IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9183

Niet meer dan een minimale inbreuk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 09-3638, NSD Labelling  c.s. tegen Depa Disposables

Merkenrecht. De mininis. Vaststellingsovereenkomst. Eiser NSD is producent van een kleurcoderingssysteem voor houdbaarheidslabels onder de naam LabelLord en is houdster van de merken LABELLORD en LABELLOCK. Na bezwaar van eiser tegen het gebruik van het merk LabelLocker door gedaagde voor een soortgelijk coderingssysteem, komen partijen een naamsverandering van LabeLocker naar FoodSecure overeen. Het geschil i.c. betreft de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Vorderingen afgewezen op grond van de de minimis regeling en de redelijkheid & billijkheid: “De op 24 april 2009 gevonden vermelding op de website van Depa en Paardekooper is niet meer dan een minimale inbreuk op het merkrecht van NSD.”

4.2. (…) De rechtbank begrijpt dat na twee of meer klikken een webpagina gevonden kon worden met daarop, zeer klein, het teken LabeLocker. Ter comparitie is die pagina vergroot en in kleur afgedrukt aan de comparitierechter getoond. De comparitierechter heeft op die pagina de inbreukmakende aanduiding niet kunnen lezen. De rechtbank begrijpt dat vanaf die pagina kan worden doorgeklikt en dat dan een pagina verschijnt met groot en leesbaar het teken LabeLocker.

4.3. Tussen partijen staat vast dat in elk geval het leesbare gebruik van het teken Labe- Locker een gebruik door Depa is, dat partijen met de Overeenkomst wilden uitsluiten.

4.9. (…)  Het geschil tussen partijen ziet dan op de vraag of partijen uitsluitend een aanvullende garantie zijn overeengekomen, standpunt NSD, of een garantie plus waarschuwing en de minimis regeling, standpunt Depa.

4.10. Naar oordeel van de rechtbank is het standpunt van Depa het meest aannemelijk. Daartoe overweegt de rechtbank dat een dergelijke afspraak past in het systeem van de Overeenkomst. Waar artikel 1 ziet op het gebruik van het woord LabeLocker op producten en in reclame-uitingen of voor promotie, zoals op een website, ziet artikel 2 alleen op het gebruik van dat woord op de producten. Begrijpelijk is dat Depa in beide situaties een dergelijke garantie niet onverkort kan geven. Ook bij grote inspanning en zorgvuldigheid is niet uit te sluiten dat ergens een reclame-uiting of product met het woord LabeLocker zal opduiken. Dat Depa onder artikel 4 een dergelijke garantie wel zonder voorbehoud heeft willen geven kan daardoor worden verklaart dat artikel 4 ziet op een gebeurtenis in het verleden, vóór het ondertekenen van de Overeenkomst. Beide partijen konden op 3 februari 2009 vaststellen dat op de Horecava beurs van januari 2009 de aanduiding LabeLocker niet is gebruikt. De rechtbank concludeert dat ook met betrekking tot de websites een de minimus regeling met waarschuwingsplicht is overengekomen.

4.13. (…) dat de rechtbank wel van oordeel is dat, indien aan de garantie niet het voorbehoud van waarschuwing en de minimis regeling zou zijn verbonden, NSD geen nakoming kan vorderen op een wijze zoals zij thans doet.

4.14. Tot die omstandigheden rekent de rechtbank onder meer het minimale van de gestelde inbreuk, de afwezigheid van enig voordeel bij Depa, de afwezigheid van enig nadeel bij NSD, de wijze waarop partijen met elkaar zijn omgegaan en tot een regeling zijn gekomen en de omstandigheid dat zij elders in de overeenkomst het voorbehoud wel expliciet zijn overeengekomen. De wanverhouding tussen omvang van de dwangsom en de afwezigheid van voordeel respectievelijk nadeel dient ook in aanmerking te worden genomen. De rechtbank deelt dan ook geenszins de mening van NSD, gelijk zij verklaarde ter zitting, dat het haar vrij zou hebben gestaan vervallen boeten tot bijvoorbeeld het bedrag van € 1.825.000 te vorderen indien zij de litigieuze vermelding eerst na een jaar zou hebben ontdekt.

