IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 9848

Opgenomen als contactgegeven

Gerechtshof 's-Gravenhage 28 juni 2011, LJN BQ9516 (Fysio Reeuwijk, appellante tegen geïntimeerde)

Wellicht ten overvloede. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Domeinnaam kan handelsnaam worden, i.c. geen sprake van. Hof bevestigt vonnis van kantonrechter dat appellanten de domeinnaam www.fysioreeuwijk.nl niet gebruiken als handelsnaam, maar hebben opgenomen als contactgegeven op uitingen. Geïntimeerde maakt aldus geen inbreuk op handelsnaam met die domeinnaam. Geen verwarringsgevaar. Geen beoordeling onrechtmatige daad. Appelante veroordeelt in de kosten 1019h Rv.

7.   (...) Een domeinnaam is in beginsel niet meer of anders dan een internetadres van de domeinnaamhouder. Een domeinnaam kan echter tot handelsnaam worden wanneer zij in het handelsverkeer wordt gebruikt ter aanduiding van een onderneming.
  Naar het oordeel van het hof is daarvan in het onderhavige geval echter geen sprake.

8.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [appellante] de aanduiding ‘www.fysioreeuwijk.nl’ (of ‘Fysio Reeuwijk’) niet gebruiken als handelsnaam. Het oordeel van de kantonrechter ter zake is dus juist. Dat betekent dat de eerste grief faalt en dat de tweede grief, die betrekking heeft op de vraag of sprake is van verwarringsgevaar, geen behandeling behoeft. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen. De vraag of de bij brief van 2 mei 2011 ingediende vermeerdering van verzoek toelaatbaar is (vgl. HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21), kan in het midden blijven.

9. (...) Daarbij overweegt het hof dat de onderhavige procedure een procedure krachtens artikel 5 Handelsnaamwet is als bedoeld in artikel 1019 Rv.; zij valt dus onder de reikwijdte van artikel 1019h Rv. inzake de proceskostenveroordeling in intellectuele-eigendomsinbreuk-zaken. 

10.   In deze procedure is geen plaats voor een beoordeling van het verzoek van Hartog en van Keulen op basis van artikel 6:162 BW.

Lees het arrest (link / pdf).

IEF 9847

Hoe Nederlanders dit begrijpen?

Gerecht EU 28 juni 2011, Zaak T-471/09 (Dr. August Oeker Nahrungsmittel KG tegen OHIM-Bonfait BV)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure. Gemeenschapsaanvrage BUONFATTI (kant-en-klaar maaltijden) tegen OHIM en obv ouder Benelux woordmerk BONFAIT (divers voedsel). Geen verwarringsgevaar art. 8 (1)(b) 207/2009.

Beroepskamer zegt dat Nederlandse consument begrippen 'bon' en 'buon' en 'fait' en 'fatti' als dezelfde begrijpen. Dit is onjuist. De diepere betekenis van de merken en het verschil daartussen zullen Nederlandstalige consumenten in de supermarkt niet doorgronden (als Franstalige dat al doen) en met elkaar in verband zou brengen, dat acht het Gerecht onwaarschijnlijk. Geen verwisselingsgevaar, zeer geringe overeenstemming neutraliseert eventuele begripsmatige overeenstemming niet. Beslissing Kamer van Beroep wordt vernietigd.

79      Erstens steht dieses Vorbringen im Widerspruch zu der vom HABM vertretenen Ansicht, dass die Verbraucher der erworbenen Ware nur geringe Aufmerksamkeit schenkten, wenn es sich um ein Lebensmittel des Massenkonsums handele. Verbraucher, die beim Kauf nur eine geringe Aufmerksamkeit an den Tag legen, untersuchen nämlich nicht die Struktur und den tiefer liegenden Sinn der beiden Zeichen.

80      Zweitens erscheint es wenig wahrscheinlich, dass die niederländischsprachigen Verbraucher bei einem durchschnittlichen Grad an Aufmerksamkeit – ohne dass die Frage zu prüfen wäre, in welchem Umfang sie Kenntnisse der französischen oder italienischen Sprache haben – bei der Auswahl der Ware im Supermarkt ein offenbar der französischen Sprache zuzurechnendes Zeichen und ein anderes, offenbar der italienischen Sprache zuzurechnendes ins Niederländische übersetzen, um den identischen verborgenen Sinn der beiden Zeichen zu entdecken.

81      Drittens erbringt das HABM in Bezug auf die französischsprachigen Verbraucher keinen Beweis für seine Behauptungen, dass diese Verbraucher u. a. aufgrund dessen, dass Italienisch und Französisch beides romanische Sprache seien, über ein Mindestverständnis des Italienischen verfügten, das es ihnen ermögliche, den tiefer liegenden Sinn der Marke Buonfatti zu erfassen und ihn in die Nähe des Sinns der Marke Bonfait zu rücken.

