IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8058

Auteursbeschermde muziekwerken

Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2009, KG ZA 09-1213 SR/PvV, Vereniging Buma & Stichting Stemra tegen Stichting Commerciële Omroep Exploitatie ZuidHolland (SCOEZH) & Fresh FM (met dank aan Marina Benassi, Buma Stemra).
 
Auteursrecht. Webcasting gericht op Nederland. Geschil tussen Buma en Fresh FM, volgens Buma ‘een tegendraadse omroep’, over het betalen van Buma-vergoedingen voor radio, webcasting en feesten. De rechtbank oordeelt dat Fresh FM m.b.t. de radiouitzendingen inmiddels geen betalingsachterstand meer heeft en daarmee dus geen inbreuk maakt op de het Buma-repertoire (‘auteursbeschermde muziekwerken’), maar dat zij door haar webcasting, ondanks, of beter: door de huidige, overeenkomst met PRS, en op enkele feesten nog wel zonder toestemming werken van bij de Buma aangesloten auteurs openbaar maakt of heeft gemaakt.

4.4. Ten aanzien van de webcasting wordt overwogen dat niet is betwist dat op de 9 muziekkanalen op de website van Fresh FM muziekwerken van bij Buma c.s. aangesloten auteurs zijn te horen. Evenmin is in geschil dat het openbaar maken en verveelvoudigen van die muziekwerken niet valt onder de bij de overeenkomst van 18 juni 2008 verleende toestemming. Voor zover Fresh FM c.s. zich voor die toestemming beroept op de licentie die door PRS voor webcasting is verleend wordt op grond van de gedingstukken vastgesteld dat door PRS aan Fresh FM c.s. alleen een licentie is verleend voor het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Voor webcasting gericht op Nederland, waarvan in het onderhavige geval naar voorlopig oordeel sprake is nu bezoekers van de desbetreffende website in het Nederlands worden uitgenodigd om de muziekkanalen te beluisteren en niet is betwist dat de reclame op de muziekkanalen eveneens in het Nederlands is, is door PRS derhalve geen toestemming verleend. Bij gebreke van enige toestemming voor het gebruiken van de muziekwerken via de webcasting. is het gevorderde verbod tot het openbaar maken van die muziekwerken toewijsbaar.

4.5. Nu Fresh FM c.s. niet beschikt over een toestemming voor het gebruiken van de auteursbeschermde muziekwerken via webcasting zal tevens het voorschot op de daarmee samenhangende schadevergoeding worden toegewezen. Het in dat verband door Buma c.s. gevorderde bedrag van  €1.392.40 komt niet onjuist voor. Aan deze veroordeling zal evenwel de voorwaarde worden verbonden dat Fresh FM  c.s. dit bedrag niet aan Buma c.s. is verschuldigd indien zij binnen twee weken na de betekening van dit vonnis aan Buma  c.s.. aantoont dat PRS, met terugwerkende kracht vanaf mei 2009, ook een licentie verleend heeft voor webcasting door Fresh FM  c.s. gericht op Nederland en dat de voor die licentie verschuldigde vergoeding aan PRS is voldaan. Voor deze voorwaarde wordt aanleiding gezien nu van de zijde van Buma c.s.. ter terechtzitting is verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft indien Fresh FM c.s. een en ander met PRS zou regelen.

4.6. Ook voor de feesten in het kader van het 10-jarige bestaan van Fresh FM c.s. geldt dat niet betwist is dat daaraan dj's meewerken die zijn aangesloten bij Buma  c.s. en dat voor het openbaar maken van hun muziek toestemming van Buma c.s.. is vereist. Evenmin is in geschil dat het openbaar maken van die muziek niet valt onder de bij overeenkomst van 18 juni 2008 verleende toestemming. Ook daarvoor is dus een aanvullende toestemming vereist.

Lees het vonnis hier.

IEF 8057

Eindstand na verlenging

Hoge Raad, 10 juli 2009, 2009, 07/13288, Ajax Brandbeveiliging B.V. tegen Ansul B.V. (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP|Technology Advocaten).

Merkenrecht. Arrest inzake Ansul/Ajax. Na ruim 14 jaar komt de procedure Ansul/Ajax tot een einde.
 