4.15. Dit komt er dus op neer dat indien naast de garantie geen uitdrukkelijk voorbehoud zou zijn overeengekomen – hetgeen de rechtbank onder 4.11 juist wél heeft aangenomen – dit niettemin op gronden van de eisen van redelijkheid en billijkheid tussen partijen zou gelden. (…)

4.16. De op 24 april 2009 gevonden vermelding op de website van Depa en Paardekooper is niet meer dan een minimale inbreuk op het merkrecht van NSD. Hierop is door NSD niet gereageerd met een waarschuwing. Nu de rechtbank er van uit gaat dat de garantie is gegeven met een waarschuwingsplicht, kan NSD Depa niet aan de garantie houden. Dit voert tot de slotsom dat geen boetesommen zijn verbeurd en dat de vorderingen van NSD dienen te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9182

Geen kleefkant in de zin van het octrooi

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 oktober 2010, KG ZA 10-1057, Indorata-Servicos & Great Lengths tegen Balmain c.s. (eveneens met dank aan Francis van Velsen, FISAL IP Law).

Octrooirecht. EP eiser Indorata betreffende ‘een verbeterde werkwijze en inrichting voor het vergroten van haarvolume of -lengte. Gestelde inbreuk door gedaagde. Nietigheidsverweer blijft onbesproken nu de voorzieningenrechter  concludeert dat van inbreuk voorshands geen sprake is. (Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 mei 2010, IEF 8835). 

4.7. De steunband van Balmain heeft geen zijde die kleeft en daarmee naar voorlopig oordeel geen kleefkant in de zin van het octrooi. Of de door Balmain toegepaste steunband is voorzien van een coating die in de hechting tussen steunband en haarextensies een (wezenlijke) functie vervult en in die zin als “kleefkant” zou moeten worden aangemerkt, zoals Indorata heeft gesteld en Balmain gemotiveerd heeft betwist, kan in dit kort geding in het midden blijven. Vast staat immers dat de steunband van Balmain in elk geval niet klevend is buiten de contactpunten tussen de steunband en de uiteinden van de haarextensies. Daarmee kan de inrichting van Balmain niet de hiervoor beschreven fixeringsfunctie vervullen en valt het buiten de beschermingsomvang van conclusie 14.

4.8. Voorts slaagt Indorata niet in haar stelling dat sprake is van inbreuk bij wege van equivalentie omdat in de inrichting van Balmain middelen zouden worden toegepast die op in wezen dezelfde wijze in wezen dezelfde functie vervullen met in wezen hetzelfde resultaat als bij de door haar geoctrooieerde inrichting. De maatregel “met kleefkant” zou volgens Indorata door Balmain worden toegepast door met gebruikmaking van de (klevende) eigenschappen van de bevestigingselementen de haarextensies op de steunband te plaatsen. Wat daar van zij, de kleefkant in de zin van het octrooi heeft ook een andere functie, te weten het fixeren van de steunband aan het hoofdhaar. Daartoe gebruikt Balmain geen steunband met kleefkant, zoals in EP 789, maar een positionneur, naar voorlopig oordeel een wezenlijk andere wijze. Aldus kan de inrichting van Balmain niet worden aangemerkt als een aan de inrichting volgens conclusie 14 van EP 789 equivalente inrichting.

4.9. De slotsom luidt dat de inrichting van Balmain naar voorlopig oordeel niet onder de beschermingsomvang van conclusie 14 valt, direct, noch in het equivalentiebereik. Nu conclusies 15, 16, 19, 21 en 23 afhankelijk zijn van conclusie 14 en conclusies 1, 2, 4 en 5 werkwijzen beschermen die gebruik maken van het fixeren van een steunband door het kleven van de kleefkant ervan aan het hoofdhaar (en zoals hiervoor is overwogen de inrichting van Balmain een dergelijke kleefkant niet heeft), geldt hetzelfde ten aanzien van deze door Indorata ingeroepen conclusies.

Lees het vonnis hier.

IEF 9181

Voortbrengselen van een geoctrooieerde werkwijze

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 oktober 2010, vonnis in kort geding, gevoegde zaken KG ZA 10-1062 Multispike B.V. tegen Middenweg B.V. c.s. en zaak KG ZA 10-1107, JB Beheer B.V. c.s. en tegen Middenweg B.V. c.s. (met eerdere dank aan Bart van Wezenbeek, Vereenigde).

