IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7678

Op een evenement

No butts on the beachRechtbank Rotterdam, 20 februari 2009,  LJN: BH5909, Philip Morris Holland B.V. tegen de minister van VWS (Beachpop)

Reclamerecht. Tabaksreclame. Overtreding van het reclameverbod als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Tabakswet. Geen reguliere presentatie van tabaksproducten. Verweerders handhavingspraktijk terzake acht de rechtbank voldoende stelselmatig en consistent. Overtreding heeft plaatsgevonden op een evenement dat werd bezocht door onder meer jongeren. De door eiseres gestelde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gebruik diende te maken van de bevoegdheid om de aan eiseres opgelegde boete te matigen. Wederom prachtig verbalisantenproza:

”De controleambtenaar van de Voedsel en Warenautoriteit heeft blijkens diens proces-verbaal van 9 augustus 2004 op 27 juni 2004 het evenement ‘Beachpop’ op het strand van Bloemendaal bezocht : ”Ik zag daar een stand waarop ik met grote rode letters zag geschreven “Cigarettes”. Ik zag dat de stand geheel rood was. Ik zag dat er op de toonbank een display stond met zilverkleurige pakken. Ik zag dat het pakken Marlboro special edition waren zijnde een tabaksproduct, zoals bedoeld in artikel 1, onder a, van de Tabakswet. Ik zag dat er een meisje achter de toonbank zat, gekleed in de kleuren rood en zilver. Ik zag dat de bovenkant van de toonbank doorzichtig was en dat er daaronder pakken sigaretten lagen van de merken Marlboro, Chesterfield, L&M en Phillip Morris, zijnde tabaksproducten, zoals bedoeld in artikel 1 onder a van de Tabakswet. Alle merken zijn door Philip Morris geproduceerd. Ik zag personen die bij de stand sigaretten kregen tegen betaling.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 7677

Geen reguliere presentatie

Pinkpop 2006Rechtbank Rotterdam, 20 februari 2009,  LJN: BH5920, Theodorus Niemeyer B.V. tegen de minsister van VWS. (Pinkpop)

Reclamerecht. Overtreding van het reclame- en sponsoringverbod als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Tabakswet. Geen reguliere presentatie van tabaksproducten. Voor het aannemen van sponsoring is in het onderhavige geval doorslaggevend dat door betaling van een geldbedrag eiseres exclusiviteit van de verkoop van haar merken van tabaksproducten heeft verkregen. De door eiseres gestelde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gebruik diende te maken van de bevoegdheid om de aan eiseres opgelegde boete te matigen. 

"De verbalisanten hebben tijdens hun bezoek aan Pinkpop 2006 vastgesteld dat eiseres aldaar aanwezig was met een grote verkoopstand met vermelding (tot twee keer toe) van het opschrift “Tobacco Shop”. Deze Tobacco Shop was ongeveer 8 meter breed met aan beide zijden een toren van ongeveer 5 meter hoog, waarop de aanduiding “Tobacco Shop”was vermeld. Het middelste gedeelte, de verkoopbalie, was fel verlicht en voorzien van verschillende spotlights. Voorts was er tegen de achterwand van de verkoopbalie een overzicht van door eiseres gevoerde merken met verkoopprijsaanduiding bevestigd. Op een achterwand werd een deel van de op het overzicht genoemde merkenversies tentoongesteld. Het betrof de merken Lucky Strike, Pall Mall, Bar Clay en Dunhill. Aan bezoekers van Pinkpop 2006 werden aan de verkoopbalie tabaksproducten verkocht."
 
 Lees de uitspraak hier.

IEF 7676

Het aanprijzen van eetwaren

Rechtbank Rotterdam, 5 maart 2009, LJN: BH5927, Mix Media B.V. tegen  de minister van VWS (Tijdschrift Gezondheid/Gezond NU’

Reclamerecht. Het aanprijzen van eetwaren met gebruikmaking van een medische claim in een tijdschriftartikel is een overtreding van artikel 20, tweede lid, aanhef en onder a, Warenwet. Onvoldoende deugdelijke motivering waarom eiseres wel wordt beboet voor de overtreding, terwijl in gevallen waarin eetwaren worden aangeprezen met gebruikmaking van een medische claim zonder vermelding van merk- en/of productnaam verweerder niet tot oplegging van een boete overgaat. Strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
 
 Lees de uitspraak hier.