Het Hof Amsterdam besliste op 26 juli 2007 na terugverwijzing door de Hoge Raad dat Ansul in de jaren 1989-1994 normaal gebruik heeft gemaakt van haar merk MINIMAX en dat dit gebruik als ‘werkelijk’ gebruik kan worden bestempeld (IEF 4482). De klachten in deze tweede cassatie kunnen volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden  en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (81 RO).

Lees het arrest hier. Inmiddels ook op rechtspraak.nl, inclusie clonclusie AG: BI3401.

IEF 8056

Het functioneren van alle toezichthouders

Kamerstukken II 2008/09, 24095, nr. 245. Frequentiebeleid; Motie die ertoe strekt rol en functioneren toezichthouders telecommunicatie en media in kaart te brengen, en mogelijkheden tot samenwerking en fusie te verkennen

Motie van de leden Van Dam en Elias: Overwegende, dat de markten voor telecommunicatie en media steeds sterker convergeren;overwegende, dat convergentie van het toezicht op deze markten dan ook voor de hand zou liggen; constaterende, dat het kabinet er desondanks voor kiest alles bij het oude te laten;

overwegende, dat er meerdere toezichthouders actief zijn op de markten voor telecommunicatie en media, zoals de OPTA, het Commissariaat voor de Media, het Agentschap Telecom, het College van Toezicht Auteursrecht en anderen;

verzoekt de regering een brief waarin de rol en het functioneren van alle toezichthouders op het gebied van telecommunicatie en media in kaart worden gebracht en waarin de mogelijkheden van nauwere samenwerking en op langere termijn fusie van toezichthouders op dit gebied worden verkend

Lees de motie hier.

IEF 8055

Google moet in de mediawet?

Kamerstukken I 2008/09, 31804, nr. C. Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep; Memorie van antwoord

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de mening van de regering is over het artikel «Google moet in de Mediawet» van Henk Blanken in de Volkskrant van 2 mei 2009.

"In zijn artikel wijst Henk Blanken erop dat Google steeds duidelijker een mediabedrijf is. Hij sluit daarbij aan op een bredere discussie over de rol van dit bedrijf op het gebied van de omgang met auteursrecht en de persoonlijke levenssfeer. Dit zijn onderwerpen die alle mediabedrijven raken maar die niet in de Mediawet 2008 geregeld zijn. De Mediawet 2008 kent verschillende regimes: veel regels voor de publieke omroep,een minimumregeling ter invullen van de verplichtingen uit de Europese mediarichtlijn voor commerciële omroepen en beperkte steun voor de stimulering van de gedrukte media. In het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten dat thans in de Tweede Kamer in behandeling is, wordt hieraan een regime voor omroepachtige (niet-lineaire) mediadiensten toegevoegd. Of Google onder het bereik van de voorgestelde wettelijke bepalingen komt te vallen, zal te zijner tijd duidelijk worden, mede aan de hand van de rol die Google zelf in redactioneel opzicht bij zijn diensten vervult. Ik stel dus vast dat het artikel belangrijke vragen aansnijdt, maar geen vraagstukken of problemen behandelt die een onmiddellijke vertaling op het terrein van de Mediawet 2008 vergen."

Lees hier meer.

IEF 8054

Een herdruk

Kamerstukken II 2008/09, 29838, nr. 19H. Auteursrechtbeleid; Rapport van het onderzoek door de werkgroep Auteursrecht uit de vaste commissies voor Justitie en voor Economische Zaken

"De sommatie van internetdienstverlener en website aanbieder Mininova is geen aanleiding voor de werkgroep auteursrechten om het rapport auteursrechten te rectificeren.  Op één punt van het rapport wordt een verduidelijking aangebracht. Dat is onder meer de reden waarom een herdruk van het rapport is gemaakt."

Lees hier de herdruk van het rapport.  Lees hier de brief aan Mininova.  

 

IEF 8053

De grafische weergave van een eenhoorn

Rechtbank Rotterdam, 29 april 2009, LJN: BJ2061, Einhorn Mode Manufaktur Gmbh & Co. Kg tegen Consolidated Artists B.V.

