IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8335

European patent lawyers

EPLAW, programma Annual Meeting & Congress, Brussels, Le Méridien, November 20, 2009.

“Apart from an excellent opportunity to see your colleagues we will have a very interesting program which mirrors the Venice program and which deals with certain "hot topics" of our present practice and with the future European litigation system (which slowly but gradually seems to become a reality).”

Met onder heel veel anderen.: Jochen Pagenberg: “Limits on limitation”, Central (national) limitations and their effect on national proceedings;  Simon Ayrton: “Exhausted Exhaustion”, When is a patent(claim) exhausted?;  Mini Trial (Broad Claiming), Richard Hacon: plaintiff, Bart van den Broek: defendant; Margot Fröhlinger, Director, Knowledge-based Economy, DG Internal Market & Service, EC: Developments in the E.U. Commission;  Kevin Mooney: Content of the Statement of Claim, Pierre Véron: Preliminary Injunction.

Volledige programma hier, website EPLAW hier.

IEF 8334

In het kader van zakelijke informatieverschaffing

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 6 november 2009, LJN: BK2290, Eisers tegen gedaagde (Boek Herculesramp).

Auteursrecht. Toepassing Endstra-criterium op gesprekken: geen auteursrecht. Geen inbreuk persoonlijke levenssfeer.

GGD-verpleegkundige en GGD-chauffeur maken bezwaar tegen publicatie van boek van gedaagde over de Herculesramp. In het boek worden de namen van eisers en gedeelten van een door eisers met derden gevoerd gesprekken gepubliceerd. De vorderen van eisers worden afgewezen. Geen auteursrecht op de letterlijke weergave van hun verklaringen. “Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing.”

Het noemen van de namen van eisers, alsmede hun verklaringen, geschiedt enkel in relatie tot hun functie als hulpverlener, een geringe inbreuk op hun privéleven en persoonlijke levensfeer die onvermijdelijk het gevolg is van het hebben vervuld van een dergelijke openbare functie. Geen 1019h proceskosten: Het auteursrechtelijk aspect is van te ondergeschikt belang.

Auteursrecht: 4.4. Subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat er een auteursrecht rust op de door hen tijdens het gesprek met Taal en Jonkers [onderzoekers Ministerie van Binnenlandse Zaken – IEF] afgelegde verklaringen. Ook op deze grondslag falen hun vorderingen.

4.4.1. Anders dan [eisers] stellen heeft de Hoge Raad in het zogenoemde Endstra-tapes arrest (NJ 2008, 556) niet uitgemaakt dat de op de achterbank van een taxi opgenomen gesprekken van Endstra auteursrecht rust, maar heeft de Hoge Raad slechts overwogen dat het Hof een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij zijn oordeel dat zulks niet het geval was, namelijk door bij de beoordeling of sprake is van een “werk” in de zin van de Auteurswet de eis te stellen dat een maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt.

4.4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van het gesprek van [eisers] met Taal en Jonkers niet worden gezegd dat de woorden waarin zij de gebeurtenissen weergeven, een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en hun persoonlijk stempel dragen. Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing. Die ant-woorden betreffen openbare feiten en hun beleving van die feiten. Vanzelfsprekend zullen [eisers] zich beijverd hebben om die feiten zo objectief mogelijk weer te geven en hun beleving daarvan te plaatsen in hun professionele context, maar de keuzes die zij daartoe in hun woordgebruik maakten, zijn geen creatieve keuzes. De vormgeving van hun uitingen, te weten: in een interview met rapporteurs, is gebruikelijk en hun woordgebruik is zakelijk en gewoon (om in deze gevoelig liggende zaak het door de Hoge Raad in de Endstra-zaak gebezigde en gemakkelijk verkeerd te begrijpen woord ”banaal” te vermijden). Niet valt in te zien welke de eigen, subjectieve keuzes van [eisers] bij hun streven naar objectieve beantwoording van de aan hen gestelde vragen zijn geweest: dat waren geobjectiveerde keuzes. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat [eisers] een auteursrecht kunnen doen gelden op de letterlijke weergave van hun verklaringen.