82      Außerdem müssten – selbst unterstellt, die französischsprachigen Verbraucher verfügten über solche Kenntnisse – auch diese als Verbraucher mit einem durchschnittlichen Grad an Aufmerksamkeit, die Lebensmittel des gängigen Verbrauchs kaufen, das offenbar der italienischen Sprache zugehörige Zeichen zunächst einmal übersetzen, um es in die Nähe des tiefer liegenden Sinns der Marke Bonfait zu rücken. Abgesehen davon, dass eine solche Untersuchung beim einfachen Kauf von Lebensmitteln des gängigen Verbrauchs unwahrscheinlich ist, erscheint es noch weniger wahrscheinlich, dass dem Durchschnittsverbraucher das Ergebnis einer solchen Untersuchung spontan in den Sinn kommt.

86      Da die fraglichen Zeichen eine geringe klangliche Ähnlichkeit, allenfalls eine geringe bildliche Ähnlichkeit sowie eine für die französischsprachigen Verbraucher geringe und für die niederländischsprachigen Verbraucher sehr geringe begriffliche Ähnlichkeit aufweisen, ist festzustellen, dass keine Verwechslungsgefahr besteht, denn der geringe – ja sogar sehr geringe – Grad der Ähnlichkeit der Zeichen reicht aus, um die starke Ähnlichkeit der in Rede stehenden Waren zu neutralisieren.

Lees de uitspraak hier (link).
GMVo 207/2009

IEF 9846

Gehuurde standplaatsen

Rechtbank 's Gravenhage 22 juni 2011, HA ZA 07-1758 (Stichting de Thuiskopie tegen gedaagde sub 1 t/m 5)

Sluit nauw aan bij IEF 9791. Collectief beheer. Blanco dragers. Bewijs. Vordering voor heffingen verkoop blanco dragers op diverse beurzen in Nederland. Op gedaagde sub 1 na, verschijnen de Duitse gedaagden niet en worden vorderingen toegewezen. Bewijs: niet in alle gevallen slaagt Stichting de Thuiskopie aanwezigheid te bewijzen. Huur van standplaatsen bij Nederlandse beurzen.

Rechtbank verbiedt import en verhandeling zonder verschuldigde thuiskopievergoeding te voldoen voor alle gedaagden. Voor gedaagden sub 2 - 5: Beveelt gespecificeerde opgave. Overleggen van alle bescheiden. Forse dwangsommen, zie dictum: bijvoorbeeld opgelegd resp. 250 per drager of €10.000 per dag met een maximum van €1 miljoen.

2.20. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [Gedaagde sub 1] uitsluitend verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verkopen op de beurs van 1 oktober 2006 in de Rijnhallen in Arnhem. [Gedaagde sub 1] heeft niet bestreden dat hij de blanco gegevensdragers die hij op die beurs heeft verkocht, ook heeft geïmporteerd. [Gedaagde sub 1] is dus verplicht tot betaling van de over die gegevensdragers verschuldigde thuiskopievergoeding. Gesteld noch gebleken is dat die vergoeding is betaald.

2.21. Wat betreft het aantal door [Gedaagde sub 1] voor de beurs van 1 okotber 2006 geïmporteerde gegevensdragers zal de rechtbank uitgaan van de opgaven die [Gedaagde sub 1] heeft overgelegd en die zijn voorzien van een accountantsverklaring (productie 21 van [Gedaagde sub 1]). De Stichting heeft die opgaven bestreden met de stelling dat de opgaven betrekking zouden hebben op verkochte aantallen in plaats van geïmporteerde aantallen. Dat betoog wordt niet ondersteund door het afschrift van de twee opgaven die [Gedaagde sub 1] heeft overgelegd. Die vermelden juist uitdrukkelijk dat het gaat om een aanmelding “bij import of fabricage” (productie 21.2 van [Gedaagde sub 1]) respectievelijk een “aanmelding van geïmporteerde blanco dvd-r/rw” (productie 21.3 van [Gedaagde sub 1]).

Lees het vonnis hier (pdf, LJN)

IEF 9845

Artikel 45d Aw

Beantwoording kamervragen over naburige rechten medewerkers en makers van film- en tv-producties (art. 45d Aw), Aanhangsel van de Handelingen II 2010/11, 2657, nr. 2011Z09683

In navolging van de Kamervragen (hier) en een kritisch stuk van Gerben Kor, 'Waarom verklaart de werkgever de filmmaker dood'' uit 2010. 