Merkenrecht. Rechtsmacht; samenhangende vorderingen. Samenloop tussen EEX-Vo en GMVo. Voor wat betreft de inbreukvordering ten aanzien van een gemeenschapsmerk heeft ingevolge de GMVo slechts de rechtbank Den Haag als rechtbank.
 
Einhorn stelt dat CA met haar Benelux-registratie (afbeelding links) inbreuk maakt op Einhorns internationale, onder meer voor de Europese Unie, voor het gebruik op kleding, schoeisel en hoofddeksels geregistreerde beeldmerken van een steigerende eenhoorn (afbeelding rechts).

4.5. Waar de in 2.1 onder (b) genoemde vordering een inbreukvordering op een gemeenschapsmerk betreft en uit artikel 91 en 92 GMVo in onderling verband volgt dat in dit geval naast de “rechtbanken voor het gemeenschapsmerk” geen andere gerechten bevoegd zijn, kan een beroep op enige andere niet uit de GMVo of de Brussel I-Vo, voor zover van toepassing, voortvloeiende internationale regeling, zoals een regeling betreffende verknochte zaken, Einhorn niet baten.
Aangezien het hier Europees gemeenschapsrecht betreft, kan een beroep op nationale processuele regels Einhorn evenmin baten.

4.6. De conclusie is daarom dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om kennis te nemen van de in 2.1 onder (b) genoemde inbreukvordering. Ingevolge artikel 73 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient verwijzing te volgen naar de rechtbank ’s-Gravenhage in de stand waarin de zaak zich bevindt.

4.7. Gegeven de onderhavige procedure en de bij de High Court in Londen, Verenigd Koninkrijk, tussen Einhorn als eiseres en MNGM en SKM als verweerders lopende procedure, dienen de overige vorderingen, die niet als rechtsvorderingen betreffende (dreigende) inbreuk op een gemeenschapsmerk vallen aan te merken, te worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I-Vo.

(…) 4.13. Gegeven de omstandigheid dat de vorderingen in het Verenigd Koninkrijk eerder zijn aangebracht bij een gerecht dat valt aan te merken als een gerecht voor het gemeenschapsmerk in de zin van artikelen 91 en 92 GMVo, zal de rechtbank de behandeling en beslissing aanhouden totdat op de vorderingen voor de High Court zal zijn beslist.
De rechtbank zal de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de uitkomst van de procedure voor de High Court.

Lees het vonnis hier.

IEF 8052

Een bloemmotief met onderliggend kantmotief

Vzr. Rechtbank Assen, 8 mei 2009, LJN: BJ1803, Colorful Licences Holding B.V. & Curator Oilily B.V. tegen Adventure Bags B.V.

Auteursrecht. Dessins. Eerst even voor jezelf lezen. "Vraag of auteursrechten zijn overgedragen wordt bevestigend beantwoord. Inbreuk op auteursrechten. Verweer dat dessin al bestond is ongeloofwaardig, zodat sprake is van oorspronkelijk karakter. Ontwerp bloemmotief met onderliggend kantmotief moet als persoonlijk stempel van de maker gezien worden. Voorts sprake van slaafse nabootsing, nu gedaagde voor ander dessin had kunnen kiezen." Liquidatietarief. 

2.7.  Oilily en Colourful Licenses Holding hebben bij de voorzieningenrechter te Den Haag een verzoekschrift ex artikel 1019e Rv. ingediend. Bij beschikking d.d. 1 april 2009 (IEF 7865) heeft de voorzieningenrechter Kruidvat onder meer bevolen de inbreuken op de auteursrechten en overige rechten van Colorful Licenses Holding en Oilily op het in het verzoekschrift aangeduide dessin (overeenkomend met het in de dagvaarding in dit geding aangeduide dessin) onmiddellijk na betekening van de beschikking te staken en gestaakt te houden. Kruidvat heeft daarop de verkoop van de tassen gestaakt.

2.8.  Op 1 april 2009 hebben Oilily en Colourful Licenses Holding Adventure Bags een sommatie gezonden waarin een onthoudingsverklaring, een recall, vernietiging van de resterende tassen, afdracht van de gemaakte winst en vergoeding van juridische kosten is gevraagd. Adventure Bags heeft geweigerd hieraan te voldoen.