4.4.3. In dit verband wordt mede overwogen dat in ’s Hogen Raads genoemde arrest geen afbakening wordt gegeven tussen het auteursrecht en de informatievrijheid. Eisers tot cassatie (de erven Endstra) hebben daaromtrent in hun middelen tot cassatie begrijpelijkerwijs niets aangevoerd; niet blijkt of verweerders in cassatie daarvoor aandacht hebben gevraagd.
Naar het oordeel van de rechter zou in de onderhavige zaak een beroep van [eisers] op hun auteursrecht, zo zij dat met vrucht hadden kunnen doen, in strijd komen met het recht op informatievrijheid dat onlosmakelijk is verbonden met het recht van vrijheid van meningsuiting.

4.5. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Het auteursrechtelijk aspect is daarbij zozeer van ondergeschikt belang dat voor een volledige kostenveroordeling (art. 1019h Rv.) geen grond is, nog daargelaten dat niet duidelijk is of [gedaagde] die bedoeld heeft te vorderen.
 
Lees het vonnis hier

IEF 8333

Hoofdstuk 13

Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek, bericht:

"Sinds het verschijnen van mijn proefschrift 'Het Benelux merkenrecht in Europees perspectief', krijg ik van verschillende kanten de vraag of mijn proefschrift te koop is. Dat is het niet, het spijt me. Echter: 90% van de inhoud van het proefschrift is ook te vinden in Industriële Eigendom deel 2, Merkenrecht, dat als voordeel heeft dat daarin ook nog andere belangwekkende onderwerpen aan de orde komen (nl. die welke zijn behandeld door Mr Van Nispen en door Mr Huydecoper). Het belangrijkste verschil met het proefschrift is dat het proefschrift een aanvullend Hoofdstuk 13 bevat. In de woorden van het proefschrift:

'In dit hoofdstuk worden allereerst enkele ingenomen stellingen en getrokken conclusies op een rij gezet. Voorts worden tendensen in de rechtspraak van het HvJEG geïdentificeerd, wordt standpunt ingenomen over de wenselijkheid daarvan en worden voorspellingen gedaan over verdere ontwikkelingen. Tot slot worden (ook los van het voorgaande) aanbevelingen gedaan, onder andere voor wat betreft aanpassing van (Benelux- en Gemeenschapsmerken)wetgeving.'

Om trouwe lezers die het proefschrift niet hebben niet teleur te stellen, stuur ik hierbij de PDF van dat Hoofdstuk 13 (De ontwikkelingen; tot hier en verder) ter plaatsing op jullie onvolprezen webstek.”

Lees hoofdstuk 13 hier of hieronder (Scribd, met boekbladeroptie, view mode:book).

Lees de 22 stellingen hier en de achtergrond van omslagillustratie hier.

IEF 8332

Het kwijtraken van uw lovehandles

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 november 2009, KG ZA 09-1340, Tell Sell IE B.V. c.s. tegen Fitness-Import BV

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Tell Sell c.s. zijn Beneluxdistributeur voor leverancier Fitness Brands Inc van de fitnessapparaten AB CIRCLE en AB CIRCLE PRO. Fitness Brands is houdster van Gemeenschapsmodel- en Gemeenschapsmerkrechten m.b.t. tot de apparaten. Tell Sell is houdster van de corresponderende Benelux-woordmerken.

Gedaagde Fitness-Import brengt zonder toestemming en zonder dat sprake is van uitputting hetzelfde toestel op de markt en heeft de tekst van haar advertenties ontleend aan die van Tell Sell c.s. Inbreuk aangenomen.

Uitputting: 4.3. Fitness-Import erkent dat het door haar aangeboden apparaat hetzelfde is als het door Tel Sell cs op de markt gebrachte apparaat. Het enige ter zake doende inhoudelijke verweer van Fitness-Import is dat sprake zou zijn van (merkenrechtelijke) uitputting, omdat de door haar aangeboden fitnessapparaten zouden zijn verkregen van handelaren in de EU. (…)

4.4. Dit verweer slaagt naar voorlopig oordeel niet. De bewijslast voor uitputting ligt bij een partij als Fitness-Import en wel ter zake van elk individueel exemplaar waarvoor beroep wordt gedaan op uitputting (1). Dat daar op grond van wat thans voorligt in de bodemprocedure aan zal kunnen worden voldaan door Fitness-Import, is voorshands niet aannemelijk geworden. De enige overgelegde factuur dateert van 24 september 2009, terwijl het apparaat al vanaf juli 2009 op de site van Fitness-Import wordt aangeboden, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – alleen al daarom niet aannemelijk voorkomt dat deze transactie de gehele verkoopvoorraad zou omvatten. Bovendien was na de eerste sommatie door Fitness-Import aangegeven dat haar leverancier DKN Lifestyle zou betreffen, maar die is ter zitting in dit verband geheel buiten beeld geraakt. Ten slotte wordt meegewogen dat door Tel Sell cs ter zitting onweersproken is gesteld dat zij ongeveer 60 apparaten per week afzet en Fitness-Import onder de prijs aanbiedt die in het "officiële" distributiekanaal doorgaans wordt aangetroffen en onweersproken is gesteld dat Fitness-Import "geen kleintje" is in de betreffende branch.