1. Kunt u ingaan op de kwestie dat in de aanpassing van artikel 45d van de Wet naburige rechten alleen rekening wordt gehouden met de positie van de producent en niet met de positie van de makers, zoals regisseurs en acteurs? Acht u dit redelijk, aangezien deze immers eveneens als cultureel ondernemers te kwalificeren zijn?

Antwoord: De regeling van artikel 45d Auteurswet tracht een balans te vinden tussen zowel de belangen van de makers als het belang van de producent van een filmwerk. De producent dient over de rechten te kunnen beschikken om het filmwerk te kunnen exploiteren. De maker heeft recht op een billijke vergoeding voor de exploitatie van zijn werk. Het juridische kader voor 45d Auteursrecht wordt onder meer gevormd door artikel 14bis van de Berner Conventie waarin is bepaald dat makers die zich verbonden hebben tot het leveren van bijdragen zich in beginsel niet kunnen verzetten tegen ‘de verveelvoudiging, het in omloop brengen, de openbare uitvoering of opvoering, de overbrenging per draad aan het publiek, de radiouitzending, de mededeling aan het publiek, het aanbrengen van ondertitels en het nasynchroniseren van de teksten’ van het filmwerk. Zie over de verschillende stelsels van rechtenoverdracht die te billijken zijn in het systeem van de Berner Conventie het antwoord op vraag 3.

In 2010 is over een voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht geconsulteerd. Naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp is thans een wetsvoorstel auteurscontractenrecht in voorbereiding. Het versterken van de contractuele positie van de auteur en uitvoerende kunstenaar in de verhouding tot zijn exploitant heb ik als een van de speerpunten van mijn beleid aangemerkt. Zoals opgemerkt in de speerpuntenbrief van 11 april 2011 (TK 2010-2011, 29 838, nr 29) zal in de zomer een wetsvoorstel aan de ministerraad worden aangeboden.

2. Wat is uw reactie op klachten over de (hoogte van de) vergoeding die wordt betaald door producenten en omroepen aan makers in de film- en tv-sector, hoewel dit bij wet verplicht is? Acht u deze vergoeding redelijk?
 
Antwoord: Uit een onderzoek van het Instituut voor Informatierecht is gebleken dat makers zich ten opzichte van de exploitanten van hun werken in een structureel zwakkere onderhandelingspositie bevinden. Deze uitkomst is onlangs herbevestigd in het onderzoek ‘Wat er speelt’. De zwakkere onderhandelingspositie is voor mij reden geweest het wetsvoorstel auteurscontractenrecht voortvarend ter hand te nemen. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van een exploitatieovereenkomst hecht ik eraan op te merken dat bij een geschil over de hoogte van de vergoeding het aan de rechter is om zich daarover uit te spreken en niet aan de staatssecretaris.

3. Kunt u ingaan op de stelling dat bijvoorbeeld acteurs in het onderhandelingsproces voor naburige rechten te zwak staan in Nederland, in vergelijking met het buitenland, bijvoorbeeld Duitsland?

Antwoord: Zoals onder 1 opgemerkt wordt ook in het internationaal juridisch kader onderkend dat de producent van een filmwerk over bepaalde rechten moet kunnen beschikken. Globaal genomen zijn er drie stelsels met betrekking tot rechtenoverdracht bij filmwerken. Het Verenigd Koninkrijk hanteert het stelsel van de ‘film copyright’ waarbij de producent als auteur van het filmwerk wordt beschouwd. Oostenrijk en Italië gaan uit van het stelsel van de ‘cessio legis’ op grond waarvan degene die een creatieve bijdrage hebben geleverd als medeauteurs worden beschouwd maar de uitoefening van het exploitatierecht van rechtswege aan de producent toekomt. Nederland hanteert evenals Duitsland en Frankrijk het stelsel van de ‘présomption de cession’ op grond waarvan het recht om het filmwerk te exploiteren wordt vermoed aan de producent overgedragen te zijn tenzij er sprake is van een andersluidend beding. Het stelsel van de ‘présomption de cession’ biedt de maker de meeste speelruimte om over zijn rechten te beschikken.

4. Hoe denkt u ervoor te zorgen dat deze schadelijke situatie voor eerdergenoemde makers zal veranderen en het eerder genoemde wettelijke recht in zowel letter als geest voortaan wel zal worden nageleefd?

5. Bent u bereid ervoor te zorgen dat de positie van acteurs, regisseurs, schrijvers en overige makers in de film- en tv-sector, indien de huidige wettelijke bescherming onvoldoende blijkt, deze wettelijke bescherming dan te regelen opdat oneigenlijke afkoop door omroepen/distributeurs of andere opdrachtgevers van audiovisuele media wordt tegengegaan?

