IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 7720

Steurs vs. Zilka: Stay of the proceedings pending EPO opposition

District Court of The Hague, 18 October 2006, HA ZA 05/833. Technisches Büro Steur c.s. versus Zilka c.s.

The Zilka brothers are the owners of a European patent with regard to a “‘Device, , system and method for on-line explosive deslagging”. A third party filed notice of opposition at the EPO. Steur (claimant 1 in this instance) intervened in the opposition.

Steur c.s. claim, in short, (i) suspension of the proceedings pending a final decision from the EPO concerning the opposition, (ii) nullification of the Dutch part of the patent, and (iii) a declaratory judgment of non-infringement for the Netherlands and Germany.

Ex officio the court considers that following the appeal judgement by the European Court of Justice in the matter of Gat and LUK (C-4/03), rendered on 13 July 2006- therefore after closing arguments in this matter – that in view of article 22 sub 4 EEX-Regulation the court has no cross border jurisdiction. It has after all been established that in the present case a legally relevant appeal is made to the invalidity of the patent, in connection to which the German court is exclusively competent to render a judgement as far as Germany is concerned. This also goes according to the court for the declaratory judgment of non-infringement, as far as this concerns Germany.

Moreover, the Dutch side of things is not addressed with regard to content. The court sees, based on article 83 sub 4 ROW 1995, reason to suspend the proceedings pending the opposition procedure.

Moreover, the Dutch side of things is not addressed with regard to content. The court sees, based on article 83 sub 4 Reason for the suspension is that the present proceedings and the opposition procedure deal with the same arguments for nullification, and that these do not seem prospectless beforehand. Steur c.s. even refer to the documents entered in opposition using these same arguments. Had the court not decided to suspend, it could result in different sets of conclusions on the part of the court and the EPO. Such a situation would be inexpedient.

The complaint made by the Zilka Brothers that they as a result of this suspension would for a longer period of time de facto be deprived of patent protection does not outweigh the above-mentioned. In mitigation of this disadvantage and with article 20 Rv in mind, the EPO will receive copy of this decision to ensure accelerated handling of the initiated opposition procedure.

Read the entire judgement here.

 

IEFenglish

IEF 2771

De heer K.

lmp.bmpRechtbank Middelburg ,14 september 2006, LJN: AY9645. KSI Gastronomiezubehör-Handels- Und Produktions Gesellschaft-mbH tegen Gedaagde.

Zeeuws vonnis over  Artikel 8 Auteurswet, auteursrechtelijke onderzoeksplicht, (artikel-) nummers die als zodanig niet voor bescherming in aanmerking komen en de formulering van het petitum.

KSI legt zich toe op sfeerlampen voor de horeca en de daarbij behorende olievullingen. KSI heeft Nederland onderverdeeld in rayons. Gedaagde was van 1998 tot 2005 distributeur, laatstelijk voor het rayon Zeeland.

Gedaagde distribueert nu, na het opzegging van de overeenkomst met KSI, horeca-sfeerlampen en olievullingen met dezelfde artikelnummers als de olievullingen van KSI voor Karl Sauer GmbH (KS). Volgens KSI maakt Gedaagde hiermee o.a. inbreuk op het aan KSI op de horeca-sfeerlampen en olievullingen toekomende auteursrecht.

Volgens de beoordeling van de voorzieningenrechter is het  voorshands aannemelijk geworden dat de lampen ontworpen en bedacht zijn door de heer K., direkteur en enig aandeelhouder van KSI zodat mitsdien niet KS, zoals Gedaagde stelt, maar KSI, op grond van artikel 8 van de Auteurswet, auteursrechthebbende is op de horeca-sfeerlampen.

Niet bestreden is dat op de horeca sfeerlampen auteursrecht rust. Uit de stellingen van partijen in onderlinge samenhang bezien volgt voorts dat de lampen die KS aan Gedaagde levert de lampen zijn waarop, zoals de voorzieningenrechter vorenstaand heeft overwogen, KSI en niet KS het auteursrecht heeft.