4.5. Daarbij heeft bovendien nog het volgende te gelden. Fitness-Import doet in feite beroep op impliciete afstand van recht van de kant van Tel Sell IE en Fitness Brands om op grond van hen toekomende merkrechten op te treden tegen verdere verhandeling van de gewraakte fitnessapparaten door Fitness-Import. Daarvoor geldt als criterium naar vaste rechtspraak dat moet worden vastgesteld dat de merkhouder "met zekerheid" afstand moet hebben gedaan(2). Daarvan is nog geen begin van aanwijzing bijgebracht zijdens Fitness- Import tegenover de stellige betwisting daarvan door Tel Sell cs.

Derden-aanbieders: 4.6. Dat sprake is van derden-aanbieders op marktplaats.nl, E-Bay, speurders.nl en andere sites, zoals Fitness-Import aangeeft, maakt het vorenoverwogene niet anders. Voor zover Fitness-Import wil betogen dat Tel Sell cs niet afdoende zou optreden tegen inbreuk op haar gestelde rechten door derden, heeft voorshands te gelden dat Fitness-Import die stelling onvoldoende steekhoudend heeft gesubstantieerd. Nog daargelaten de relevantie van dit mogelijke verweer heeft Fitness-Import bovendien niet weersproken dat Tel Sell cs ook derden waar nodig sommeert – het afgelopen jaar 10 partijen.

Inbreuk: 4.7. Nu Fitness-Import (onbestreden) dezelfde waar (een bepaald type fitnessapparaten) onder de als merken ingeschreven tekens (althans onder het teken Ab Circle Pro) aanbiedt, is sprake van handelen in strijd met art. 9(1)(a) GMVo respectievelijk art. 2.20(1)(a) BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert. Evenmin is bestreden dat zodoende inbreuk wordt gemaakt op de ingeroepen Gemeenschapsmodelrechten, nu dit bij de geïnformeerde gebruiker geen andere totaalindruk wekt dan een apparaat volgens het geregistreerde Gemeenschapsmodel dat Tel Sell cs kunnen inroepen, zodat ook sprake is van modelrechtinbreuk in de zin van art. 19(1) GModVo. Dit brengt mee dat een inbreukverbod op die rechten toewijsbaar is, zoals in het dictum verwoord. (…)

Auteursrecht: 4.8. Ook is een inbreukverbod als in het dictum verwoord toewijsbaar op grond van auteursrechtinbreuk op de advertentietekst die Fitness-Import hanteert en naar voorlopig oordeel duidelijk is ontleend aan de tekst die Tel Sell cs hanteert en ten aanzien waarvan hen auteursrecht toekomt, omdat dat laatste niet is bestreden door Fitness-Import.

Proceskosten: 4.11. Als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij wordt Fitness-Import veroordeeld in de proceskosten. Fitness-Import heeft bestreden dat de van de kant van Tel Sell cs verantwoorde kosten (neerkomend op een bedrag aan salaris advocaat van € 8.888,18 excl. BTW) aan de dubbele redelijkheidstoets uit art. 1019h Rv voldoen. Deze zaak moet worden gekenschetst als een eenvoudig kort geding. Dat veelvuldig in der minne is getracht tot een vergelijk buiten rechte te komen, zoals Tel Sell cs stellen, maakt dit op zichzelf niet zozeer anders, dat het toe te passen Indicatietarief zou verspringen naar de hogere categorie, zodat een kostenveroordeling van € 6.000,- (exclusief BTW) voor salaris advocaat in dit geval passend wordt geoordeeld, te vermeerderen met vastrecht en deurwaarderskosten.