Octrooirecht. Octrooien en licentieovereenkomst met betrekking tot methode voor het telen van orchideeën. Octrooien zijn voorshands geldig te achten en inbreuk wordt aangenomen. Een veiling valt te beschouwen als bemiddeling bij verkoop van rechtstreeks verkregen voortbrengselen van geoctrooieerde werkwijze(n), waartegen op basis van het octrooirecht niet worden opgekomen.

Bakker is houdster van Nederlands octrooi NL 581 en uitvinder van de in EP 886 geoctrooieerde verbeterde werkwijze voor het telen van orchideeën. De octrooiaanvrage die heeft geresulteerd in EP 886 is gedaan op naam van de onderneming Orchid Garden Patents. Na verlening is het octrooi overgedragen aan JB beheer, waarvan Bakker directeur en enig aandeelhouder is. Middenweg houdt zich bezig met de kweek van orchideeën.

Op 1 december 2008 sloten Orchid Garden Patents en Middenweg een licentieovereenkomst met betrekking tot de zogenoemde (onder NL 581 vallende) Multispike-methode. Op 30 december 2008 heeft Middenweg in een email aan Orchid Garden Patents bericht dat Middenweg de Multispike-methode niet langer zal toepassen. Orchid Garden Patents stelt dat Middenweg de methode is blijven toepassen en vordert een licentievergoeding alsmede verbeurde contractuele boetes. Orchid Garden Patents heeft de vordering op Middenweg gecedeerd aan Multispike. Multispike heeft vervolgens conservatoir beslag laten leggen op bij Middenweg bevindende planten, alsmede derdenbeslag onder FloraHolland en Rabobank. Op de inbeslaggenomen planten rust een pandrecht van Rabobank.FloraHolland veilt ook na het beslag ochideeen van Middenweg op haar veilingen.

Multispike vordert nu -kort gezegd- een verbod tot het (laten) verhandelen, het faciliteren van verhandeling, dan wel het aanzetten tot verhandeling van de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd. Multispike baseert haar vordering op de stelling dat door verkoop ter veiling de goederen aan het beslag worden onttrokken. Daarnaast, in de parallele zaak, vorderen JB Beheer en X dat Middenweg, Agro, Rabobank en FloraHolland wordt verboden inbreuk te maken op EP 886 en/of NL 581 (met nevenvorderingen).

Met betrekking tot de inbreuk oordeelt de voorzieningenrechtet allereerst dat aan de aanval op basis van de geldigheid voorbij wordt gegaan, nu de nieuweheidsschadelijkheid slechts wordt geopperd op basis van een Engelse samenvatting of een verwijzing naar een tabel, zonder meer aan te voeren. De voorzieningerechter concludeert dat sprake is van inbreuk, nu Middenweg niet heeft willen toelichten op welke punten de door haar toegepaste werkwijze afwijkt van de geoctrooieerde werkwijze.

De inbreukvorderingen tegen Middenweg wordt toegewezen, de inbreukvorderingen tegen Rabobank en FloraHolland worden echter afgewezen, omdat niet blijkt van inbreukmakende of onrechtmatige handelingen. Niet is gebleken dat Rabobank tot inbreukmakende handelingen aanzet. De enkele omstandigheid dat Rabobank ongetwijfeld invloed heeft op de bedrijfsvoering van Middenweg, omdat zij, als de verkopen staken, de mogelijkheid heeft de financiering terug te vorderen, kan niet worden aangemerkt als een (onrechtmatig te achten) aanzetten tot octrooi-inbreuk.

De handelingen van FloraHolland zijn te beschouwen als bemiddeling bij verkoop van rechtstreeks verkregen voortbrengselen van geoctrooieerde werkwijze(n). Hiertegen kan, aldus de voorzieningenrechter, op basis van het octrooirecht niet worden opgekomen.

Met betrekking tot de onttrekking aan het beslag, oordeelt de voorzieningenrechter met betrekking tot de reconventionele vordering tot opheffing van het gelegde beslag dat zelfs al zou moeten worden aangenomen dat de octrooien nietig zijn, dit niet zonder meer met zich meebrengt dat Middenweg niet meer aan haar verplichtingen uit hoofde van de licentieovereenkomst zou zijn gebonden. Nu de octrooien voorshands geldig zijn te achten, Middenweg inbreuk maakt en niet duidelijk is tot welk bedrag Rabobank zekerheid is verstrekt, wordt de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen.
Multispike wordt volgens Middenweg door verkoop van planten niet benadeeld, nu de totale hoeveelheid planten dat zich op enig moment in de bedrijfsruimte van Middenweg bevindt, gelijk blijft. Middenweg gaat er volgens de voorzieningenrechter ten onrechte aan voorbij dat het beslag zich niet over de nieuwe planten uitstrekt. Continuïteit van een onderneming is een mogelijke aanleiding voor opheffing van een beslag, maar geen rechtvaardiging voor onttrekking aan dat beslag. Het bevel tot verhandeling van de beslagen goederen wordt toegewezen.