Immers, Gedaagde stelt dat het de originele lampen betreft en KSI gaat ervan uit dat KS de lampen levert uit de voorraad van door haar voor KSI geassembleerde lampen. Door deze lampen zonder toestemming van KSI te verkopen maakt Gedaagde dus inbreuk op het aan KSI toekomende auteursrecht. Het feit dat KS Gedaagde één en andermaal verzekerd zou hebben dat zij auteursrechthebbende is doet daaraan niet af. Gelet op de eerder tussen KSI en Gedaagde bestaand hebbende groothandelsovereenkomst had Gedaagde niet op grond van de enkele toezegging van KS aan mogen nemen dat het hem vrijstond de lampen via KS te verkopen. Voor Gedaagde bestond, gelet op de omstandigheden, een onderzoeksplicht.

Aannemelijk is dat KSI bedoeld heeft een verbod op het verhandelen door Gedaagde van de inbreukmakende lampen te vorderen en het maken van afbeeldingen daarvan als reclame-uiting doch een dergelijke vordering is niet terug te lezen in het petitum van de dagvaarding en met name niet in het petitum onder II. Deze vordering ziet niet op verkoop door Gedaagde van de lampen of openbaarmaking door middel van afbeeldingen en komt dan ook niet overeen met de stellingen in de dagvaarding. Onder verveelvoudigen in de zin van de Auteurswet valt niet het verkopen.

Gelet op het ontoereikende petitum kan in het kader van deze procedure dan ook geen veroordeling volgen. De vordering zoals geformuleerd in het petitum onder III zal ook worden afgewezen.

Vaststaat dat Gedaagde de horeca-sfeerlampen verkoopt maar het begrip “slaafse nabootsing” omvat niet de verkoop van nagebootste producten zodat ook deze vordering zal worden afgewezen, dit nog afgezien van het feit of met betrekking tot de vullingen er al sprake van slaafse nabootsing kan zijn.

De vordering gedaagde te gebieden het gebruik van de artikelnummers 40,45, 50 en/of 80 te staken en gestaakt te houden zal ook worden afgewezen. Nummers als zodanig komen niet voor bescherming in aanmerking.

Lees het vonnis hier.

IEF 2770

Central Licensing Agreement

Over het hoofd gezien persbericht: “The European Commission has made legally binding under EC Treaty competition rules the commitments given by the five major music publishers  and thirteen European collecting societies, the signatories of the Cannes Extension Agreement, regarding Central Licensing Agreements.

(…) Under a Central Licensing Agreement, a record company can obtain a copyright license for the combined repertoires of all the collecting societies and covering the whole of the EEA or part thereof, from any collecting society within the EEA. Central Licensing Agreements are an example of how competition among collecting societies for the granting of pan-European licenses can function, to the benefit of all involved."

Lees hier meer

IEF 2769

Alsnog vermeld

tst.JPGPersbericht Toasted Media (eerder bericht hier): “Toasted Media en VARA hebben de rechtszaak over het gebruik van fragmenten van interviews met Coldplay, Racoon en Muse, afkomstig van de website toazted.nl, geschikt. Het kort geding van vandaag, woensdag 18 oktober, dat Toasted Media aanhangig had gemaakt tegen VARA gaat daarom niet door.

Onderdeel van de schikking is dat VARA in haar radioprogramma “Claudia d’r op”, waar de fragmenten van de interviews ten onrechte zijn gebruikt, alsnog vermeldt dat deze afkomstig zijn van de website van Toasted Media. Dit gebeurt vandaag tussen 12:00 en 14:00 uur op 3FM.”

IEF 2768

Op straffe van

estr.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 17 oktober 2006, KG ZA 06-1120, Executiegeschil. Estrad B.V. tegen Schultink.

In een eerder Kort Geding vonnis (eerder bericht en vonnis hier) is Estrad veroordeeld om elke inbreuk op het Nederlands octrooi van Schultink te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,-- per dag.. Een distributeur van Estrad is via haar website het inbreukmakende artikel blijven aanbieden, waarop Schultink een exploit heeft betekend aan Estrad houdende opeising dwangsommen, voor een bedrag van €320.000. Hoewel de Kort Geding rechter overweegt dat de inbreuk door de distributeur in dit geval aan Estrad valt toe te rekenen, schorst ze toch de verdere executie van het eerdere vonnis.

