IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9486

Aanpassingen van hetzelfde basismodel

V.l.n.r. Jascal, RucanorGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2011, HD 200.071.622, Rucanor Europe B.V. tegen Jascal Sports (met dank aan Menno Jansen, JWJ advocaten).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Schoenen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Breda, 1 juli 2010, IEF 8949). Beide partijen kopen bij dezelfde Chinese fabrikant een basismodel in voor een kinderschoen. De door partijen toegepaste variaties op het basismodel leiden tot een andere totaalindruk, waardoor van inbreuk geen sprake  is. Eveneens geen slaafse nabootsing, nu niet is aangetoond dat de schoen van eiser een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. (Afbeelding: v.l.n.r. Jascal, Rucanor, klik op afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: 4.9.2. Vaststaat dat zowel de Vadim-schoen als de schoen van Jascal aanpassingen betreffen van hetzelfde basismodel. De vorm, de gebruikte materialen, de zool en de gestikte vlakindeling behoren tot het basismodel en behoren om die reden niet tot de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Reeds bestaande elementen in het modebeeld van de (kinder)sportschoenen zijn eveneens geen auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Daaronder vallen, zoals aangegeven onder 4.7.4, de klittenbandriempjes en de plaatsing van de logo's op de buitenzijkant, de achterkant en het bovenste klittenbandriempje. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen bestaan uit de volgende elementen:
- extra horizontale lijn op de voorkant van de schoen, zichtbaar gemaakt in print;
- het blokjesmotief op het vak dat loopt van de zijkanten naar de achterkant van de
schoen;
- zigzagstiksels aan de voorkant en boven aan de zijkant van de schoen.

4.9.3. Naar voorlopig oordeel van het hof verschillen de totaalindrukken die de beide schoenen maken, indachtig de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen, voldoende zodat er geen sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin. (…)

4.9.4. (…) Het hof is voorshands van oordeel dat ondanks de bestaande overeenkomsten, de genoemde verschillen - in het bijzonder de in het oog springende blauwe rand van de voering aan de bovenkant van de schoen - er toe leiden dat de totaalindrukken van de schoenen voldoende verschillen om niet van een ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van art. 13 Aw te kunnen spreken.

4.9.5. Het voorgaande brengt het hof tot het voorlopig oordeel dat Jascal geen inbreuk maakt op het auteursrecht dat rust op de Vadim-schoen. (…)

Slaafse nabootsing: 4.1 0.2. (…)  Door Rucanor is niet op een andere wijze aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de Vadim-schoen is verhandeld op de Nederlandse markt, of dat deze een eigen plaats op de Nederlandse markt heeft of had ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal. Het hof is om die reden van oordeel dat voorshands niet is gebleken dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Rucanor heeft aanvullend bewijs aangeboden van haar stelling dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij, omdat het in de onderhavige procedure in kort geding geen ruimte aanwezig acht voor aanvullende bewijslevering.

4.10.3. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de Vadim-schoen geen eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal, waardoor er geen sprake is van een onderscheidend vermogen en verwarring niet te duchten is.

Lees het arrest hier en update hier (LJN BP8870)

IEF 9485

De billijkheid van een vergoeding

Herman Cohen Jehoram, emeritus hoogleraar Recht van de Intellectuele Eigendom, UvA: De wettelijk voor te schrijven billijke vergoeding van de auteur. Tevens boekbespreking van Schricker-Loewenheim, Urheberrecht Kommentar, 4e druk  2010, 2532 bldz. (Eerder verschenen in IER 2011/1, pp 3-4).

"Het is ondoenlijk om een omvattende bespreking te wijden aan een ruim 2500 bladzijden tellend handboek, en zelfs maar aan een van de specialistische 17 bijdragen hieraan. Daarom heb ik ervoor gekozen slechts één speciaal onderwerp te behandelen uit de bijdrage van Dietz-Haedicke, en wel met betrekking tot de billijke vergoeding (angemessene Vergütung) van de auteur. Dit met het oog op de desbetreffende kernbepaling over de ‘redelijke vergoeding’ van de auteur in artikel 25 c van het Nederlands Voorontwerp auteurscontractenrecht.

