IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8305

Elegant Sint-janskruid (noot)

Hidde KoenraadHidde Koenraad, Vondst Advocaten, noot bij Hoge Raad, 9 oktober 2009, IEF 8259 (Hypericum Elegance). De noot zal binnenkort worden gepubliceerd in de Gazette.

Deze zaak gaat over de redelijke vergoeding in de periode tussen de aanvraag en de verlening van een kwekersrecht en in het bijzonder over de vraag of de redelijke vergoeding verschuldigd is.

(…) Voor de praktijk lijkt mij deze uitspraak van groot belang. Het is voor het eerst dat onze hoogste rechter zich uitlaat over de vraag of bij het bedingen van een redelijke vergoeding mag worden afgesproken dat de vergoeding ook verschuldigd is als op de aanvraag geen kwekersrecht wordt verleend. Dat mag dus, maar dan moet het ook duidelijk worden afgesproken. De aanvrager van een kwekersrecht die wil voorkómen dat hij geen aanspraak kan maken op (licentie) vergoedingen voor geleverd plantmateriaal, doet er dus verstandig aan om uitdrukkelijk en duidelijk te bedingen dat de overeengekomen vergoeding verschuldigd zal zijn ongeacht of uiteindelijk kwekersrecht voor het betrokken ras wordt verleend.

Lees de volledige noot hier.

IEF 8304

Het enkele geplaatst houden

Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2009, LJN: BK1571, strafzaak tegen moderator website.

Aansprakelijkheid moderator website in strafzaak. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte als moderator van een extreemrechtse website de technische bevoegdheid had om op de website geplaatste teksten te verwijderen, niet zonder meer inhoudt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van alle op de website geplaatste teksten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet enkel uit hoofde van zijn functie verantwoordelijk kan worden gehouden voor het op de website plaatsen, geplaatst houden dan wel niet verwijderen van de teksten.

Ook het medeplegen van het opzettelijk beledigen en/of openbaar maken van de teksten acht de rechtbank niet bewezen, nu het enkele geplaatst houden dan wel niet verwijderen van de teksten onvoldoende is om te spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte al dan niet samen met een ander (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het zich in het openbaar beledigend uitlaten over een groep mensen dan wel op het openbaar maken van een beledigende uitlating. Verdachte wordt vrijgesproken. Zie echter ook: Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2009, LJN: BK1564, veroordeling voor het dezelfde website opzettelijk beledigend uitlaten).

Lees het vonnis hier.

IEF 8303

Faillissement is geen geldige reden

Rechtbank Dordrecht, 29 oktober 2009, LJN: BK1517, Curator in het faillissement van Bellevue Dordrecht B.V. tegen Gasterhoon B.V.

Merkrecht. Handelsnaamrecht. Faillissement. Onrechtmatige daad. Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder. Na faillissement heeft curator t.b.v. failliet het merk 'Bellevue Dordrecht' geregistreerd. Aannemelijk is dat het recht op dit merk is vervallen, omdat het zonder geldige reden gedurende een onafgebroken tijdvak van 5 jaar niet is gebruikt. Faillissement is geen geldige reden

De gestelde inbreuk op de zich nog in de faillissementsboedel bevindende handelsnamen wordt niet aangenomen omdat niet aannemelijk is dat de onderneming van de gefailleerde vennootschap weer wordt opgestart. Handelsnaam is geen exclusief recht. Niet kan worden aangenomen dat in de bedoelde handelsnamen thans nog goodwill is geïncorporeerd. Het beroep op oneerlijke mededinging faalt eveneens. De omstandigheid dat het merk of de handelsnamen niet ten voordele van de boedel aan een derde kunnen worden overgedragen kan onder de gegeven omstandigheden gedaagden niet worden toegerekend.

Merkenrecht/non-usus: 4.3.  Niet in geschil is dat de onderneming van Bellevue Dordrecht B.V. na haar faillissement is gestaakt en dat het merk ‘Bellevue Dordrecht’ pas na dat faillissement is geregistreerd. De curator heeft tegenover de betwisting van GasteRhoon c.s. niet aannemelijk gemaakt dat nadien het merk is gebruikt bij activiteiten die er op waren gericht afzet voor de door het merk beschermde diensten te vinden of te behouden. Het publiceren van een website over de afwikkeling van de boedel en/of de geschiedenis van Hotel Bellevue onder de domeinnaam www.bellevuedordrecht.nl richt zich niet op het genereren van afzet voor diensten. Het kan ook niet, zoals de curator stelt, worden gezien als een advertentie voor de door het merk beschermde diensten omdat geen sprake is van een aanbod om die diensten te leveren. Pogingen van de curator om de activa van de gefailleerde vennootschap met het merk aan derden over te dragen, zouden – indien deze waren geslaagd – weliswaar tot gebruik van het merk voor het vinden van afzet van de door het merk beschermde diensten hebben kunnen leiden, maar kunnen op zichzelf niet als daarop gerichte handelingen worden gezien.