1 HvJ EG zaak C-173/98 (Sebago/GB Unic)
2 HvJEG zaak C-414/99 t/m C-416/99 (Davidoff & Levi Strauss), NJ 2002/183, HvJEG zaak C-59/08 (Copad/Dior)
en HvJEG zaak C-324/08 (Makro/Diesel)

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8331

Grasextract

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, uitspraak van 4 november 2009, AWB 08/9394, Stallergenes tegen Octrooicentrum Nederland

Octrooirecht. EP Galenische vormen van allergenen voor sublinguale toediening. Terechte weigering OCN op aanvraag ABC voor timotheegrasextract (Grazax). In citaten:

4.1. Aan het bestreden besluit is in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarde, genoemd in artikel 3, aanhef en onder d, van de Verordening, omdat voor het product timotheegrasextract als geneesmiddel reeds eerder een handelsvergunning is verleend, te weten de vergunning voor het geneesmiddel Alutard SQ Timotheegras (hierna: Alutard), RVG 31987, die het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) op 14 juli 2005 heeft verleend.

4.2. Eiseres bestrijdt dat deze vergunning is te beschouwen als een eerdere handelsvergunning voor hetzelfde product. Zij stelt dat Alutard een samenstelling van werkzame stoffen bevat en dus een ander product in de zin van de Verordening is dan Grazax, dat slechts één werkzame stof bevat.

(…)

5.5. In het register van het CBG wordt alleen timotheegrasextract genoemd als werkzame stof van Alutard. Dit bevestigt dat in de handelsvergunning aluminiumhydroxide niet tot de werkzame stoffen is gerekend. Gezien de noodzakelijke samenhang van de Verordening met de geneesmiddelenwetgeving mocht verweerder zich aansluiten bij het CBG. Dat -naar eiseres stelt- de Franse autoriteiten aluminiumhydroxide wel als werkzame stof hebben aangemerkt doet daar niet aan af.

5.6. Gelet op het voorgaande is de door eiseres bij de aanvraag genoemde handelsvergunning niet de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het product als geneesmiddel. Er wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder d, van de Verordening. Reeds hierom heeft verweerder terecht geweigerd aan eiseres een ABC te verlenen.

Lees de uitspraak hier of hieronder:

 

IEF 8330

De conceptovereenkomst

Rechtbank Amsterdam, 25 maart 2009 en 4 november 2009, HA ZA 07.2745, Adviespraktijk Amsterdam Zuid Oost B.V. tegen Boards and More Holding AG (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Merkenrecht. Afgebroken onderhandelingen over een merkoverdracht (volgend op een vaststellingsovereenkomst). Geen verplichting tot nakoming of dooronderhandelen, wel schadevergoeding voor juridische kosten.

2.1 Adviespraktijk is eigenaar van het hierna afgebeelde beeldmerk dat sinds 23 mei 1977 is geregistreerd bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. In 1993 is een geschil ontstaan tussen partijen over het gebruik van een beeldmerk door (een rechtsvoorganger van) Boards and More dat lijkt op dat van Adviespraktijk. Bij vonnis van 25 november 1998 heeft de rechtbank Almelo het gebruik van het gelijkende beeldmerk door Boards and More verboden. Naar aanleiding van deze kwestie hebben partijen in maart 2001 een vaststellingsovereenkomst gesloten.

(…)

Dooronderhandelen: 5.5 De vordering onder 3.1 C. heeft betrekking op dooronderhandelen. Daarvoor is geen grond indien Boards and More de onderhandelingen in de gegeven omstandigheden mocht afbreken. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat ieder der partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de ander - in beginsel vrij is onderhandelingen af te breken. Dit is slechts anders indien dit onaanvaardbaar zou zijn, op grond van gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen door de wederpartij dat een overeenkomst tot stand zou komen, dan wel in verband met bijzondere omstandigheden van het geval.