Overdracht auteursrechten: 4.2.  (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het geheel van de overgelegde verklaringen en akten (…) voldoende blijkt dat de auteursrechten berusten bij Colorful Licenses Holding. Dat in de akte d.d. 29 februari 2008 alleen wordt gesproken over “andere immateriële activa” doet daaraan niet af, nu tussen partijen bekend was welke activa daaronder vielen en beide partijen behoren tot hetzelfde conglomeraat van BV’s. De betwisting van de licentie van Oilily gaat evenmin op. Colorful Licenses Holding en de curator van Oilily stellen dat Oilily over een licentie beschikt. De licentieverlening is vormvrij. De jarenlange samenwerking tussen Colorful Licenses (Holding) en Oilily en het feit dat Oilily artikelen met de print waarom het hier gaat verkoopt, zijn naar voorlopig oordeel voldoende aanwijzing dat Oilily over de gestelde licentie beschikt.

Inbreuk auteursrechte"n: 4.3.  Eisers beroepen zich op auteursrechtelijke bescherming van het dessin. Colorful Licenses B.V. heeft de print in 2006 laten ontwerpen door [ontwerpster].
Voor het ontstaan van een auteursrecht is vereist dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt (o.a. HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608, Van Dale/Romme en HR 30 mei 2008, C07/131 HR, Endstra tapes).
Adventure Bags stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een eigen oorspronkelijk karakter. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat [ontwerpster] het dessin medio 2006 heeft ontworpen, nu het dessin al eind 2005 bestond en door derden werd verhandeld. Zij beroept zich op een verklaring van [derde] van de firma Armi E Bagagli, die bevestigt dat hij in 2005 het artikel E0321 in een hoeveelheid van 5000 stuks van Gain Source Ind heeft afgenomen, met een foto van een tas met de betreffende print, en een factuur van Gain Source waarop 5000 stuks van art. nr. E0321 vermeld staan.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de verklaring van [derde] in het licht van de uitvoerige verklaring van de ontwerpster [ontwerpster] ongeloofwaardig is. De voorzieningenrechter is met eisers eens dat niet duidelijk is wie [derde] en de firma Armi E Bagagli zijn en welke belangen zij en Gain Source hebben. Geconcludeerd wordt dan ook dat er wel sprake is van een eigen oorspronkelijk karakter.

4.4.  Adventure Bags betwist daarnaast het persoonlijk stempel van de maker. Zij stelt dat er slechts sprake is van toepassing van een bepaalde stijl die niet tot auteursrechtelijk werk voert. Volgens haar moet de mode c.q. stijl hier worden gezien als het gebruik van een Paisley-achtig dessin dat bestaat uit uitbundig kleurgebruik met bloemmotief en draaiingen van het bloemmotief. 
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat hier wel degelijk sprake is van een persoonlijk stempel van de maker. [ontwerpster] combineert een door haar ontworpen bloemmotief met een onderliggend kantmotief, hetgeen als persoonlijk stempel gezien moet worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een variant op het Paisley-motief. Uit de overgelegde producties van internetsites blijkt ook dat het publiek de print ook herkent als een Oilily-dessin.

4.5.  Adventure Bags voert tenslotte in dit verband nog aan, dat geen sprake is van ontlening, omdat zij de tassen heeft betrokken van haar leverancier uit Hong Kong en die leverde de tassen al eerder aan derden. Zoals hiervoor al is overwogen acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de leverancier van Adventure Bags tassen met hetzelfde ontwerp als dat van [ontwerpster] leverde voor 2006. Er is derhalve voldoende komen vast te staan dat er sprake is van ongeoorloofde verveelvoudiging en ontlening.

Slaafse nabootsing: 4.6.  (…) Naar voorlopig oordeel is daarvan in dit geval sprake. Adventure Bags had voor een ander dessin kunnen kiezen, zodat de tassen niet in deze mate op die van Oilily leken.