4.4.  Blijkens het door de curator overgelegde registratie uit het Merkenregister heeft de inschrijving van het merk ‘Bellevue Dordrecht’ plaatsgevonden op 11 oktober 2004. Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat nadien het merk ‘Bellevue Dordrecht’ gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaren niet is gebruikt. Anders dan de curator heeft betoogd kan het faillissement van Bellevue Dordrecht B.V. niet worden aangemerkt als een geldige reden daarvoor. Daargelaten dat het faillissement reeds voor de inschrijving van het merk plaatsvond, is dat immers geen buiten de macht van de merkhouder liggende, niet tot zijn normale ondernemingsrisico behorende feit of omstandigheid.

(…)

Handelsnaamrecht:  4.10.  De door de gefailleerde vennootschap gevoerde handelsnamen zijn vermogensrechten en zijn als zodanig in het faillissement gevallen. Het recht om bij de afwikkeling van de boedel de handelsnamen te voeren en daarover te beschikken blijft ook tijdens het faillissement bestaan (vgl. HR 23-4-1931, NJ 1931, 1313). De door GasteRhoon c.s. aangevoerde omstandigheid dat de curator geen onderneming drijft, doet daar niet aan af.

4.11.  De tot een handelsnaam gerechtigde heeft niet, zoals de curator lijkt te stellen, een exclusief recht op het gebruik van de naam, maar is bevoegd om op de voet van art. 5 Hnw het gebruik door een ander van een gelijke of in geringe mate afwijkende handelsnaam te (doen) verbieden, indien bij het publiek verwarring tussen de beide ondernemingen te duchten is. Deze bevoegdheid behoudt de handelsnaamgerechtigde ook na staking van zijn onderneming en wel zolang als de vorenbedoelde verwarring te duchten is, hetgeen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 7-2-1979, BIE 1983, 49). Van deze verwarring tussen beide ondernemingen zal slechts sprake kunnen zijn indien de door de gefailleerde vennootschap gedreven onderneming weer opgestart wordt met gebruikmaking van de eerder gevoerde handelsnamen. GasteRhoon c.s. hebben gemotiveerd bestreden dat het laatste mogelijk is. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

4.12.  Ingevolge artikel 2 Hnw kan een handelsnaam slechts in verbinding met de onderneming die onder die naam werd gedreven worden overgedragen. Daarvoor is voldoende dat een relevant deel van de onderneming met de handelsnaam wordt overgedragen. Onder een relevant deel van de onderneming kan ook de – al dan niet in de handelsnaam belichaamde – goodwill worden verstaan. De curator beroept zich er op dat zich, naast schulden, in de boedel van de gefailleerde vennootschap nog goodwill bevindt, wat door GasteRhoon c.s. gemotiveerd is betwist.

4.13.  Volgens opgave van de curator zijn de bedrijfsinventaris en huurovereenkomst(en) van de door de gefailleerde vennootschap gedreven onderneming in 2004 aan een derde overgedragen. Niet gesteld is dat zich in de boedel andere rechten of zaken bevinden die van belang kunnen zijn voor de continuïteit van een hotel- of horecaonderneming. Met zijn beroep op de aanwezigheid van goodwill in de boedel van de gefailleerde vennootschap doelt de curator derhalve kennelijk op in de handelsnamen belichaamde goodwill. Hieruit volgt dat zich, naast de schulden en het merkrecht waarvan hiervoor is aangenomen dat het is vervallen, in de boedel van de gefailleerde vennootschap alleen nog de handelsnaam bevindt en dat roept de vraag op of daarmee niet reeds is gegeven dat niet kan worden voldaan aan het in artikel 2 Hnw neergelegde vereiste voor overdracht van de handelsnaam. Wat er ook zij van het antwoord op die vraag, de vordering stuit op het volgende af.