IEF 7675

Goudhaasjes

HvJ EG, 12 maart 2009, Zaak C-529/07 Conclusie A-G Sharpston, in Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG tegen Franz Hauswirth GmbH (verzoek van het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk, om een prejudiciële beslissing)

Gemeenschapsmerk. Aanvraag tot inschrijving. Kwade trouw.Het hoofdgeding in de onderhavige zaak heeft betrekking op een situatie waarin aanvankelijk een aantal concurrerende ondernemingen soortgelijke producten in een soortgelijke vorm en presentatie op de markt brachten. Vervolgens heeft een van die ondernemingen haar eigen vorm en presentatiewijze laten inschrijven als driedimensionaal gemeenschapsmerk. Welke factoren zijn in deze situatie vereist en/of voldoende om vast te stellen dat de onderneming bij de indiening van de aanvraag te kwader trouw was?

76. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Oberste Gerichtshof te beantwoorden als volgt:

Om te kunnen vaststellen of „de aanvrager bij indiening van de aanvraag te kwader trouw was” in de zin van artikel 51, lid 1, sub van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, moet de nationale rechter al het beschikbare bewijs in aanmerking nemen op grond waarvan hij de gevolgtrekking kan maken dat de aanvrager al dan niet bewust handelde in strijd met aanvaarde maatstaven van eerlijk of ethisch gedrag. Hierbij geldt met name het volgende:

– een oogmerk om anderen te beletten overeenstemmende tekens te gebruiken voor soortgelijke producten, kan in strijd zijn met deze maatstaven, wanneer de aanvrager wist of behoorde te weten dat anderen overeenstemmende tekens reeds rechtmatig gebruikten, met name indien dat gebruik van aanzienlijke omvang en langdurig was en een zekere mate van juridische bescherming genoot, en indien de aard van het teken tot op zekere hoogte wordt bepaald door technische of commerciële beperkingen;

– een dergelijk oogmerk zou echter niet zonder meer in strijd zijn met deze maatstaven, wanneer de aanvrager zelf een soortgelijke of sterkere bescherming geniet voor het aangevraagde merk en hij dit gebruikt heeft op een wijze, in een mate en gedurende een tijdsbestek, dat het gebruik door anderen van hun overeenstemmende tekens zou kunnen worden beschouwd als ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het merk van de aanvrager, en wanneer deze anderen niet beperkt zijn in hun vrijheid om afwijkende tekens te kiezen.

Lees de conclusie hier.

IEF 7674

Aansprakelijkheid en modieuze laarzen

Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2009, KG ZA 09-379 P/PvV, Trendylaarzen tegen 2dehands.nl (met dank aan Stichting Brein).

Over de aansprakelijkheid van websitehouders. De voorzieningenrechter oordeelde in dit geschil dat de activiteiten van de websitehouder van de forum-website www.internetoplichting.nl niet vallen onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 14 Richtlijn 2000/31 EG en artikel 6:196c lid 4 BW en artikel 3:15d lid 3 BW. Wanneer misbruik wordt gemaakt van zijn website dient de websitehouder in ieder geval  de e-mailadressen, en IP-adressen en indien beschikbaar de NAW-gegevens van haar misbruikmakende gebruikers te verstrekken aan de benadeelde. Bovendien dient de websitehouder er,  gezien de aard van de website in kwestie, op toe te zien dat er geen misbruik gemaakt wordt van zijn website. De daaruit voortvloeiende controlewerkzaamheden kunnen niet op de (potentieel) gelaedeerde worden afgeschoven. 

