strijd belooft in ieder geval verdere verdieping van dit lastige vraagstuk. Een mooi moment om de afweging van de rechtbank Den Haag onder de loep te leggen en eens te kijken naar een onderwerp dat nog te weinig aandacht heeft gekregen: het belang van internetgebruikers.

1. De Pirate Bay blokkade
2. Het spanningsveld voor tussenpersonen
3. Het belang van de internetgebruikers
4. SOS Internet

1. De Pirate Bay blokkade
Even ter opfrissing: wat wil BREIN dat de internetproviders doen? “(H)et blokkeren en geblokkeerd houden van de toegang van haar abonnees tot de (…) genoemde domeinnamen/(sub)domeinen en IP adressen via welke The Pirate Bay opereert.” BREIN vordert hiermee in feite twee soorten blokkades: een domeinnaamfilter en een ip-adresfilter. Beide filters hebben uiteraard wel met elkaar te maken, ze hebben beide namelijk betrekking op het bereiken van een website op een andere computer (server) via het internet. Alle computers op het internet hebben een ip-adres. Dit adres kan gebruikt worden om ‘verbinding’ te leggen met andere computers. Google’s .nl website op haar Nederlandse computer is bijvoorbeeld bereikbaar door het ip-adres 173.194.69.94 – eveneens van Google – in te typen in een browser. Dit is natuurlijk volstrekt onwerkbaar en daarom is het Domain Name Systeem uitgevonden om domeinnamen te koppelen aan ip-adressen. Wie www.google.nl intypt zal daarom automatisch worden herleid naar het ip-adres 173.194.69.94 en de daarbij behorende computer. Deze verwijzing gebeurt meestal door een computer van de internetprovider (de DNS server), die een gigantische lijst bijhoudt van alle domeinnamen en gekoppelde ip-adressen. De door de rechtbank toegewezen blokkades betekenen dus dat de internetproviders:

1. van alle websiteverzoeken van hun klanten moeten controleren of hierin wordt verzocht een domeinnaam van de Pirate Bay om te zetten in een ip-adres; en zo ja, dit verzoek niet te verwerken.
2. van alle websiteverzoeken van hun klanten moeten controleren of deze leiden tot een ip-adres van de Pirate Bay; en zo ja, dit verzoek te weigeren.

2. Het spanningsveld voor tussenpersonen
Voor het opleggen van deze blokkade moet een ingewikkelde afweging worden gemaakt. Dit komt omdat de zorgvuldigheidsnormen voor internetproviders op dit gebied slechts bestaan uit vage kaders, die bovendien enigszins tegenstrijdig zijn. De Nederlandse wetgeving maakt het mogelijk tussenpersonen te verbieden diensten aan te bieden die door derden worden gebruikt voor het maken van inbreuk op auteursrechten (artikel 26d Auteurswet). Bovendien wordt in de Europese Auteursrechtrichtlijn overwogen dat deze tussenpersonen in veel gevallen het meest aangewezen zijn om een inbreuk op hun dienst te beëindigen. Daartegenover staat dat internetproviders onder de zogenaamde safe harbors vallen en niet aansprakelijk zijn voor de informatie die zij doorgeven (artikel 6:196c BW). Hier kunnen uitzonderingen op worden gemaakt, maar uit de Europese e-commercerichtlijn blijkt dat een uitzondering nooit mag neerkomen op een algemene monitor- of filterverplichting. De regelgeving op dit gebied vormt dus een spanningsveld, met aan de ene kant de mogelijkheid tussenpersonen een verbod op te leggen en aan de andere kant de uitsluiting van monitor- en filterverplichtingen. Aan dit spanningsveld liggen verschillende principes ten grondslag, zoals de noodzaak rechthebbenden een passend beschermingsniveau te bieden, de ontwikkeling van informatietechnologie niet in de weg te staan en bescherming van privacy van de internetgebruikers.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Pirate Bay blokkade niet neerkomt op een algemene monitor- en filterverplichting. Een interessante conclusie. Zoals hiervoor is uitgelegd komt de blokkade vanuit praktisch oogpunt neer op controle van de websiteverzoeken van de klanten van de internetproviders op domeinnamen en ip-adressen van de Pirate Bay. Dit betekent dat alle verzoeken, ook die voor andere websites, langs een zwarte lijst moeten worden gelegd. Hiermee wordt dus al het internetverkeer van iedere internetgebruiker gemonitord. De rechtbank legt helaas niet precies uit waarom deze vorm van controle niet onder het verbod op algemene monitor- en filterverplichtingen valt. Zij stelt enkel dat het niet gaat om deep packet inspection en concludeert dat de blokkade tot de mogelijkheden hoort.

