IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 7116

Nederland verwelkomt het Europees plan

Kamerstukken II 2008/09, 21501-30, nr. 192. Raad voor Concurrentievermogen; Brief minister met de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2008
 
Nederland deelt de mening dat inbreuken op intellectuele eigendomsrechten schade toebrengen aan handel en economie en ook een gevaar voor de veiligheid en de volksgezondheid kunnen opleveren. Effectief optreden tegen grootschalige inbreuken op intellectuele eigendomsrechten is daarom geboden. Nederland verwelkomt het Europees plan ter bestrijding van namaak en piraterij. Verbeteren van het verzamelen, uitwisselen en verspreiden van informatie is essentieel voor een effectieve bestrijding.

Dat geldt ook voor het opzetten van bewustmakingscampagnes, wat een taak is die de rechthebbenden op dit terrein in eerste instantie zelf al hebben en waarbij de overheid behulpzaam kan zijn. Ook staat Nederland positief tegenover samenwerking tussen Commissie en lidstaten, tussen verschillende nationale overheden in de lidstaten en tussen de publieke en private sector, waarbij de Commissie een belangrijke coördinerende rol kan spelen. Ten slotte verdient een internationale ontwikkeling als ACTA (Anti-Counterfeiting Trade Agreement), in aanvulling op de reeds voorhanden zijnde verdragen, richtlijnen en nationale wetgeving, aanmoediging.
 
Lees het kamerstuk hier.

Zie ook hier: Commission welcomes Council support for plans to combat counterfeiting and piracy more effectively (26/09) 

IEF 7115

Personalia

Professor Dr. Martin SenftlebenPersbericht: VU hoogleraar intellectuele eigendomsrecht Martin Senftleben treedt in dienst bij Bird & Bird

"Per 1 oktober a.s. zal Professor Dr. Martin Senftleben (33), hoogleraar intellectuele eigendom en informatierecht aan de Vrije Universiteit, in dienst treden bij de Nederlandse vestiging van Bird & Bird in Den Haag.

Voor zijn benoeming als hoogleraar aan de VU in 2007 was Martin Senftleben onder meer werkzaam bij het Max Planck Instituut in München, het Instituut voor Informatierecht aan de UvA en de World Intellectual Property Organization (WIPO) in Genève. In 2004 promoveerde Martin Senftleben op een auteursrechtelijk onderwerp: ‘Copyright, Limitations and the Three-Step Test – An Analysis of the Three-Step Test in International and EC Copyright Law’.

Martin Senftleben heeft in relatief korte tijd een internationale reputatie opgebouwd op het gebied van het (internationale) merken- en auteursrecht en het informatierecht. Martin Senftleben combineert voortaan zijn hoogleraarschap met de advocatuur bij de sectie intellectuele eigendom van Bird & Bird, die in enkele jaren is uitgegroeid tot één van de grootste IEsecties van Nederland.

Martin heeft afgelopen jaar al zijn kwalificatie als advocaat in Duitsland behaald. In 2007 ontving Martin Senftleben de ‘Gouden Stoofpeer intellectuele eigendom’ van Mr. Magazine, een award voor de meest veelbelovende jurist op het gebied van het intellectuele eigendomsrecht gebaseerd op ‘peer-review’.

"'Meer dan trots”, is Armand Killan, co-managing partner en een van de partners in de sectie Intellectuele Eigendom van Bird & Bird. “Dit is een unieke kans om een top-jurist als Martin Senftleben aan ons kantoor te binden. Zijn internationale wetenschappelijke kennis, ervaring en reputatie zijn een waardevolle aanvulling, niet alleen voor onze sectie maar voor heel Bird & Bird”.

Martin Senftleben: “Bird & Bird is een van de weinige internationale kantoren met zo’n sterke intellectuele eigendoms-praktijk. Bovendien spreekt de cultuur van het kantoor mij erg aan: professioneel, jong en ondernemend. Ik hoop een goede bijdrage te leveren aan de uitwisseling tussen wetenschap en praktijk.""

IEF 7114

Waren en winkeldiensten

Oakley O StoreGvEA, 24 september 2008, zaak T-116/06, Oakley, Inc. tegen OHIM / Venticinque Ltd.