(…)

5.7. Op grond van dit e-mail verkeer kan worden vastgesteld dat er circa vier jaar is onderhandeld, hoewel Boards and More steeds heeft aangedrongen op voortgang in verband met verlies aan commerciële mogelijkheden van het beeldmerk. Gelet op deze relatief lange periode is het alleszins aannemelijk dat - zoals Boards and More aanvoert - nieuwe commerciële inzichten hebben geleid tot de conclusie dat het beeldmerk niet langer winstgevend kon worden geëxploiteerd. Dit is door Adviespraktijk ook niet (gemotiveerd) betwist. Adviespraktijk heeft aldus gaande de onderhandelingen niet of onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Boards and More. Adviespraktijk wist immers dat Boards and More zo snel mogelijk met het beeldmerk de markt op wilde teneinde de commerciële mogelijkheden zoveel mogelijk te kunnen benutten. In zoverre stond het Boards and More vrij uiteindelijk - toen de commerciële haalbaarheid van het beeldmerk in het gedrang kwam - de onderhandelingen af te breken. Het moge zo zijn dat Boards and More tot op zeker moment het vertrouwen heeft gewekt dat een overeenkomst tot de reële mogelijkheid behoorde, doch nu de onderhandelingen zolang hebben geduurd en uiteindelijk nog geen volledige overeenstemming bestond, mocht Boards and More er in beginsel een punt achter zetten. De vordering tot door onderhandelen, zoals genoemd onder 3.1 C. zal daarom ook worden afgewezen.

Schadevergoeding: 5.8 Blijft over de vraag of Boards and More de onderhandelingen mocht afbreken zonder enige schadevergoeding, zoals ligt besloten in de vordering onder 3.1 D. De omstandigheden van het geval, met name het verloop van de onderhandelingen kunnen meebrengen dat die niet kunnen worden afgebroken zonder de schade te vergoeden. De rechtbank ziet evenwel, gelet op het voorgaande, geen gronden voor vergoeding van het positieve contractbelang. (..)

5.9 Aan de ander kant kan worden vastgesteld dat Boards and More gedurende de gehele onderhandelingsperiode Adviespraktijk nimmer (duidelijk) heeft gewaarschuwd voor het risico dat de onderhandelingen, met het oog op de lange duur, uiteindelijk op niets zouden kunnen uitdraaien. Boards and More heeft tot aan de afspraak voor februari 2006, die door haar is afgezegd, de onderhandelingen met Adviespraktijk gaande gehouden, terwijl zij wist dat Adviespraktijk daardoor (juridische) kosten bleef maken. Het ligt derhalve in de reden dat de directe kosten aan de zijde van Adviespraktijk, verband houdende met de onderhandelingen, door Boards and More worden vergoed. (…)

(schadeberekening in eindvonnis)

Lees de vonnissen hier of hieronder:

 

IEF 8329

De auteursrechten van de liefdesgedichten

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 30 september 2009, HA ZA 07-315, Smits tegen Hooijer. (met dank aan Jan Willem van Dijk, Benvalor).

Auteursrecht. Bodemprocedure, zie ook: Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 23 juni 2006, IEF 2250. Erfgenaam van de in 2005 overleden dichteres Nel Benschop maakt op grond van het aan hem toekomende auteursrecht bezwaar tegen uitgave door gedaagde Hooijer van liefdesgedichten van Nel Bensschop. De bewuste gedichten zijn door Nel Benschop aan Hooijer meegegeven met de schriftelijke de aantekening: “t.b.v. een te maken cd”. De rechtbank concludeert echter dat tussen Hooijer en Benschop geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen:

1.1.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aantekening van Benschop op de aan H. ter hand gestelde map met liefdesgedichten, ook indien de overige door H. gestelde gedragingen van Benschop (welke deels zijn betwist door S.) zouden komen vast te staan, niet de conclusie worden getrokken dat een licentieovereenkomst tot stand is gekomen met de door H. gestelde inhoud, namelijk dat Benschop aan H. toestemming heeft verleend om:

1. een CD te maken (produceren); én
2. deze vervaardigde CD vervolgens uit te geven, dat wil zeggen verveelvoudigen en openbaren.

Daarbij is het navolgende van belang.

1.1.2. S. heeft - onder overlegging van een groot aantal contracten waarbij Benschop de auteursrechten heeft overgedragen aan Uitgever Kok (productie 11 van S.) -  naar voren gebracht dat de gebruikelijke werkwijze tussen Benschop en Uitgever Kok inhield dat Benschop gedichten schreef en dat zij de op deze gedichten rustende auteursrechten integraal overdroeg aan Uitgever Kok tegen een bepaald (in voornoemde contracten vastgelegd) honorarium. Deze werkwijze is door H. niet weersproken. Evenmin is door H. weersproken dat hij - gelet op deze, bij Uitgever Kok rustende auteursrechten -, voorafgaand aan de productie van de eerdere CD’s aan Uitgever Kok altijd toestemming heeft gevraagd en ook moest vragen voor het gebruik van die gedichten.
Voor zover Benschop toestemming heeft verleend aan H. ten aanzien van de eerdere CD’s kan die toestemming dan ook niet hebben gezien op het verlenen van een licentie om gedichten van haar te openbaren en/of te verveelvoudigen; die licentie verkreeg hij immers niet van haar maar van Uitgever Kok. Uit de eerdere gebruikelijke werkwijze kan dan ook niet worden afgeleid dat Benschop ten aanzien van de liefdesgedichten heeft gewild dat H. (en niet een andere (rechts)persoon) de CD zou uitgeven, dat wil zeggen dus niet dat zij een licentie aan H. gaf om de CD te verveelvoudigen en te openbaren.