(…)

4.15.  Op grond van het vorenstaande kan de aanwezigheid van in de handelsnaam belichaamde goodwill in de boedel van de gefailleerde vennootschap niet worden aangenomen. Voor zover die goodwill heeft bestaan, is immers aannemelijk dat die slechts in combinatie met het gebruik van het complex aan de Boomstraat 37 te Dordrecht bestond. Het recht op het gebruik van dat complex, dat gedurende het 5½ jaar oude faillissement leeg heeft gestaan, bevindt zich echter niet in de boedel van de gefailleerde vennootschap en niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt is, dat het mogelijk is dat dit recht in de boedel zal terugkeren. Vanwege de verwarring die kan ontstaan met de locatie van de onderneming is niet aannemelijk dat een derde die geen gebruik kan maken van het complex aan de Boomstraat 37 onder de voormelde omstandigheden is geïnteresseerd in overname van de handelsnamen van de gefailleerde vennootschap. Derhalve kan niet worden aangenomen dat in de bedoelde handelsnamen thans nog goodwill is geïncorporeerd en dat er een mogelijkheid bestaat dat de door de gefailleerde vennootschap gedreven onderneming weer wordt opgestart.

4.16.  Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk dat het gebruik van de domeinnaam www.bellevuegroothoofd.nl en de daaraan verbonden website bij het publiek tot een verwarring zal leiden als bedoeld in artikel 5 Hnw. De daarop gebaseerde vorderingen tot staking van het gebruik van deze domeinnaam en tot overdracht van de domeinnaam dienen daarom te worden afgewezen. Het beroep van de curator op artikel 5a Hnw faalt, nu hiervoor is aangenomen dat het merk ‘Bellevue Dordrecht’ is vervallen.

(…)

Onrechtmatig handelen:  4.18.  Het beroep van de curator op oneerlijke mededinging faalt, omdat op grond van het vorenstaande niet aannemelijk is dat ooit sprake zal zijn van mededinging tussen de ondernemingen die vanaf december 2009 in het complex aan de Boomstraat 37 zullen worden gedreven en de onderneming van de gefailleerde vennootschap. De omstandigheid dat het onwaarschijnlijk is dat de curator de handelsnamen en het merk ten voordele van de boedel nog aan een derde zal kunnen overdragen, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet aan GasteRhoon c.s. worden toegerekend.

Lees het vonnis hier.

IEF 8421

The Board of Appeal was wrong

GvEA, 29 October 2009, zaak T-386/07, Peek & Cloppenburg tegen OHIM / Redfil, SL

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk AGILE o.g.v. oudere Gemeenschaps- en nationale woordmerken Aygill’s (kleding). Verwarringsgevaar. Oppositie toegewezen.

42. First, it is not certain, contrary to the assertion of the Board of Appeal, in paragraph 39 of the contested decision, that the visual aspect plays a greater role, since the goods in question are marketed in such a way that, normally, when making their purchase, the relevant public’s perception of the mark designating those goods is visual. In that regard, it should be noted that the goods in question in the present case are not all of the same nature as those in question in the case-law cited by the Board of Appeal in support of its analysis, namely Case T-57/03 SPAG v OHIM – Dann and Backer (HOOLIGAN) [2005] ECR II-287, and Case T-194/03 Ponte Finanziaria v OHIM – Marine Enterprise Projects (BAINBRIDGE) [2006] ECR II-445).

43. Second, and in any event, as is apparent from paragraphs 26 to 28 above, the Board of Appeal was wrong to describe the visual similarity between the signs at issue as being of a low degree.

44. Third, although, for the reasons referred to in paragraphs 34 to 39 above, the signs at issue are globally similar only to a low degree, the Board of Appeal was still wrong to exclude, in paragraph 41 of the contested decision, a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, on the part of the relevant public, between the earlier mark and the mark applied for. In light of the case-law cited in paragraphs 17 to 19 above, the fact that the goods in question are identical offsets the low degree of similarity between the signs at issue.

45. The applicant’s single plea alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94 must therefore be upheld.

46. It follows from all the foregoing that the action must be upheld and the contested decision annulled.

Lees het arrest hier.

IEF 8302

Omtrent gebruikmaking van de discretionaire schorsingsbevoegdheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, Rolbeslissing van 28 oktober 2009, HA ZA 07-2285, Schlumberger Holdings Limited tegen Electromagnetic Geoservices A.S. (EMGS) (met dank aan Ruud van der Velden, Lovells).