Estrad is een websiteovereenkomst aangegaan met haar exclusieve distributeur I + A Products, die I + A Products onder meer gerechtigd om de domeinnaam www.estrad.nl te voeren. Deze webpagina heeft als aanhef: "Welkom bij Estrad Specialists in Water Quality Equipment", direct daaronder gevolgd door een zeer in het oog springend zwart Estrad logo. Een nieuwsitem op de website wordt "ondertekend" met Estrad BV. In confesso is dat de op deze website aangeboden inrichting (BIOSIEVE, een zeefbak gebruikt voor het filteren van visvijverwater) onder de beschermingsomvang van het octrooi van Schultink valt.

Volgens Estrad heeft zij geen enkele bemoeienis met,  noch invloed op, de inhoud van de betreffende website uit hoofde van de website overeenkomst met haar exclusief distributeur. De betreffende website staat niet op haar naam, maar op naam van I + A Products.

De Kort Geding rechter overweegt dat blijkens de wijze waarop middels deze website in naam van Estrad naar buiten wordt getreden, het er voorshands voor moet worden gehouden dat deze uitingen minstgenomen in nauwe samenspraak met Estrad geschieden. Wat er verder zij van de gesloten websiteovereenkomst, het zich beweerdelijk enerzijds op deze wijze buiten staat stellen invloed uit te kunnen oefenen op de website van haar exclusief distributeur, maar anderzijds toestaan dat deze distributeur onder de aanduiding Estrad aan het handelsverkeer deelneemt, komt in die omstandigheden voor risico van Estrad en betreft geen situatie van onmogelijkheid als bedoeld in art. 611d Rv. Ook verwacht de Kort Geding rechter dat het aanbieden van de BIOSIEVE op de website in een bodemprocedure gezien zal worden als octrooi-inbreuk, die voor risico van Estrad komt.

Iets heel anders is evenwel de vraag of daardoor dwangsommen zijn verbeurd en
zo ja voor welk bedrag. Daartoe is nader onderzoek nodig, dat gereserveerd dient te
blijven voor de bodemprocedure. Niet alleen zal de bodemrechter bij de beoordeling
daarvan immers in overweging kunnen betrekken de (onbestreden) omstandigheden
dat Schultink

a) Estrad niet heeft gewaarschuwd dat zij tot betekening van het vonnis over zou gaan
b) Estrad vervolgens evenmin heeft gewaarschuwd dat zij in het voorkomen van de BIOSIEVE op de website van estrad.nl / i+a-products.nl een (voortdurende) overtreding van het inbreukverbod zag (waarbij tevens van belang is
c) dat zij I + A Products zelf terzake vervolgens in het geheel niet (en al helemaal niet terstond) heeft aangesproken uit hoofde van octrooi-inbreuk) en
d) vervolgens nog eens zonder daarvoor enige steekhoudende reden te verschaffen 32
dagen heeft gewacht alvorens kenbaar te maken dat aanspraak werd gemaakt op verbeurde dwangsommen.

Daarenboven is door Estrad onweersproken gesteld dat zij direct na wijzen van het vonnis van 6 juni 2006 aan het vonnis heeft voldaan, onder meer door direct haar leveranties aan I + A Products te staken. Uit bedoeld nader onderzoek in de bodemprocedure zou naar voren kunnen komen dat als consequentie van deze leveringsstop aan I + A Products, alleen "op papier" (via meerbedoelde website) is aangeboden, terwijl daadwerkelijke levering door I + A Products aan afnemers al niet meer mogelijk was vanaf datum vonnis. Of in die situatie dan nog sprake is van het verbeuren van dwangsommen van de alsdan naar voorlopig oordeel mogelijk als bagatel aan te merken overtreding van het inbreukverbod, kan eerst definitief na verder onderzoek in de bodemprocedure worden beslist. De voorzieningenrechter acht thans reeds de verwachting gerechtvaardigd, dat in die bodemprocedure zal worden geoordeeld dat – zo al dwangsommen zijn verbeurd – dit in verband met het vorenoverwogene voor een (mogelijk zeer aanzienlijk) lager bedrag het geval zal zijn dan de aanspraak van in hoofdsom € 320.000,- die Schultink thans jegens Estrad geldend
meent te kunnen maken.