Verbodsdicta in algemene bewoordingen: 4.7.  Nu in het bovenstaande voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een inbreuk op auteursrechten en slaafse nabootsing zijn de vorderingen van eisers voor toewijzing vatbaar. Zij hebben voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij de vorderingen en door de verkoop van de inbreukmakende tassen schade te lijden. Adventure Bags stelt dat het onder A. geformuleerde verbod te ruim is geformuleerd. Verbodsdicta in algemene bewoordingen zijn echter door de Hoge Raad geaccepteerd (vgl. Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, § 11.12) en de voorzieningenrechter is van oordeel dat voor een dergelijk verbod in casu aanleiding is.

Lees het vonnis hier

IEF 8051

Stoepborden

Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, LJN: BJ2205, Staten Productdevelopment B.V. & Van Raalte Displays B.V. tegen Sign Business Center & Herva BVBA

Modellenrecht. Inbreuk op modelrecht m.b.t. standaard voor een reclamebord (stoepbord).. Vordering tot gestaakt houden inbreuk toegewezen; vorderingen m.b.t. vernietiging en schadevergoeding afgewezen. Niet-ontvankelijkverklaring in beide vrijwaringen. Eerst even voor jezelf lezen.

6.7.  Met betrekking tot de door Herva genoemde mogelijke nietigheid van het modelrecht is de voorzieningenrechter voorshands, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd, van oordeel dat hiervan geen sprake is en dat bovendien het kort geding zich niet leent voor nietigverklaring van een inschrijving van een model.

6.8.  Vergelijking van het model van Staten en Van Raalte met de voet die SBC aan Herva heeft geleverd voor wat betreft de vorm en lijnen (ellipsvorm, uitsparing in het midden) leidt tot de conclusie dat er een grote mate van overeenstemming is tussen beide modellen. De verschillen die er zijn hebben met name betrekking op de maatvoering, de pootjes, de vulopening en het handvat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de geïnformeerde gebruiker deze verschillen niet opmerkt wanneer hij één van beide modellen voor zich heeft. Dit blijkt ook uit de in het geding gebrachte verklaringen van wederverkopers. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat de overige ter zitting getoonde voeten (waarvan ook foto's in de producties zijn opgenomen) in veel grotere mate afwijken van de in geding zijnde modellen. De conclusie is dan ook dat de voet van SBC/Herva geen andere algemene indruk zal wekken bij de geïnformeerde gebruiker dan de voet van Staten en Van Raalte. SBC en Herva maken dan ook inbreuk op de modelrechten van Staten en Van Raalte.

(…) 6.14.  SBC en Herva zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Staten en Van Raalte vorderen (aanvullende prod. op 15a en b bij de pleitnota) ex art. 1019h Rv. een proceskostenvergoeding van € 5.544,37 excl. BTW van SBC en € 6.788,97 excl. BTW van Herva. Ten aanzien van de kosten geldt dat de gevorderde kosten zo tijdig opgegeven en gespecificeerd dienen te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (HR 30 mei 2008, C07/131 HR, Endstra tapes). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat opgaat voor de kosten tot en met 19 juni 2009, zoals die in de bij de betekende dagvaarding overgelegde prod. 15 a en b zijn gespecificeerd. Dat houdt in dat SBC zal worden veroordeeld tot betaling van proceskosten ad € 3.399,39 excl. BTW en Herva tot een bedrag van € 4.518,00 excl. BTW.

Lees het vonnis hier

IEF 8050

De litigieuze container

Vzr. Rechtbank Leeuwarden,  8 juli 2009, KG ZA 09-183, Camp de Gua Participations B.V. & Powerplustools International B.V. tegen Powerplustools Benelux B.V. c.s. (met dank aan Lennart van der Ree, Dorhout Advocaten)
 
Merkenrecht. Nieuw en daarmee derde kort geding vonnis in de Powerplustools-saga". Partijen hebben nu alle noordelijke rechtbanken bezocht: Assen, Groningen ( zie voor beiden: IEF 7917, zie aldaar voor de feiten) en Leeuwarden. In Assen is Powerplustools International in het ongelijk gesteld, in Groningen beide partijen deels, en in Leeuwarden is Powerplustools International opnieuw in het ongelijk gesteld.
 