De vraag of de blokkade ook in dit geval moet worden opgelegd, beoordeelt de rechtbank aan de hand van de subsidiariteit en proportionaliteit van de maatregel. Dit komt neer op de vraag of er geen effectievere middelen zijn om het doel te bereiken en of het doel het middel heiligt. De rechtbank verwijst voor deze toets naar de uitspraak in de Scarlet / SABAM zaak, gewezen door het Hof van Justitie [red. IEF 10551]. De subsidiariteits- en proportionaliteitstoets komen voort uit de toepassing van grondrechten. Hierdoor is de afweging van de rechtbank in wezen teruggebracht tot het fundament van het conflict, namelijk tussen het recht op eigendom van de rechthebbende, het recht op ondernemerschap van de internetprovider en het recht op privacy en informatievrijheid (vrijheid van meningsuiting) van de internetgebruikers. Oftewel, de hiervoor genoemde basisprincipes die ten grondslag liggen aan het spanningsveld waarop de aansprakelijkheid van tussenpersonen zich bevindt.

3. Het belang van de internetgebruikers
De vraag is of in deze procedure het recht van de internetgebruiker wel genoeg aan bod is gekomen. Door het recht op privacy en informatievrijheid enkel mee te nemen in de afweging omtrent aansprakelijkheid van de tussenpersoon is mogelijk onvoldoende gewicht toegekend aan het zelfstandige en fundamentele recht van de internetgebruikers.

Als we opnieuw kijken naar de subsidiariteit en, met name, de proportionaliteit, maar dan puur vanuit het standpunt van de gebruiker, heeft de blokkade een aanzienlijke impact. Het betekent namelijk dat al het verkeer van de internetgebruikers moet worden gecontroleerd. Technisch kan dit wellicht een eenvoudige aanpassing zijn, het gevolg is er niet minder om. Er is sprake van controle vooraf op communicatie van de internetgebruikers. Dit is principieel gezien een zware maatregel. Daarbij komt dat het bezoeken van een computer van de Pirate Bay niet per se betekent dat de onrechtmatig geachte torrents worden gedownload. De blokkade is dus een paardenmiddel. Dat dit middel eenvoudig is toe te passen is geen doorslaggevend argument. Dit impliceert namelijk dat de privésfeer van internetters alleen wordt beschermd als zij beschermingsmaatregelen nemen die het internetverkeer verhullen, zoals vpn, proxyservers of andere encryptietechnieken. Het is duidelijk dat internetproviders deze beschermde vormen van communicatie niet mogen hacken. Ter analogie; foto’s nemen van iemand in zijn huis, is niet ineens toegestaan omdat diegene is vergeten de gordijnen dicht te doen.

De blokkade is om deze redenen een serieuze inbreuk op het recht op privacy en informatievrijheid van de eindgebruikers, waarbij vooral meetelt dat de maatregel effect heeft op al het internetverkeer, ook het verkeer dat niets te maken heeft met de Pirate Bay. Een dergelijk inperking van grondrechten is mogelijk, maar moet volgens artikel 8 en 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zorgvuldig worden getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De mogelijkheid om zonder inmenging te kunnen communiceren is vanuit privacy en informatievrijheid van groot belang en daarom ook gewaarborgd door de ePrivacy Richtlijn (artikel 5 lid 1). Om, zoals in deze zaak het geval is, niet de inhoud van de communicatie, maar de mogelijkheid daartoe te beperken is in beginsel uit den boze. Toezicht moet achteraf plaatsvinden en mag partijen niet vooraf de mond snoeren (artikel 7 lid 3 Grondwet). De rechtbank staat in haar vonnis wel stil bij het belang van de abonnees van Ziggo en XS4All, maar benoemt niet specifiek dat al het internetverkeer door de blokkade gecontroleerd moet worden en legt vooral niet uit waarom deze inbreuk gerechtvaardigd is. Redenerend vanuit het doel van de blokkade is de volledige reikwijdte van de inbreuk op de grondrechten van de gewone internetgebruikers dus onderbelicht gebleven, terwijl dit juist van fundamenteel belang is.

Naast de subsidiariteit en proportionaliteit moet de beperking van een grondrecht volgens het EVRM overigens ook voorzienbaar zijn. Dit ligt lastig omdat volgens de Minister van Justitie een websiteblokkering juridisch niet mogelijk is (speerpuntenbrief) en ook eurocommissaris Reding heeft verklaard dat websiteblokkering uit den boze is [statement]. Volgens de rechtbank kan zij aan deze stelling geen gewicht toekennen omdat ze niet deel uitmaken van de wetgeving of de totstandkoming daarvan. Voor zover de vraag ziet op de uitleg van een rechtsregel heeft de rechtbank hierin gelijk. Echter, de toets die hier aan de orde is heeft betrekking op de voorzienbaarheid en bepaaldheid van de regelgeving. Het negeren van de opmerkingen van de wetgever is daarom opmerkelijk, omdat het publiek voor de bedoeling en de betekenis van regelgeving immers wel naar deze partijen zullen luisteren.