Naar voorlopig oordeel werpen deze omstandigheden zodanig gerede twijfel op omtrent de verschuldigdheid en hoegrootheid van eventueel verbeurde dwangsommen, dat aanleiding wordt gezien tot ingrijpen in kort geding door middel van schorsing van de executie ex art. 438 lid 2 Rv, totdat omtrent één en ander in een bodemprocedure zal zijn beslist. Ter voorkoming van verdere executiegeschillen zal worden bepaald dat die executieschorsing van kracht blijft, totdat in de betreffende bodemprocedure een uitvoerbare beslissing is gegeven, dan wel het geschil uit die bodemprocedure anderszins definitief tot een einde is gebracht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2767

Fotokopie

canokim.bmpHoge Raad 17 oktober 2006, LJN: AW0484. Strafzaak. Verval van een merk ex art. 5 lid 2 (oud) BMW en “Nabootsing van een merk” ex art. 337.1.d Sr en “overeenstemmend merk” ex art. 13A lid 1 BMW

De verdacht heeft (althans dat is door het Gerechtshof bewezen verklaard) in 2002 op het merk Canomatic (van Canon) inbreukmakende waren ingevoerd. Het ging om zevenduizend dozen, gevuld met tassen, in welke tassen zich fotocamera's bevonden en welke dozen, tassen en fotocamera's waren voorzien van het teken Canokimatic.

De verdachte had zich verweerd met de stelling dat het merk vervallen moest worden verklaard omdat het niet normaal gebruikt was. De vraag is of de strafrechter dat in zijn oordeel mee mag nemen, of dat de vervallenverklaring in een procedure dient te gebeuren waarin de merkhouder partij is.

Het Benelux Gerechtshof heeft geoordeeld dat voor het intreden van het verval van een merk o.m. nodig is dat het verval wordt ingeroepen in een procedure waarin de merkhouder partij is (Benelux Gerechtshof NJ 1989, 299). Uit de jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (NJ 1986, 258) volgt dat de strafrechter weliswaar niet de vervallenverklaring van een merkrecht mag uitspreken maar dat aan hem wel de vrijheid toekomt om in het kader van een aanhangig strafgeding waarin de geldigheid van een merkrecht wordt betwist, de juistheid van hetgeen daaromtrent is aangevoerd te onderzoeken en bij grondbevinding daarvan verdachte vrij te spreken.

Nu de strafrechter die vrijheid toekomt, is hij ook gehouden om daarvan gebruik te maken teneinde te voorkomen dat een veroordeling wordt uitgesproken t.a.v. van een gedraging die volgens het toepasselijke merkenrecht niet inbreukmakend is. Verdachte heeft in appel het verweer gevoerd dat het recht op het door Canon Kabishiki Kischa in de zin van de BMW geregistreerde merk “Canomatic” is vervallen en heeft zich daarbij beroepen op art. 5.2.a (oud) BMW. ‘s Hofs verwerping van dat verweer op de enkele grond dat niet is gebleken dat het recht op het merk “Canomatic” op vordering van een belanghebbende door een bevoegde rechter vervallen is verklaard, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

Verder behandelde de Hoge Raad de vraag wat onder “nabootsing van een merk” (in de zin van artikel 337 lid 1 Sr) dient te worden verstaan:

Voor het oordeel of al dan niet sprake is van nabootsing van een merk ex art. 337.1.d Sr, dient aansluiting gezocht te worden bij de in het civiele merkenrecht gangbare uitleg van het begrip overeenstemmend teken als bedoeld in art. 13 A.1 BMW. ‘s Hofs oordeel dat bij de uitleg van art. 337.1.d Sr uitgegaan moet worden van de maatstaf of de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek verwarring wordt gewekt, getuigt daarom niet van een onjuiste rechtsopvatting.