Mijn bespreking nu van het hoofdstuk uit Schricker over de ‘angemessene Vergütung’ leek mij een goede gelegenheid te bieden om nader in te gaan op het Duitse voorbeeld.

(...) Hoe wordt echter de billijkheid van een vergoeding vastgesteld? Hiervoor behelst § 32 een sterk uitgewerkte regeling, een hiërarchie van criteria. Bovenaan staat de situatie dat een vergoeding geregeld is in een cao, waarbij bedacht moet worden dat in Duitsland niet alleen werknemers-auteurs hieronder kunnen vallen, maar ook vrije auteurs die beschouwd worden als ‘arbeitnehmerähnliche Personen’. Een dergelijk vastgelegde vergoeding geldt hoe dan ook als billijk. Vervolgens wordt dan de vergoeding billijk geacht die is vastgesteld volgens een gemeenschappelijke vergoedingsregeling, zoals bedoeld in § 36 die hierna zal worden behandeld. Ten slotte is dan die vergoeding billijk die in het handelsverkeer als gebruikelijk en billijk wordt beschouwd.

(...) Uiterst belangrijk in het hele systeem is dan de gemeenschappelijke vergoedingsregeling bedoeld in § 36. (…)  Dietz-Haedicke zijn zwaar teleurgesteld over deze praktijk, maar proberen toch nog lichtpuntjes te zien. Zij schrijven: ‘Belangrijke organisaties van exploitanten schijnen geen aanleiding te zien zich in te laten met gemeenschappelijke vergoedingsregelingen. Andere organisaties zien echter in deze regelingen voordelen en verhoging van efficiëntie, omdat vergoedingsregelingen voor hun een betrouwbare grondslag voor calculaties zouden vormen.’ Op één (direct hierna te bespreken) zeer partieel succesje na is hiervan echter nog niets te merken.

(...) Heeft de olifant van de Duitse wet van 2002 een muis gebaard? Zal hetzelfde verschijnsel zich niet ook in Nederland voordoen ten aanzien van de in artikel 25 c van het Voorontwerp auteurscontractenrecht voorziene regeling? "

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9484

Gastlezing Keyword Advertising

Laatste aankondiging voor morgen: The Trademark Law Institute (TLI), in co-operation with Prof. mr. Tobias Cohen Jehoram from the Erasmus University Rotterdam cordially invites you to attend the guest lecture:

KEYWORD ADVERTISING

Prof. Dr. Ansgar Ohly, LL.M. (University of Bayreuth)

Thursday, March 24, 2011, in the Main Building of the VU University Amsterdam, De Boelelaan 1105, Room 2D-16 (Stoa)

The lecture will be followed by a discussion introduced by Prof. mr. Antoon Quaedvlieg (University of Nijmegen) and Prof. mr. Dirk Visser (University of Leiden), chaired byProf. dr. Martin Senftleben (VU University Amsterdam).

Programme

15:30 hrs. Welcome with coffee and tea 
16:00 hrs. Guest lecture (Prof. Ansgar Ohly)
17:00 hrs. Discussion
18:00 hrs. End of programme


Uitgebreid programma en stukken hier.

IEF 9483

Heeft aldus betrekking op de handhaving

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 mei 2009, LJN: BP8637, V.D.V. Meubelen B.V. tegen [Naam] N.V.
 
Auteursrecht. Meubels. 1019h proceskostenveroordeling in executiegeschillen. Tot nu toe ongepubliceerd tussenarrest uit 2009 in de Frodo-dressoirzaak (zie andere kg en bodemuitspraken hier). Het hof oordeelt i.c. dat art. 1019h Rv. ook van toepassing is op een geschil over de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht is nageleefd. Goede trouw bij inbreuk leidt daarnaast i.c. niet tot buiten toepassing laten 1019h Rv. 

7. VDV voert aan dat artikel 1019h Rv. in deze zaak toepassing mist, nu het debat geen betrekking heeft gehad op een recht van intellectuele eigendom, doch uitsluitend op de vraag of een met een dwangsom versterkt rechterlijk (het hof leest:) gebod is geschonden. Het hof verwerpt dit betoog. De regeling waarvan artikel 1019h Rv. deel uitmaakt is, blijkens het bepaalde in artikel 1019 Rv., van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom. De onderhavige zaak, die tot inzet heeft de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] door VDV is nageleefd, heeft aldus betrekking op de handhaving van het auteursrecht van [geïntimeerde] en valt mitsdien onder het toepassingsbereik van de regeling.