Trendylaarzen verkoopt via haar webwinkel onder meer modieuze laarzen. Op de door 2dehands.nl geexploiteerde website www.internetoplichting.nl krijgen bezoekers de gelegenheid om anoniem klachten te uiten over aanbieders van diensten of producten op internet en daarover met elkaar te communiceren. Het beheer van deze website is mede in handen van moderators, die op vrijwillige basis hun bijdrage leveren. Op de internetoplichting.nl vond een discussie plaats over Trendylaarzen waarbij Trendylaarzen zeer negatief werd belicht. De gevolgen van de berichten op internetoplichting.nl zijn schadelijk voor Trendylaarzen. 

2dehands.nl stelt zich op het standpunt dat zij slechts een platform aanbiedt waarop gebruikers berichten kunnen plaatsen en dat zij op grond van artikel 6:196c lid 4 BW niet aansprakelijk is voor de door derden geplaatste berichten.
Aansprakelijkheid websitehouder

Aansprakelijkheid websitehouder: 4.5. (..) Vastgesteld wordt dat 2dehands.nl aldus door middel van de moderators de zeggenschap heeft over de inhoud van de website en dat zij kan bepalen wat daarop wel of niet wordt gepubliceerd. Van een louter technisch, automatish en passief karakter van de door 2dehands.nl aangeboden dienst is derhalve geen sprake. Geoordeeld wordt daarom dat deze activiteiten van 2dehands.nl niet vallen onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 14 Richtlijn 2000/31 EG en artikel 6:196c lid 4 BW en artikel 3:15d lid 3 BW. Dit heeft tot gevolgd dat 2dehands.nl net als iedere andere websitehouder in principe ten volle verantwoordelijk is voor wat op haar website wordt gepubliceerd.”

(Toezicht)verplichtingen websitehouder: 4.9 Voorshands heeft 2dehands.nl dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen over Trendylaarzen op de website juist zijn. (..) Daarbij kan in zijn algemeenheid niet van een exploitant van een website waarop een forum wordt geëxploiteerd worden geverd dat zij alle uitlagingen daarop aan een voorafgaande controle onderwerpt. Anderzijds moet 2dehands.nl bedacht zijn op en zich ervan bewust zijn dat het ook derden de gelegenheid biedt om van de website misbruik te maken door een bedrijf zonder goede grond zwart te maken en daardoor het voortbestaan van dat bedrijf in gevaar te brengen. (..)

4.10 (..) Gelet echter op de naam van de onderhavige website en de daaruit voortvloeiende schade voor bedrijven, mag in geval van misbruik, hetgeen in het onderhavige geval voorshands aannemelijk is, van 2dehands.nl meer worden verwacht dan alleen het verstrekken van de e-mail- en IP-adressen en, indien beschikbaar, de NAW-gegevens aan de benadeelde. In een geval als het onderhavige, waarbij zonder enig bewijs voor oplichting sprake is van een hetze tegen een bedrijf, had 2dehands.nl, toen haar dit duidelijk werd, de hele topic van haar website moeten verwijderen en moeten voorkomen dat er nog verder over dit bedrijf op haar website werd gepubliceerd. (..)

Het is (..) in de eerste plaats haar eigen verantwoordelijkheid dat van haar website niet door derden misbruik wordt gemaakt en zij kan de daaruit voortvloeiende controlewerkzaamheden niet op Trendylaarzen afschuiven.

Lees het vonnis hier.

IEF 7671

Dat een kind veilig en comfortabel wordt gefixeerd

Vlnr Safe T Sleep - SnooozzzVzr. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2009, LJN: BH5888, Safe T Sleep International (Nz) Ltd. tegen Tom's Babycare B.V. (Met dank aan Douwe Linders, Solv)

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stukgelopen samenwerking. De Safe T Sleep (afbeelding links, klik voor vergroting) slaapwikkel is een auteursrechtelijk beschermd werk. Het op de markt brengen van de Snoozzz slaapwikkel door de distributeur van de conceptueel wel maar in uiterlijk onvoldoende overeenstemmende  slaapwikkel Safe T Sleep levert geen inbreuk op de auteursrechten van Safe T Sleep op. Evenmin is sprake van onrechtmatig handelen (door slaafse nabootsing of anderszins) of wanprestatie door de distributeur.