Gemeenschapsmerk. Gedeeltelijk geslaagde nietigheidsprocedure tegen gemeenschapswoordmerk O STORE (winkel) op grond van ouder nationaal woordmerk THE O STORE (warenmerk). Vergelijking van in kader van detailhandel verrichte diensten met overeenkomstige waren. ‘Store’ is voor Fransen voldoende onderscheidend.

Overeenstemming waren en diensten: “49. Anders dan verzoekster stelt, is het feit dat de in het kader van de detailhandel verstrekte diensten in dezelfde verkooppunten als de waren verkrijgbaar zijn, een relevante factor voor het onderzoek van de soortgelijkheid van de betrokken diensten en waren. Het Hof heeft in dit verband in punt 23 van het arrest Canon (punt 16 supra) geoordeeld dat bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten rekening moet worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen deze waren of diensten kenmerken. Het Hof heeft gepreciseerd dat deze factoren met name de aard, de bestemming en het gebruik, maar ook het concurrerend dan wel complementair karakter ervan betreffen, zodat het geenszins heeft geoordeeld dat alleen met deze factoren rekening kan worden gehouden, daar deze opsomming louter illustratief was. Het Gerecht heeft daaruit afgeleid dat ook andere relevante factoren die de verhouding tussen de betrokken waren en diensten kenmerken, in aanmerking kunnen worden genomen, zoals de distributiekanalen van de betrokken waren

(…) 51. Bij de vergelijking van de door de conflicterende merken aangeduide waren en diensten is in punt 22 van de bestreden beslissing dus op goede gronden rekening gehouden met de omstandigheid dat deze waren en diensten doorgaans in dezelfde verkooppunten worden verkocht.

52 . Ten derde zij wat de door de kamer van beroep in punt 23 van de bestreden beslissing vastgestelde complementariteit van de betrokken diensten en waren betreft eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak waren complementair zijn wanneer zij dermate onderling verbonden zijn dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere, zodat de consumenten kunnen denken dat de productie van beide waren in handen is van een en dezelfde onderneming.

54 . Vastgesteld zij dus dat de verhouding tussen de in de detailhandel aangeboden diensten en de door het oudere merk aangeduide waren in casu wordt gekenmerkt door een dermate nauw verband dat de waren onontbeerlijk of op zijn minst juist belangrijk zijn voor het verrichten van deze diensten, aangezien deze diensten worden aangeboden naar aanleiding van de verkoop van deze waren. Zoals het Hof in punt 34 van het arrest Praktiker Bau- und Heimwerkermärkte (punt 17 supra) heeft geoordeeld, is het doel van de detailhandel de verkoop van waren aan consumenten, waarbij het Hof overigens heeft opgemerkt dat deze handel naast de verkoop als rechtshandeling alle activiteiten omvat die de marktdeelnemer verricht om de totstandkoming van die verkoop te bevorderen. Dergelijk diensten, die dus worden verricht met het oog op de verkoop van een aantal specifieke waren, hebben zonder deze waren geen enkel nut.

(…) 62. Gelet op al het voorgaande, heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de „detailhandel en groothandel in kledingstukken, hoofddeksels, schoeisel, sporttassen, ransels en knapzakken, en portefeuilles” alsmede de „detailhandel en groothandel, waaronder on-linedetailhandelzaken” soortgelijk zijn aan de door het oudere merk aangeduide waren.

Overeenstemming tekens: (…) 71. Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de conflicterende tekens in hoge mate overeenstemmen aangezien zij hetzelfde element „o store” bevatten en het enige verschil erin bestaat dat het niet-onderscheidende lidwoord „the” is weggelaten in het bestreden gemeenschapsmerk.

Verwarringsgevaar: “77. Aangaande, ten slotte, verzoeksters argument dat er geen verwarringsgevaar bestaat doordat het onderscheidend vermogen van de elementen „the” en „o” in het oudere merk THE O STORE minimaal en zelfs onbestaand is, te meer daar interveniënte niet heeft aangetoond dat dit merk een sterke positie inneemt op de Franse markt, zij opgemerkt dat, zoals het BHIM terecht heeft gesteld, de combinatie van deze elementen waarvan twee uit het Engels stammen, hoewel zij afzonderlijk beschouwd een gering onderscheidend vermogen hebben, voor de Franse consumenten een normaal onderscheidend vermogen heeft met betrekking tot de erdoor aangeduide waren. Aangezien het oudere merk een normaal onderscheidend vermogen bezit, mist verzoeksters argument feitelijke grondslag en moet het dus worden afgewezen.