8. Voor zover VDV tevens bedoelt te betogen dat zij bij het maken van inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] te goeder trouw is geweest en dat om die reden een volledige proceskostenvergoeding niet is aangewezen, wordt ook dit betoog verworpen. Nu VDV niet tijdig heeft geappelleerd tegen het vonnis van 25 maart 2008, is in dit hoger beroep uitgangspunt dat VDV na de ingangsdatum van het opgelegde gebod nog éénmaal inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [geïntimeerde], door een dressoir af te leveren waarvan zij wist dat deze inbreuk maakte op het auteursrecht van [geïntimeerde]. VDV heeft geen omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat zij desondanks te goeder trouw was, althans dat het afleveren van een dressoir waarvan zij wist dat deze inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde] haar niet kan worden toegerekend. Zowel de stellingen van VDV, als de door haar overgelegde verklaringen, strekken immers (uitsluitend) ten betoge dat geen inbreuk is gemaakt.

9. Voorts lijkt VDV te betogen dat in casu sprake is van een kleinschalige inbreuk en dat om die reden geen volledige proceskostenveroordeling dient te worden uitgesproken. Voor zover VDV bedoelt dat artikel 1019h Rv. algeheel toepassing mist indien sprake is van een inbreuk van geringe omvang, vindt dit betoog naar ’s hofs voorlopig oordeel geen steun in die bepaling, noch in het bepaalde in artikel 1019 Rv. Wel kan de reikwijdte van het inbreukmakend handelen van invloed zijn op de vaststelling van hetgeen een redelijke en evenredige vergoeding kan worden geacht (vgl. de Memorie van Toelichting bij artikel 1019h Rv., TK 2005-2006, 30 392, nr. 3, blz. 26).

Lees het arrest hier.

IEF 9482

Exciting times for practitioners and scholars

New Copyright Blog Now Available. “The new Kluwer Copyright Blog offers copyright professionals a forum for discussion, analysis and commentary on Europe’s latest and most significant copyright law issues, in English. Managing Editors Bernt Hugenholtz and Lucie Guibault of the Institute for Information Law (IViR) in Amsterdam, will be joined by leading copyright experts who will regularly contribute to the blog, including:

  • Johan Axhamn of the Faculty of Law, Stockholm University, 
  • Francisco Javier Cabrera Blázquez of the European Audiovisual Observatory in Strasbourg; 
  • Catherine Jasserand of the Institute for Information Law in Amsterdam;
  • Till Kreutzer of the Büro für Informationsrechtliche Expertise in Berlin;
  • Philippe Laurent of the Research Center on IT and Law in Namur;
  • Tatiana Sinodinou of the University of Cyprus;
  • Francesco Spreafico of Dewey and LeBoeuf LLP in Milan;
  • Tomasz Targosz of the Institute of Intellectual Property Law, Jagiellonian University Kraków;
  • Guido Westkamp of the Centre for Commercial Law Studies at Queen Mary, University of London.

“In this day and age, copyright law in the European Union and its member states is evolving at a dazzling pace,” said Hugenholtz. “Over the coming years the European Court of Justice is expected to hand down a host of important decisions interpreting the harmonized norms of the European directives on copyright and neighbouring rights. The European Commission is soon to propose initiatives on collective rights management and orphan works. At the national level, courts and legislatures are struggling with such delicate issues as private copying, levies, copyright contracts, limitations and exceptions, and liability of online intermediaries. We may also expect the first 'three strikes' decisions being handed down under the French HADOPI law and the British Digital Economy Act. These are exciting times for practitioners and scholars in the field of copyright, and only a professionally-operated blog can keep up with them.”

Lees het blog hier.