De in reconventie gevorderde rectificatie van door Safe T Sleep gedane uitlatingen wordt eveneens afgewezen hoewel één van die uitlatingen wel onrechtmatig jegens de distributeur was, omdat de distributeur in de gegeven omstandigheden geen belang bij rectificatie heeft. Ook het verbod tot het doen van onjuiste, misleidende en nodeloos grievende mededelingen over de Snoozzz wordt afgewezen. 

Lees het vonnis hier en hier.

IEF 7670

Een drietal druppelvormen (HvJ EG)

HvJ EG, 12 Maart 2009, zaak C-320/07 P, Antartica Srl tegen OHIM / The Nasdaq Stock Market, Inc (Nederlandse versie nog niet beschikbaar).

Merkenrecht. NASDAQ tegen NASDAQ. Interessante oppositiezaak. Aanvraag gemeenschapswoord/beeldmerk voor de aanduiding NASDAQ met een drietal druppelvormen erboven, voor - onder meer - sportartikelen. Oppositie op grond van ouder gemeenschapswoordmerk NASDAQ. Het GvEA oordeelde eerder (IEF 3952) dat het OHIM de inschrijving terecht had geweigerd op basis van art. 8(5) GMV (het equivalent van "sub c" - niet soortgelijke waren, bekend merk, en ongerechtvaardigd voordeel uit en afbreuk aan onderscheidend vermogen en reputatie). “Clear exploitation and free riding on the coat tails of a famous mark or an attempt to trade upon its reputation”. Het Hof bekrachtigt het arrest van het Gerecht.

Zaak met een Nederlandse tintje, aangezien interveniënte The Nasdaq Stock Market Inc. bij het Gerecht werd vertegenwoordigd door Joris van Manen and Jesse Hofhuis (De Brauw Blackstone Westbroek) en bij het OHIM door Novagraaf Nederland.

The first part of the single plea, based on the lack of use of the earlier mark

28. In support of the first part of the single plea, Antartica calls into question the use of the earlier mark for the goods and services in Classes 35 and 36 within the meaning of the Nice Agreement by submitting that The Nasdaq Stock Market offers them in the Community on a non-profit-making basis, whereas the use of a trade mark is based on the premiss that the goods or services for which it is registered are paid for.

29. It is sufficient to note in that respect that, even if part of the services for which the earlier mark is registered are offered by The Nasdaq Stock Market free of charge, that does not of itself mean that that commercial company will not seek, by such use of its trade mark, to create or maintain an outlet for those services in the Community, as against the services of other undertakings.

31. Consequently, the first part of the single plea must be rejected as unfounded.

The second part of the single plea, based on the taking unfair advantage of the distinctive character or the reputate of the earlier mark

32. By this part of the plea, Antartica claims that the consumers of the goods covered by trade mark applied for are not aware of the earlier mark and, therefore, that contrary to the view of the Court of First Instance, any unfair advantage can be ruled out in the present case.

44. In the absence of such a link in the mind of the public, the use of the later mark is not likely to take unfair advantage of, or be detrimental to, the distinctive character or the repute of the earlier mark (IntelCorporation, paragraph 31).

45. However, the existence of such a link must be subject to an overall assessment, taking into account all factors relevant to the circumstances of the case and, in particular, the degree of similarity between the marks at issue; the nature of the goods or services for which the marks at issue were registered, including the degree of closeness or dissimilarity between those goods or services, and the relevant section of the public; the strength of the earlier mark’s reputation; the degree of the earlier mark’s distinctive character, whether inherent or acquired through use and the existence of the likelihood of confusion on the part of the public (Intel Corporation, paragraphs 41 and 42 and the case-law cited).

46. As regards, more particularly, the relevant public to be taken into consideration, it should be pointed out that that public will vary according to the type of injury alleged by the proprietor of the earlier mark.

(…)

49. In that respect, the Court of First Instance held, in paragraph 58 of the judgment under appeal, that, having regard to its omnipresence in the press, not only in the specialist press but also the general press, and the interest of a large part of the general public in the developments in the financial markets, the reputation of the earlier mark reaches further than the professional public specialising in financial information.