Octrooirecht. Afwijzing verzoek tot heroverweging schorsingsbeslissing (Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 april 2008, IEF IEF 5999).

2.3. Terecht geeft EMGS aan dat te dezen alleen de oppositieprocedure tegen EP 1 256 019 relevant is (er lopen nog andere opposities, maar voor de duur daarvan is geen schorsingsbeslissing genomen). In deze oppositie is bij beslissing van de Oppositie Afdeling van 20 augustus 2008 de interventie van Schlumberger in die oppositie ontoelaatbaar geoordeeld, waarop Schlumberger haar interventie evenwel toch heeft gehandhaafd bij brief van 13 oktober 2008, welke verwikkeling kennelijk tot vertraging van de inhoudelijke behandeling van deze oppositie - die derhalve wel "actief” loopt -heeft geleid.

2.4. Dat Schlumberger zou behoren te weten waar zij aan toe is, is al bij herhaling onder ogen gezien door de rechtbank en niet genoegzaam geoordeeld om niet tot schorsing over te gaan in de specifieke omstandigheden van deze zaak waar - het zij andermaal benadrukt - geen reconventionele inbreukvordering voorligt. EMGS memoreert in dit verband dat een dochter van Schlumberger op de dag van de uitspraak van het tussenvonnis een persbericht heeft gepubliceerd waarin zij meedeelt: WesternGeco strongly believes it can provide EM services without being in conflict with any validly issued patents of others, including those of EMGS. Dat is niet mede-beslissend, maar geeft achteraf gezien wel mede reliëf aan de schorsingsbeslissing van de rechtbank in dit geval.

2.5. Dat men in Engeland (en overigens bepaald ook regelmatig in Nederland, bijvoorbeeld wanneer, zoals in nogal wat procedures, wel een inbreukvordering aan de orde is en geoordeeld wordt dat sprake is van inbreuk) wel anders oordeelt omtrent gebruikmaking van de discretionaire schorsingsbevoegdheid van de rechter hangende oppositie in München, maakt dit evenmin anders, omdat ook dat al is meegewogen bij de schorsingsbeslissing van de rechtbank.

 2.6. Dat EMGS het tussenvonnis als een overwinning zou vieren, is door Schlumberger niet afdoende kenbaar gesubstantieerd en door EMGS weerlegd met de mededeling dat zij als beursgenoteerde onderneming naar aanleiding van het vonnis alleen een in neutrale bewoordingen getoonzet persbericht heeft doen uitgaan. Dit bericht is in de pogingen van Schlumberger om tussentijd appelverlof te krijgen al ingebracht door Schlumberger en bij de afwijzing van die beslissing meegewogen. Van verder "wapperen" is volgens EMGS geen sprake geweest. Overigens is bij meerbedoeld vonnis een provisioneel gevorderd "wapperverbod" afgewezen, tegen welke beslissing Schlumberger niet heeft geappelleerd.

2.7. In deze omstandigheden is geen sprake van zodanig gewijzigde omstandigheden als door Schlumberger aangevoerd - waarbij nu in het midden kan blijven of dit een grond kan zijn voor het terugkomen op de schorsingsbeslissing in het tussenvonnis - dat nu reeds tot voortzetting en hernieuwd pleidooi behoort te worden overgegaan.

2.8. Mogelijk ten overvloede zal de rechtbank de oppositie-instanties in München andermaal verzoeken tot versnelde behandeling over te gaan, er daarbij op wijzend dat eenzelfde verzoek al ruim anderhalf jaar geleden is gedaan, teneinde te bewerkstelligen dat de oppositieprocedure tegen EP 019 zo voortvarend mogelijk wordt afgewikkeld.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8301

Korte enquête

Zelf minder oplettende lezers zal het niet zijn ontgaan dat sommige berichten de laatste paar weken een embedded vonnis of arrest bevatten (zie bijvoorbeeld dit bericht, vonnis onderaan).

Deze embedding gebeurd via Scribd en heeft als mogelijk voordeel dat de vonnissen of documenten direct zichtbaar zijn in het bericht, direct leesbaar zijn (zoom functie in leesvenster of full screen), van commentaar kunnen worden voorzien, makkelijk te openen en/of te downloaden zijn (platform en formaatonafhankelijk) en dat het vonnis en korte samenvatting zonder doorklikken onder één IEF nummer staat. En het ziet er wel gelikt en profi uit.

Maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat lezers en gebruikers van IEForum.nl dit embedden van uitspraken en documenten ook echt van toegevoegde waarde vinden. Uw mening wordt dus zeer op prijs gesteld. Graag verzoeken wij u dan ook om middels onderstaande kleine enquête u mening (inclusief eventuele opmerkingen aan ons door te geven.

Vindt u dit embedden WEL van toegevoegde waarde, klikt u dan hier.

Vindt u dat dit embedden NIET van toegevoegde waarde, klikt u dan hier.

IEF 8423

Ribonucleïnezuur

GvEA, 28 oktober 2009, zaak T-80/08, CureVac GmbH tegen OHIM / Qiagen GmbH.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure  tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk RNAiFect o.g.v. ouder gemeenschapswoordmerk RNActive (geneesmiddelen) Beschrijvend dominant bestanddeel. Geen verwarringsgevaar.

48. Beide tekens zijn inderdaad rond het gemeenschappelijke bestanddeel „rna” opgebouwd. Vastgesteld moet evenwel worden dat, zoals de oppositieafdeling had geconstateerd zonder dat de kamer van beroep dit in de punten 16 en 17 van de bestreden beslissing ter sprake heeft gebracht, dit bestanddeel hoogstens een beperkt onderscheidend vermogen heeft, ook al weten sommige consumenten niet precies wat deze afkorting betekent, maar gaan zij ervan uit dat deze met name indirect naar een chemische of moleculaire verbinding verwijst.

(…)

50      Zoals reeds is geconstateerd, heeft het gemeenschappelijke bestanddeel van de twee betrokken tekens, te weten „rna”, hooguit een beperkt onderscheidend vermogen, zodat het niet mogelijk is om op basis daarvan de commerciële herkomst van de waren te onderscheiden. Derhalve heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing op goede gronden de betrokken achtervoegsels van de conflicterende tekens, namelijk „ctive” en „ifect”, beschouwd als de onderscheidende en dominerende bestanddelen die de aandacht van de consument zullen trekken, aangezien zij een groter onderscheidend vermogen hebben dan het beginbestanddeel „rna” (zie in die zin arrest ECHINAID, punt 29 supra, punt 55).

51. Bovendien is het onjuist, zoals in punt 44 hiervóór is aangegeven en zoals het BHIM terecht heeft opgemerkt, te beweren dat de respectieve uitgangen van de tekens door associatie als gelijk zullen worden opgevat. Het Duitse woord „aktiv” is immers geenszins synoniem van „effektiv”, waardoor een onderscheid tussen de merken kan worden gemaakt. Op basis van deze verschillen in betekenis zal de betrokken consument de desbetreffende tekens dan ook van elkaar kunnen onderscheiden.

52. Hoewel het gemeenschappelijke bestanddeel van beide tekens, te weten „rna”, vooraan staat, leidt deze overeenstemming dus niet tot gevaar voor verwarring. Dit bestanddeel heeft immers een beperkt onderscheidend vermogen, zodat de aandacht van het publiek zal uitgaan naar de uitgang van beide tekens die – globaal beoordeeld – visueel, fonetisch en begripsmatig van elkaar verschillen. De twee tekens roepen dus een verschillende indruk op.

Lees het arrest hier.

IEF 8422

Op de huid

GvEA, 28 oktober 2009, zaak T-273/08,  X-Technology R & D Swiss GmbH tegen Ipko-Amcor BV

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk First-On-Skin o.g.v. oudere nationale woordmerken FIRST (Kleding). Verwarringsgevaar in Benelux aannemelijk. Oppositie toegewezen.

39. Die Hinzufügung des Teils „-On-Skin“ in der angemeldeten Marke kann diese begriffliche Identität nicht ändern. Denn im Zusammenhang mit den betroffenen Waren, nämlich Kleidungsstücken, wird dieser Teil der angemeldeten Marke von den maßgeblichen Verkehrskreisen wegen ihrer Grundkenntnisse der englischen Sprache so verstanden, dass er „auf der Haut“ oder, wie die Beschwerdekammer meint, „in direktem Kontakt mit der Haut“ bedeutet. Er ist also, wie im Übrigen die Beschwerdekammer ohne Widerspruch seitens der Klägerin ausgeführt hat, für ein Merkmal dieser Waren beschreibend. Daher kann dieser Teil nicht dazu dienen, die beiden Marken zu unterscheiden (vgl. in diesem Sinne Beschluss des Gerichts vom 18. Februar 2008, Altana Pharma/HABM – Avensa [PNEUMO UPDATE], T‑327/06, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 34). Dies gilt umso mehr, als dieser Teil der angemeldeten Marke dem Anfangsbestandteil „First“ folgt, der in beiden Marken identisch und das dominierende Element der angemeldeten Marke ist.