IEF 9481

Een ex parte cross-border verbod

Richard Ebbink, Brinkhof: Een ex parte cross-border verbod tegen een galeriehoudster in Kopenhagen.  Noot bij vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 januari 2011, IEF 9452 (Vuitton/ Plesner)

Een ex parte ordemaatregel van de Nederlandse voorzieningenrechter op grond waarvan een in Denemarken gevestigde galeriehoudster op straffe van een dwangsom verplicht wordt onverwijld in de samenstelling van een schilderijententoonstelling in Kopenhagen in te grijpen, is, ook vanuit een internationaal perspectief, geen kleinigheid.

Het is de vraag of de omstandigheden van het geval een grensoverschrijdende ex parte maatregel rechtvaardigden, zowel jegens de ene als jegens de andere gerekwestreerde.

Tot die omstandigheden behoort de vraag of er werkelijk voldoende belang is om het recht op wederhoor niet toe te passen. Tot die omstandigheden behoort ook de vraag naar de internationale grensoverschrijdende bevoegdheid van de Nederlandse rechter (de situatie van de ‘Deense’ galeriehoudster is op het eerste gezicht niet dezelfde als die van de ‘Nederlandse’ kunstenares). Tot die omstandigheden behoort tenslotte de vraag naar een mogelijke rechtvaardiging van de inbreuk. De uitingsvrijheid is een belangrijk en gevoelig grondrecht dat de afgelopen jaren onder vuur ligt, zowel in Nederland als in Denemarken.

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9480

Vermeend onrechtmatig handelen

Pure TeaGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 15 maart 2011, LJN: BP8125, [X.] N.V. tegen Grand Foodcompany B.V., [Y] & [Z].

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. Procesrecht. Partijen waren eerder betrokken bij de inmiddels gefailleerde onderneming Pure Tea. Eiser [X] heeft inmiddels een overeenkomst gesloten met de curator over de IE-rechten en maakt bezwaar tegen de handelswijze van gedaagden, die eveneens verder zijn gegaan in de Thee-branche en daarbij verwijzen naar  “ons kindje” Pure Tea. De interpretatie van de grieven kost het hof enige moeite, maar het bekrachtigt uiteindelijk grotendeels het (op IE-gronden gedeeltelijk toewijzende) vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de dwangsombepaling: “De rechter is uitsluitend ingeval van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen bevoegd om een opgelegde dwangsom op te heffen of te verminderen.”

4.5.1. Hoewel de tekst van punt 4 van de memorie van grieven, geciteerd in rov. 4.4., inderdaad onduidelijk is, begrijpt het hof de stellingen van [X.], waaronder en meer in het bijzonder punt 34 van de memorie van grieven, aldus dat het vonnis in stand dient te blijven voor zover haar vorderingen zijn toegewezen en dat zij haar vorderingen handhaaft. Uit de tekst van de memorie en uit de grieven blijkt echter niet dat [X.] het vonnis aanvecht voor zover haar vorderingen op basis van IE-recht zijn afgewezen. Het hof begrijpt dat [X.] daarnaast in hoger beroep nieuw geformuleerde vorderingen instelt, gebaseerd op gesteld onrechtmatig handelen van Grand Foodcompany c.s., met name oneerlijke concurrentie.

4.6. Omdat [Y.] en [Z.] in hoger beroep niet zijn verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen hen uitgesloten (art. 130 lid 3 Rv). Het hof zal bij ieder onderdeel van de vordering in hoger beroep nagaan of van een verandering of vermeerdering van eis sprake is. De grondslag voor deze vorderingen, onrechtmatige daad, gebaseerd op de stellingen dat Grand Foodcompany c.s. direct een nieuwe onderneming is gestart met hetzelfde product, afkomstig van dezelfde producent in China en in dezelfde markt, gericht op dezelfde klanten, is ook al in eerste aanleg naar voren gebracht (verg. pleitnota [X.] blad 8 en het vonnis waarvan beroep onder 3.1.4.). Wel heeft [X.] in de memorie van grieven nieuwe verwijten tegen Grand Foodcompany c.s. naar voren gebracht.

(…) 4.12. Het hof overweegt allereerst dat het er in deze procedure niet om gaat of Grand Foodcompany c.s. het vonnis waarvan beroep correct heeft nageleefd. Indien daarover een geschil bestaat moet [X.] een executiegeschil aanhangig maken. In de tweede plaats is het door [X.] in hoger beroep gestelde met betrekking tot vermeend onrechtmatig handelen van Grand Foodcompany c.s. uitsluitend van belang voor zover dat tot toewijzing van de vorderingen zou kunnen leiden. Of in het algemeen sprake is (geweest) van onrechtmatig handelen dat tot schade van [X.] heeft geleid komt derhalve niet aan de orde, nu de vordering tot betaling van een voorschot op schade is afgewezen en daartegen geen grief is aangevoerd.