FloraHolland stelt zich op het standpunt stelt dat zij niet meewerkt aan de onttrekking omdat de planten ten tijde van de veiling reeds zijn onttrokken door Middenweg. Bovendien heeft zij geen controleplicht. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. Niet valt in te zien waarom de planten op het tijdstip dat zij op de veiling worden aangeboden als reeds aan het beslag onttrokken moeten worden beschouwd. Tevens heeft FloraHolland de verkoop van planten gefaciliteerd ondanks het feit dat zij op de hoogte was van het gelegde beslag. Zij behoort zich onder deze omstandigheden te onthouden van bemiddeling bij verkoop. Het bevel tegen FloraHolland wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9180

Chemische communicatie in de dieren- en mensenwereld

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 20 oktober 2010, HA ZA 10-343, Institut de Recherche en Semiochimie et Ethologie Appliquee & CEVA Santé Animale S.A. tegen Beaphar B.V., Beaphar Nederland B.V. en Sergeant’s Inc

Octrooirecht. Levering goederen FOB. Geldig octrooi: Voor de gemiddelde vakman is onmiddellijk duidelijk dat sprake is van een omissie respectievelijk kennelijke vergissing in de conclusie. Geen ontoelaatbare uitbreiding van de beschermingsomvang, nu het niet gaat om een wijziging, maar om een uitleg. Inbreuk door Beaphar aangenomen. Geen inbreuk door medegedaagde Sergeant’s, die de producten FOB Memphis aan Beaphar levert.

Het Institut houdt zich met name bezig met onderzoek ter zake van de chemische communicatie die plaatsvindt in de dieren- en mensenwereld. Ceva Santé Animale is een veterinair farmaceutisch laboratorium en gedaagde Beaphar NL ontwikkelt, vervaardigt en verkoopt farmaceutische producten, gezondheidsproducten en voedingsproducten voor huisdieren.  Sergeant’s is een fabrikant en distributeur van producten voor huisdieren.

Het Institut is houder van het Europese octrooi 1 047 415 voor ‘Pig appeasing pheromones to decrease stress, anxiety and aggressiveness’. Beaphar NL verhandelt onder het merk Beaphar anti stress halsbanden voor honden en katten. Zij betrekt deze Beaphar producten bij Sergeant’s. Ceva vordert in conventie een verklaring voor recht dat Beaphar inbreuk maakt op EP 415, met nevenvorderingen. Beaphar vordert in reconventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 415.

Ceva beroept zich in deze procedure uitsluitend op conclusie 1 van EP 415. Zij stelt dat deze conclusie een omissie bevat omdat het woord ‘mammary’ is weggevallen. Voorts zou sprake zijn van een kennelijke vergissing. Voor de gemiddelde vakman is onmiddellijk duidelijk dat sprake is van een omissie respectievelijk kennelijke vergissing, aldus Ceva. Beaphar bestrijdt dit, maar de rechtbank volgt Ceva. De rechtbank concludeert verder dat de relevante samenstelling van de Beaphar producten voldoet aan alle kenmerken van conclusie 1 van EP 415. De reconventionele vordering tot vernietiging wordt afgewezen.

Het verbod jegens Beaphar wordt toegewezen. Sergeant’s heeft echter bestreden dat bij haar sprake is dat zij in Nederland handelingen zou (dreigen te) verrichten als bedoeld in artikel 53 lid 1 ROW. Zij verkoopt de desbetreffende producten aan Beaphar en levert deze FOB Memphis aan Beaphar. De stelling van Ceva dat levering FOB Memphis niet concludent zou zijn wordt door de rechtbank gepasseerd. Ceva heeft volgens de rechtbank tegenover de onderbouwde stellingen van Beaphar niets aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat Sergeant’s de inbreukmakende producten in Nederland zou hebben aangeboden of geleverd of dat dreigt te doen. De vorderingen jegens Sergeant’s dienen daarom te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9179

Ten aanzien van indirecte inbreuk

Rutger KleemansRutger Kleemans (Freshfields Bruckhaus Deringer): Ten aanzien van indirecte inbreuk. Kort commentaar bij Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2010, IEF 9166 ( Safeway / Kedge). 