78 . Uit al wat voorafgaat volgt dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van verwarringsgevaar en de nietigheid van het gemeenschapsmerk O STORE terecht heeft bevestigd voor de diensten „detailhandel en groothandel in kledingstukken, hoofddeksels, schoeisel, sporttassen, ransels en knapzakken, en portefeuilles” alsmede voor de „detailhandel en groothandel, waaronder on-linedetailhandelzaken”.

85. Hoewel, zoals in de punten 63 tot en met 70 supra is vastgesteld, de tekens in hoge mate overeenstemmen, zijn met name de diensten verricht in het kader van de detailhandel in brillen geenszins soortgelijk aan kledingstukken en producten in leder. Het oudere merk ziet rechtstreeks noch indirect op waren die soortgelijk zijn aan „brillen, zonnebrillen, optische artikelen (brillen, lenzen e.d.) en accessoires, horloges, uurwerken, juwelierswaren, overdrukplaatjes, aanplakbiljetten”.

Lees het arrest hier.

IEF 7113

The result of a factual assessment.

GvEA, 24 September 2008, T-179/07, Anvil Knitwear, Inc. tegen OHIM / Aprile e Aprile Srl ( Nederlandse versie nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder national merk ANVIL tegen  gemeenschapsbeeldmerkaanvraag APRILE. Oppositie afgewezen. Niet-betwisting beïnvloedt de vaststelling niet.

“74 In so far as this plea is to be understood as meaning that the Board of Appeal should have found that the similarity between the marks at issue asserted by the applicant had been proved, since Aprile e Aprile had not disputed it, it must be rejected.

75. Such a line of argument misconstrues the meaning of Article 74 of Regulation No 40/94. As is apparent from the considerations and the case-law set out in paragraphs 70 to 72 above, while that provision precludes OHIM, in proceedings relating to relative grounds for refusal, from taking into consideration facts which were not put forward by the parties, with the exception of facts which are well known, it does not prevent it, on the basis of its assessment of the facts actually put forward by one of the parties, from arriving at a conclusion which is different from that desired by the party in question.

76 . The existence or lack of similarity between two marks in opposition does not, as such, constitute a fact within the meaning of Article 74(1) of Regulation No 40/94, but the result of a factual assessment.”

Lees het arrest hier

IEF 7112

De combinatie van een acroniem, een symbool en een woord

GvEA, 24 september 2008, zaak T-248/05, HUP Uslugi Polska sp. z o.o., formerly HP Temporärpersonalgesellschaft mbH tegen OHIM / Manpower Inc. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerk. Mislukte nietigheidsprocedure tegen I.T.@MANPOWER. Het begrip emailadres komt 1 keer in de uitspraak voor, bij de stellingen van de eisende partij. Merk is niet misleidend, beschrijvend en beschikt over onderscheidend vermogen.

“43. The combination of an acronym, a symbol and a word is not the usual way of designating goods or services. Furthermore, the intervener’s mark, which consists of such a combination of three different elements, cannot, viewed as a whole, be regarded as a known English expression designating the goods or services in question or referring to one of their characteristics.

44. Moreover, even if some of the relevant consumers could perceive the intervener’s mark as conveying the meaning of ‘information technology at Manpower’, that would suggest that the mark refers to an entity called Manpower and therefore performs the essential function of a trade mark which is to provide identification of commercial origin. Alternatively, even if some of the relevant consumers could perceive that mark as conveying the meaning of ‘information technology in the workforce’ – which would, however, require the intervener’s mark to be analysed in a certain way – that mark cannot be perceived as a descriptive indication of the goods or services in question or of one of their characteristics in the everyday language of the relevant public. The message conveyed by the intervener’s mark is not sufficiently clear and direct for it to be considered to be descriptive of the goods or services in question.”

(…) 52. Secondly, the Board of Appeal did not err in stating that the intervener’s mark has a minimum degree of distinctiveness (paragraph 17 of the contested decision).

54. (…)  it is an original and uncommon combination owing, in particular, to the insertion of the symbol ‘@’ between ‘it’ and ‘manpower’. It is not common to have a word mark consisting of an acronym, a symbol and a word. (…)

(…) 67. (…) Contrary to the applicant’s claim, the intervener’s mark does not convey a clear message concerning the goods and services in question or their characteristics but, at the very most, hints at them.