1.1.3. Evenmin kan uit de tekst van de aantekening, bezien in samenhang met de door H. gestelde gedragingen, worden afgeleid dat wilsovereenstemming is ontstaan tussen H. en Benschop ter zake een licentierecht voor H. om de CD met liefdesgedichten te verveelvoudigen en te openbaren.
Uit die aantekening, mede in samenhang met de door H. gestelde feitelijke gedragingen - indien deze zouden komen vast te staan en er (voorts) van zou moeten worden uitgegaan dat Benschop ten tijde van die aantekening en die gedragingen nog compos mentis was -, wil de rechtbank nog wel afleiden dat het de bedoeling c.q. wens van Benschop was om op enigerlei wijze in samenwerking met H. deze CD met liefdesgedichten op de markt te brengen en dat daar dus wilsovereenstemming over heeft bestaan. Maar die aantekening geeft - ook bezien in samenhang met genoemde feitelijke gedragingen - in het geheel geen aanwijzing over de wijze waarop zij dat in auteursrechtelijke zin gestalte heeft willen geven. Het heeft er alle schijn van dat zij zich in het geheel niet bewust is geweest van auteursrechtelijke vragen omtrent de uitgave van de CD, juist omdat bij de eerders CD’s die vragen zich in het geheel niet voordeden. Zij liet dat immers over aan Uitgever Kok, aan wie de auteursrechten waren overgedragen. H. heeft, ermee bekend zijnde dat de auteursrechten met betrekking tot de gedichten op de eerdere CD’s aan Uitgever Kok toebehoorden, uit de aantekening en / of de gestelde gedragingen dan ook niet redelijkerwijs kunnen of mogen afleiden dat Benschop de wil had om een licentierecht met de door H. gestelde inhoud aan H. te verschaffen. In dit verband is van belang dat (ook) de hoge leeftijd (Benschop was ten tijde van de aantekening en de beweerdelijke gedragingen reeds ouder dan 80 jaar) H. had moeten nopen tot extra behoedzaamheid.

1.1.4. Partijen hebben (voorts) nog uitgebreid gedebatteerd over de vraag of sprake was van een voor H. kenbaar wilsgebrek aan de zijde van Benschop. Gelet op hetgeen onder 4.3.3 en 4.3.4 is overwogen zal het antwoord op deze vraag evenwel worden daargelaten.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

 

IEF 8328

Aspecten van het buitenleven

Hof Amsterdam, 3 november 2009, zaaknummer 200.017.850/01 SKG, Media Mij B.V. tegen ANWB B.V. (met dank aan Meta Kuyvenhoven, Versteeg Wigman Sprey advocaten)

Merkenrecht. Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 2 oktober 2008, IEF 7133). Tijdschrift (ANWB) Buitenleven tegen tijdschrift Welke Buitenleven. Toch geen inbreuk. “Het woord "buitenleven" heeft naar het voorlopig oordeel van het hof in dit geval onvoldoende onderscheidend vermogen om onder de aan ANWB toekomende merkenrechtelijke bescherming te vallen.”  Teken gedaagde is zodanig anders vormgegeven dat de totaalindrukken niet overeenstemmen. Merk van de ANWB is niet ingeburgerd in het geheel Nederlandstalige gebied van de Benelux. Geen onrechtmatige daad. Proceskosten eerste aanleg en hoger beroep: €36.040,39 + vergoeding kosten die Media Mij heeft moeten maken ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter.