Na het tweede kort geding (zie het vonnis 15 mei 2009) heeft Powerplustools International conservatoir bewijsbeslag laten leggen op een container van Powerplustools Benelux in de Rotterdamse haven. Powerplustools Benelux heeft vervolgens de samenwerkingsovereenkomst met een opzegtermijn van één maand opgezegd, om vanaf 19 juli 2009 verder te gaan onder de naam Datona.
 
Powerplustools International vordert in dit derde kort geding onder meer een verbod tot het aanbieden van concurrerende producten en slaafse nabootsingen, inzage in de containers als gevolg van het door Powerplustools International gelegde bewijsbeslag, overdracht van de domeinnaam www.powerplustools.nl en www.powerplustools.be en telefoon- en faxnummers, alsmede een verbod tot gebruikmaking van fotomateriaal van Powerplustools op de website www.datona.nl.  Powerplustools Benelux vordert in reconventie opheffing van het bewijsbeslag, een wapperverbod en inschrijving als mede-merkhouder. De voorzieningenrechter te Leeuwarden wijst de vorderingen af.

De voorzieningenrechter is (anders dan de rechtbank Groningen in het vonnis van 15 mei 2009) voorshands van oordeel dat er géén sprake is van merkinbreuk dan wel slaafse nabootsing. Geen merkinbreuk omdat Powerplustools Benelux heeft aangetoond onder meer middels verklaringen van de afzender van de container (de fabrikant) dat er geen producten in aanwezig zijn met het merk Powerplustools, maar alleen met het merk Datona. Geen slaafse nabootsing gelet op het enorme 'umfeld' van verschillende fabrikanten en afnemers en het daarmee ontbreken van exclusiviteit aan de zijde van Powerplustools International.
 
Het verbod tot concurreren wordt ook voor het overige afgewezen, nu Powerplustools Benelux de Datona producten pas na het einde van de samenwerkingsovereenkomst zal gaan verkopen en er ook geen concurrentie-verbod tussen partijen is overeengekomen.
 
De overdracht van de domeinnaam www.powerplustools.nl aan de wederpartij wordt eveneens afgewezen nu er voor een dergelijke verstrekkende vordering geen rechtsgrond aanwezig is. Hetzelfde geldt voor overdracht van de telefoon- en faxnummers.
 
Gelet op het feit dat Powerplustools Benelux c.s. andere foto's hebben laten maken, dan wel daartoe opdracht hebben gegeven, heeft Powerplustools International ook geen belang meer bij een verbod tot het gebruikmaken van het fotomateriaal.
 
In reconventie wordt de opheffing van het conservatoir bewijsbeslag uitgesproken aangezien er geen sprake is van merkinbreuk dan wel slaafse nabootsing; wordt het wapperverbod afgewezen wegens het ontbreken van een uitzonderlijke situatie; wordt het gebod tot inschrijving als mede-merkhouder afgewezen wegens het ontbreken van een (spoedeisend) belang nu de vorderingen in conventie reeds zijn afgewezen.
 
Volgt veroordeling van Powerplustools International in de 1019h-proceskosten: €6.000 (gematigd tot indicatietarief).

Lees het vonnis hier.

IEF 8049

De kleine waarheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 juli 2009, HA ZA 06-711, De Acteur tegen Bridge Rights B.V.

Acteursrecht. Billijke vergoeding auteursrecht en naburige rechten.  Eiser, de begin dit jaar overleden acteur Wil van Selst, heeft een rol gehad (als Jan Griffioen) in de televisieserie De Kleine Waarheid, uitgezonden vanaf december 1970 en in 2005 op DVD uitgebracht door gedaagde Bridge. Inzet van deze procedure is de hoogte van een door Bridge aan de Acteur  te betalen billijke vergoeding. De gevorderde vergoeding wordt gematigd tot het bedrag dat oorspronkelijk door gedaagde aan eiser was geboden.

“Aan de grondslag van de betalingsverplichting hebben partijen weinig woorden gewijd. (…) Voorshands gaat de rechtbank ervan uit dat partijen het oog hebben op de Wet op de naburige rechten (Wnr) en gelet op de daarin onder artikel 4 opgenomen verwijzing naar het filmrechtregime van de Auteurswet (Aw), de artikelen 45a tot en met 45g Aw, met name de onder 45d Aw bedoelde billijke vergoeding.”