Antwoord: In de beleidsbrief van 11 april 2011 heb ik het versterken van de contractuele positie van de auteurs en uitvoerende kunstenaars door middel van een wetsvoorstel auteurscontractenrecht aangemerkt als speerpunt van mijn auteursrechtbeleid. Hieronder valt ook het versterken van de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de film- en tv-sector. Het wetsvoorstel wordt deze zomer aan de ministerraad aangeboden.

Lees het antwoord op kamervragen hier (pdf).

IEF 9844

Zomerse bijeenkomsten

Jurisprudentiebijeenkomst Merken- en Modelrecht

Donderdag 30 juni 2011 15:00 - 18:30, 
3 PO-punten, bijeenkomst te Leiden

Tijdens deze bijeenkomst zullen  Joris van Manen (Hoyng Monegier LLP) , Paul Reeskamp (Klos Morel Vos & Schaap) en Christien Wildeman (Kennedy Van der Laan) belangrijke en actuele jurisprudentie de revue laten passeren, waarbij zowel merkenrecht, als modelrecht als procesrechtelijke aspecten aan bod komen. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte over de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak. Laatste plaatsen nog beschikbaar hier.

Open Source Licentie-compliance 

Dinsdag 12 juli 13:30 - 17:30, 
3 PO-punten (Regeling vakbekwaamheid), workshop te Utrecht

GPL-enforcer Armijn Hemel en ICTRecht een middagworkshop over de belangrijkste knelpunten zijn en hoe u daarmee omgaat.

In deze middagworkshop leert u wat de belangrijkste knelpunten zijn en hoe u daarmee omgaat. Welke eisen stellen licenties als de GPL en hoe worden deze in de praktijk nageleefd? Middels een interactieve demo laat Armijn u zien hoe schendingen van de GPL worden opgespoord. Voor advocaten en bedrijfsjuristen. Meer hier (later) hier en op ITenRecht.nl.

Aanmelden is nog mogelijk (tot 2 dagen vóór bijeenkomst): info(a)ICTRecht.nl

Managing patent conflicts 2011

Woensdag 31 Augustus - vrijdag 2 september 2011
Een interactieve workshop over beheer van octrooiconflictsituaties die voornamelijk voorkomen in't MKB. Industrial Property Office, Praag, Tjechië

Dit is een unieke kans om beheer van octrooiconflicten in het MKB te begrijpen. Octrooiprofessionals en ervaren praktijkbeoefenaars uit de industrie presenteren methodes, 'best practices' en nuttige inzichten. Onder begeleiding van trainers zullen deelnemers fictieve zaken oplossen in praktijkgerichte groepsoefeningen. Het programma omvat R&D project management, een mock-up trial en simulatie van licentieonderhandelingen.

Over het programma en online reservering: hier (Ref.: OC02-2011)
Contact: academy@epo.org
Georganiseerd door European Patent Academy in samenwerking met IPO Tjechië en Licensing Executive Society (LES)

Leiden Revisited 2011

Donderdag 29 september 14:30 - 19:00, 
2 PO-punten (in aanvraag) netwerkbijeenkomst te Leiden

Sinds 2006 organiseren de Vrienden van de Juridische Faculteit te Leiden (VVJF), in samenwerking met het Juridisch PAO van de Universiteit Leiden, "Leiden Revisited: een middag terug in de collegebanken. Keuze voor de sessie Intellectuele eigendom:

1- “Gebruik van merken als Google Adwords (nav Tempur, eBay en Interflora)” (30 minuten). Spreker: Mw. mr. Adonna Alkema, advocaat te Amsterdam bij HofhuisAlkema en Leids IE Alumna.
2- "De volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken" (30 minuten). Spreker: Mw. mr. Charlotte Vrendenbarg, promovenda IE-procesrecht Universiteit Leiden en Leids IE Alumna.
3- "Eva Maria Painer en andere recente IE ontwikkelingen" (30 minuten). Spreker: Prof.mr. Dirk Visser, hoogleraar IE in Leiden, advocaat bij Klos Morel Vos & Schaap te Amsterdam en Leids IE Alumnus.

Aanmelden en meer lezen via deze link

IEF 9843

Sokkenwinkel

BBIE 6 juni 2011, oppositienr 2005017 (Sock Shop Ltd. tegen Sokshop B.V.)

Merkenrecht. Oppositie o.g.v. ouder woordmerk SOCK SHOP en woord-/beeldmerk SOCKSHOP tegen woord-/beelmerk SOKSHOP. Oppositiebeslissing. Totaalindruk woordmerk stemt niet (voldoende) overeen. Totaalindruk met woord-/beeldmerk ook (onvoldoende) overeenstemmend. Geen vergelijking van de waren nodig, ondanks dat beiden klasse 25 en 35. Afgewezen, merk wordt ingeschreven.