Lees het arrest. hier. Eerder bericht + arrest Hof Den Bosch hier.

IEF 2766

MEPs on EPLA

MEPs adopted a resolution on the future of European patents by 494 votes in favour, 109 against and 18 abstentions, in which they want to postpone any decision on whether to approve the Community accession to the European Patent Litigation Agreement (EPLA), and called for "significant improvements" of the text. During the debate held in Strasbourg on 28 September, Commissioner McCreevy advocated the ratification of the Agreement saying it would make the European patent system more effective.

Lees hier meer.

IEF 2765

40/4

tutcur.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 17 oktober 2006, KG ZA 06-1079, Howe A/S tegen Casala Meubelen Nederland B.V.

Inbreuk op auteursrecht en ongeregistreerd gemeenschapsmodelrecht tafel. Poging tot Prior Art slaagt niet. Interessante, gemotiveerde proceskostenveroordeling.

Eiser Howe maakt designmeubelen, met name voor de projectmatige markt. Het meest succesvolle product van Howe is een stoel, genaamd 40/4, die zich kenmerkt door een licht uiterlijk en het feit dat hij goed stapelbaar is. Wereldwijd zijn hiervan ongeveer 10 miljoen exemplaren verkocht. Gedaagde Casala houdt zich bezig met het verhandelen van designmeubelen voor de projectmatige markt. Casala heeft in 2004 een stapelbare stoel met een licht uiterlijk op de markt gebracht onder de naam Curvy.

Ontwerper Bollen heeft voor eiser een tafel ontworpen die past bij de 40/4: de Tutor. De tafel wordt door Howe voor het eerst getoond op een meubelbeurs in Keulen op 19 oktober 2004. Op dezelfde meubelbeurs introduceert Casala een soortgelijke tafel,  bedoeld als tafel bij de Curvy-stoel.

De rechtbank overweegt het volgende omtrent de door Howe gestelde inbreuk op haar auteurs- en modelrechten:

Auteursrecht. Casala heeft weliswaar betoogd dat er sprake zou zijn van een “druk bezet omveld”, maar op één uitzondering na lijken de door haar ter illustratie van dat omveld getoonde producten, in de verste verte niet op het ontwerp van de Tutor. Voorshands oordelend vertoont die omklapbare stoel evenwel onvoldoende overeenstemming met het ontwerp van de Tutor om aan auteursrechtelijkebescherming daarvan in de weg te staan.

De voorzieningenrechter acht het ontwerp van de Curvy-tafel een verveelvoudiging van het ontwerp van de Tutor. Naar ter terechtzitting aan de hand van daar getoonde exemplaren van de beide tafels is waargenomen, stemt de totaalindruk van de Curvy-tafel geheel overeen met die van de Tutor. De verschillen tussen beiden zijn zeer gering van aard en doen aan de overeenstemming niet af. De Curvy-tafel maakt derhalve inbreuk op de auteursrechten van Howe c.s.

Modelrecht. Overgenomen wordt hetgeen in het vorenstaande is overwogen ten aanzien van de oorspronkelijkheid van het ontwerp van de Tutor en de overeenstemming daarmee van de Curvy-tafel. Dat betekent dat het model van Howe c.s. nieuw is en een eigen karakter heeft en dat Howe c.s. zich terecht op het standpunt stellen dat de Curvy-tafel inbreuk maakt op dat niet ingeschreven Gemeenschapsmodel, nu die Curvy-tafel geen andere algemene indruk wekt dan de Tutor, het aangevochten gebruik valt binnen 3 jaar na 19 oktober 2004 en niet geacht wordt voort te vloeien uit onafhankelijk scheppend werk van Casala, terwijl evenmin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat Casala het model van Howe c.s. niet kende.

Proceskosten. Uitgebreid gemotiveerde proceskostenveroordeling, waarin o.m. drie discussiepunten, kort geding, piraterij en redelijke tarieven, aan de orde komen:

” De proceskostenveroordelingmet toepassing van de handhavingsrichtlijn blijft een toekenning van proceskosten overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetgeen betekent dat de rechter die de zaak beslist gehouden is een oordeel omtrent de hoogte van die kosten te geven, ook in kort geding.