"Indirecte inbreuk is niet een onderwerp waar men elke dag mee van doen heeft. Toevallig hebben de Haagse en Engelse octrooirechter in een tijdsbestek van 3 dagen allebei een relevant vonnis gewezen, waarbij met name de Engelse rechter in de persoon van Jacob LJ er eens goed voor is gaan zitten. Wéér vormt nationaal recht van Europese collega octrooirechters (‘the Dutch Judge told us’) een meer dan belangrijke basis voor de beslissing
 
(…) Safeway, de beweerd indirecte inbreukmaker, suggereerde (althans volgens het vonnis) dat haar niet verweten kon worden dat afnemers haar instructies niet zouden opvolgen. De voorzieningenrechter deelt die mening niet. Hij oordeelt dat het criterium is dat de beweerd indirecte inbreukmaker dient te beseffen dat afnemers mogelijk inbreuk zouden maken en onder die omstandigheden af zou moeten zien van het leveren van middelen die hen daartoe in staat stellen.
 
Het toeval wil dat op 15 oktober de Court of Appeal (Jacob LJ) arrest heeft gewezen in de zaak van Grimme tegen Scott ( [2010 EWCA Civ 1110] over precies deze kwestie. (...)"

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 9178

Op weg naar toegevoegde harmonisatie?

In aansluiting op de eerdere berichten, waarin werd ingegaan op de octrooizaak tussen het Amerikaanse bedrijf Document Security Systems Inc  (DSS, octrooihouder) en de Europese Centrale Bank (ECB) over een beveiligingstechniek die ECB in bankbiljetten zou toepassen. (Zie: "Erfenis", IEF 727, Erfenis (2), IEF 5413 en Erfenis (3), IEF 8981).

In reactie op de inbreukactie van DSS bij het (destijds) GEA startte de ECB nietigheidsprocedures in de 9 Europese landen. Inmiddels zijn er in deze procedures diverse uitspraken over de nietigheid, waarin het telkens om een en hetzelfde nietigheidsargument gaat namelijk toegevoegde materie. Deze uitspraken bieden ondertussen een aardig overzicht van het juridisch landschap in Europa op het gebied van "added matter" en de mate waarin rechters en octrooi-instanties deze geharmoniseerde termen in het octrooirecht ook harmonieus uitleggen. Na een eerste set uitspraken in eerste instantie in UK, Duitsland, Frankrijk en Nederland werd een tussenstand van 2-2 opgetekend en werd deze zaak vaak aangehaald door commentatoren: de onderlinge tegenspraak van de rechters was immers een mooie aanleiding om na te denken over de wenselijkheid van een Europees Octrooigerecht.

De stand in oktober 2010 is dat het octrooi van DSS wegens toegevoegde materie definitief vernietigd is in 6 van de 9 landen, te weten UK, Duitsland, Belgie, Italie, Frankrijk en sinds kort ook in Oostenrijkse, blijkens deze beslissing van de Oostenrijkse appelrechter. Of er sprake is van een volledige 'toegevoegde harmonisatie' moet nog blijken: in Spanje, Nederland en Luxemburg lopen de procedures nog.

IEF 9177

Personalia

Michiel Odink"Michiel Odink heeft zich per 1 oktober 2010 als partner verbonden aan het Amsterdamse kantoor van Baker & McKenzie. Odink richt zich in zijn werkzaamheden op de rechtsgebieden Intellectueel Eigendom en Media & Entertainment. Hiervoor was Michiel Odink werkzaam bij Allen & Overy. Met de komst van Odink wordt de sectie Intellectual Property & Technology, Media & Telecom bij Baker & McKenzie verder uitgebreid. De sectie is gespecialiseerd in het adviseren en procederen over intellectuele eigendomsrechten (merken, auteursrechten, modelrechten, domeinnamen en octrooien), merkregistraties (zowel nationaal als internationaal), media- en entertainmentrecht (waaronder reclamerecht en onrechtmatige perspublicaties) en oneerlijke concurrentie.