33. Volgens vaste rechtspraak zal het publiek over het algemeen een beschrijvend bestanddeel van een samengesteld merk niet beschouwen als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door dit merk opgeroepen totaalindruk (GEU, NLSport, NLJeans, NLActive en NLCollection, T-117/03–T-119/03 en T-171/03, 6 oktober 2004). Zoals reeds aangegeven, geldt dit voor het beschrijvende element “Sokshop” in het betwiste teken, maar ook voor de ondertekst, die louter verwijst naar het internetadres van de website van verweerder, en waarin dezelfde beschrijvende aanduiding eveneens voorkomt. In dergelijke omstandigheden spelen de figuratieve elementen van het teken een belangrijke rol: de sierlijke vormgeving van de letter S en de antieke kast op de achtergrond neemt haast evenveel ruimte in beslag als de woordelementen.

34. Het verwarringsgevaar is des te groter naarmate de onderscheidingskracht van het oudere merk sterker is. Merken die hetzij van huis uit, hetzij wegens hun bekendheid op de markt, een sterke onderscheidingskracht hebben, genieten dus een ruimere bescherming dan merken met een geringe onderscheidingskracht (HvJEU, Canon, Sabel en Lloyd, alle reeds geciteerd). In casu is het ingeroepen recht beschrijvend voor waren en diensten die betrekking hebben op sokken en aanverwante artikelen en mist het onderscheidend vermogen. Het loutere feit dat een variant van deze beschrijvende en nietonderscheidende aanduiding in een andere vormgeving en spelling, naast andere elementen, voorkomt en het betwiste teken, is in casu onvoldoende om de consument in verwarring te kunnen brengen aangaande de herkomst van de betrokken waren of diensten. In deze omstandigheden zal de consument immers meer oog hebben voor de punten van verschil dan voor deze van overeenkomst

Lees de beslissing hier (link).
BVIE

IEF 9842

Wordt als voldoende prikkel beschouwd

Vrz. Rechtbank Breda 27 juni 2011, KG ZA 11-282 (Dreamgirl Int. en Jörg tegen Benstout)

Met dank aan Rik Geurts en Rutger van Rompaey, QuestIE-advocatuur.

Auteursrechten. Exclusieve licentierechten foto's erotisch lingerie. Slaafse nabootsing. Onrechtmatig handelen.

Dreamgirl ontwerpt en produceert erotische lingerie, exclusieve distributieovereenkomst licentierecht aan Jörg. Aangeboden via www.dreamgirllingerie.nl. Klantenrelatie Benstout beëindigd, ongeautoriseerd gebruik van fotomateriaal ter aanprijzing van erotische artikelen.

Bewijs: Copyright Registration Certificates ingebracht, ogv Amerikaans geregistreerde auteursrecht jo. art. 1 Aw. Verweer: foto's zijn geleverd door een Chinese leverancier. Bereidheid foto's te verwijderen, maar in de toekomst voorziet Benstout problemen, omdat hij niet kan nagaan of foto's afkomstig zijn van Dreamgirl Int. omdat hij niet de catalogi bezit.

Vorderingen toegewezen: nooit toestemming geweest (ook niet toe partijen nog zaken met elkaar deden). Onwetendheid niet aannemelijk, als al sprake is geweest van onwetendheid dan is die door Benstout bewust gezocht. Herhaalde inbreuk. Rectificatie en dwangsom: €500 per dag wordt als voldoende prikkel beschouwd.

3.4. Dreamgirl Inc heeft haar status als auteursrechthebbende van de in het geding gebrachte foto's onderbouwd door overlegging van zogenaamde Copyright Registration Certificates en door verwijzing naar artikel 5 van de "Berner Conventie". De stelling dat Dreamgirl Int. auteursrechthebbende is van de foto's die staan afgebeeld in de overlegde catalogi van Dreamgirl Int. en op de website dreamgirllingerie.com is overigens niet door Benstout betwist. Als uitgangspunt geldt dan ook dat eisers op grond van het in Amerika geregistreerde auteursrecht juncto artikel 1 van de Auteurswet het uitsluitend recht hebben om de in het geding gebrachte foto's openbaar te maken en te verveelvoudigen en dat anderen in beginsel niet is toegestaan dan met voorafgaande toestemming van eisers.

3.5. Volgens eisers hebben zij Benstout nooit toestemming verleend om foto's van Dreamgirl Int. op de website www.benstout.nl af te beelden, ook niet toen partijen nog zaken met elkaar deden. Uit de opstelling van Benstout leidt de voorzieningenrechter af dat Benstout van oordeel is dat hij gedurende de tijd dat hij producten van Dreamgirl Int. verkocht wel toestemming had om de bewuste foto's op zijn website af te beelden.
(...)