4.12.1. De vordering sub a). De voorzieningenrechter heeft Grand Foodcompany c.s. de hiervoor in 4.3 onder 1) en 2) vermelde geboden en verboden opgelegd. De voorzieningenrechter heeft gemotiveerd dat en waarom niet alles wat [X.] met betrekking tot het gebruik van de woorden “Pure Tea” vorderde toewijsbaar was. Tegen die motivering heeft [X.] geen grief gericht. [X.] heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat Grand Foodcompany c.s. meer of andere dan de in eerste aanleg besproken activiteiten heeft verricht die ertoe zouden moeten leiden dat een verderstrekkend gebod of verbod op basis van onrechtmatige daad zou moeten worden toegewezen. Dat Grand Foodcompany gebruik maakt van de door haar geregistreerde domeinnaam is door [X.] niet onderbouwd en ook niet gebleken. De enkele registratie van die domeinnaam acht het hof niet onrechtmatig. De stelling dat Grand Foodcompany c.s. in PureTea-producten handelt is niet onderbouwd. (…) Voor het overige is niet gebleken dat Grand Foodcompany c.s. richting de markt, relaties of klanten de aanduiding “Pure Tea” heeft gebruikt. In zoverre falen de grieven. De vordering sub a) is voor het overige zo ruim geformuleerd dat zij niet kan worden toegewezen.

4.13.1. De regeling van de dwangsom in de art. 611a-611h Rv berust op de Benelux-Overeenkomst houdende Eenvormige Wet betreffende de dwangsom van 26 november 1973 (Trb. 1974, 6). Teneinde een uniforme interpretatie van de regeling te waarborgen bepaalt de Overeenkomst dat het Benelux-gerechtshof kennis neemt van vragen omtrent de uitleg van de Eenvormige Wet. De rechter die de dwangsom oplegt heeft een discretionaire bevoegdheid om daaraan (ook ambtshalve) de in de wet genoemde (art. 611a lid 4 en 611b Rv) modaliteiten te verbinden en is eveneens vrij de hoogte van de dwangsom te bepalen (BenGH 2 april 1984, NJ 1984, 704 en BenGH 17 december 1992, NJ 1993, 545).
De vraag rijst, of de onderhavige door de voorzieningenrechter uitgesproken, niet in de wettelijke regeling van de dwangsom genoemde modaliteit, die kennelijk verwijst naar art. 6:2 lid 2 BW en daaraan enige invulling geeft, geoorloofd is en of deze in overeenstemming is met de uitleg door het Benelux gerechtshof, en in navolging daarvan door de Hoge Raad, van de dwangsomregeling. Het hof is van oordeel dat naast de in de wet voorziene gevallen (art. 611d Rv) geen andere beperkingen op de verschuldigdheid van een eenmaal uitgesproken dwangsom kunnen worden geïntroduceerd. De rechter is uitsluitend ingeval van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen bevoegd om een opgelegde dwangsom op te heffen of te verminderen (BenGH 9 maart 1987, NJ 1987, 910). De eisen van redelijkheid en billijkheid spelen een rol bij de vraag of zich een situatie van onmogelijkheid in de zin van art. 611d Rv voordoet, maar een afzonderlijke toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid gaat de wettelijke regeling van de dwangsom te buiten (BenGH 25 mei 1999, NJ 2000, 14 en HR 21 mei 1999, NJ 2000, 13). Grief 4 slaagt dus en het vonnis zal voor wat betreft genoemde clausule worden vernietigd.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, behoudens ten aanzien onderdeel 5.5. van het dictum, waarin de voorzieningenrechter heeft bepaald dat geen van de opgelegde dwangsommen zal worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.

Lees het vonnis hier.

IEF 9479

Ex parte, ex nunc of ex tunc?

Dirk Visser en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Schaap: Ex parte, ex nunc of ex tunc?