 4.6. Van het beeldmerk van ANWB is het woordelement "Buitenleven" het dominerende bestanddeel. Het woord "buitenleven" heeft naar het voorlopig oordeel van het hof in dit geval onvoldoende onderscheidend vermogen om onder de aan ANWB toekomende merkenrechtelijke bescherming te vallen. Het woord dient hier om kenmerken aan te duiden van de waren waarvoor het als merk is ingeschreven. ANWB gebruikt immers het merk als titel van een tijdschrift dat - in hoofdzaak - onderwerpen behandelt die naar hun aard onder het begrip "buitenleven" vallen. Dit brengt mee dat het Media Mij op zichzelf vrij stond het woord "buitenleven" te gebruiken en dat het bij de vraag, of het teken zoals dat door Media Mij wordt gebruikt inbreuk maakt op het merk van ANWB, vooral gaat om de vormgeving van het woord. Geconstateerd moet worden dat het woord zoals dat door Media Mij is gebruikt zodanig anders is vormgegeven dan het woord zoals dat deel uitmaakt van het beeldmerk van ANWB en visueel een zodanig daarvan afwijkende totaalindruk geeft dat voorshands niet kan worden geoordeeld dat het teken van Media Mij overeenstemt met het merk van ANWB.

4.7. Het oordeel omtrent de gestelde merkinbreuk zou anders kunnen zijn indien voldoende aannemelijk is dat het woord "buitenleven" zoals dat deel uitmaakt van het merk van ANWB is ingeburgerd. Hiervoor is vereist dat het merk door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verworven in het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux, in die zin dat de betrokken kringen, althans een aanzienlijk deel ervan, de betrokken waar op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeren. ANWB heeft gesteld dat het tijdschrift ook in België wordt verkocht, maar zij heeft geen gegevens verstrekt omtrent de mate van inburgering in België. Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek van het bureau Motivaction International B.V., dat zij in haar memorie van antwoord onder 37 vermeldt, ook betrekking heeft op ondervraagden in België. Uit de stellingen van ANWB bij pleidooi (zie met name pleitnota ANWB onder 21), maakt het hof integendeel op dat dit niet het geval is. Dit brengt mee dat voorshands niet kan worden aangenomen dat het merk "Buitenleven" van ANWB is ingeburgerd in het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux, waarbij in het midden kan blijven of de door ANWB verstrekte gegevens voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat van inburgering in Nederland sprake is. ANWB heeft nog de stelling betrokken dat inburgering alleen in Nederland hier voldoende moet worden geacht omdat dit een aanzienlijk deel is van het over de Benelux verspreide relevante publiek. Deze stelling moet echter worden verworpen omdat - anders dan ANWB meent - niet voldoende is dat weliswaar enerzijds van de betrokken kringen als hiervoor bedoeld - ervan uitgaande dat die kringen verspreid zijn over meer dan één lidstaat van de Benelux - een aanzienlijk deel de betrokken waar op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeert, doch dat anderzijds dat aanzienlij k deel regionaal is beperkt tot alleen Nederland of alleen een andere lidstaat van de Benelux.

(…)

4.10. Voor zover er gevaar voor verwarring bestaat tussen de beide tijdschriften, is dit terug te voeren op het gebruik van het woord "buitenleven" als titel. Nu het hof heeft geoordeeld dat gebruik van het woord "buitenleven" niet op merkenrechtelijke bezwaren stuit omdat het woord in casu voldoende onderscheidend vermogen mist en door ANWB wordt gebruikt om kenmerken van haar tijdschrift aan te duiden, stond het Media Mij in beginsel vrij dit woord ook voor haar tijdschrift te gebruiken, dat (in ander opzicht dan het tijdschrift van ANWB en voor een andere doelgroep) eveneens aspecten van het "buitenleven" behandelt. Van bijkomende omstandigheden die de keuze van Media Mij desondanks onrechtmatig doen zijn is onvoldoende gebleken.

Lees het arrest hier of hieronder:

 

IEF 8327

Een ouder recht van plaatselijk belang

Vzr. Rechtbank Assen, 4 november 2009, LJN: BK2194, Stichting Prins Bernhardhoeve tegen Easy Sport & Events B.V.& Pbhoeve Beheer B.V. en V.O.F. Jaarmarkt Zuidlaren,

Merkenrecht. Kwalitatieve verplichtingen. Stichting verkoopt beurscomplex en verzet zich tegen gebruik van woordmerken "Prins Bernhardhoeve" en "PBH" door koper. Vorderingen afgewezen. Locatierecht (zie recent ook IEF 8293 (De Woeste Hoeve)  en IEF 8303 (Bellevue Dordrecht): “De naam is als zodanig te kwalificeren als een ouder recht van plaatselijk belang.” 