3.6. Dat Benstout niet wist dat de foto's van Dreamgirl Int. waren omdat hij die foto's kreeg aangeleverd door een Chinese leverancier met de naam Xinsimei Lingerie Co., welke tevens handelt onder de naam Dglingerie is niet aannemelijk. Als er al sprake is geweest van onwetendheid dan is die door Benstout bewust gezocht. Gezien zijn rechtstreekse bekendheid met de producten en het fotomateriaal van Dreamgirl Int., en in ieder geval na de herhaaldelijke auteursrechtelijke waarschuwingen van Jörg over het onrechtmatig gebruik van de foto\s van Dreamgirl Int. op de website van Benstout.nl, had Benstout onderzoek moeten verrichten naar de oorsprong van de betrokken foto's. Niet uitgesloten kan worden dat het Benstout door zijn bekendheid met Dreamgirl Int. ook zonder onderzoek direct duidelijk had moeten zijn dat sprake was van auteursrechtinbreuk.

3.7. (...) Dat Benstout niet beschikt over de in het geding gebrachte catalogi is aannemelijk aangezien hij geen producten meer afneemt van Jörg. Wel toegankelijk voor Benstout zijn de websites van eisers(...). Het gebod zal daarom worden toegewezen uitsluitend voor zover het foto's betreft die op genoemde websites staan afgebeeld.  voor zover er thans nog foto's op de website van www.benstout.nl staan afgebeeld (...) gevorderde dwangsom zal worden gematigd als hierna in de beslissing te vermelden. Een bedrag van € 500,-- wordt als voldoende prikkel beschouwd, nu Benstout zich berei heeft verklaard aan de vorderingen te voldoen.

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9841

In de serie Topsectoren

In navolging van IEF 9832

Advies Topteam High Tech Systemen en Materialen (hier): Holland High Tech

p. 31 Opkomende markten zijn belangrijk voor de Nederlandse export…

In de opkomende markten spelen overheden een dominante rol. Dat maakt een actieve rol van de Nederlandse overheid onontkoombaar. Maar ook in de ons omringende landen en in de VS is internationaal ondernemen geen vanzelfsprekendheid. Handelsbarrières en het ontbreken van een level playing field vormen belemmeringen voor Nederlandse bedrijven. Daarin spelen (oneerlijke) douaneprocedures en (te hoge) importtarieven een rol, maar ook belemmeringen voor (R&D-)investeringen en de bescherming van intellectueel eigendom. MKB bedrijven hebben soms een beperkte kennis van de lokale marktpraktijken en marktmogelijkheden en een moeilijke toegang tot de juiste (lokale) partijen. Maar ook interne regelgeving, standaarden en certificatie, en taal- en cultuurverschillen werken belemmerend om efficiënt internationaal te kunnen ondernemen.

Advies Topsector Energie (hier): Energie in beweging

p.9 Inzet op versterken rol starters en snelle groeiers binnen het MKB.

Naast het op maat aanbieden en toegankelijk stellen van generieke faciliteiten die eerder zijn genoemd, heeft het innovatieve MKB behoefte aan beter en laagdrempeliger toegang tot met name de GTIs [red. Grote Technologisch Instituten]. Dit kan bijvoorbeeld door de benodigde papiermassa om toegang te krijgen tot cofinanciering meer op maat te maken en tenders niet af en toe maar semi-continu open te stellen. Daarnaast verdient het aanbeveling over te gaan tot het instellen van een onafhankelijke helpfaciliteit die het MKB ondersteunt bij onduidelijkheden over en moeilijkheden met Intellectual Property (IP). Hiermee kan worden voorkomen dat onderzoek vastloopt op onduidelijkheden rond IP positie of dat MKB-bedrijven de GTIs, waarmee in samenwerking onderzoek is verricht, later als concurrent tegenkomen. Dit zal naar verwachting bijdragen aan de samenwerking tussen GTIs en het MKB, omdat men nu uit angst voor dergelijke moeilijkheden soms juist de GTIs omzeilt.

IEF 9840

Uitwerking regeerakkoord onder media

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeert de Tweede Kamer over de uitwerking van het regeerakkoord op de onderdelen landelijke publieke omroep, Wereldomroep, regionale omroep en Muziekcentrum van de Omroep (hierna: MCO). Uitwerking regeerakkoord onder media, 17 juni 2011, referentie 309071.