50. It is implicitly, but clearly, apparent from that assessment that, when assessing the existence of injury, the Court of First Instance included in its examination, as the relevant public, the average customer of goods and services for which the later mark, that is to say Antartica’s mark, was requested.

55. It follows that the second part of the single plea must be rejected, as being partly unfounded and partly inadmissible.

Lees het arrest hier.

IEF 7668

De wijze waarop de prijs moet worden berekend

Rechtbank Amsterdam, 10 september 2008, LJN: BH5558,  Chellomedia Programming B.V. c.s. tegen Canal Digitaal Premium Services B.V.

Voor de sportrechtenliefhebber. Heel in het kort: Distributieovereenkomsten met betrekking tot de verspreiding van een sport- en een filmkanaal; overeengekomen prijs; uitleg van de overeenkomsten terzake van de begrippen “List price” en “subscribers, Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de prijs moet worden berekend die Canal Digitaal c.s. aan Chellomedia c.s. moet afdragen voor de levering van het sport- en het filmkanaal aan Canal Digitaal c.s.” O.a: 

4.31.  De vraag is thans of de opschorting van Canal Digitaal c.s. gerechtvaardigd is. In dit kader heeft Canal Digitaal c.s. aangevoerd dat Chellomedia c.s. de exclusieve rechten ten aanzien van de Spaanse voetbalcompetitie (A league) heeft verloren. Onbetwist is evenwel dat Chellomedia c.s. vervolgens het exclusieve recht op live wedstrijden van de Spaanse voetbalcompetitie heeft verkregen van Talpa, zij het dat Talpa het recht om samenvattingen van voormelde wedstrijden uit te zenden, heeft behouden. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank reeds om de hierna volgende reden geen tekortkoming onder de sportovereenkomst. Tussen partijen staat tevens vast dat Chellomedia c.s. de exclusieve rechten heeft op de live wedstrijden van niet drie (zoals was overeengekomen) maar zes van de B leagues. Nu in de sportovereenkomst met betrekking tot een eventueel verlies van de exclusieve rechten ten aanzien van de Spaanse voetbalcompetitie (A league) is overeengekomen dat deze zouden kunnen worden vervangen door de exclusieve rechten op de live wedstrijden van twee extra B leagues, is van een tekortkoming dienaangaande geen sprake. Ten aanzien van dergelijke live wedstrijden is voorts geen beperking in de sportovereenkomst opgenomen ten aanzien van het geven van sublicenties op samenvattingen van dergelijke wedstrijden. In dit kader kan dan ook geen sprake zijn van een tekortkoming aan de zijde van Chellomedia c.s.

Lees het vonnis hier

IEF 7667

De geestelijke en stoffelijke belangen

Rechtbank Amsterdam, 24 december 2008,  LJN: BH5615, Stichting Ter Incasso Van Commercial Kabelgelden (Tick) tegen Vereniging Ter Exploitatie Van Vertoningsrechten Op Audiovisueel Materiaal (Vevam).

Auteursrecht. Poging tot herstel van fouten voormalig bestuur. Geen vernietiging vaststellingsovereenkomst wegens statutaire doeloverschrijding in de zin van art 2:7 BW. Geen verplichting de geïnde gelden ook aan de individuele auteursrechthebbende af te dragen op grond van art 26a Auteurswet (uitoefening van het recht om toestemming te geven voor kabeluitzending). Objectief criterium.  Liquidatietarief.
 
Eiser Tick is een stichting die namens de auteursrechthebbenden commercial kabelgelden incasseert in verband met de gelijktijdige, integrale en ongewijzigde doorgifte van door televisie-uitzending openbaargemaakte commercials. Vevam is een vereniging met als doel de bevordering van de geestelijke en stoffelijke belangen van schrijvers, regisseurs en producenten, in het bijzonder met betrekking tot filmauteursrechten.