4.6.  Ook een beroep op art. 2.20 lid 1 sub d gaat niet op, nu PBhoeve Beheer een geldige reden heeft de naam te gebruiken en de Stichting het gebruik van de naam voor het gebouw ook nadrukkelijk heeft toegestaan. Indien en voorzover de Stichting probeert te stellen dat PBhoeve Beheer door het gebruik van die naam en door het gebruik van www.pbhoeve.nl, www.prinsbernardhoevezuidlaren.nl PBHoeve Events inbreuk maakt op de merkrechten van de Stichting, gaat deze stelling niet op. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet vast komen te staan dat door het gebruik van genoemde handels- en domeinnamen ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

4.7.  Voorts is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het beroep van PBhoeve Beheer en v.o.f. Jaarmarkt op een depot te kwader trouw c.q. misbruik van bevoegdheid in een bodemprocedure voldoende kans maakt. Daartoe neemt de voorzieningenrechter het volgende - in onderlinge samenhang beschouwd - in aanmerking. Allereerst is gebruik van de naam al ruim 50 jaar onlosmakelijk verbonden met het beurscomplex te Zuidlaren. Het onderdeel "hoeve" verwijst naar de plaats waar voorheen de Landbouwbeurs werd georganiseerd, namelijk daar waar voorheen een drietal hoeves stonden. Prins Bernhard werd beschermheer van het complex, waarna het complex de naam Prins Bernhardhoeve kreeg. De naam is als zodanig te kwalificeren als een ouder recht van plaatselijk belang.

4.8.  Ook is bij verkoop van het complex het gebruik van de naam niet verboden, terwijl het voor de hand had gelegen dit eveneens als een kwalitatieve verplichting in de koopovereenkomst/akte van levering op te nemen.

(…).

4.9.  De Stichting heeft het merkdepot niet meegedeeld, dit terwijl dit kort voor de verkoop heeft plaatsgevonden. De Stichting heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de naam zelf feitelijk gebruikt of heeft gebruikt. Dit zou ook onlogisch zijn, omdat zij thans evenementen en beurzen in Leeuwarden organiseert, terwijl het publiek de naam Prins Bernhardhoeve associeert met het complex te Zuidlaren. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands dan ook voor, dat het deponeren van de merken uitsluitend bedoeld is geweest om de opvolgende eigenaar van de Prins Berhardhoeve te beperken in het gebruik ervan (vgl. HvJEG, 11 juni 2009, nr. C-529/07).

4.10.  Het beroep van de Stichting op onrechtmatige daad gaat niet op nu zij volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd dat PBhoeve Beheer de opgelegde kwalitatieve verplichtingen heeft overtreden. Bovendien zijn hieraan geen vorderingen verbonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8326

Het hof acht het verwarringsgevaar overigens reëel

Gerechtshof ’s-Gravenhage, beschikking van 3 november 2009, zaaknr. 200.035.180/01, Kluijfhout tegen Gustaf Digel Kleiderfabrikel GmbH & Co.

Merkenrecht. Beroep in oppositieprocedure.  DIGEL tegen DIGO (kleding). Het hof concludeert dat het BBIE de oppositie terecht heeft toegewezen.

12. Gelet op de punten van overeenstemming op visueel en auditief gebied van het teken DIGO en de merken van Digel en de mate van soortgelijkheid van de betrokken waren, als door het Bureau omschreven en door het hof onderschreven, alsmede gelet op het gemiddelde aandachtsniveau van het relevante publiek, is ook het bof van oordeel dat bij bedoeld publiek directe of indirecte verwarring kan ontstaan. Dat in het verleden nooit verwarring zou zijn ontstaan en dat Digel niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen gebruik van het woord-beeldmerk DiGO leidt - indien juist -niet tot een ander oordeel, nu ter beoordeling voorligt of verwarring kan ontstaan. Het hof acht het verwarringsgevaar overigens reëel. Ook de gevolgen die deze beslissing heeft voor de individuele vrijheid van ondernemen van Kluijfhout behoren niet tot de ten deze geldende beoordelingsmaatstaf.

Lees de beschikking hier (website BBIE).