Een realistische prijs ligt volgens het Commissariaat tussen 0,5 cent en 3,4 cent. De prijs van 14 cent die de NPO hanteerde in de recente onderhandelingen, vindt het Commissariaat niet realistisch.(...) Het Commissariaat stelt daarom voor uit te gaan van de gemiddelde waarde van 1,95 cent per papieren gids en deze waarde om de twee jaar te herberekenen.  (…) Het kabinet deelt de conclusies van het Commissariaat voor de Media. Het model dat uitgaat van de gemiddelde waarde biedt marktpartijen mogelijkheden om snel en tegen redelijke exploitatievoorwaarden aan de slag te gaan. (...) Bij de wettelijke uitwerking van het model zullen ook de voorstellen van het Commissariaat over elektronische en online programmagidsen betrokken worden. Ook voor die gidsen komen immers de programmagegevens beschikbaar. Het kabinet deelt de mening van het Commissariaat dat hiervoor andere (lagere) tarieven moeten gelden, die rekening houden met de aard van deze gidsen.

Auteursrecht makers, p. 7

Belang van de publieke omroep voor de audiovisuele productiesector De publieke omroep is in Nederland de belangrijkste producent van audiovisuele producties en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse audiovisuele creatieve industrie. Producties komen vaak tot stand in samenwerking met onafhankelijke producenten, maar zijn altijd vervaardigd door audiovisuele makers: zij zijn onmisbaar voor de taakuitoefening van de publieke omroep. Makers hebben naast hun honoraria recht op een redelijke auteursrechtelijke vergoeding bij verdere exploitatie van deze producties, maar de onderhandelingen over de vergoeding voor deze exploitatievormen verlopen moeizaam. Het zou goed zijn als beide partijen zich inzetten voor de totstandkoming van nieuwe exploitatiemodellen, al dan niet in samenwerking met derden, waarin makers op realistische wijze meedelen in de opbrengsten. Dit is in wederzijds belang, zeker gezien de komende bezuinigingen. Het kabinet roept beide partijen dan ook op om hiermee aan de slag te gaan. De overheid zal erop toezien dat deze exploitatiemodellen binnen de kaders van de Auteurswet blijven.

Programmagegevens, p. 25 
In het regeerakkoord is afgesproken dat de beschikbaarheid van programmagegevens zal worden verruimd. Ik heb tijdens het debat over de mediabegroting gezegd dat het kabinet een snelle, maar wel evenwichtige oplossing nastreeft, met als uitgangspunt de beschikbaarheid van programmagegevens tegen een marktconforme vergoeding. Daarvoor heb ik eerst de NPO de kans gegevens om in overleg met de uitgevers vóór 1 april 2011 tot een onderhandelingsresultaat te komen. Parallel hieraan heb ik het Commissariaat voor de Media verzocht te onderzoeken hoe de programmagegevens op een zorgvuldige en evenwichtige wijze beschikbaar gesteld kunnen worden. De NPO heeft inmiddels laten weten dat de onderhandelingen mislukt zijn. Het Commissariaat heeft op 17 mei 2011 zijn onderzoeksrapport aan mij uitgebracht, getiteld: Is er nog iets op de tv?, dat als bijlage bij deze brief is gevoegd. Het rapport bevat een gedegen analyse van de problematiek.

Een realistische prijs ligt volgens het Commissariaat tussen 0,5 cent en 3,4 cent. De prijs van 14 cent die de NPO hanteerde in de recente onderhandelingen, vindt het Commissariaat niet realistisch. Het Commissariaat vindt het niet verstandig de programmagegevens in één keer tegen de laagste prijs beschikbaar te stellen. Het Commissariaat stelt daarom voor uit te gaan van de gemiddelde waarde van 1,95 cent per papieren gids en deze waarde om de twee jaar te herberekenen. Overigens adviseert het Commissariaat niet de prijs tot nul te reduceren. In dat geval zullen namelijk de commerciële omroepen niet geneigd zijn hun prijzen te laten aansluiten bij die van de publieke omroep en is het niet mogelijk om alternatieve programmagidsen te exploiteren. Daarvoor zijn immers ook de gegevens van de commerciële omroepen noodzakelijk.

Het kabinet deelt de conclusies van het Commissariaat voor de Media. Het model dat uitgaat van de gemiddelde waarde biedt marktpartijen mogelijkheden om snel en tegen redelijke exploitatievoorwaarden aan de slag te gaan. Bovendien kan rekening gehouden worden met marktgedrag van partijen. Zo wordt op een evenwichtige manier ruimte gemaakt voor marktpartijen, kunnen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de programmainformatie voor het publiek in stand blijven, en kan de schade voor de publieke omroep beperkt zijn. Bij de wettelijke uitwerking van het model zullen ook de voorstellen van het Commissariaat over elektronische en online programmagidsen betrokken worden. Ook voor die gidsen komen immers de programmagegevens beschikbaar. Het kabinet deelt de mening van het Commissariaat dat hiervoor andere (lagere) tarieven moeten gelden, die rekening houden met de aard van deze gidsen.