4. SOS Internet
Kortom, genoeg redenen om in hoger beroep nog eens naar de grondslag voor de Pirate Bay blokkade te kijken en daarbij in het bijzonder rekening te houden met de belangen van de internetgebruikers. Het is daarom toe te juichen dat het Steunfonds Open en Stabiel Internet (SOS Internet) aanstaande donderdag 23 februari 2012 een bijeenkomst organiseert om te onderzoeken of zij zich kunnen voegen in het hoger beroep. Voor iedereen die geïnteresseerd is, zie hier de uitnodiging.

IEF 10945

Voor vanmiddag: Brein/Ziggo-XS4all

Link
De Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) en de Vereniging voor Auteursrecht (VVA) organiseren een gezamenlijke studiemiddag over de Brein/Ziggo-XS4All-zaak en het Europese perspectief zoals dat gevormd wordt door onder meer de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in Scarlet/Sabam (en Sabam/Netlog). Vooraanstaande sprekers (prof. mr. Egbert. Dommering, prof. mr. Arno Lodder en prof. mr. Dirk Visser) verzorgen inleidingen, die gevolgd worden door een discussie.

Inschrijven: studiemiddag@mediaforum.nl
Waar
Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29, 1011 JV Amsterdam
Wanneer
woensdag 22 februari 2012
Prijs
Toegang is voor leden gratis. Niet-leden betalen Euro 20,=.
Inclusief

Bijlage
: pdf

Programma
14.00-14.30 uur inloop (koffie/thee)
14.30-14.50 uur Prof. mr. Egbert Dommering
14.50-15.10 uur Prof. mr. Arno Lodder
15.20-15.40 uur Prof. mr. Dirk Visser
15.40-16.00 uur Pauze
16.00-17.15 uur debat
17.15 borrel

IEF 10944

Trouw vermelden

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 16 december 2011, LJN BV6471 (billijkheidshalve schadevergoeding)

Uitspraak is mede ingezonden door Thomas Berendsen, BANNING.

[gedaagde] heeft op zijn website een aantal artikelen van voornoemde auteurs en Trouw geplaatst en deze integraal overgenomen. Bij elk artikel is Trouw als bron Trouw vermeld, zonder de naam van de auteurs.

De website heeft een hobbymatig karakter en een laag bezoekersaantal. De artikelen zijn na de eerste sommatie verwijderd. Er wordt - billijkheidshalve - een schadevergoeding van € 400,- toegekend. Geen volledige proceskostenveroordeling.

8.Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding, wordt als volgt overwogen. Voor de schending van het auteursrecht en de persoonlijkheidsrechten maakt [eiseres] primair aanspraak op 2,5 keer de economische waarde, subsidiair op de economische waarde. Als onweersproken staat vast dat de website van [gedaagde] een hobbymatig karakter heeft. [gedaagde] heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de website een laag bezoekersaantal kent. Bovendien heeft [gedaagde] de artikelen direct na de sommatiebrief van [eiseres] van de website verwijderd. Gelet op deze omstandigheden, wordt aangenomen dat de artikelen weinig zijn bekeken. Aangezien [gedaagde] bij de artikelen de bron heeft vermeld, was bovendien duidelijk dat Trouw hierop de auteursrechthebbende is. Het voorgaande betekent dat sprake is van weinig verlies aan exclusiviteit. Aangezien aannemelijk is dat als [gedaagde] zich van de juridische situatie bewust was geweest, hij geen toestemming voor het plaatsen van de artikelen zou hebben gevraagd, maar niet zou zijn overgegaan tot het plaatsen van de artikelen, wordt geoordeeld dat de volledige economische waarde in het onderhavige geval geen reële maatstaf is. Nu evenwel sprake is van een inbreuk op het auteursrecht en de persoonlijkheidsrechten, zal hiervoor billijkheidshalve een schadevergoeding van € 400,- worden toegekend.

10. Het gevorderde bevel tot staking van de inbreuk op de auteursrechten zoals bedoeld in r.o. 2.2 zal worden afgewezen, nu vaststaat dat geen sprake meer is van inbreuk op de auteursrechten van Trouw. Vaststaat immers dat [gedaagde] na ontvangst van de sommatiebrief de betreffende artikelen van zijn website heeft gehaald. Ook het gevorderde bevel om iedere inbreuk op de bedoelde auteursrechten gestaakt te houden komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu onvoldoende gesteld of gebleken is dat er enige aanwijzing is dat [gedaagde] voornemens is om opnieuw zonder toestemming van Trouw artikelen op haar website te plaatsen.

Proceskosten 12. Gelet op de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten. Het betreft hier een intellectuele eigendomszaak waarop artikel 1019h Rv van toepassing is. Gelet op de omvang e n de complexiteit van de zaak verzet de redelijkheid zich naar het oordeel van de kantonrechter echter tegen toewijzing van de gevorderde volledige proceskostenveroordeling. De proceskosten zullen daarom worden toegewezen op de bij de sector kanton gebruikelijke wijze.