(…) 41. Nach alledem hat die Beschwerdekammer zu Recht festgestellt, dass sich die beiden Zeichen begrifflich hochgradig ähneln, was die Klägerin übrigens nicht bestritten hat.

48. Nach alledem hat die Beschwerdekammer zu Recht eine Verwechslungsgefahr zwischen den betreffenden Marken bejaht und die Anmeldung des Zeichens First‑On‑Skin für die betreffenden Waren zurückgewiesen.

Lees het arrest hier.

IEF 8408

Panorama Aquaria

GvEA, 28 oktober 2009, T-339/07, Juwel Aquarium GmbH & Co. KG tegen OHIM / Potschak

Gemeenschapsmerk. Succesvolle nietigheidsactie tegen woordmerk PANORAMA voor aquaria. Beschrijvend, daar het een wezenlijke eigenschap van de waren aangeeft.

36. Festzustellen ist, dass das Zeichen Panorama – wie die Beschwerdekammer in den Randnrn. 25 und 26 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat –, wenn es für die in Rede stehenden Waren verwendet wird, den angesprochenen Verkehrskreisen, zumindest in deutschsprachigen Gegenden, eine unmittelbare Information über eine wesentliche Eigenschaft dieser Waren vermittelt, nämlich über das besonders weite Blickfeld auf den Inhalt des Aquariums oder Terrariums. Entgegen dem Vorbringen der Klägerin wird das Blickfeld, das ein Aquarium oder Terrarium bietet, nicht nur durch seine innere Ausgestaltung bestimmt, sondern auch durch die seiner Form innewohnenden Merkmale. Zudem kann nicht ausgeschlossen werden, dass Möbel, Gestelle und Leuchten, die speziell der Panoramaform solcher Aquarien oder Terrarien angepasst sind, zur Erweiterung des Blickfelds beitragen und die angesprochenen Verkehrskreise somit eine Verbindung zwischen dem in Rede stehenden Zeichen und diesen Merkmalen herstellen.

Lees het arrest hier.

IEF 8407

Geelgroene tractoren

GvEA, 28 oktober 2009, zaak T-137/08, BCS SpA tegen OHIM /Deere & Company,

Gemeenschapsmerk. Onsuccesvolle nietigheidsprocedure tegen Gemeenschapsmerk bestaande in combinatie van kleuren groen en geel. Combinatiekleurmerk heeft onderscheidend vermogen verkregen door gebruik.

46. Uit het voorgaande volgt dat, ofschoon het bestreden merk is gebruikt en gepromoot in combinatie met het woordmerk John Deere en de reclamekosten van interveniënte in de Europese Unie globaal en niet voor ieder land individueel zijn gepresenteerd, verzoekster ten onrechte beweert dat niet rechtens genoegzaam is aangetoond dat interveniënte de combinatie van de kleuren groen en geel op haar waren als merk had gebruikt en dat de waren vergaand en duurzaam waren verspreid in alle lidstaten van de Europese Unie op 1 april 1996.

(…) 58. In casu blijkt uit de door de diverse verenigingen afgelegde verklaringen – behalve uit die met betrekking tot Ierland en Denemarken – dat de combinatie van de kleuren groen en geel, gebruikt in verband met landbouwmachines, in de betrokken sector met interveniënte wordt geassocieerd. Dit wordt bevestigd door de opiniepeiling in Duitsland.

(…) 60. In de eerste plaats heeft de kamer van beroep de verkrijging van het onderscheidend vermogen van het bestreden merk beoordeeld op basis van een reeks aanwijzingen, waaronder de verklaringen van diverse verenigingen en de in Duitsland gehouden opiniepeiling, en rekening houdend met het feit dat de waren van interveniënte gedurende een aanzienlijke periode sterk aanwezig waren op alle relevante markten en dat interveniënte de combinatie van de kleuren groen en geel intensief en langdurig als merk op bedoelde waren had gebruikt.

(…) 62. De kamer van beroep kan dan ook niet worden verweten te hebben geconcludeerd dat rechtens genoegzaam was bewezen dat het bestreden merk onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 had verkregen op 1 april 1996, de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag voor het bestreden merk.

Lees het arrest hier.