Meer lezen? Beleidsnota 'Is er nog iets op TV', Rapport 'Toekomstscenario's voor het Muziekcentrum van de omroep'

IEF 9839

Wisselwerking met mededingingsrecht

Rapport 'De Wisselwerking tussen Auteursrecht en Mededingingsrecht: Rechts- en economischwetenschappelijke bevindingen', Bijlage bij de Speerpuntenbrief Kamerstukken II 2010/11, 29 838, nr. 29.

Inhoudsopgave H4 Beantwoording van de onderzoeksvragen o.g.v. de juridische en economische beschouwingen

4.1 De positieve en negatieve gevolgen van het auteursrecht
4.2 De positieve en negatieve gevolgen van het bestaan van CBO’s
4.3 Het voorkomen en beperken van negatieve consequenties voor de mededinging en de rol van het mededingingsrecht
4.4 De aanpak in verschillende jurisdicties
4.4.1 Vooraf te beoordelen aspect: het vaststellen van een machtspositie
4.4.2 Licentieweigering/leveringsweigering 4.4.3 Tariefdifferentiatie/prijsdiscriminatie
4.4.4 Excessieve prijzen
4.4.5 Economische overwegingen die niet aan bod komen in de rechtspraktijk
4.4.6 Recapitulatie
4.5 De optimale vergoeding voor auteursrechthebbenden
4.6 De beperking van de mededinging door de uitoefening van het auteursrecht

Auteursrecht. p. 105 De mogelijke positieve en negatieve gevolgen van auteursrecht overziend komen wij tot de conclusie dat het ondenkbaar is dat een economie op langere termijn efficiënt kan opereren zonder het bestaan van een vorm van auteursrecht. De economische groei van een land hangt nauw samen met de mate van innovatie en hoewel er gevallen zijn waarbij de financiële prikkels die het auteursrecht mogelijk maakt niet tot meer innovatie leiden, zal het over het algemeen zo zijn dat er veel minder goederen geproduceerd worden die nu door het auteursrecht beschermd worden als dat recht er niet meer zou zijn. Ook is het zo dat het mededingingsrecht er in voorziet dat de belangrijkste potentiële negatieve gevolgen van het bestaan van auteursrecht worden opgeheven of aangepakt. Verder kan getracht worden eventueel nog overblijvende negatieve gevolgen van het bestaan van auteursrecht aan te pakken door naar de vormgeving te kijken die aan het auteursrecht is gegeven (waarover hieronder meer).

CBO's p.107 De mogelijke positieve en negatieve gevolgen van het bestaan van CBO’s overziend komen wij tot de conclusie dat over het algemeen de positieve effecten zullen overheersen. In veel sectoren zal het zo zijn dat het auteursrecht als zodanig weinig beschermend werkt indien individuele auteurs dan wel hun eigen werk kunnen beschermen, maar concurrentie tussen auteurs van soortgelijke producten er toe leidt dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, is de hoge vaste kosten die met het maken van informatiegoederen verbonden zijn terug te verdienen. Ook zijn de transactiekosten verbonden aan het heffen door individuele auteurs van royalties prohibitief. Daarnaast is het zeker ook ten aanzien van CBO’s zo dat de meer pregnante negatieve gevolgen van hun bestaan effectief door het mededingingsrecht kunnen worden aangepast. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat het mededingingsrecht alle mogelijke negatieve economische gevolgen het hoofd kan bieden. Beleid moet er op gericht zijn dat de rechtsposities van CBO’s dusdanig vormgegeven zijn dat mogelijk negatieve gevolgen zo veel mogelijk voorkomen worden.

Rol mededingingsrecht, p. 111 Samenvattend kan men ten aanzien van de rol van het mededingingsrecht stellen, dat het weliswaar een rol kan vervullen bij het wegnemen van de mogelijk negatieve gevolgen van CBO’s, maar dat deze rol beperkt is. Excessieve prijszetting kan bij mededingingsrechtelijk toezicht worden beteugeld, doch enkel voor zover het overdreven karakter van de prijzen manifest duidelijk is. Voor wat betreft de twee andere mechanismen waarmee de mogelijk negatieve gevolgen van CBO’s kunnen worden getemperd, te weten het beperken van hun taak tot de inning van royalties, of het creëren van concurrentie tussen CBO’s per sector, biedt het mededingingsrecht geen geëigend middel.

Laatste (samenvattende) paragraaf over beperking van de mededinging door de uitoefening van het auteursrecht is te uitgebreidt om rechtmatig gebruik te maken van citaten: v.a. pagina 123. Lees hier (pdf)

Meer lezen? S. van Loon, Licentieweigering als misbruik van machtspositie, deLex: Amsterdam 2008