Een ten onrechte gegeven ex parte verbod moet niet ex nunc worden opgeheven, maar moet met terugwerkende kracht, dus ex tunc moet worden herzien of vernietigd.

“Het ex parte verbod van art. 1019e Rv is een succes. Er wordt veel gebruik van gemaakt en er wordt weinig bezwaar tegen gemaakt. Kennelijk wordt het dus vaak terecht gegeven. Met enige regelmaat wordt het echter ten onrechte gegeven, soms door (flagrant) onjuiste voorlichting van de voorzieningenrechter. In een dergelijk geval dienen de schadelijke gevolgen van een dergelijk ten onrechte gegeven ex parte verbod uiteraard snel en zo volledig mogelijk ongedaan te kunnen worden gemaakt. Daarvoor is het ‘opheffings’-kort geding. De vraag die in de rechtspraak tot nu toe verschillend wordt beantwoord is of dat door opheffing ex nunc of herziening of vernietiging ex tunc kan of moet gebeuren.

(…) Ook in minder extreme gevallen, zelfs in alle gevallen, is het naar onze mening aangewezen om de herziening van een ex parte verbod hetzelfde te benaderen als het hoger beroep in een kort geding, waarbij in de vorm van vernietiging de maatregel ex tunc geacht wordt niet te zijn gegeven en dwangsommen niet zijn verbeurd. Naar onze overtuiging zal dat niet afdoen aan de effectiviteit en afschrikwekkendheid van het ex parte verbod. Je moet immers wel heel zeker van je zaak zijn om een verbod met dwangsom opzettelijk te gaan overtreden. Wel zal het leiden tot een eerlijker verdeling van de proces- en executie-risico’s en -kosten, met name ook bij het al te lichtvaardig, te ruim of met misleiding van de voorzieningenrechter vragen van een ex parte verbod.”

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9478

Zijn oorzaak vinden

Gerechtshof Arnhem, 22 februari 2011, zaaknr. 200.078.436, Mejawa Holding B.V. tegen Haspel Productontwikkeling B.V. (met dank aan  Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier)

Auteursrecht. 1019h proceskosten. Hoger beroep (verstek, geïntimeerde is niet verschenen) in opheffingskortgeding  na ex parte m.b.t. auteursrecht op deurdrangers en conservatoir bewijsbeslag. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de  eerdere afwijzing van de vordering tot veroordeling in de werkelijke proceskosten. Het hof vernietigd op dit punt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 november 2010, IEF 9294). “Dat het oordeel van de voorzieningenrechter was gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang (…) doet niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk.” Bij de proceskostenveroordeling in hoger beroep wordt wel aansluiting gezocht bij het liquidatietarief.

3.3 Het hof overweegt als volgt. Het ex parte bevel en de beslagen die in het bestreden vonnis zijn ingetrokken respectievelijk opgeheven, waren gegrond op een door Haspel gestelde inbreuk op het auteursrecht op haar deurdrangers. (…)

3.4 Naar het oordeel van het hof doet het feit dat de voorzieningenrechter de toewijzing van de (conventionele) vorderingen van Mejawa Holding en de afwijzing van de (reconventionele) vorderingen van Haspel heeft gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang ten tijde van het verzoeken van het ex parte bevel en de gelegde beslagen, niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk; daarover hebben partijen in eerste aanleg ook gedebatteerd. Dat brengt met zich dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel is dat Mejawa Holding recht heeft op een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv. (…) Omdat de procedure in conventie en die in reconventie volledig met elkaar zaaknummer  samenhangen, geldt dit indicatietarief voor de conventie en reconventie tezamen. Nu Haspel niet heeft aangevoerd dat de redelijke en evenredige kosten lager liggen dan dat bedrag, zullen de advocaatkosten in eerste aanleg (in conventie en in reconventie tezamen) op € 6.000,- worden begroot. Omdat Mejawa Holding heeft nagelaten te onderbouwen waarom zij de BTW niet zou kunnen verrekenen en Haspel dus BTW verschuldigd is, zal dat bedrag niet worden vermeerderd met BTW.