4.7. De Acteur wil zich vergelijken met een acteur met een hoofdrol. Naar oordeel van de rechtbank is dat niet juist. Een acteur die in niet meer dan 2 van 26 afleveringen optreedt kan in de serie als geheel niet als een hoofdrolspeler worden aangemerkt. Wellicht was de bijdrage van de Acteur in de bedoelde twee afleveringen aanzienlijk, hij stelt 50 minuten aan het woord te zijn geweest, maar dat maakt hem in de serie niet tot hoofdrolspeler, zelfs niet tot de speler van een middenrol op welke positie de Acteur zich ter comparitie terugtrok. Nu de acteur overigens niet heeft gesteld waarom zijn rol in De Kleine Waarheid als een hoofdrol of middenrol moet worden aangemerkt en daarnaast weinig heeft gesteld omtrent de omvang van zijn rol in Hamelen, bieden de door de Acteur voor Hamelen ontvangen betalingen onvoldoende aanwijzing voor de “marktwaarde” van de Acteur.

4.8. Ter onderbouwing van haar uitgangspunt sub f heeft Bridge een overzicht van door Bridge betaalde vergoedingen voor het uitbrengen op DVD van de series Q&Q, Stille Kracht, Willem van Oranje en Van Oude Mensen overgelegd. De rechtbank ontleent aan dit document dat Bridge onderscheid maakt tussen bijrol, grote rol en hoofdrol, daarnaast onderscheidt Bridge de positie van de auteur/regisseur/uitvoerende producent en de positie van omroep/producent.

(…)

4.10. Naar oordeel van de rechtbank is het passend voor de bepaling van de redelijke vergoeding de markt in aanmerking te nemen. (…) De Acteur heeft niet toegelicht welk gewicht zijn rol in Hamelen was, hij heeft geen informatie verschaft omtrent de omvang van de cast en de bijdrage van medeacteurs en de door hen ontvangen vergoedingen. Voor de rechtbank blijft over als kenbron van de markt het door Bridge gegeven overzicht.

4.11. Door de Acteur is dit overzicht bestreden omdat het afkomstig is van slechts één speler op de markt. De rechtbank zal zich niettemin richten naar dit overzicht. Het stond De Acteur vrij meer of andere markt gegevens over te leggen, dat heeft hij evenwel nagelaten. Onbestreden is ook dat in de relevante periode Bridge de belangrijkste aanbieder was van televisieseries op dvd.

4.12. Hierboven is al overwogen dat de rol van de Acteur in de gehele serie De Kleine Waarheid moet worden gekwalificeerd als een bijrol. De verstrekte gegevens leren dat de vergoeding voor een bijrol bestaat uit een lumpsum en niet een royalty gerelateerd aan de omvang van de verkoop. De lumpsum voor een bijrol varieert van € 150 tot € 500, waarbij een lager bedrag wordt betaald naarmate het aantal medewerkers groter is. Het aantal medewerkers van de serie De Kleine Waarheid is groot. Naar oordeel van de rechtbank is dan ook een vergoeding van € 250 – zoals door Bridge aangeboden – voor medewerking in een bijrol, als marktconform en bij afwezigheid van andere aanknopingspunten ook als redelijk aan te merken. De rechtbank weegt mee dat hetzelfde bedrag is aangeboden als redelijke vergoeding aan andere acteurs die hebben meegewerkt aan twee, drie of vier afleveringen van de televisieserie De Kleine Waarheid en dat deze andere acteurs dat bedrag hebben geaccepteerd.

4.14. Bij deze stand van zaken kan de Acteur nauwelijks als de in het gelijk gestelde partij worden aangemerkt. De rechtbank acht het passend de kosten van de procedure te compenseren des dat partijen de eigen kosten dragen.

De rechtbank veroordeelt Bridge tot betaling aan de Acteur van € 250, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 6 juli 2005 tot de dag van algehele voldoening.

Lees het vonnis hier.