Tick en Vevam hebben in december 2002 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is overeengekomen dat Vevam jaarlijks een afkoopsom van EUR 160.000,00 aan Tick zal voldoen en Tick Vevam zal vrijwaren tegen eventuele auteursrechtelijke claims van derden vanwege doorgifte via de kabel van via de Nederlandse publieke omroepen uitgezonden Televisiecommercials. Bij brief van 19 december 2005 heeft Vevam aan Tick medegedeeld dat zij de vaststellingsovereenkomst niet zal voorzetten, omdat Tick geen repartitie onder de rechthebbenden toepast, maar de uit te keren vergoeding aanwendt voor projecten die passen bij de doelstellingen van Tick. Het toenmalige bestuur van Vevam zou de vaststellingsovereenkomst met Tick zijn aangegaan, terwijl dit in strijd was met haar toenmalige doelstelling. “Met één blik op de statuten van Vevam had Tick kunnen begrijpen dat er bij Vevam sprake was van doeloverschrijding.”

Tick vordert nakoming en ziet haar vordering toegewezen.

4.1.  Vevam verweert zich primair met de stelling dat zij de vaststellingsovereenkomst niet hoeft na te komen omdat Tick geen repartitie onder de rechthebbenden toepast en dus wel op papier maar niet feitelijk kwalificeert als een rechtspersoon in de zin van artikel 26a Auteurswet. Tick zou daarom volgens Vevam niet-ontvankelijk zijn in haar vordering. Dit verweer gaat niet op. Hetgeen is bepaald in artikel 26a Auteurswet legt Tick niet de verplichting op de door haar geïnde gelden ook aan individuele auteursrechthebbenden af te dragen. Zoals Tick terecht stelt, volgt uit artikel 26a Auteurswet niet de wijze waarop geïnde gelden aan belanghebbenden beschikbaar moeten worden gesteld. Tick valt gezien de doelomschrijving in haar statuten (opgenomen onder 2.3) onder de werkingssfeer van artikel 26a Auteurswet. Dat zij geen repartitie onder de individuele rechthebbenden toepast, doet daar niet aan af. In zoverre kan derhalve niet worden gezegd dat Tick niet-ontvankelijk is in haar vordering.

4.2.  Vevam verweert zich voorts met een beroep op de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst in verband met doeloverschrijding. Ook dit verweer faalt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Artikel 2:7 BW bepaalt dat een door een rechtspersoon verrichte rechtshandeling vernietigbaar is, indien daardoor het doel wordt overschreden en de wederpartij dit wist of zonder eigen onderzoek moest weten. Deze wetenschap van de wederpartij betreft een objectief criterium. Vevam heeft slechts feiten en omstandigheden gesteld die er op neerkomen dat Tick had behoren te weten of had kunnen weten dat er met het aangaan van de vaststellingsovereenkomst bij Vevam sprake zou zijn van doeloverschrijding. ‘Eén blik in de statuten’, zoals Vevam dat ter onderbouwing van haar standpunt aanvoert, impliceert een onderzoeksplicht welke op grond van artikel 2:7 BW niet valt aan te nemen. Ook uit het standpunt van Vevam dat Tick wist dat haar aanspraak niet bij Vevam thuis hoorde maar bij SEKAM/AGICOA volgt niet dat Tick door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst met Vevam wist dat er sprake was van enig doeloverschrijden. Immers, niet is gezegd dat hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd, naar beste weten van Tick, niet ook binnen de doelomschrijving van Vevam zou kunnen vallen. Al zou er dus sprake zijn van doeloverschrijding dan heeft Vevam onvoldoende gesteld om toe te komen aan het bewijs dat Tick van de doeloverschrijding wist of zonder eigen onderzoek op de hoogte had moeten zijn.

4.3.  Nu het niet-ontvankelijkheidsverweer van Vevam niet slaagt en Vevam onvoldoende heeft gesteld om toe te komen aan het bewijs dat Tick van de doeloverschrijding op de hoogte was, dient Vevam de vaststellingsovereenkomst alsnog na te komen en de gevorderde en onweersproken gebleven bedragen evenals de onbestreden wettelijke rente aan Tick te voldoen. De vordering van Tick is mitsdien toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.