” betoogt dat de vordering (…) tot betaling van volledige proceskosten dient te worden afgewezen omdat de richtlijn ziet op de bestrijding van piraterij en daarvan in dit geval geen sprake is. Dat betoog gaat niet op, reeds omdat een beperking van volledige proceskostenvergoeding tot piraterij in de evengeciteerde bepaling van de richtlijn niet is te lezen. In het midden kan dan ook blijven of het copiëren van de Tutor door Casala als piraterij moet worden beschouwd.”

“Howe c.s. hebben geen uurtarief opgegeven, doch uit de verschafte gegevens valt af te leiden dat dit gemiddeld rond de € 233,-- inclusief BTW moet hebben gelegen. Dat tarief valt niet op voorhand als onredelijk aan te merken. Maar dat betekent nog niet dat daarmee de gevorderde kosten als redelijk en evenredig hebben te gelden. Het gaat hier immers om een feitelijk en juridisch niet zeer ingewikkelde zaak, die -gelet op hetgeen sedert de toepassing van de handhavingsrichtlijn in vergelijkbare gevallen is gebleken- door (of liever gezegd: juist door) een in dit soort zaken gespecialiseerd advocatenkantoor moet kunnen worden behandeld voor aanzienlijk geringere kosten. Dat in aanmerking genomen kunnen dergelijke kosten in redelijkheid niet meer dan € 15.000,-- hebben bedragen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2764

Een vrije dag

Villamedia.nl bericht dat de Nederlandse Islamitische Omroep (NIO) het ANP "verdenkt van plagiaat". Het NIO schrijft dit in een persbericht “naar aanleiding van een persbericht dat de NIO naar het ANP had gestuurd, waarin vermeldt wordt dat CNV bereid is om moslims een vrije dag te gunnen. Het nieuwsfeit werd vervolgens door ANP overgenomen zonder bronvermelding.”

IEF 2763

Eerst even voor jezelf lezen

- GvEA, 17 oktober 2006, zaak T-483/04, Armour Pharmaceutical tegen OHIM / Teva Pharmaceutical Industries.

Oppositieprocedure op grond van ouder nationaal woordmerk CALSYN tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk GALZIN (voor farmaceutische producten voor de behandeling van de ziekte van Wilson).

“Gelet op de soortgelijkheid van de waren en de overeenstemming van de conflicterende tekens volstaat de omstandigheid dat het relevante publiek bestaat uit personen waarvan het aandachtsniveau hoog kan worden geacht, evenwel niet om uit te sluiten dat het publiek kan menen dat deze waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Het Gerecht merkt op dat de conclusie inzake het ontbreken van verwarringsgevaar, waartoe de kamer van beroep was gekomen, was gebaseerd op een onjuiste premisse, te weten dat de tekens duidelijke verschillen vertonen, met name op fonetisch vlak, en dat deze verschillen de mate van soortgelijkheid van de waren konden compenseren. Dit oordeel kan evenwel niet worden gevolgd, aangezien de conflicterende tekens visueel en fonetisch in grote mate overeenstemmen.”

Lees het arrest hier

- GvEA, 17 oktober 2006, zaak T-499/04, Hammarplast tegen OHMI / Steninge Slott.

Oppositieprocedure op grond van ouder woordmerk STENINGE KERAMIK tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk STENINGE SLOT (bloempotten tegen 'design products')

“Having correctly held that the goods in question had a low degree of similarity and that there were considerable differences between the signs in issue as a result of their conceptual differences, the Board of Appeal concluded, equally correctly, that there was no likelihood of confusion between the opposing marks for the average consumer in Sweden.

This conclusion of the Board of Appeal must also be upheld as regards the likelihood of association of the opposing marks, as alleged by the applicant, to the extent to which the differences between those marks are sufficient also to rule out any risk that the average consumer might take the view that one of the marks is derived from the other.”

Lees het arrest hier (Geen Nederlandse tekst beschikbaar).