3.5 In het feit dat Mejawa Holding heeft nagelaten een gespecificeerde opgave te doen van de door haar voorshands op € 1.600,- begrote advocaatkosten in hoger beroep, in samenhang bezien met het feit dat het hoger beroep slechts een (in omvang bescheiden) grief tegen de afwijzing van de door haar gevorderde proceskostenveroordeling behelst, ziet het hof aanleiding om wat betreft de proceskostenveroordeling in hoger beroep aansluiting te zoeken bij het gebruikelijke liquidatietarief.

3.6 Op grond van het voorgaande zal de onder 5.8 in het bestreden vonnis aan Haspel opgelegde proceskostenveroordeling worden vernietigd voor zover daarin de aan de zijde van Mejawa Holding in conventie en in reconventie gerezen proceskosten zijn begroot op € 1.152,89. De proceskosten in eerste aanleg zullen alsnog worden begroot in overeenstemming met het onder 3.4 overwogene. Voor het overige blijft het bestreden vonnis in stand. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Haspel in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Lees het arrest hier.

IEF 9477

Hier spreekt Zeist

De jaarlijks auditieve after party van het Zeist Symposium. Dit jaar geluidsopnames van àlle lezingen en debatten. Vragen uit de zaal zijn helaas soms niet of nauwelijks verstaanbaar, maar alle sprekers en panelleden zijn luid en duidelijk hoorbaar. Beluister, herluister of download (rechter muisknop: opslaan als) de lezingen, de debatten de prijsuitreiking en de samenvattingen via de onderstaande links:

10.00:

Opening door de voorzitter, prof. mr. Willem A. Hoyng, Hoyng Monegier en Universiteit van Tilburg

10.05:

Een Europees merk, één territoir?, mr. Willem Leppink, Ploum Lodder Princen.

Beluister of download de opening en de 1ste lezing hier: 
deel 1deel 2. Download de sheets hier.

10.50:

Intellectuele Eigendomsbiologie, mr. Hendrik Gommer, Universiteit van Tilburg

Beluister of download de lezing hier: deel 1, deel 2.

12.00:

"Google" en "Ebay". Luxemerken onder bedreiging?, mr. Eric de Gryse, Simont Braun, Brussel.

 Beluister of download de lezing hier: deel 1, deel 2.

14.00:

Drie parallelle debatten:

Debat 1: Parameter conclusies; zijn er grenzen aan de wensen? Voorzitter: mr. dr. Peter H. Blok, rechter, Rechtbank Den Haag. Ruime grenzen: ir. Bart Swinkels, Nederlandsch Octrooibureau. Beperkte grenzen: mr. Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer

Beluister of download debat 1 hier: deel 1, deel 2, deel 3.

Debat 2: Het merkenrecht dient te worden aangepast aangezien het te zeer de vrijheid van meningsuiting beperkt. Voorzitter: mw. mr. Tanja. H. Tanja-van den Broek, vicepresident Gerechtshof Den Haag. Pro: mag. iur. dr. Wolfgang Sakulin, Lamsma Veldstra & Lobé Advocaten. Contra: mw. mr. Annette Hirschfeld, Deterink Advocaten

Beluister of download debat 2 hier: deel 1, deel 2, deel 3. Sheets Wolfgang Sakulin hier.

Debat 3: Auteurscontractenrecht: hoe meer, hoe beter. Voorzitter: prof. mr. Dirk visser, Klos Morel Vos & Schaap en Universiteit Leiden. Debaters: mr. Vincent van den Eijnde (directeur Pictoright) en mr. Peter van Schelven (juridisch adviseur ICT-Office)

Beluister of download debat 3 hier: deel 1, deel 2, deel 3.

 

16.15:

 Uitreiking van de VIE-prijs aan Ruud van der Velden (Hogan Lovells) voor 'De positie van de octrooihouder in bewijsnood', Bulletin Industriële Eigendom, December 31, 2010. Jury: mw. mr. Josine Fasseur van Santen, vice-president Gerechtshof Den Haag (voorzitter), prof. Charles Gielen, NautaDutilh en Universiteit van Groningen, en dr. Jeroen den Hartog, Hoyng Monegier

Plenaire samenvatting van de debatten door de voorzitters.

Beluister of download de prijsuitreiking en de samenvatting van de debatten en de afsluiting hier.