68. In particular, the intervener’s mark cannot be understood as being equivalent to ‘manpower in the sector of information technology’. Although it may call to mind, to a certain extent, something connected with information technology and a workforce, it is not a designation which is sufficiently specific to be capable of giving rise to actual deceit or a sufficiently serious risk that the consumer will be deceived.

69. Furthermore, consumers are, in any event, able to assess directly, when choosing the goods or services in question, whether they relate to information technology or are connected with a workforce. They are not therefore generally characteristics to which a serious risk of deceit may apply.

70 . It follows from all of the above that the fourth part of the applicant’s plea and, therefore, the single plea in law must be rejected, and accordingly, the action in its entirety dismissed.”

Lees het arrest hier.

IEF 7110

Ophoping van onverdeelde gelden

Opgehoopte geldenBesluit van het CvTA (College van Toezicht collectieve beheersorganisaties) van 23 september 2008 over de verdeling van onverdeelde thuiskopiegelden (zo’n 6 miljoen). “”

“Deze getallen getuigen van het feit dat Thuiskopie een grote inspanning heeft verricht om het grootste deel van de oude gelden alsnog in 2007 te verdelen. Het College dient met betrekking tot dit resterende bedrag een oordeel te vellen over de mate waarin dit bedrag al dan niet onder rechthebbenden kan worden verdeeld. Er zijn verschillende manieren waarop het College tot dit oordeel kan komen.”

(…) “De toepassing van de bovenstaande wijze van beoordelen, leidt tot het volgende oordeel: Het College constateert dat blijkens de Thuiskopiematrix 2007 een bedrag van €5.610.000 voor 2003 is geïncasseerd maar niet verdeeld. Naar het oordeel van het College, kunnen deze gelden niet worden verdeeld in de zin van artikel 3 van de Thuiskopie AMvB. Het College verzoekt Thuiskopie niet later dan 31 oktober 2008 te informeren omtrent de over dit bedrag te ontvangen rente en baten. Het bedrag van € 5.610.000 miljoen vermeerderd met de daarover ontvangen rente en baten zal overeenkomstig artikel 3 van de Thuiskopie AMvB in mindering worden gebracht op de incasso.”

Lees het gehele besluit hier.

IEF 7108

Een tweede bewijs van inschrijving

BBIE: Nieuwe service bij spoedinschrijvingen."Vanaf vandaag verstuurt het Bureau een tweede bewijs van inschrijving bij een spoedinschrijving. Het vernieuwde bewijs van inschrijving wordt verstuurd op het moment dat het merk is geaccepteerd en er geen oppositie is ingesteld. De mededeling over mogelijke doorhaling van het merk staat er dan uiteraard niet meer op.

Het verstrekken van een vernieuwd (tweede) inschrijvingsbewijs is een nieuwe service bij alle spoedinschrijvingen vanaf vandaag en bij die spoedinschrijvingen die nu nog openstaan voor oppositie of die in afwachting zijn van een goedkeuring op absolute gronden. Bij oudere spoedinschrijvingen, waarbij alle voorbehouden nu al zijn opgeheven, ontvangt u geen vernieuwd inschrijvingsbewijs."

Lees hier iets meer.

IEF 7107

Met het oog op verbeteren van intellectueel eigendom

Kamerstukken II 2008/09, 21501-20, nr. 398, Bijlage. Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2008 - 2010; In het kader van de Lissabonstrategie (bijlage bij 21501-20, nr. 398)
 
"De succesvolle innovatievoucherregeling wordt in de periode 2008 tot en met 2010 uitgebreid van 6000 naar 8000 vouchers en bedient alle MKB-bedrijven. De voucher kan ook worden ingezet voor de kosten die gemoeid zijn met het aanvragen en verkrijgen van een (inter)nationaal octrooi."
 
"Met het oog op verbeteren van intellectueel eigendom zet Nederland zich sterk in voor verdere harmonisatie van het Europese octrooibeleid, met name het tot stand brengen van een Europees geschilbeslechtingssysteem en het gemeenschapsoctrooi. In 2009 moet toetreding van Nederland tot het Verdrag van Singapore wettelijk geregeld zijn, waarmee een belangrijke uitbreiding en vereenvoudiging van het merkenrecht wordt gerealiseerd."

Lees het kamerstuk hier.