Michiel Odink’s cliënten bestaan, onder andere, uit warenhuizen, technologiebedrijven, (muziek) uitgevers, artiesten en producenten van fashion, design en (fast-moving) consumer goods. Met de benoeming van Odink komt het aantal partners bij Baker & McKenzie Amsterdam op 42."

IEF 9176

Een dergelijk beschrijvend gebruik

Voorzitter Rechtbank van Koophandel te Brussel, N.V. J. van Ratingen tegen N.V. Nova International & B.V. Princes Household Appliances (met dank aan Kristof Neefs &  Paul Maeyaert, Altius).

Merkenrecht. Beschrijvend gebruik. De vordering op basis van de samengestelde TURBO SAFE FRYING merken (hieronder links afgebeeld) tegen het gebruik van de tekens “turbo frit” (rechts afgebeeld) en “turbo fryer” door Nova International resp. Princess wordt afgewezen op grond van artikel 2.23.1 BVIE en artikel 12 GMVo.  “Een mooie illustratie van het feit dat wij in België onze frietjes au sérieux nemen”, aldus de inzendende advocaat. 

“Aldus kan de merkhouder derden niet verbieden het merk te gebruiken als beschrijvende aanduiding inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten. Een dergelijk beschrijvend gebruik doet immers geen afbreuk aan de commerciële herkomstaanduidende functie van het merk.
 
Meer bepaald willen genoemde bepalingen voor alle marktdeelnemers de mogelijkheid waarborgen om beschrijvende aanduidingen te gebruiken. Deze bepalingen vormen dus een uitdrukking van de vrijhoudingsbehoefte.
 
(…) In casu betreffen de door eiseres op hoofdeis aangevochten tekens – de tekens “TURBO FRIT” en “TURBO FRYER”, dan wel enig teken dat “TURBO” omvat – puur beschrijvende aanduidingen die verband houden met de kenmerken van de door verweersters op hoofdeis verhandelde waren, namelijk friteuses.

De term “FRYER“ is de Engelse term voor een frituurpan. De term “FRIT” is de Franse term voor friet. De term “TURBO”, die normaal gebruikt wordt als eerste element van samengestelde woorden die mechanismen, roterende motoren aanduiden – van het Latijnse turbo, turbinis “circulaire beweging” – of als afkorting van de woorden turbomotor of turbogenerator is per extensie een synoniem geworden van snelheid en efficiëntie."

Blijkt aldus dat het door eiseres op hoofdeis aangevochten gebruik van de litigieuze tekens louter beschrijvend is, zodat zij haar concurrenten dit gebruik niet kan verbieden.”

Eiser beroept zich m.b.t. de beweerde verwarringwekkende reclame door het gebruik van het teken “turbo”eveneens op Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. Bij de beoordeling van deze verwarring wijst de rechter erop dat de aanwezigheid van de hoofdmerken van verweersters bij de gewraakte tekens verwarring uitsluit:

“Onterecht argumenteert eiseres op hoofdeis dat het gebruik van de tekens “TURBO FRIT” en “TURBO FRYER” bij de gemiddeld aandachtige consument misleiding/verwarring zou veroorzaken, nu deze er verkeerdelijk van zou uitgaan dat de friteuses afkomstig zijn van eiseres op hoofdeis.
           
De tekens “TURBO FRIT” en “TURBO FRYER” worden namelijk nooit individueel, maar steeds samen met het teken “NOVA” respectievelijk “PRINCESS” gebruikt. In de ogen van de gemiddeld aandachtige consument zal er derhalve nooit verwarring ontstaan.”
 
Lees het vonnis hier (N.B: hoger beroep is nog mogelijk).

IEF 9175

Gebrek aan titulariteit

V.l.n.r. Zeeman - CarodelVoorzitter Rechtbank van Koophandel Antwerpen, beschikking van 28 september 2010, NV Zeeman Textiel Supers tegen NV Carodel (met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

(Belgisch) Auteursrecht. Nederlandse eiseres Zeeman stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele kledingstukken uit de zomercollectie 2009. Aardig detail: gedaagde zou de inbreukmakende kledingstukken verkopen onder het merk ‘Knot So Bad’. Blijkens het vonnis is in Nederland een parallelle procedure aanhankelijk. Herroeping van gewijsde van de eerdere (ex parte) beschikking tot beslag. Carodel heeft zich ten onrechte beroepen op het ‘vermoeden van titulariteit’.

"CARODEL heeft wel degelijk bedriegelijke kunstgrepen gebruikt om de Voorzitter van de rechtbank van koophandel te misleiden en aldus een gunstige beslissing te bekomen CARODEL deed zich bij het neerleggen van het verzoekschrift voor als auteursrechthebbende, terwijl zij over voldoende gegevens beschikte, minstens kon beschikken, om zelf deze hoedanigheid in twijfel te trekken (eens geconfronteerd met de eigenlijke auteur). (…) De ingrijpendheid van de maatregel wordt nog versterkt door het gegeven dat de maatregelen éénzijdig worden gevraagd. Het niet voldoende nagaan van haar rechten, minstens het nalaten de rechten omtrent de onzekerheid in te lichten, wordt dan ook als eer dusdanige tekortkoming (verdoezelen) beschouwd dat dit als bedrog dient gekwalificeerd te worden."

De oorspronkelijke beschikking wordt derhalve vernietigd waar het de beschrijvende en bewarende maatregelen met betrekking tot de ‘Girls cardigan’ (afbeelding: links Zeeman, rechts Carodel) betreft.

Wat betreft de ‘Boys t-shirt’ en ‘Boys polo’ oordeelt de voorzitter echter dat de vordering tot herroeping ontoelaatbaar is, aangezien “geen specifieke bijkomende (ontdekte) elementen” werden aangedragen. 

Lees het vonnis hier.  

IEF 9174

Een dwangsom van max. €100.000.000,-

Rechtbank Arnhem, 29 september 2010, LJN: BN9367, Blue Sense Holding B.V. c.s. tegen Gedaagden en (na tussenkomst) curator (eveneens met dank aan Kees van Dijk, Van Veen Advocaten).

Faillissement. Octrooirechten. “Dat Blue Sense Holding en mede-eiser conv/verw.reconventie niet zijn geslaagd in de ontzenuwing van het bewijs dat het de bedoeling van de betrokken partijen was om de litigieuze intellectuele eigendomsrechten, in het bijzonder de geregistreerde octrooien, in te brengen in de nieuw op te richten entiteit, failliet. De curator kan nakoming verlangen en heeft een beter recht op die intellectuele rechten dan Blue Sense Holding en mede-eiser conv/verw.reconv. en ook een beter recht dan gedn.conv./eis.reconv.”  Dwangsommen met een maximum van €100.000.000,- (geen kennelijke schrijffout).

2.5.  (…)  De aantekening luidt: “wachten met doorschuiven. zit wel prima zo in andere B.V., 27-5-04”  (…) Naar het oordeel van de rechtbank valt taalkundig uit deze aantekening niet op te maken dat het doorschuiven volledig van de baan was en dat de intellectuele eigendomsrechten definitief in Blue Sense Holding konden blijven zitten. Uit de aantekening volgt taalkundig slechts dat de rechten voorlopig goed zaten en dat met het doorschuiven kon worden gewacht.

2.6.  Voor een andere dan een taalkundige uitleg is niet genoeg gesteld en biedt hetgeen wel gesteld en gebleken is geen handvat.(…).

(…) 2.19.  Blue Sense Holding en [mede-eiser conv./verw. reconv.] zullen als de nagenoeg geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (…). Wat betreft de kostenbegroting hebben Blue Sense Holding en [mede-eiser conv./verw. reconv.] een beroep gedaan op artikel 1019h Rv. Dat hebben de curator en [gedn.conv./eis.reconv.]. niet gedaan en zij hebben ook geen specificatie van hun werkelijke kosten overgelegd, terwijl het overigens nog maar de vraag is of hier wel sprake is van een handhavingsactie in de zin van artikel 1019 Rv. De rechtbank zal volstaan met de gebruikelijke liquidatietarieven.

(...) 3.2.  veroordeelt Blue Sense Holding en [mede-eiser conv./verw. reconv.] om binnen 96 uur na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verlijden van een notariële akte, waarbij de octrooien, die bij het US PTO zijn geregistreerd onder de nummers 6194198 en 6283309, worden overgedragen aan [failliet] (in liquidatie) en om voorts al datgene op hun kosten te doen wat nodig is voor een juiste registratie van die IE-rechten op naam van [failliet] bij de betreffende registers in de verschillende landen binnen 1 week na het verlijden van de akte, zulks op straffe van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 100.000,-- voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordelingen te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000.000,--;

Lees het vonnis hier.